Vestdijkkroniek. Jaargang 1995

[p. 1]

[Nummer 87]

S.A.J. van Faassen
Vestdijk en zijn Duitse vertalingen, 1937-1949
De correspondentie tussen S. Vestdijk, G.K. Schauer en de Rudolf M. Rohrer Verlag

Inleiding

In november 1939 was een Duitse vertaling door Annie Gerdeck-de Waal van Vestdijks Het vijfde zegel bij de Rudolf M. Rohrer Verlag verschenen onder de titel Das fünfte Siegel. De in Brno (Brünn), in het Tsjechoslowaakse Moravië, gevestigde uitgeverij Rohrer zou de jaren daarop nog drie romans van Vestdijk in vertaling uitgeven, namelijk Rumeiland, Aktaion onder de sterren en Iersche nachten; deze laatste roman verscheen zelfs eerder in het Duits dan in het Nederlands. De Duitse vertalingen behaalden uitzonderlijk hoge oplagen en verschaften Vestdijk tijdens de oorlog een aanzienlijk honorarium; de verkoop door Nijgh & Van Ditmar van deze romans bleef daarbij ver achter. In maart 1940 had Vestdijk al in Tsjechische kronen (later zou Vestdijk betaald worden in Reichsmarken) het honorarium voor de eerste duizend exemplaren van de vertaling Het vijfde zegel van Rohrer ontvangen, zoals blijkt uit de hieronder gepubliceerde briefwisseling tussen hem en zijn Duitse uitgever. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat Vestdijk in vertalingen van zijn werk een welkome aanvulling op zijn inkomen zag en dat hij daarom de actieradius en dus de verkoop van zijn werk hoopte te vergroten. Van de vertaling van Het vijfde zegel zouden in 1941 de tweede en derde druk en in 1942 de vierde en vijfde druk verschijnen. Op 14 november 1941 had Vestdijk aan Theun de Vries geschreven:

ik kreeg een derde druk van Das fünfte Siegel [...] en ik zal een exemplaar voor je bewaren. Deze derde druk, ten getale van 4.000 ex. is op slag uitverkocht, zooals de uitgever mij gisteren schreef. Hij denkt nu over een vierde druk van 10.000 ex. En wat Rumeiland betreft schijnt hij met dezelfde astronomische getallen te willen werken, ter-

[p. 2]

wijl ook Aktaion in voorbereiding is. Als er nu maar niet op een of andere manier een stokje voor gestoken wordt. Ik kan het geld, dat dan gewoonlijk langzaam komt binnendruppelen, best gebruiken. Ik vermoed, dat ze werkelijk niets anders meer te lezen hebben in Duitschland... (Alle schrijvers zijn aan het front en zoo.)^1.

Eind 1942 waren er van deze vertaling blijkens de afrekening van Rohrer in totaal 33.394 exemplaren verkocht (brief 29a); van de Nederlandse uitgave waren in 1941 in totaal slechts 357 exemplaren verkocht.

Vestdijk schreef op 18 juli 1940 aan De Vries, die hem zijn bemiddeling had aangeboden werk van Vestdijk ook in het Russisch te laten vertalen:

De Russische vooruitzichten, hoe onzeker ook, vind ik belangwekkend genoeg. Ook mijn nieuwe roman, Rumeiland, die op Jamaica in de 18^e eeuw speelt, is misschien wat voor een vertaling; ik doe al mijn best voor Duitschland, bij den uitgever die Das fünfte Siegel bracht. Het is een soort ‘piratenroman’ (waar geen piraat in optreedt overigens), met nogal wat critiek op het Engelsche karakter, speciaal de Engelsche hypocrisie. Dit overigens geheel ongewild, want tijdens het schrijven heb ik meer aan de Hollandsche hypocrisie gedacht; maar zooals de conjunctuur nu is, heb ik er niet het minste bezwaar tegen, dat de ‘tendenz’ in die richting wat wordt aangedikt, bij een eventueele vertaling, in het prospectus b.v.^2.

Het is de vraag of Vestdijk met zijn opmerkingen over het benadrukken van de ‘tendenz’ in Rumeiland op de vertaling in het Russisch zinspeelde of vooral op een mogelijke vertaling in het Duits; ik houd het op het eerste, maar veel verschil maakt dat niet, want sedert augustus 1939 waren Duitsland en Sovjet-Rusland bondgenoten, een politiek waaraan ook de Nederlandse communisten zich conformeerden.^3. Een van de opvattingen die Duitsland en Sovjet-Rusland gemeen hadden, was juist een anti-Britse houding. Nog op 24 februari had de Communistische Partij Nederland een besloten vergadering in Amsterdam georganiseerd, tijdens welke Theun de Vries een overzicht van de internationale toestand had gegeven: hij was daarbij niet ingegaan op de omstandigheden in Duitsland, maar had wel veel kritiek gespuid op de houding van Engeland en Frankrijk.^4. Met die Russische contacten boekte Vestdijk weinig of geen succes. De verkoop van zijn Duitse vertalingen verliep daarentegen zeer voorspoedig.

De aandacht die uitgeverijen als Eugen Diederichs, J. Engelhorns Nachf., Jakob Hegner, Insel, Georg Müller of Philip Reclam Jun. tijdens het interbellum voor Nederlandstalige, en dan vooral Vlaamse, literatuur

1. S. Vestdijk/Theun de Vries, Briefwisseling (ed. S.A.J. van Faassen), Amsterdam 1985, p. 64.

2. S. Vestdijk/Theun de Vries, Briefwisseling (noot 1), p. 27.

3. Anthony Read/David Fisher, The deadly embrace. Hitler, Stalin and the Nazi-Soviet Pact 1939-1941, London 1988; voor Nederland: W.F.S. Pelt, Vrede door revolutie. De CPN tijdens het Molotov-Ribbentrop Pact (1939-1941), 's-Gravenhage 1990.

4. W.F.S. Pelt, Vrede door revolutie (noot 3), p. 168.

[p. 3]

aan de dag legden, had een enigszins suspect karakter door de nationalistisch-politieke opvattingen die hun belangstelling voedden. Er werd vooral gekozen voor auteurs als Cyriel Buysse, Ernest Claes, Antoon Coolen, Stijn Streuvels, Felix Timmermans, Gerard Walschap en dergelijke auteurs van grotendeels idyllische streekliteratuur. Daarbij maakten vertalers als Georg Gärtner, Peter Mertens, Severin Rüttgers en Rudolf Alexander Schröder geen geheim van hun politieke bedoelingen deze auteurs in het Duits te vertalen om hen zo in te lijven bij de ‘volksche’ literatuur.^5. Tijdens de eerste wereldoorlog, toen Nederland neutraal heette te zijn, maakten uitgevers als C.A.J. van Dishoeck en L.J. Veen nog bezwaar tegen dit gebruik van het werk van hun auteurs. Kort voor en tijdens de tweede wereldoorlog wilde of kon Nijgh & Van Ditmar een dergelijke houding ten opzichte van Rohrer niet aannemen. Ook met betrekking tot het werk van Theun de Vries werden overigens in nationaal-socialistische kring pogingen ondernomen het te annexeren.

Vestdijks Rumeiland. Uit de papieren van Richard Beckford, behelzende het relaas van zijn lotgevallen op Jamaica, 1737-1738 zou in november 1940 bij Nijgh & Van Ditmar te Rotterdam verschijnen; fragmenten er uit werden vooraf in Groot Nederland (september) en in Criterium (oktober) gepubliceerd. De Duitse vertaling, waarover Vestdijk in zijn brief aan Theun de Vries in juli 1940 schreef, verscheen in november 1941. De door Georg Kurt Schauer vertaalde en door Hans Peters-Lübeck geïllustreerde roman werd uitgegeven in een oplage van 8000 exemplaren door de Rudolf M. Rohrer-Verlag te Brünn, Leipzig & Wien onder de titel Die Fahrt nach Jamaica. Aus den Papieren Richard Beckfords, die von seinen Erlebnissen auf dieser Insel in den Jahren 1737 und 1738 berichten. In een brief van 7 november aan Vestdijk kondigde Rohrer aan onmiddellijk een tweede druk van 15.000 exemplaren te zullen opleggen; deze druk is ook inderdaad verschenen. In 1949 ten slotte zou, dit maal met een omslagtekening door Heinrich Pauser, een herdruk van deze vertaling in een oplage van 5000 exemplaren verschijnen bij de Verlagsbuchhandlung Georg Kurt Schauer te Frankfurt am Main. Er is op basis van herinneringen van Vestdijks kampgenoot F.R.A. Henkels beweerd dat er tijdens de oorlog al een derde druk van Rumeiland zou zijn verschenen.^6. De sedertdien uitgegeven correspondentie van Vestdijk met Ans Koster wijst echter uit dat het hier om de Duitse vertaling van Aktaion onder de sterren moet gaan.^7.

Na Das fünfte Siegel en Die Fahrt nach Jamaica zou in december 1942 nog Aktaion onder de sterren. Roman uit het voor-homerische Griekenland bij

5. Zie Luc van Doorslaer, ‘Cyriel Buysse in Duitsland’, Ons Erfdeel 31 (1988) 5, p. 739-744 en ‘Over vertaalrechten, dialectpassages en papiertekort. De Buysse-correspondentie van de uitgeverij Insel’, Mededelingen van het Cyriel Buysse Genootschap 8 (1992), p. 181-199; Kathryn Smits, ‘Stijn Streuvels: zur deutschen Rezeption eines flämischen Dichters’, Zeitschrift für deutsche Philologie 105 (1986) 4, p. 543-567 en 107 (1988) 4, p. 572-585; Bert Govaerts, ‘De goede fee en het bruine monster. Een paar aanvullingen bij het dossier Timmermans’, Dietsche Warande & Belfort 133 (1988) 6, p. 429-443, Ignaas Dom, ‘“Boudewijn” en Duitsland’, Jaarboek van het Felix Timmermansgenootschap 19 (1991), p. 65-80 en J. Mertens, ‘De oorzaken van het succes in Duitsland van Timmermans' vertaald werk’, Handelingen van de Zuidnederlandse Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis 13 (1959), p. 85-95; Bert Govaerts, ‘Der Mann der das Gute wollte. Een Duitse paragraaf in de biografie van Gerard Walschap’, Literatuur 7 (1990) 6, p. 332-341.

6. Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie. Deel 3 B, S. Vestdijk, Amsterdam 1991, p. 195-196.

7. Gevangen zat ik maanden. Briefwisseling Simon Vestdijk-Ans Koster, Sint Michielsgestel-Doorn 5 mei 1942-10 februari 1943 (ed. Max Nord), Vestdijkkroniek 72-73 (september-december 1993), p. 22, p. 24, p. 32 en p. 48-49.

[p. 4]

Rohrer verschijnen in een door Robert Pudlich geïllustreerde vertaling door Annie Gerdeck-de Waal onder de titel Aktaion unter den Sternen. In diezelfde maand waren er al 5.000 exemplaren van deze vertaling verkocht. In 1941 waren in Nederland 1.082 exemplaren verkocht van de oorspronkelijke editie, die in het najaar bij Nijgh & Van Ditmar was verschenen. De roman was van januari tot november 1941 in afleveringen in Groot Nederland gepubliceerd.

In oktober 1944 ten slotte verscheen bij Rohrer Irische Nächte in een vertaling door Schauer. De eerste Nederlandse uitgave van Iersche nachten zou pas in augustus 1946 bij Nijgh & Van Ditmar verschijnen; het manuscript had Vestdijk al in augustus 1943 aan hen gestuurd. De drukgeschiedenis van Irische Nächte kende een door de oorlogsomstandigheden bepaald, moeizaam verloop.

Georg Kurt Schauer (1899-1984), Vestdijks belangrijkste vertaler in deze periode en vanaf eind 1941 zijn voornaamste contactpersoon bij Rohrer, was vanaf 1922 als volontair bij de Verlag der Literarische Anstalt Rütten & Loening te Frankfurt am Main werkzaam geweest. Later werkte hij onder meer bij de S. Fischer Verlag te Berlijn. Uitgeverij Rütten & Loening kwam in 1936 in nationaal-socialistische handen;^8. de S. Fischer Verlag werd in hetzelfde jaar genoodzaakt een deel van het fonds in Wenen (tot maart 1938) onder te brengen bij de speciaal daartoe opgerichte Bermann-Fischer Verlag onder leiding van Fischers schoonzoon Gottfried Bermann.^9. Het is onbekend of Schauer op dat moment nog bij een van beide firma's werkzaam was; in een biografische notitie beweerde hij dat hij sedert 1936

in wachsendem Maße politisch behindert, in Verlagen und als Übersetzer (meist aus dem Holländischen) tätig [war], ferner als Schriftleiter (Philobiblon) und Organisator der modernen Abteilung bei der für 1940 geplanten Gutenberg-Reichsausstellung.^10.

Enigszins in tegenspraak met de suggestie die in deze notitie wordt opgewekt, trad Schauer in 1941 in dienst bij de Verlag Georg D.W. Callwey te München, die sinds de dood van Callwey in 1930 geleid werd door de geestdriftige nazi-aanhanger Karl Bauer,^11. de echtgenoot van de in 1936 overleden Elsbet Callwey. Uitgeverij Callwey had in 1940 een belang in de Rudolf M. Rohrer Verlag genomen en liet vanaf 1941 haar uitgaven door Rohrer drukken. In datzelfde jaar zou Schauer namens Callwey als uitgever bij de jonge combinatie in Brünn worden gedetacheerd.^12.

8. 125 Jahre Rütten & Loening Berlin 1844-1969. Ein Almanach, [Berlin 1969], p. 65-66 en p. 462.

9. Reiner Stach, 100 Jahre S. Fischer Verlag 1886-1986. Kleine Verlagsgeschichte, Frankfurt am Main 1986, p. 125-126.

10. Georg Kurt Schauer, Dienst am Buch 1922-1972, Frankfurt am Main 1973, p. 89.

11. Walter Flemmer, Verlage in Bayern. Geschichte und Geschichten, Pullach bei München 1974, p. 182 en p. 188.

12. 100 Jahre Verlag Georg D.W. Callwey 1884-1984, München 1984, p. 29.

[p. 5]

Schauer zou van 1946 tot 1972 onder zijn eigen naam een zgn. ‘Verlagsbuchhandlung’ in Frankfurt am Main drijven. Na de oorlog haastte hij zich de rechten van het werk van Vestdijk voor Duitsland te bemachtigen, omdat Rohrer volgens Schauer met haar uitgaven slechts Oostenrijk en Zwitserland mocht bestrijken (brief 41).

Schauer had, voor hij een start maakte met zijn vertaalwerkzaamheden voor Vestdijk, al eerder van zijn belangstelling voor Nederlandse literatuur blijk gegeven. In het Deutsche Zeitschrift, Zweimonatshefte für eine Deutsche Volkskultur en de conservatieve Deutsche Rundschau had Schauer bij gelegenheid overzichtsartikelen geschreven met betrekking tot de Nederlandse literatuur. In het in juni 1936 in Deutsche Rundschau gepubliceerde artikel ‘Das Land ohne Berge. Vom Zustand des niederländischen Schrifttums’ besteedde hij vrijwel uitsluitend aandacht aan ‘volkse’ auteurs als Coolen, A. den Doolaard, Streuvels, Timmermans en Walschap. Verder had hij vanaf 1934 in genoemde tijdschriften enkele novellen van Antoon Coolen vertaald; in 1941 zou bij de Amsterdamse uitgeverij Tiefland Schauers vertaling van diens De man met het Jan Klaassenspel verschijnen. De Tiefland-Verlag, die vanaf 1938 als uitgeverij geregistreerd stond en later onder de naam Akademischer Verlagsanstalt Pantheon ook clandestiene publikaties uitgaf, was gelieerd aan L.J. Veen's Uitgeversmaatschappij. Uitgeverij Veen stond vanaf februari 1941 onder leiding van Maria Th. Veen en haar broer L.J. Veen jr. Aan uitgeverij Veen was als adviseur Johan van der Woude verbonden, die bij Vestdijks vrijlating uit het gijzelaarskamp Sint-Michielgestel en zijn toetreding tot de Kultuurkamer een rol zou spelen,^13. net als de Hongaarse uitgever Kálmán Kollár, die kort tevoren in het huwelijk was getreden met Maria Veen.

De Rudolf M. Rohrer Verlag (met vestigingen te Brünn, Wenen, Leipzig en later München), waar Vestdijks werk sinds november 1939 in Duitse vertaling verscheen, zette het bedrijf voort van de in 1786 opgerichte drukkerij van Josef Georg Traßler. De kleinzoon van Traßler, Rudolf Rohrer (1805-1839), nam de drukkerij in 1831 over, en manifesteerde zich vervolgens ook als uitgever. De naamgever van de Rohrer Verlag, Rudolf Maria Rohrer (1838-1914) had in 1860 de leiding van de firma op zich genomen; hij kreeg in 1892 gezelschap van Rudolf Rohrer jr. (1864-1913). Na de dood van de beide Rohrers voerde de weduwe van Rudolf jr., Margarethe Rohrer-Krackhardt (1864-1926) de leiding van de firma; zij werd in 1918 opgevolgd door haar zoon, Friedrich (1895-1945). In 1917 trouwde deze met Margarete Freiin Stöger-

13. Van de in het Rijksarchief te Arnhem berustende correspondentie tussen Vestdijk en Johan van der Woude zal binnen afzienbare termijn een door Tom van Deel en Tim Duyff bezorgde uitgave verschijnen in de reeks Achter het Boek van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum.

[p. 6]

Steiner, die sedert 1936 de uitgeverij leidde, terwijl Friedrich zich meer met de drukkerij bezighield.^14. In 1936 kon de ‘völkisch-verankerte’ uitgeverij het prestigieuze bibliofiele tijdschrift Philobiblon van de Herbert Reichner-Verlag te Wenen overnemen, omdat de uitgeverij van Reichner in Nazi-Duitsland als joodse uitgeverij gold en Reichner en zijn vrouw naar Zwitserland vluchtten. Schauer werd redacteur van dat tijdschrift. Het fonds van Rohrer had geen uitgesproken literair karakter, maar omvatte voornamelijk boeken op het gebied van archeologie, kunstgeschiedenis, muziekwetenschap, recht, politiek, economie, natuurwetenschappen en techniek.^15.

De moeilijkheden over de uitgave van de Duitse vertaling van Iersche nachten ontstonden al rond september 1942. Al voor Vestdijk van deze moeilijkheden weet had, schreef hij op 12 augustus aan Schauer, in een poging Rohrers hulp bij zijn vrijlating uit het gijzelaarskamp Sint-Michielsgestel in te roepen:

U zoudt daarbij kunnen wijzen [...] op het karakter van Die Fahrt nach Jamaica en vooral van Irische Nächte, waaruit ten duidelijkste blijkt, dat ik in staat ben tot een onpartijdige en onvooringenomen behandeling van historische problemen in het algemeen en daarbij ook allerminst van zins ben om de huidige tegenstanders van Duitschland in hun historische belichamingen in een rooskleurig daglicht te plaatsen (dit blijkt ten duidelijkste uit Irische Nächte zooals u weten zult) (brief 25).

Twee maanden later herhaalde hij nogmaals dat zijn boeken voor Duitse lezers van belang konden zijn en dat die boeken ‘om er het minste van te zeggen, een lang niet aan de Duitsche cultuur vijandige instelling verraden’ (brief 27). Hij beriep zich in wezen op dezelfde argumenten als die hij twee jaren daarvoor tegenover Theun de Vries had gebruikt om een vertaling van Rumeiland in de Sovjet-Unie te bewerkstelligen. Op 14 september 1942 schreef Rohrer over de moeilijkheden die hij met de Duitse autoriteiten had gekregen, omdat Vestdijk zich niet had aangemeld bij de Kultuurkamer. Het typescript van Irische Nächte werd om die reden voorgelegd aan Ehrhard Göpel, die deel uit maakte van de zgn. Dienststelle Mühlmann in Den Haag, de organisatie die belast was met het bijeenbrengen van een kunstverzameling waarmee in Hitlers geboorteplaats Linz in Oostenrijk een museum zou worden ingericht. Göpel was door Hans Posse, de voormalige directeur van het museum in Dresden, aangesteld als chef-inkoper, en zou na Posses dood in novem-

14. Zie Anderthalb Jahrhunderte Rudolf M. Rohrer 1786-1936. Die Geschichte einer deutschen Drucker- und Verlegerfamilie, Brünn-Baden bei Wien 1937.

15. Zie Murray G. Hall, Österreichische Verlagsgeschichte 1918-1938, dl. 2, Wien [usw.] 1985, p. 295-296.

[p. 7]

ber 1942 zijn werkzaamheden voortzetten onder leiding van diens opvolger Hermann Voss. Zijn loyaliteit tegenover het project in Linz verminderde onder Voss' leiding echter zozeer dat hij voor de door hem bemachtigde kunstwerken ook andere kopers trachtte te interesseren.^16. Göpel had contact met de Nederlandse uitgever A.A.M. Stols, aan wiens bibliofiele tijdschrift Halcyon hij najaar 1943 een artikel over de boekverzorger S.H. de Roos zou bijdragen; toen Stols door de Duitsers in de zomer van 1944 gevangen was gezet op verdenking van het verbergen van wapens en het illegaal importeren van publikaties ondertekende hij op verzoek van Stols’ echtgenote een rekest om diens vrijlating te bewerkstelligen.^17. Waarom Rohrer Göpel inschakelde, is onbekend, maar niet onaannemelijk is dat deze een kennis was van Schauer. Göpel was weliswaar formeel in dienst van het Reichskommissariat in Nederland, maar bleef woonachtig in Leipzig, van waaruit hij heel Europa bereisde. Schauer woonde eveneens in Leipzig totdat hij namens Callwey bij Rohrer te werk werd gesteld.

Het was niet de eerste keer dat Vestdijk vanwege een publikatie in aanvaring kwam met de Duitse autoriteiten. Het verhaal over de belangstelling van Duitse zijde voor zijn in 1935 verschenen roman Else Böhler, Duitsch dienstmeisje, dat in september 1941 door het Referat Schrifttum tot verboden lectuur zou worden verklaard,^18. is al talloze malen verteld en is door Vestdijk bovendien verwerkt in zijn in 1948 gepubliceerde roman Pastorale 1943. Roman uit de tijd van de Duitsche overheersing.^19. Verder was de uitgave bij A.A.M. Stols te 's-Gravenhage van het eerste deel van Muiterij tegen het etmaal in het voorjaar van 1942 niet van een leien dakje gegaan. In september 1941 had J. van Ham, het hoofd van de Afdeeling Boekwezen van het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten, Stols verzocht hem proeven van de essaybundel toe te zenden. Op 17 december kreeg Stols vervolgens opdracht een aantal pagina's te schrappen. De katernen met geschrapte artikelen werden door Stols na de bevrijding afzonderlijk, zonder titelpagina en los in een omslag verspreid. Van de oorspronkelijke, ongekuiste uitgave liet Stols tijdens de oorlog een clandestiene editie in 10 exemplaren drukken.^20.

De Nederlandsche Kultuurkamer was door de Rijkscommissaris voor het bezette Nederlandsche gebied bij verordening van 22 november 1941 ingesteld. Artikel 3 van deze verordening bepaalde dat iedereen ‘die medewerkt aan de voortbrenging, de weergave, de geestelijke of technische bewerking, de verspreiding, de instandhouding, het in verkeer brengen of de bemiddeling tot het in het verkeer brengen van kultuurgoed,

16. Zie voor Göpel: David Roxan/Ken Wanstall, The jackdaw of Linz. The story of Hitler's art thefts, London 1964, p. 70-71 en p. 91-92; en voor de activiteiten van de Dienstelle Mühlmann in het algemeen: Lynn H. Nicholas, The rape of Europe. The fate of Europe's treasures in the Third Reich and the Second World War, New York 1994, m.n. p. 97-114.

17. ‘Stols blijft Stols, denk daarom.’ Briefwisseling J. Greshoff-A.A.M. Stols 1945-1951 (ed. Salma Chen/S.A.J. van Faassen), 's-Gravenhage 1992, p. 305.

18. Zie cat. tent. De Nieuwe Orde en de Nederlandse letterkunde, 's-Gravenhage (Koninklijke Bibliotheek) 13 september-1 november 1985, nr. 90.

19. S. Vestdijk/Theun de Vries, Briefwisseling (noot 1), p. 50; en S. Vestdijk, ‘Mijn betrekkingen tot Nijgh en van Ditmar’, 5 auteurs over hun uitgever. 1837-1962, 125 jaar Nijgh en van Ditmar, [Den Haag 1962], p. 114-116.

20. Zie Dirk de Jong, Het vrije boek in onvrije tijd, Leiden 1958, nrs. 863-864; Mededelingen van de Documentatiedienst van het Nederlands Letterkundig Museum, sub Vestdijk, Afzonderlijk Verschenen Werken VIII; en De Nieuwe Orde en de Nederlandse letterkunde (noot 18), nrs. 80-86.

[p. 8]

verplicht [is] lid te zijn van de Nederlandsche Kultuurkamer, tenzij dit medewerken een uitsluitend commercieele, administratieve, technische of mechanische werkzaamheid is’. Op 9 maart 1942 werd onder meer het Letterengilde ingesteld.^21. In Duitsland was het lidmaatschap van de Reichskulturkammer al in november 1933 verplicht gesteld.^22. Overigens tilden de Duitse autoriteiten niet zo heel zwaar aan dit punt, want zomer 1943 werd van de Duitse vertaling van Rumeiland een forse bestelling bij Rohrer geplaatst ten behoeve van de Duitse Wehrmacht.^23.

Op 12 september 1941 had Martinus Nijhoff een verslag in dichtvorm van een bijeenkomst ten huize van Jan Engelman over de dreigende komst van de Kultuurkamer aan Vestdijk gegeven; hij meldde daarin ‘dat er Protestanten zijn / die een kas stichtten, ingeval / de nood aan den man komen zal’ en lichtte Vestdijk in over een volgende bijeenkomst op 22 september bij J.W.F. Werumeus Buning.^24. Dit soort bijeenkomsten zouden in de periode daarop nog regelmatig plaatsvinden. C. Buddingh' schreef op 25 maart 1942 in zijn dagboek: ‘Brief van Eddy H.[oornik] over de gilden. Houding in A'dam nog steeds onbepaald, alleen Hoekstra heeft ontslag genomen als redakteur van Cr.[iterium] en D.[en] G.[ulden] W.[inckel], en Vestdijk van Gr.[oot] Ned.[erland], zoals Max [Dendermonde] Zaterdag al wist te vertellen.’^25. Dat laatste is onjuist. Vestdijk zou pas formeel in maart of april 1943 als redacteur van Groot Nederland aftreden, zoals hij toen zijn vrienden Theun de Vries en Willem Pijper schreef.^26. Vanaf februari 1940 was Arthur van Rantwijk waarnemend redacteur-secretaris van Groot Nederland. Van Rantwijk wilde aanvankelijk half januari 1942 het redactiesecretariaat al neerleggen en raadde de uitgevers aan het tijdschrift eind van dat jaar te staken. Met ingang van de juli-aflevering zou naast Vestdijk en Jan van Nijlen ook J.B.Th. Spaan, een redacteur van De Telegraaf, als redactielid vermeld staan. Vestdijk was van mei 1942 tot maart 1943 als gijzelaar in Sint-Michielsgestel geïnterneerd; na het begin van zijn detentie zou hij ook niets meer aan het tijdschrift bijdragen. Op 3 juni 1942 had Van Rantwijk aan Van Holkema & Warendorf geschreven: ‘Wij hebben zoojuist den heer J.B.Th. Spaan [...] bereid gevonden het hoofdredacteurschap voorloopig waar te nemen.’^27. In een verslag van de wederwaardigheden van Groot Nederland dat Vestdijk in september 1945 aan zijn voormalige mederedacteur J. Greshoff zou sturen, schreef hij:

Toen de Kultuurkamer actueel werd, zat ik in Gestel en heb mij er niet meer mee bemoeid; Van der Woude heeft toen verder alles gere-

21. Verordeningenblad voor het Bezette Nederlandsche Gebied (1941), stuk 47, nr. 211, 25 november 1941, p. 901-902, en Verordeningenblad der Nederlandsche Kultuurkamer [nr. 1], 1 januari 1942 resp. nr. 3, 16 maart 1942.

22. Zie Jan-Pieter Barbian, Literaturpolitik im ‘Dritten Reich’. Institutionen, Kompetenzen, Betätigungsfelder, Frankfurt am Main 1993, p. 81-85.

23. Zie voor de boekenvoorziening van de Wehrmacht: Jan-Pieter Barbian, Literaturpolitik im ‘Dritten Reich’ (noot 22), p. 313-315.

24. De brieven van Martinus Nijhoff aan Vestdijk berusten bij het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag, collectie-Nijhoff, sign. N.485 B. 1.

25. C. Buddingh', Tussen de bedrijven. Dagboeknotities uit 1942 (ed. Ares Koopman), Nijmegen 1989, p. 41.

26. S. Vestdijk/Theun de Vries, Briefwisseling (noot 1), p. 84, en Simon Vestdijk/Willem Pijper, Merlijn. Het ontstaan van een opera in brieven en documenten (ed. Arthur van Dijk/Mieke Vestdijk), Amsterdam 1992, p. 106.

27. Geciteerd naar R.F.M. van Steenhardt Carré, Groot Nederland 1903-1944, Amsterdam 1983, p. 60 (ongepubl. doctoraalscriptie).

[p. 9]

geld, en voor een strooman gezorgd, die voor ‘hoofdredacteur’ speelde. Een paar maanden na mijn terugkeer uit Scheveningen waarschuwde Van der Woude mij, dat er een nazi-redactie op komst was (o.a. Van der Made!!), en ik heb toen onmiddellijk bedankt, onder voorwendsel, dat mijn gezondheid geleden had.^28.

Met die ‘strooman’ doelde hij vermoedelijk op Spaan.

Op 4 mei 1942 was Vestdijk te zamen met enkele honderden andere vooraanstaande Nederlanders die ‘vroeger in het openbare leven stonden en van wie aan te nemen is, dat zij met de aanstichters van tegen de bezettende macht gerichte kuiperijen sympathiseren’ als gijzelaar onder arrest gesteld en in het kleinseminarie Beekvliet te Sint-Michielsgestel geïnterneerd.^29. Er is over Vestdijks verblijf in Sint-Michielsgestel en zijn daarmee samenhangende aanmelding bij de Kultuurkamer al veel te berde gebracht, soms op basis van de op dat moment beschikbare documenten, soms vanuit een vantevoren vaststaande opinie waarbij werd voorbijgegaan aan met die opinie strijdige feiten, en soms louter op basis van sentimenten.^30. Een sluitende reconstructie van de gebeurtenissen kon tot dusverre nog niet worden gegeven; veel zal ook altijd onbekend blijven, omdat wij ons nu uitsluitend nog op geschreven bronnen kunnen baseren en nooit kunnen achterhalen wat indertijd gezegd, gedacht of gevoeld is. Bovendien moet er rekening mee worden gehouden dat er correspondentie verloren kan zijn geraakt en dat het moeilijk is vast te stellen in hoeverre de inhoud van de wel bewaard gebleven correspondentie door de vigerende censuur is beïnvloed. Het lijkt mij al te luchthartig op basis van enkele terloopse uitspraken in brieven te concluderen dat het verblijf in Sint-Michielsgestel niet zo bijzonder bedreigend was. Vestdijks correspondentie met Rohrer laat eveneens veel in het duister, al is het met behulp daarvan wel mogelijk enkele accenten anders te leggen.

Vanuit Sint-Michielsgestel zou Vestdijk op 11 augustus 1942 aan Ans Koster schrijven: ‘Ik begrijp volkomen waarvoor je bang bent; maar m.i. is er niet zooveel reden voor ongerustheid. Je herinnert je nog wel 't papiertje, dat ik indertijd gaf.’ Het ‘papiertje’ waarop Vestdijk doelde is zijn bereidverklaring toe te treden tot de Kultuurkamer, die Ans Koster moest gebruiken als de situatie te bedreigend werd. Op 15 augustus werd een vijftal gijzelaars geëxecuteerd als represaille op een aanslag in Rotterdam;^31. blijkbaar was dat voor Ans Koster zonder nader overleg aanleiding geweest gebruik te maken van Vestdijks verklaring, want op 18 augustus schreef Vestdijk haar verontrust:

28. S.A.J. van Faassen, ‘“Ik ben er van overtuigd dat er zelfs met de gedunde gelederen toch nog een zeer behoorlijk tijdschrift te maken is”. Documenten uit de jaren 1945-1947 rond Groot Nederland: Groot Nederland, Nieuw Nederland of Nieuw Tijdschrift?’, Voortgang, Jaarboek voor de Neerlandistiek 11 (1990), p. 60-61.

29. Zie Saskia Jansens [et al.], Een ruwe hand in het water. De gijzelaarskampen Sint-Michielsgestel en Haaren, Amsterdam 1993.

30. L.F. Abell, ‘Waarom Vestdijk tekende voor de Kultuurkamer’, Vestdijkkroniek 48 (september 1985), p. 6-14; S. Vestdijk/Theun de Vries, Briefwisseling (noot 1); Gerben Wynia, ‘S. Vestdijk, woekeraar met talenten. Over St. Michielsgestel, de Kultuurkamer en “Madonna met de valken”’, Het Oog in 't Zeil 3 (1986) 3 (september), p. 1-11; Anne Wadman, ‘Vestdijk en het achterdeurtje, een poging tot reconstructie’, Vestdijkkroniek 56 (september 1987), p. 1-29; Hans Visser, Simon Vestdijk. Een schrijversleven, Utrecht ²1987, m.n. p. 293-311; Adriaan Venema, Schrijvers, uitgevers en hun collaboratie (noot 6), m.n. p. 121-187; Gevangen zat ik maanden. Briefwisseling Simon Vestdijk-Ans Koster, Sint Michielsgestel-Doorn 5 mei 1942-10 februari 1943 (noot 7); S. Vestdijk, Ierse nachten (naw. A.C.M. Vestdijk-van der Hoeven), Amsterdam 1992. De verwachte uitgaven van de correspondentie tussen Vestdijk en Johan van der Woude resp. F.R.A. Henkels zullen mogelijk verhelderend werken. (Zie noot 13 en noot 37.)

31. Saskia Jansens [et al.], Een ruwe hand in het water (noot 29), p. 23-36.

[p. 10]

Van je briefje van Zondagavond ben ik nogal geschrokken, n.l. in verband met wat je over het briefje schrijft. Ik maak daaruit op, dat je daar nu al gebruik van hebt gemaakt, maar dat was heelemaal mijn bedoeling niet! Ik had je alleen aan het briefje herinnerd ter geruststelling; maar we hadden toch afgesproken, dat ik pas in het uiterste geval van de daarin vermelde feiten gebruik zou maken en alleen wanneer ik daartoe opdracht gaf. Nu heb je blijkbaar gedacht, dat dit niet zoo was. Schrijf me even p.o. wat je precies gedaan hebt, of je 't briefje uit handen hebt gegeven, en aan wie. Ik kan later natuurlijk altijd zeggen, dat dit buiten mijn medeweten is gebeurd; maar tenslotte heb ik het toch geschreven, en dit zou onaangename gevolgen kunnen hebben. Voor de onmiddellijke toekomst zou het als gevolg kunnen hebben, dat men als voorwaarde stelt, dat ik tot zekere instelling toetreed, wat ik, in verband met mijn positie hier, onmogelijk doen kan.

Nog weer een aantal dagen later schreef Vestdijk het heel moeilijk te vinden tot de Kultuurkamer toe te treden zolang Nijhoff en anderen dat niet hebben gedaan: ‘Intusschen moet je niet denken, dat ik stilgezeten heb; zoo schreef ik o.a. naar Rohrer, of liever Dr. Schauer.’^32. Daarmee doelde Vestdijk op zijn brief van 12 augustus aan Schauer (brief 25). Hulp via Rohrer was niet zijn enige optie; de mogelijkheid door aanmelding bij de Kultuurkamer vrij te komen, had hij zeker nog niet opgegeven. Pas in september zou Rohrer Vestdijks aanmelding bij de Kultuurkamer ter sprake brengen (brief 26); op dat moment kwamen de beide wegen via welke Vestdijk aan zijn internering trachtte te ontkomen bijeen. Vermoedelijk in oktober schreef Vestdijk weer aan Schauer om te trachten via zijn Duitse uitgever uit Sint-Michielsgestel bevrijd te worden (brief 27). Op 10 oktober 1942 schreef hij aan Ans Koster:

Je moet eens met Johan [van der Woude] overleggen wat hij mij aanraadt. Uit je brief maak ik op, dat hij mij adviseert om maar toe te geven. Ook zou ik wel graag willen weten hoe Pom [Nijhoff] erover denkt.^33. Voor de menschen hier kan ik het moeilijk doen; maar wanneer ik zou weten, dat de collega's er anders over denken, zou ik natuurlijk meer bewegingsvrijheid hebben. In elk geval heb ik de zaak nu heelemaal in de hand. Daar het via de uitgever vrij lang kan duren, heb ik nog eens aan Henk [Gothelp] geschreven [...], waarin ik hem nog eens uiteenzet hoe de situatie momenteel is: dus de mogelijkheid, die ik ook aan de uitgever opgaf, en nog andere mogelijkheden. Je begrijpt nu wel, dat het er niet meer om gaat of ik al dan niet wil, maar alleen om de manier waarop, - om er later geen last mee te krijgen. Als je hier met Joh. of Pom over spreekt, laat dan zoo weinig mogelijk los! Dus zeg alleen, dat men de bekende voorwaarde stelt. Dus niet over het net van slimmigheden, dat ik zelf bezig ben te weven!^34.

32. Gevangen zat ik maanden (noot 7), p. 54, p. 55-56 en p. 57.

33. Correspondentie tussen Vestdijk en Martinus Nijhoff uit deze periode is helaas niet bewaard gebleven.

34. Gevangen zat ik maanden (noot 7), p. 77-78.

[p. 11]

Op 3 november schreef Ans Koster hem terug nadat Johan van der Woude bij haar had gelogeerd: ‘Hij is het roerend met je eens en zou ook geen moment twijfelen’, en op 12 november, na een bezoek aan Martinus Nijhoff in Amsterdam: ‘Ik dacht dat ik het nogal duidelijk had geschreven, dat Pom van dezelfde gedachten was als jij en Joh. Doen wat je denkt en wat wij allen denken[:] teekenen zonder eenige twijfel.’^35. Toen Theun de Vries medio 1967 voorbereidingen trof voor een uitgave van de door Vestdijk aan hem gerichte brieven uit de oorlogsjaren, schreef Vestdijk over zijn aanmelding bij de Kultuurkamer:

Tijdens een verhoor in Scheveningen - of eigenlijk op het Binnenhof - ben ik er zoo goed als toe gedwongen. In Scheveningen zat ik, ná Sint Michiels Gestel, om verhoord te worden. Buning had daar niets mee te maken. [...] Toen ik vrijgelaten was, vond ik die kwestie van het gilde nogal vervelend. Ik heb toen [Martinus] Nijhoff en Johan van der Woude geraadpleegd; beiden zeiden mij, dat het feit van toetreden niet zoo erg was, als ik vooral maar niet meer publiceerde. Nadat ook [A. Roland] Holst zich gedwongen opgegeven had [...] had het bloote feit van het toetreden ook niet veel beteekenis meer. Ik heb mij inderdaad opgegeven, maar er eigenlijk nooit meer iets over gehoord, op een gesprek met Hans Plomp [= Klomp, SvF] na, dat verder niets om het lijf had.^36.

De Friese predikant F.R.A. Henkels, die van 4 mei tot en met 17 december 1942 in Sint-Michielsgestel verbleef en met wie Vestdijk nauw bevriend raakte, schreef op 24 december 1942 aan Vestdijk: ‘er is een Hongaar, wiens naam me ontschoten is (vriend van Johan v.d. W.[oude] geloof ik), die zeer nadrukkelijke moeite thans doet in Den Haag. Dit schijnt een goede stunt te worden. Als het tenminste nog noodig is, want ik heb de sterke indruk dat jullie allemaal weg gaan en ben daar hier nog in versterkt.’^37. Mogelijk doelde Henkels op Kálmán Kollár, de echtgenote van Maria Veen. Nadat Vestdijk was vrijgelaten, schreef hij Henkels op 5 maart 1943:

Enfin, toen ik vriendelijk verhoord werd, ben ik ook onmiddellijk in vrijheid gesteld, zonder locaal gijzelaarschap, en ik heb nu een redelijke waarborg (voorzoover die wat waard is!) dat ik verder met rust gelaten zal worden. De bekende concessie inbegrepen; maar mijn collega's-literatoren, van wie Van der Woude geheel op de hoogte is, staan aan mijn kant en zullen mij de hand boven 't hoofd houden.

35. De brieven van Ans Koster-Zijp aan Vestdijk berusten bij het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag, collectie-Vestdijk, sign. V.555 B.2. De brieven van de hand van Ans Koster zijn in Gevangen zat ik maanden (noot 7) slechts in regestvorm weergegeven.

36. S. Vestdijk/Theun de Vries, Briefwisseling (noot 1), p. 208-209.

37. De brieven van F.R.A. Henkels aan Vestdijk berusten bij het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, Den Haag, collectie-Henkels, sign. H.513 B.1. Van de correspondentie tussen Vestdijk en Henkels zal binnen afzienbare termijn een door Sjoerd van Faassen en Ageeth Heising bezorgde uitgave verschijnen in de reeks Achter het Boek van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum.

[p. 12]

De executie van vijftien gijzelaars op 15 oktober 1942 uit Haaren, Sint-Michielsgestel en het concentratiekamp Amersfoort verhoogde zijn inspanningen om vrij te komen niet merkbaar,^38. maar in Vestdijks correspondentie met Ans Koster is goed te volgen welke tactiek hij volgde bij zijn pogingen uit Sint-Michielsgestel ontzet te worden; zo stuurde hij haar op 29 november ter overhandiging aan Johan van der Woude het rekest dat hij indertijd bij de kampcommandant had ingediend.^39.

Aan Vestdijks vrijlating ging een gesprek met dr P.D. Gern, een Duitse SD-officier die een liefhebber van Vestdijks werk bleek te zijn, vooraf. De inhoud van dit gesprek is slechts via Vestdijk bekend, zodat niet met zekerheid vastgesteld kan worden welke voorwaarden er eventueel aan Vestdijks vrijlating verbonden waren. Op 6 mei 1943 schreef Vestdijk aan Henkels: ‘Maak je over mijn relaties met Zuid Duitschland niet ongerust. Ik ben natuurlijk niet zoo gek geweest de relaties af te snijden; maar schreef alleen, dat ik voorloopig niet komen kon, wegens verhoogde bloeddruk en dergelijke verschijnselen, waardoor ik rust moet houden; maar dat ik, hersteld, dadelijk “mein Versprechen” zal “einlösen”. Dit ben ik trouwens ook van plan.’ Twee maanden eerder, op 9 maart, toen hij net uit Sint-Michielsgestel was vrijgelaten, had hij aan Henkels geschreven: ‘Nee, ook ik geloof niet, dat men mij hierna nog lastig zal vallen, maar zeker ben je daar nooit van. Ik heb de verplichting om met de Beauftragter, die mij ondervraagd heeft - een persoonlijke bewonderaar van mijn boeken, nota bene! - af en toe het contact te onderhouden, iets wat ik ook zeker doen zal, om voor de hand liggende redenen. Een geschikte Zuid-Duitscher trouwens. Het gesprek zal ik je later wel eens vertellen. Het duurde anderhalf uur, en na afloop werd ik terstond in vrijheid gesteld.’ Tegenover Göpel nam Vestdijk eenzelfde houding aan. Er is een minuut van een brief aan Göpel bewaard gebleven; die is geschreven op de achterzijde van een brief van Rohrer aan Vestdijk van 24 mei 1943 (brief 31) en dateert dus waarschijnlijk van kort na die datum. Vestdijk schrijft daarin:

Es ist schon wieder einige Monate her, dasz ich Ihnen schrieb. Leider läszt meine Gesundheit, sowohl körperlich als geistig, noch immer einiges zu wünschen übrig; und es ist besser, und auch für mich angenehmer, dasz ich Ihnen einen Besuch abstatte, wenn ich wieder ganz frisch bin. Inzwischen nehme ich die Freiheit Ihnen ein Exemplar von der deutschen Übersetzung von ‘Aktaion onder de sterren’ zuzuschicken. Wenn ich mich gut erinnere, lasen Sie das Buch in der ursprünglichen Fassung; vielleicht wollen Sie es auch in Ihrer eigenen

38. Saskia Jansens [et al.], Een ruwe hand in het water (noot 29), p. 37-40.

39. Gevangen zat ik maanden (noot 7), p. 98-99.

[p. 13]

Sprache besitzen. Ich kann nur die Hoffnung aussprechen, dasz Sie in diesen /für Sie anstrengenden/ Zeiten <-einmal noch> einmal Gelegenheit haben werden es durch zu lesen. <-Für den Fall dasz Sie die deutsche Fassung schon besitzen, können Sie dieses Exemplar ruhig behalten oder verschenken.>.

Ook eind 1943 heeft Vestdijk kennelijk nog contact gehad met Göpel; op de achterzijde van de brief van Rohrer aan Vestdijk van 17 augustus 1943 (brief 33) heeft Vestdijk de minuut van een brief aan Göpel geschreven, waarin hij liet weten:

Ich hätte schon eher Ihren kurzlichen[?] Brief von Oktober beantwort wollen, hatte aber über meinen Gesundheistzustand wenig erfreuliches zu melden. Ich habe einige Monate völlige Ruhe behalten müssen, - was ich schon viel früher hätte tun sollen. Eine langweilige Geschichte wie Sie nicht denken können. Wenn man arbeitsam von Natur ist, ist es doppelt schwierig! Jetzt kann ich glücklich wieder ein wenig arbeiten, sei es noch keine grossen Sachen; und wenn ich die gehörige Ruhe nehme, geht es weiter schon. Wie geht es Ihnen? Diese unsichere Zeit, wird auch Sie wohl ganz in Anspruch nehmen. Reisen Sie noch viel herum, oder sind Sie wieder im Haag? Bitte, schreiben Sie mir einmal, dann wurde ich Ihnen gleich antworten, und dann auch etwas ausführlicher.’

Daaraan voorgaand is slechts één brief van Göpel aan Vestdijk bewaard gebleven, waarin hij op 16 augustus 1943 zijn secretaresse aan Vestdijk laat schrijven:

Vom Rudolf M. Rohrer-Verlag in Brünn ging uns heute der erste Teil der Übersetzung Ihres Romans ‘Irische Nächte’ zu. Es soll damit Herrn Dr. Göpel Gelegenheit gegeben werden, Einblick in das Manuskript zu nehmen. Da der Verlag jedoch wünscht, dass die Übersetzung umgehend in Ihre Hände gelangt und Herr Dr. Göpel noch ca. eine Woche vom Haag abwesend sein dürfte, gestatten wir uns, die Sendung sofort an Sie weiterzuleiten, ohne dass Dr. Göpel Einsicht genommen hat. Die weiteren Teile der Übersetzung sollen in wöchtenlichen Abständen folgen und wird Herr Dr. Göpel noch Gelegenheit haben, diese hier im Haag einzusehen.

Nadat Vestdijk uit Sint-Michielsgestel was ontslagen, schreef hij Theun de Vries op 15 maart 1943: ‘Publiceeren doe ik natuurlijk niet; alleen tegen vertalingen in D.[uitsland] zag V.d. Woude geen bezwaar; en ik kan

[p. 14]

daar ook moeilijk van af, nu ik mijn Iersche roman al aan Rohrer gestuurd heb.’^40. In Vestdijks nalatenschap is een concept-prospectus voor Groot Nederland bewaard gebleven. De prospectus is niet precies te dateren, maar stamt waarschijnlijk uit het najaar van 1945. In deze conceptprospectus gaf Vestdijk een beknopte schildering van de oorlogsperiode, waarover hij schreef: ‘ónze zwarte tijd [...] droeg een uitgesproken collectivistisch stempel, duidde op een collectief ontduiken, een collectief verzet, een collectief-zwarte, d.i. onzichtbare, literatuurbeoefening - op de wijze der politiek dus.’ Naar Vestdijks mening waren tijdens de oorlog deze clandestiene publikaties in de plaats gekomen van legale tijdschrift- en boekpublikaties.^41. Vestdijk zelf had na zijn vrijlating uit Sint-Michielsgestel geen legale publikaties meer doen verschijnen. Een aantal van de gedichten die hij in het gijzelaarskamp en later in Doorn schreef, zou worden opgenomen in de in oktober 1944 clandestien bij de Bayard Pers van F.G. Kroonder te Bussum verschenen bundel De uiterste seconde en in de eerder in 1944 door In Agris Occupatis uitgegeven bundel Allegro innocento. Voorts gaf De Blauwe Schuit - de onderneming van de Groningse drukker H.N. Werkman en Vestdijks kampgenoot F.R.A. Henkels - in de periode november 1942 tot mei 1944 een viertal plaquettes met op Sint-Michielsgestel geïnspireerde gedichten van Vestdijk uit;^42. daaronder bevond zich het gedicht ‘De doode zwanen’ dat hij schreef onder indruk van de executie van de eerste gijzelaars op 15 augustus 1942.^43. Het is de vraag of deze publikaties als vorm van verzet moeten worden gezien.

Op 22 maart 1943, na zijn vrijlating uit Sint-Michielsgestel, schreef Vestdijk aan Henkels: ‘Over een paar weken heb ik een onderhoud met iemand van het letterengilde, op zijn verzoek; dat is minder aangenaam. Nu begint het gedonder! Dit zou uiterst diplomatiek aangepakt moeten worden, maar ik zeg de laatste tijd de stomste dingen als ik langer dan een kwartier praat. Dus dit zal wel het einde van mijn carrière zijn. Nu, daar zit ook weer iets rustigs in, in die gedachte.’ Op 2 april deed Vestdijk verslag van dat onderhoud:

Inderdaad is het onderhoud erg meegevallen, dermate zelfs, dat ik tenslotte heelemaal niet meer ‘op mijn tellen hoefde te passen’ en alleen nog maar een soort vermoeide aandacht besteedde aan het uithooren van de tegenstander. [...] Een goedaardig, lichtelijk kankerend - en tegen wie en wat o.a. kankerend?!!! - manneke, die ik niet alleen mijn koffie heb laten betalen, maar ook een diner met schijngehakt. Het heele gesprek was natuurlijk een beetje een schijngehakt. Er

40. S. Vestdijk/Theun de Vries, Briefwisseling (noot 1), p. 83.

41. Vgl. S.A.J. van Faassen, ‘Ik ben er van overtuigd dat er zelfs met de gedunde gelederen toch nog een zeer behoorlijk tijdschrift te maken is’ (noot 28), p. 80.

42. [F.R.A. Henkels], Logboek van De Blauwe Schuit, [Groningen] ²1982, nrs. 17, 31, 34 en 39.

43. Met dank aan Bibliotheek van de Vereeniging ter Bevordering van de Belangen des Boekhandels (Henk Kool), Salma Chen, Jessica Endert, Anita van Oostrom, Hester Quist, Madeleine Rietra, Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie, J. Schilt en Mieke Vestdijk-van der Hoeven.

[p. 15]

wordt niets van mij geëischt; daar was ik natuurlijk bang voor, en in dát opzicht zou de goedaardigheid en geïntimideerdheid van de afgezant verdomd weinig verschil hebben gemaakt! Alleen op het allerlaatst kwam er een klein aapje uit de mouw: of ik, als ik iets van grootere ‘gewilligheid’ bij mijn vrienden merkte, hem wilde waarschuwen! Dus niet eens of ik genoemde vrienden wilde beïnvloeden! Nu, ik zei hem ronduit, dat de kans op een bekeering van de vrienden vrijwel nihil was, maar als ik er iets van merkte, zou ik hem dadelijk waarschuwen!!! Interessant was b.v. te hooren, dat men ter plaatse niet van meening is, dat Jany [Roland Holst] zich opgegeven heeft. Dit is voor Jany prettig. Verder trek ik mij zooveel mogelijk terug, en heb voor het redacteurschap van Groot Nederland bedankt.

Zijn verhouding met zijn Duitse uitgever in de persoon van Schauer had onder dit alles niet te lijden gehad.

[p. 16]

Brieven

Alle bekende brieven die tussen S. Vestdijk, Georg Kurt Schauer en de Rudolf M. Rohrer Verlag gewisseld zijn, worden hieronder gepubliceerd, met uitzondering van een vijfregelig briefje van 16 november 1942 aan Vestdijk door de uitgeverij bij penne van Schauer, waarmee een niet bewaard gebleven briefje van een van Vestdijks Duitse lezers werd doorgestuurd. Al deze brieven berusten in de collectie van het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te Den Haag; de provenance van de brieven is als volgt: nrs. 1-4 & 16 zijn afkomstig uit het bezit van G.K. Schauer en werden aangekocht op de veiling van 6-8 juni 1972 bij J.L. Beijers, Utrecht; nrs. 5-14, 17-26, 28-38 & 40-45 maken deel uit van de door mevr. A.C.M. Vestdijk-van der Hoeven, Doorn in bruikleen gegeven nalatenschap van S. Vestdijk; nrs. 15 & 39 zijn geschonken door Marjet van Attekum, Driebergen.

De nrs. 6 en 25 zijn uitsluitend als minuut bewaard gebleven, terwijl ook van brief nr. 27 een minuut overgeleverd is. De tekst van brief nr. 27 werd daarnaast door Vestdijk op 3 oktober 1942 per brief aan Ans Koster gedicteerd. Voor deze uitgave is ze ontleend aan Gevangen zat ik maanden (noot 7), p. 75-76. Het is niet zeker of Ans Koster de haar gedicteerde versie heeft verzonden; het origineel van de eventueel door haar aan Schauer gezonden brief is niet achterhaald. Ik beschouw de versie in Vestdijks brief aan haar als basistekst en de minuut als een eerdere versie; deze minuut wordt ter plekke in een noot weergegeven. Brief nr. 6 is geschreven op de versozijde van een brief van 27 mei 1940 aan Vestdijk door Nijgh & Van Ditmar N.V. bij penne van L. Meyer, waarin mededeling wordt gedaan van het feit dat Vestdijks manuscripten met uitzondering van dat van Rumeiland verloren zijn gegaan.

Bij de weergave van de brieven is uitgegaan van de volgende principes: kennelijke schrijf- en typefouten worden stilzwijgend verbeterd en op enkele plaatsen is een leesteken toegevoegd; dubbele aanhalingstekens zijn weergegeven door enkele aanhalingstekens; spelling, alinea-indeling en interpunctie zijn voor het overige gehandhaafd; de plaats van de datering en van de ondertekening is geüniformeerd; de plaats van verzending is ongewijzigd overgenomen, behalve als deze ontleend is aan een voorbedrukt briefhoofd, in welke gevallen ze tussen teksthaken is geplaatst. Voorts zijn de volgende diacritische tekens gebruikt: R.[ohrer] = de afkorting ‘R.’ is door ons aangevuld tot ‘Rohrer’; versuchen[?] = de lezing van ‘versuchen’ is onzeker; [xxx] = onleesbaar woord. Bij het weergeven

[p. 17]

van de minuten zijn naast de hieroven vermelde diacritische tekens de volgende tekens gebruikt: 〈-heel〉 betekent ‘heel’ is doorgehaald; /selbst/ betekent ‘selbst’ is later toegevoegd.

1. S. Vestdijk aan G.K. Schauer, 14 oktober 1937

Putten 14-10-'37

Sehr geehrter Herr Schauer,

Ihre gute Meinung über meinen Roman hat mir viel Freude gemacht. Wissen Sie vielleicht schon etwas von den Projekten des Herrn Verlegers? Es würde mir sehr angenehm sein bald einen Entschlusz nehmen zu können, weil ein Schriftsteller in der Schweiz, der schon einen meiner Romane übersetzte, auch die Übersetzung des Het vijfde zegel wünscht. Eine ablehnende Antwort kann ich ihm natürlich erst zukommen lassen, wenn ich das Resultat Ihrer Bemühungen weisz.

Mit freundlichem Grusz, hochachtungsvoll,

S. Vestdijk

2. S. Vestdijk aan G.K. Schauer, 23 oktober 1937

Putten 23-10-'37

Sehr geehrter Herr Schauer,

Hiermit berichte ich Ihnen, dass ich die Regelung eines einmaligen Honorars bevorzuge, 300 Holländische Gulden also, und den Vertrag zum Unterschreiben erwarte. Wenn Sie vielleicht auf Schwierigkeiten stossen bei der Übersetzung, will ich Ihnen gerne behilfsam sein, nach meinen Kräften. Besonders wenn Sie zum Beispiel die Wahl haben zwischen zwei Ausdrücke oder Umschreibungen; und dann auch in Spanischen und Katholischen Sachen (was ich davon behalten habe!)

Mit freundlichem Gruss, Ihr ergebener

S. Vestdijk

[p. 18]

3. S. Vestdijk aan G.K. Schauer, 3 november 1937

Putten 3-11-'37

Sehr geehrter Herr Schauer,

Herr Meulenhoff, bei dem ich mich erkundigte und der mich leider sehr verspätet antwortete, macht mich darauf aufmerksam, dasz eine Summe, wie die f 300, die der Rohrer Verlag mir vorschlagt, nur Beziehung haben kann auf die erste Auflage, bzw. die ersten 2000-2500 Exemplare. Ich hatte nicht daran gedacht, aber es kann nicht in Abrede gestellt werden, dasz, wenn mirabele dictu das Buch 3, 4, 5000 Exemplare erlebt, es nur redlich ist, dasz ich daran mitverdiene, wenn auch in dem gebräuchlichen bescheidenen Ausmasz. Ich weisz nicht, ob der Vertrag, den ich bekommen werde, hierin vorhergesehen hat. Vielleicht wollen Sie sich, wenn dies nicht der Fall is, mit dem Verlag überlegen. Für die weitere 1000 Ex. (über 2000-2500) sollte dann, nach Herr Meulenhoff's Meinung, eine verhältnismässig grössere Summe festgestelt werden. Auch dies erscheint mir redlich.

Sie fragen nach meinen anderen Arbeiten. Gewisz können Sie damit rechnen, dasz ich meine späteren Werke Ihnen zuerst lesen lassen werde. Aber vielleicht läszt sich auch schon etwas machen mit den Bestehenden. An erster Stelle meine Novellen, 12, von denen die Hälfte historische Novellen aus verschiedenen Zeiten. Von meinen Romanen ist Terug tot Ina Damman, wenn auch ein selbständiger Roman, der dritte Teil einer Jugendtrilogie, von der die zwei andere Teile fertig sind aber noch erscheinen müssen. Eine Übersetzung könnte, glaube ich, erst erwogen werden, wenn das Ganze fertig ist. Der Roman Meneer Visser's Hellevaart, wenn ich Kennern glauben darf, mein bester bis jetzt, hat den Nachteil einiger modernistischen Procédés und entsprechenden Zynismen; es würde mir nicht ratsam erscheinen mit diesem Roman anzufangen. Dann gibt es noch Else Böhler, Duitsch dienstmeisje, eine Liebesgeschichte + satyrische Milieuschilderung + ein Schlusz, dasz in Deutschland spielt in '34 und in dem die Satyre auch nicht abwesend ist. Wenn auch die Hauptperson ‘neutral’ ist und ‘unpolitisch’, gibt es doch einige Anmerkungen und Schilderungen, die mich zweifeln machen an einem warmen Empfang in Deutschland! Ich schreibe über dieses Buch etwas ausführlicher, weil es schon übersetzt ist und der Übersetzer, der in der Schweiz wohnt, und noch keinen Verleger fand, mich fragt ob ich mich erkundigen will ob der Rohrer-Verlag das Buch publizieren will. Wenn

[p. 19]

Sie das M.S. zu lesen wünschen, kann ich es Ihnen, ich hoffe in nicht allzulanger Zeit, schicken; wenn Sie aber, nach meiner kurzen Beschreibung davon gewisz sind, dass das Buch dóch nicht im Frage kommt, kann es natürlich besser unterbleiben. Ich nehme an, dasz der Rohrer-Verlag politisch neutral ist wie ich, - wenn auch mit demokratischen Sympathien in meinem Fall, - aber immerhin doch auch den Reaktionen in Deutschland Rechnung trägt und sich nicht nur oder in Hauptsache zu Österreich, Tschecho-Slowakei, und der Schweiz richtet.

Mit freundlichen Grüssen, Ihr ergebener

S. Vestdijk

4. S. Vestdijk aan G.K. Schauer, 12 november 1937

[Putten (Gld.) 12.XI.1937]

Sehr geehrter Herr Schauer,

Leider kann ich Ihnen das M.S. noch nicht zuschicken, da ich es noch nicht von dem Vermittlungsbüro, zurück erhalten habe. Auch will ich noch einmal mit meinem eignen Verleger überlegen über die Honorarfrage. Wenn ich etwas weisz, schreibe ich Ihnen sogleich.

Mit verbindlichen Grüssen,

S. Vestdijk

5. Verlag Rudolf M. Rohrer aan S. Vestdijk, 29 augustus 1939

Brünn, 29./8. 39

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

vielen Dank für Ihr freundliches Schreiben v. 19. ds. M., das wir glauben als grundsätzliche Zustimmung auffassen zu können. Wir haben daraufhin das Manuskript in Satz gegeben und hoffen, mit nächster Woche beginnend, Korrekturfahnen verschicken zu können.

Bitte, teilen Sie uns nun mit, ob Sie die Korrektur mitzulesen wünschen, bzw. an wen wir die Fahnen mit dem Manuskript zu senden und von wem wir die Erteilung des endgültigen Imprimaturs zu erwarten haben.

Ihre seinerzeit mit Herrn Dr. Schauer geführten Verhandlungen bewegten sich in der Richtung, dass Sie ein Honorar durch Beteiligung am

[p. 20]

Absatz lieber sähen als ein Pauschal-Honorar. Wir sind selbstverständlich mit einem solchen Absatzhonorar gerne einverstanden.

Um Ihnen aber über die perzentuelle Höhe dieser Beteiligung entsprechende Vorschläge machen zu können, müssten wir die Abmachung kennen, die Sie mit dem Original-Verleger bezüglich der Herausgabe von Übersetzungen getroffen haben.

Könnten Sie so freundlich sein, uns mitzuteilen, ob eine derartige Abmachung überhaupt vorliegt, denn wir möchten die Verhandlungen mit dem Original-Verlag erst aufnehmen, wenn wir über diesen Punkt genau unterrichtet sind. Am liebsten wäre es uns, wenn Sie uns die betreffende Stelle Ihres Vertrages mitteilen würden.

Auch würden wir Sie sehr bitten, uns mitzuteilen, ob Sie der Übersetzerin bezüglich ihrer Beteiligung bereits Zusagen gemacht haben.

Wir hoffen, dass es Ihnen möglich sein wird, unsere verschiedenen Bitten recht bald zu erfüllen, damit auch die formale Seite der Angelegenheit rasch und zur Zufriedenheit aller Beteiligten erledigt werden kann.

Für Ihre freundliche Unterstützung danken wir Ihnen im voraus bestens und empfehlen uns Ihnen, hochachtungsvoll

Rudolf M. Rohrer

6. S. Vestdijk aan Verlag Rudolf M. Rohrer, wschl. eind mei 1940

Sehr geehrter Herr Rohrer,

Haben Sie 〈-vielleicht〉 Interesse für die Übersetzung meines neuen Romans ‘Rumeiland’ (Rum-Insel), der auf Jamaica spielt, im 18-en Jahrhundert? Wahrscheinlich wird dieser Roman im Herbst veröffentlicht werden (wenn wenigstens das Betrieb meines Verlegers wieder in Gang kommt; 〈-es ist da viel vernichtet〉; aber ich könnte Ihnen jetzt schon /wenn der Briefverkehr wieder hergestellt ist,/ eines der Manuskripte zur freundlichen Beurteilung übersenden. Vielleicht könnte Herr Schauer es lesen. Wenn Sie sich zur Veröffentlichung entschliessen würden, könnte ich 〈-versuchen〉 Frau Gerdeck-de Waal 〈-zu〉 bitten die Übersetzung vorzunehmen; oder Herr Schauer könnte es /selbst/ übersetzen. Ich verspreche mich viel von diesem Roman, der auch nicht ohne aktuelle Bedeutung ist, da er, unter anderem, eine ziemlich kritische Beleuchtung enthält des englischen Volkscharakters. /Möchten Sie zunächts eine Übersicht des Inhaltes vernehmen, so werde ich 〈-die〉

[p. 21]

Ihnen gerne die in Betracht kommende Einzelheiten mitteilen/ Seien Sie jedenfalls so freundlich mir die Adresse des Herrn Schauers zu übermitteln!

Mit Dank und verbindlichstem Gruss,

SV

7. Verlag Rudolf M. Rohrer aan S. Vestdijk, 17 februari 1940

[Brünn] 17./II. 1940.

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

wir übersenden Ihnen in der Beilage zu Ihrer Orientierung die Abschrift unseres Briefes, den wir heute an Ihren Verleger Nijgh & Van Ditmar in Rotterdam zur Absendung bringen.

Ferner übersenden wir Ihnen einen Vertragsentwurf den wir Sie bitten einer Durchsicht zu unterziehen und uns mitzuteilen, ob Sie damit einverstanden sind. Sofort nach Ihrer diesbezüglichen Mitteilung werden wir Ihnen den endgültigen Vertrag zur Unterschrift übersenden und das Honorar für die ersten 1.000 Exemplare Ihres Werkes ‘Das fünfte Siegel’ anweisen.

Wir sehen Ihrer freundlichen Rückäusserung entgegen und empfehlen uns Ihnen, hochachtungsvoll

Rudolf M. Rohrer

1 Briefabschrift

1 Vertragsentwurf

Rekommandiert!

7a. Verlag Rudolf M. Rohrer aan Nijgh & Van Ditmar N.V., 17 februari 1940

[Brünn] 17./II. 1940.

Vestdijk, Das fünfte Siegel

Sehr geehrte Herren,

wir beeilen uns, auf Ihren Brief v. 3. ds.M. zurückzukommen, nach-

[p. 22]

dem endlich die Antworten unserer beiden Verlagsleiter, von denen der eine eingerückt, der andere nach Leipzig gezogen ist, eingetroffen sind.

Wir haben s.Z. nur mit dem Autor über die Herausgabe des Werkes korrespondiert und mit ihm abgemacht, ihm einen Vertragsentwurf zu übersenden, dessen Abfassung er uns vollkommen überlies.

Wir senden Ihnen nun beiliegend eine Abschrift dieses Vertrages, wie wir ihn mit gleichem Datum auch an Herrn Vestdijk abgehen lassen. Der Vertragsentwurf liegt Monate zurück und wurde jetzt in der Mappe des eingerückten Verlagsleiters gefunden, offenbar basierend auf die s.Z. Vereinbarungen mit Herrn Vestdijk.

Wir bitten zu verstehen und zu entschuldigen, das wir nie mit Ihnen in nähere Verbindung getreten sind, doch haben, wie bereits oben gesagt, unsere Verlagsleiter stets mit dem Autor korrespondiert und verhandelt.

Wir erwarten Ihre freundliche Rückäusserung und stehen Ihnen met jeder Aufklärung gerne zur Verfügung.

Sobald wir von Ihnen, bzw. von Herrn Vestdijk eine Antwort in Händen haben, werden wir Herrn Vestdijk das ihm zustehende Honorar für die ersten 1000 Exemplare seines Werkes überweisen.

Hochachtungsvoll

1 Vertragsentwurf.

Rekommandiert!

7b. Concept contract vertaling Het vijfde zegel, 17 februari 1940

Vertragsentwurf

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

der Ordnung halber gestatten wir uns, die bezüglich der von uns übernommenen deutschen Übersetzung Ihres Werkes:

Das fünfte Siegel. Ein El-Greco-Roman

bisher getroffenen Vereinbarungen nachstehend zusammenzufassen und zu wiederholen:

1.)	Sie übertragen uns das alleinige Verlagsrecht der deutschen Übersetzung des Werkes für die erste und alle folgenden Auflagen und Ausgaben.

[p. 23]

2.)	Sie übertragen uns gleichfalls das Recht a) des Nachdrucks in Zeitungen und Zeitschriften, soweit dieser Nachdruck nach Erscheinen des Buches erfolgt, b) des Nachdrucks in Buchform
3.)	Die endgültige Fassung des Titels erfolgt in beiderseitigem Einvernehmen. Die Ausstattung des Buches wird von uns bestimmt, doch werden wir Ihre Wünsche angemessen berücksichtungen. Die Auflagenhöhe bestimmen wir, ebenso haben wir den Ladenpreis, bzw. dessen Ermässigung und Erhöhung nach pflichtgemässem Ermessen festzusetzen. Ebenso steht die Festsetzung des Erscheinungstermines uns zu.
4.)	Zur Berichtigung der gewöhnlichen Satzfehler sind wir verpflichtet. Dagegen haben Sie das Recht und Pflicht, die Fahnenkorrektur und Bogen-Revision ohne besondere Vergütung durchzuführen. Für Manuskript-Änderungen, die auf Ihren Wunsch nachträglich im Satz vorgenommen werden, kommen wir nur bis zu einem Betrag von 10% des gesamten Satzpreises auf- Etwaige Mehrkosten hätten Sie zu tragen. Die von Ihnen erteilte Druckerlaubnis gilt als Genehmigung etwa erfolgter Manuskript-Änderungen.
5.)	Wir übernehmen die Verpflichtung, das Werk zu vervielfältigen, zu verbreiten und in geeigneter Weise zu fördern, z.B durch Versand von Besprechungsstücken, Anzeigen im ‘Börsenblatt für den Deutschen Buchhandel’ u.s.w. Die eingegangenen Besprechungen werden wir Ihnen in angemessenen Zeitabschnitten zur Kenntnis vorlegen.
6.)	Das Autorenhonorar beträgt 10% vom Ladenpreis des broschierten Exemplars. Das Honorar für die ersten 1000 Exemplare wird nach Fertigstellung des Werkes überwiesen, das weitere Honorar je nach Inangriffnahme der nächsten 1000 Exemplare im vorhinein.
7.)	Von der ersten Auflage erhalten Sie 10 gebundene und 10 broschierte Freistücke, ebenso von jeder weiteren Auflage. Darüber hinaus sind Sie zum Bezug von Exemplaren zum niedrigsten Preis berechtigt, für den wir sie im Betriebe unseres Verlagsgeschäftes abgeben (50% vom Ladenpreis.) Diese Stücke sind unverkäuflich.
8.)	Sinkt der Bestand der verkaufsfähigen Stücke unter 100, so haben

[p. 24]

	wir Ihnen in angemessener Frist zur erklären, ob wir eine Neuauflage zu veranstalten beabsichtigen. Ebenso haben wir Ihnen Gelegenheit zur Neubearbeitung des Werkes zu geben. Auf unser Ersuchen sind Sie binnen 8 Wochen zur Neubearbeitung verpflichtet.
9.)	Wenn in zwei aufeinanderfolgenden Jahren durchschnittlich weniger als 150 Stück abgesetzt werden, sind wir berechtigt, Ihnen durch eingeschriebenen Brief eine angemessene Frist zu Erwerbung der Restbestände zu geben. Äussern Sie sich nicht, oder lehnen Sie den Erwerb ab, so sind wir berechtingt, die Restbestände einzustampfen, oder unter Aufhebung des Ladenpreises in angemessener Frist einen Ausverkauf zu veranstalten. In diesem Falle fällt das Verlagsrecht an diesem Werke wieder an Sie zurück.
10.)	Im übrigen gelten ergänzend die Bestimmungen des Urheber- und Verlagsrechtes.

Brünn, 17. Feber 1940.

8. Verlag Rudolf M. Rohrer aan S. Vestdijk, 7 maart 1940

[Brünn] 7./3. 1940.

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

auf unser Schreiben v. 17./2. erhielten wir heute den in Abschrift mitfolden Brief und haben sofort veranlasst, dass das Honorar für die ersten 1000 Exemplare umgehend an Ihren Verleger Nijgh & van Ditmar nach Rotterdam überwiesen wird. Das Honorar beträgt K 5.800.-

Ferner übersenden wir gleichzeitig an Nijgh & van Ditmar einen nach seinem Wunsche geänderten unterzeichneten Vertrag samt einem Begleitbrief, den wir Ihnen ebenfalls zu Ihrer Orientierung im Durchschlag übersenden.

Es freut uns wirklich ganz ausserordentlich, sehr geehrter Herr Vestdijk, dass die Angelegenheit der Herausgabe Ihrer Übersetzung in unserem Verlag zwischen Ihnen, Ihrem Verlag und uns so rasch und für alle Teile zufriedenstellend gelöst wurde und können Ihnen mitteilen, dass Ihr Werk einen sehr guten Absatz findet, sodass wir hoffen, Ihnen das Honorar für die nächsten 1000 Exemplare in allerkürzester Zeit ebenfalls überweisen zu können.

[p. 25]

Wir empfehlen uns Ihnen, sehr geehrter Herr Vestdijk, hochachtungsvoll Rudolf M. Rohrer

3 Beilagen!

8a. Verlag Rudolf M. Rohrer aan Nijgh & van Ditmar N.V., 7 maart 1940

[Brünn] 7./3. 1940.

Vestdijk, Das fünfte Siegel

Sehr geeherte Herren,

wir bestätigen mit bestem Danke den Eingang Ihres freundlichen Schreibens v. 28./2. und haben sofort veranlasst, das Ihnen das Honorar für die ersten 1000 Exemplare des Buches von Vestdijk ‘Das fünfte Siegel’ in Betrage von: K 5.800.- überwiesen wird. Da wir jedoch erst um Genehmigung der Überweisung ansuchen müssen machen wir schon jetzt darauf aufmerksam, dass diese Überweisung wohl nicht vor 3-4 Wochen in Ihrem Besitze sein dürfte.

Das gewünschte Exemplar der deutschen Übersetszung lassen wir Ihnen ebenfalls gleichzeitig zugehen.

In der Beilage übersenden wir Ihnen den nach Ihrer Wunsche geänderten Vertrag und erbitten den Durchschlag unterzeichnet zurück.

Wir erlauben uns, Ihnen für Ihr freundliches Entgegenkommen bezüglich der Herausgabe des Buches von Vestdijk ‘Das fünfte Siegel’ in unserem Verlag verbindlichst zudanken und freuen uns, dass die Angelegenheit dadurch für alle Beteiligten so rasch und zufriedenstellend gelöst wurde.

Wir empfehlen uns Ihnen, sehr geehrte Herren, hochachtungsvoll

1 unterzeichneter Vertrag

1 Vertrag mit Unterschrift zurück erbeten

[p. 26]

8b. Nijgh & Van Ditmar N.V. aan Verlag Rudolf M. Rohrer, 28 februari 1940

Abschrift

Rotterdam, den 28. Februar 1940.

Wir sind im Besitze Ihres Schreibens v. 17. Februar. Wir können Ihnen mitteilen, dass Herr Vestdijk uns geschrieben hat, dass er den Vertragsentwurf, den Sie uns zur Einsichtnahme zusenden, niemals gesehen hat, Wahrscheinlich ist Ihr Schreiben an ihn verlorengegangen.

Nun Sie einmal das Buch herausgegeben haben, wollen wir Ihnen keine Schwierigkeiten machen und bitten wir Sie als Vertreter des Herrn Vestdijk uns den Vertrag zur Ünterzeichnung zusenden zu wollen.

Wir können uns jedoch nicht einigen, mit Ihrem Vorschlag Nachdruck in Zeitungen und Zeitschriften vorzunehmen, ohne dem Autor einen Anteil der aus dem Verkauf dieser Rechten erzielten Beträge auszuzahlen. Unsere Bedingungen sind in diesem Fall 50%. Wir vertrauen, dass Sie sich damit einigen können.

Das Honorar für die ersten 1000 Exemplare sehen wir entgegen und wir möchten Sie noch bitten uns ein Exemplar der deutschen Ausgabe zusenden zu wollen.

Hochachtungsvoll

Nijgh & van Ditmar N.V.

9. Verlag Rudolf M. Rohrer aan S. Vestdijk, 24 juni 1940

[Brünn] 24./6.40

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

Ihr freundliches Schreiben v. 29./5. ist uns nicht nur ein erfreulicher Beweis für Ihr persönliches Wohlergehen, sondern auch dafür, dass das Leben in Ihrem Vaterlande unter den neuen Verhältnissen rasch wieder in die Band friedlicher Arbeit zurückfindet.

Ihr neues Manuskript ‘Rumeiland’ interessiert uns sehr und wären wir Ihnen darum sehr dankbar, wenn Sie uns ein Manuskriptexemplar zur Verfügung stellen wollten. Besonders dankbar wären wir Ihnen, wenn Sie dieser Sendung ein kurzes Exposé über Absicht und Anlage des Werkes zu unserer ersten Information beischliessen wollten.

[p. 27]

An und für sich wäre es durchaus möglich, dass Frau Gerdeck de Waal die Übersetzung auch dieses Manuskriptes übernimmt. Sie hält sich augenblicklich in Bayern auf. Wir wollen aber auch gerne Ihren Vorschlag erwägen, Herrn Dr. Schauer mit der Übersetzung zu betrauen. Abgesehen von den Kosten ist die Entscheidung für die Wahl des Übersetzers wohl in erster Linie davon abhängig, wie rasch die Übersetzungsarbeit durchgeführt werden kann. Wir befürchten nämlich, dass Herr Dr. Schauer augenblicklich nicht ohne weiteres in der Lage sein wird sich dieser Arbeit intensiv zu widmen. Seine uns derzeit bekannte Adresse lautet: Leipzig W 311, Stieglitz-Strasse 76.

Mit dem Verkauf Ihres Werkes ‘Das fünfte Siegel’ sind wir, mit Rücksicht auf die besonderen Umstände unter denen dieses Buch starten musste, nicht unzufrieden. Wir hoffen sogar in absehbarer Zeit, vielleicht schon im Herbst d.J., eine zweite Auflage herausbringen zu können. Die bisherige Aufnahme des Buches in der Presse war recht gut, wie Sie aus den beiliegenden bisher eingegangenen Belegen ersehen. Freilich fehlt noch eine ganse Reihe von Belegen für die übersandten Besprechungsexemplare, was seinen Grund darin hat, dass die Zeitungen und Zeitschriften mit ihrem Raum für das aktuell politische Geschehen sehr stark in Anspruch genommen sind.

Schliesslich hätten wir noch eine Bitte besonderer Art: Wir wurden bereits von verschiedener Seite nach näherer Auskunft über den Autor des Werkes ‘Das fünfte Siegel’ gefragt, konnten aber leider keine erschöpfende Auskunft geben. Auch Herr Dr. Schauer konnte uns hier nicht behilflich sein. Aus diesem Grunde würden wir Sie nun bitten, uns eine autobiographische Skizze einzusenden, die selbstverständlich vor allem Ihr bisheriges literarisches Schaffen darstellt. Sie werden es gewiss verständlich finden, wenn auch der Verlag selbst näheres über seine Autoren erfahren will.

In der angenehmen Erwartung künftig weiter erfolgreich und friedlich gemeinsam arbeiten zu können, empfehlen wir uns Ihnen

hochachtungsvoll

Rudolf M. Rohrer

Beilagen! Besprechbelege!

[p. 28]

10. Verlag Rudolf M. Rohrer aan S. Vestdijk, 24 juli 1940

[Brünn] 24./7.40

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

vielen Dank für Ihr freundliches Schreiben, aus dem wir mit Vergnügen entnommen haben, dass Ihr neuer Roman ein schönes und interessantes Buch zu werden verspricht, das wir gerne in unserem Verlag herausbringen werden. Auch wir sind der Meinung, dass als Übersetzer wohl am besten Dr. Schauer zu wählen ist und haben uns auch bereits mit ihm in Verbindung gesetzt.

Die entscheidende Frage für uns ist nun die, ob wir das Manuskript bzw. die Druckfahnen möglichst rasch bekommen, damit die Übersetzungsarbeit flott vor sich geht.

Die Honorarfrage möchten wir bei diesem Buch, analog dem Fünften Siegel regeln, d.h. mit 10% des Ladenpreises des broschierten Exemplars, wobei wir annehmen, dass auch bei diesem Buche eine Lizenzgebühr an den holländischen Verleger nicht zu zahlen ist.

Sobald wir Ihre endgültige Stellungnahme zu diesem unseren Vorschlag erhalten, werden wir Ihnen, bzw. Ihrem Verleger ein formales Vertragsabkommen zur Unterschrift vorlegen.

Mit den besten Empfehlungen

hochachtungsvoll

Rudolf M. Rohrer

11. G.K. Schauer aan S. Vestdijk, 9 december 1940

[Leipzig] 9.12.40

Verehrter,

Sie wissen, dass ich an Ihrem ‘Rumeiland’ übersetze, und werden im neuen Jahr (vor der Satzlegung) sehen was daraus geworden ist.

Für heute nur dies: dass ich mit innerster Beteiligung - und Bewunderung für Ihre Darstellungskunst - von Kapitel zu Kapitel forschreite, lese, übersetze, lese, übersetze. Ich bin genau in der Mitte der Rohübersetzung. Ich glaube, Sie haben da ein gutes Buch geschrieben. Alles Gute Ihnen!

Ihr Ihnen ergebener

Schauer

[p. 29]

12. Verlag Rudolf M. Rohrer aan S. Vestdijk, 27 december 1940

[Brünn] 27./12.40

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

Aus Ihrem freundl. Schreiben v. 9. ds.M. ersehen wir mit Vergnügen, dass das zwichen uns und Frau Gerdeck bestehende Missverständnis nun endgültig beigelegt ist. Wenn Sie die grosse Freundlichkeit und Frau Gerdeck, wie Sie selbst vorschlagen, gelegentlich mitteilen wollten, dass wir an diesem Missverständnis keinerlei Schuld tragen, wären wir Ihnen sehr verbunden, da wir besonderen Wert auf eine angenehme und reibungslose Zusammenarbeit mit unseren Mitarbeitern legen.

Da Sie sich ausdrücklich die Durchsicht des Manuskriptes der Übersetzung des Aktaion vorbehalten haben, wird wohl diesmal die Arbeit zu unserer vollen Zufriedenheit ausfallen. Wir wären Ihnen sehr dankbar, wenn Sie uns, wie wir bereits in unserem letzten Brief gebeten haben, ein Exemplar der holländischen Ausgabe des Romans zugehen lassen wollten, da wir das begreifliche Interesse daran haben, das Buch so bald als möglich kennen zu lernen.

Da wir mit Dr. Schauer das Abkommen bezüglich der Übersetzung des Romans ‘Rumeiland’ bereits fest abgeschlossen haben, ist es uns leider nicht mehr gut möglich hier eine Änderung eintreten zu lassen.

Bezüglich des Verkaufs des ‘Fünften Siegels’ können wir Ihnen die erfreuliche Mitteilung machen, dass die erste Auflage so gut wie verkauft ist.

Wir haben auch unsere Buchhaltung bereits angewiesen, das Resthonorar an den Verlag Nijgh van Ditmar, wie vereinbart, anzuweisen. Eine zweite Auflage befindet sich im Druck und wird bisspätestens Mitte Jänner 1941 ausgeliefert werden.

Wir hoffen und wünschen, dass das Jahr 1941 unserer gemeinsamen Arbeit noch weitere Erfolge bringen möge und empfehlen uns Ihnen mit vorzüglicher Hochachtung

Rudolf M. Rohrer Verlag

13. Verlag Rudolf M. Rohrer aan S. Vestdijk, 5 februari 1941

[Brünn] 5. 2. 41

Sehr geehrter Herr Vestdijk!

[p. 30]

Soeben erhalten wir von Frau Gerdeck den in Abschrift beiliegenden Brief. Den von Frau Gerdeck in diesem Brief gegen uns erhobenen offenen Vorwurf, konnten wir durch Hinweis auf das uns von Ihnen am 28.5.40 zugegangenen Schreibens, entkräftigen, in dem es wörtlich heisst: ‘Wenn Sie sich zur Veröffentlichung entschliessen würden, könnten Sie Frau Gerdeck de Waal fragen die Übersetzung vorzunehmen, besser wäre vielleicht, daß z.B. Herr Dr. Schauer es selbst übersetzen wollte, denn da Frau Gerdeck de Waal in der Schweiz wohnt, muss man immer rechnen mit einer fehlerhaften Verbindung.’

Darauf schrieben wir Ihnen am 24.6.40 ‘An und für sich wäre es durchaus möglich, daß Frau Gerdeck die Übersetzung auch dieses Manuskriptes übernimmt. Sie hält sich augenblicklich in Bayern auf. Wir wollen aber auch gerne Ihren Vorschlag erwägen Herrn Dr. Schauer mit der Übersetzung zu betrauen. Abgesehen von den Kosten ist die Entscheidung für die Wahl des Übersetzers wohl in erster Linie davon abhängig, wie rasch die Übersetzungsarbeit durchgeführt werden kann. Wir befürchten nunmehr, dass Herr Dr. Schauer augenblicklich nicht ohne Weiteres in der Lage sein wird, sich dieser Arbeit intensiv zu widmen.’

Darauf schreiben Sie uns unterm 4.7.: ‘Als Übersetzer würde ich Herrn Dr. Schauer bevorzugen, weil er schliesslich Deutscher ist, also mit intimeren Kenntnissen der deutschen Sprache.’

Auf Grund dieser ganz klaren Äußerungen hatten wir die Übersetzung des ‘Rumeiland’ Herr Dr. Schauer angeboten und waren mit ihm auch zum Abschluss gelangt.

Aus dem hier geschilderten Sachverhalt geht wohl unzweideutig hervor, daß die Beauftragung Dr. Schauers nicht auf unsere, sondern auf Ihre Initiative hin erfolgte.

Es liegt uns selbstverständlich fern Sie, Frau Gerdeck de Waal gegenüber durch Mitteilung der zitierten Briefstellen zu desavouieren, doch haben wir andererseits das begreifliche Interesse daran, daß Frau Gerdeck de Waal ihre irrige Auffassung korrigiert. Wir wiederholen daher unsere bereits einmal geäußerte Bitte, daß nämlich Sie selbst die entsprechende Aufklärung übernehmen.

Wie uns Dr. Schauer dieser Tage mitteilte, wird er seine Arbeit bis Ende April abschliessen können. Wir werden dann den Satz des Werkes sofort durchführen und Ihnen Korrekturfahnen einsenden, damit Sie, im Einvernehmen mit Herrn Dr. Schauer, evtl. notwendige Korrekturen durchführen können.

Wenn, wie wir hoffen, diese Korrekturarbeit rasch von statten geht,

[p. 31]

könnten wir das Buch in aller Ruhe bis zum Frühsommer fertigstellen und gleichzeitig die Propaganda-Maßnahmen für das Herbst- und Weihnachtsgeschäft vorbereiten und z. Teil bereits durchführen.

Vom 5. Siegel wird die erste Partie der 2. Auflage dieser Tage vom dem Buchbinder abgeliefert. Wir werden Ihnen dann auch sofort Belegstücke zugehen lassen. Ebenso werden wir das Honorar für das erste 1.000 dieser 2. Auflage überweisen.

Wir wiederholen nun unsere Bitte, uns bei der Aufklärung des uns sehr unliebsamen Missverständnisses bei Frau Gerdeck de Waal, in dem angedeuteten Sinne zu unterstützen und empfehlen uns Ihnen

Hochachtungsvoll

Rudolf M. Rohrer

Anlage

1 Abschrift

Abschrift!

Brf. v. 31. Januar 1941 Frau Gerdeck de Waal, Porto Ronco bei Locarno an Firma Verlag Rudolf M. Rohrer, Brünn.

Dem Verlag Rudolf Rohrer bestätige ich hierdurch den Empfang Ihres Schreibens vom 7.1. das ich auf dem Umweg über meine Adresse in Deutschland gestern erhielt.

Ich erhielt auch Ihr voriges Schreiben, in dem Sie mir ebenfalls versichern, dass die Übertragung der ‘Rhuminsel’ durch einen anderen Übersetzer auf ausdrücklichen Wunsch des Herrn Vestdijk vorsich gegangen ist.

Vor mir liegt ein Schreiben dieses Autors, in dem er mir entschieden versichert dass es sich dabei um einen Vorschlag Ihrerseits gehandelt hat.

Diesen Widerspruch zu lösen ist mir z.Zt. nicht möglich. Da es mir ungerecht scheint, dass ich infolge dieser Dinge die ganze Einbusse erleiden sollte, schlage ich Ihnen folgendes vor: Ihre Verlag zahlt mir nachträglich die schon früher angebotene prozentuale Beteiligung an der zweiten und den evtl. weiteren Auflagen des ‘Fünften Siegels’. Das Gleiche möchte ich dann, ausser des mir in Ihrem Schreiben vom 7.11. vorgeschlagenen Honorars für ‘Aktaion unter den Sternen’ stipulieren. Ich bin es gewöhnt bei weiteren Auflagen der von mir übersetzten Bücher nicht unberücksichtigt zu bleiben; so zahlt die akademische

[p. 32]

Verlagsanstalt Pantheos heute noch der Witwe des Autors 6% und mir 4% für ein vor 3 Jahren erschienenes Buch. Ich bitte Sie sich dazu zu äußern.

Die Übersetzung des ‘Aktaion’ ist bereits ein gutes Stück gediehen. Falls nicht unbedingt nötig, möchte ich das Werk ungern partienweise einsenden, da das letzte Herumfeilen an den Ausdrücken dadurch stark beeinträchtigt wird.

Ich kehre Ende Februar an meinen deutschen Wohnort zurück und würde das Manuskript dann in Bälde einsenden können.

gez. Unterschrift

14. G.K. Schauer aan S. Vestdijk, 20 februari 1941

Düsseldorf, 20.2.41

Sehr verehrter Herr Vestdijk,

ich habe mich ausserordentlich über Ihren Brief vom 30. Januar gefreut, haben Sie herzlichen Dank! Verzeihen Sie, dass ich nicht augenblicklich antwortete - jede freie Stunde gehört Ihrem Buch (das ist fast wörtlich zu nehmen, Familienstörungen fallen ja auch auf den weiten Reisewegen fort). Darum bestätige ich auch heute nur kurz.

1)	Clara ist überall eingesetzt; sehr gut dass Sie den Gleichklang gefunden haben.
2)	Wenn ich keinen besseren Titel vorgeschlagen weiss, wird es bei ‘Die Fahrt nach Jamaica’ bleiben.
3)	Meine bisherigen Überlegungen führten immer wieder dazu, dass alles, was von der Zukunft und dem Ausgang unserer ‘Helden’ wissenswert ist, in den 17 Kapiteln enthalten ist. Wenn nicht die letzte Durcharbeitung bei mir etwas anderes ergibt, wird es also bei der Weglassung von Kapitel XVIII bleiben. Nochmals Dank!
4)	Die Rose-Geschichte fällt weg
5)	Nach ‘... te vinden zijn... ’ fällt der Rest von Seite 311, ferner S. 312 u. 313 ganz, sowie der grössere Teil von S. 314 weg. Die Erzählung geht dann mit ‘Het was bijna ochtend...’ weiter. Sie gaben es genau an. Die anderen Erwähnungen von der ‘koppelarij’ bleiben selbstverständlich unberührt. Es scheint mir weder wünschenswert noch notwendig sie wegzunehmen.

[p. 33]

6)	Die beiden Karten habe ich; sie müssen unbedingt auch in die Deutsche Ausgabe.

Ich schreibe heute auch an den Verlag wegen der Ausstattung. In Lübeck habe ich mit einem guten Zeichner, einem Verehrer von Joseph Conrad, gesprochen. Er hat einen Kunstgelehrten von kreolischer Abkunft zum Feund. So hoffe ich, dass er uns etwas Schönes für den Umschlag oder ausserdem noch ein paar kleine Bildzeichen für das Innere zeichnet. Dies letzte ist nur ein Vorschlag an den Verlag, ich weiss nicht, ob er es erlaubt. Wenn ja, dann wird man Ihnen diesen (sehr sparsamen) Schmuck zeigen, damit kein falscher Ton in das Buch kommt. So bald wie möglich erhalten Sie die ‘Fahnen’, d.h. Korrekturabzüge. Aber das wird noch eine Weile dauern.

Einstweilen kann man nichts Bildliches über die Grenze schicken, sogar noch nicht einmal etwas Gedrucktes. Aber ich hoffe, das wird sich in den folgenden 1-2 Monaten ändern oder es wird eine Ausnahme zu erreichen sein. Die Gefahr der Spionage liegt ja eigentlich bei dem Postverkehr zwischen Holland und Deutschland nicht vor.

Seien Sie nochmals herzlich bedankt für das freundliche Verstehen der Vermittlersorgen und aufs beste gegrüsst von Ihrem Ihnen ergebernen

Georg Kurt Schauer

15. S. Vestdijk aan G.K. Schauer, 1 augustus 1941

Doorn 1. Aug. '41

Zeer geachte Heer Schauer,

Ik zal mijn uitgever vragen u die twee boeken op te zenden; zelf heb ik geen exemplaren meer. Ik ben zeer benieuwd naar de geïllustreerde Greco-uitgave!

Vandaag zond ik de laatste drukproef terug, aangenomen dat u het laatste hoofdstuk inderdaad weglaat. In dat geval moet u nog wel even een kleine passage op de laatste bladzij inlasschen, die ik aangaf, en die u in kleinigheden natuurlijk kunt wijzigen. In het algemeen trouwens zijn mijn verbeteringen op hun beurt weer voor verbetering vatbaar! Afgezien dan van de enkele plaatsen, waar een misverstand voorkwam, b.v. roode loper = roter Teppich, meest uiteenlopende vrouwen = verschiedene Frauen, overspel = Unzucht (speciaal echtbreuk, dus Ehebruch: dit is beter dan Unzucht; verandert u dat nog even? Het is een toespeling

[p. 34]

op Lady Jane's levenswandel!) Vooral het slotgesprek met de goeverneur doet het heel goed in het Duitsch, en is uitstekend vertaald, vind ik.

Aktaion heb ik geheel gecorrigeerd; en ik vermoed dat mevr. G.[erdeck] er nu de laatste hand aan legt. U zult het binnenkort wel krijgen.

Schrijft u haar anders zelf even.

Met vriendelijke groeten, uw

S. Vestdijk

16. S. Vestdijk aan G.K. Schauer, 25 augustus 1941

Doorn 25-8-'41

Zeer geachte Heer Schauer,

Dit is een onaangename geschiedenis. Toen ik voor de tweede maal het slot v.d. proeven kreeg, dacht ik helaas niet aan deze mogelijkheid, zoodat ik alles weer ongecorrigeerd teruggestuurd heb! Het procédé van den ‘Laufzettel’ lijkt mij, in deze tijden, vrij tijdroovend; dan is het misschien beter dat ik het slot van de proef nog eens toegestuurd krijg. Veel fouten stonden er niet meer in, als ik mij wel herinner; maar ik wil u nu al vast toch op twee vergissingen opmerkzaam maken, die beslist veranderd moeten worden. In de eerste plaats, in het gesprek met Miss Hosier: Spielzucht (drie maal); dit moet Unzucht zijn, of nog beter: Ehebruch.

Verder heeft u ‘zeer uiteenloopende vrouwen’ (gesprek met Lady Jane over Cargill) vertaald met ‘breitauseinanderganger’[?]; dit moet zijn: ‘sehr verschiedene Frauen’ (zeer verschillende vrouwen). Dit waren de ‘ernstigste’ fouten, samen met de vroeger reeds gecorrigeerde, ‘roode loper’ (niet ‘Ruhrkranker’[?], maar ‘roter Teppich’).

Wanneer ik nu de laatste vellen nóg eens krijg, zal ik ze dadelijk gecorrigeerd, en aangeteekend (eingeschrieben) terugzenden!

Met vriendelijke groeten, geheel uw

S. Vestdijk

17. Verlag Rudolf M. Rohrer aan S. Vestdijk, 7 november 1941

[Brünn] 7/11/41

Sehr verehrter Herr Vestdijk,

[p. 35]

wir haben sehr lange geschwiegen das bedeutet aber nicht, dass wir untätig gewesen sind, sondern das Gegenteil! Die dritte Auflage vom Fünften Siegel, die wir Ihnen zusandten, haben wir in kürzester Zeit restlos ausverkauft, die vierte Auflage ist vorbereitet und soll in 10 000 Exemplaren Anfang des kommenden Jahres erscheinen. Es ist weder einfach noch gar selbstverständlich, dass man in der heutigen Zeit Neuauflagen fertigbringt und wir freuen uns sehr, dass es uns gelungen ist und dass wir die Hoffnung haben können, es werde uns in ganz kurzer Zeit wieder gelingen.

Die Arbeiten an ‘Rumeiland’ sind erfreulicherweise sehr weit vortgeschritten, dass wir in der nächsten Woche fertige Exemplare an Sie werden abschicken können. Die Auflage von 8000 Stück ist durch eine besonders sorgfältige, sehr persönliche Art der Werbung bereits ausverkauft und Teile der zweiten Auflage, die sich sofort anschliessen soll, sind ebenfalls bestellt. Wir hoffen, dass uns eine Neuauflage von 15 000 Exemplaren gelingen wird.

Aktaion unter den Sternen wird in kurzer Zeit fertig gesetzt sein. Sie haben die Übersetzung durchgesehen; vielleicht werden wir noch einige Stilverbesserungen einfügen, voraussichtlich wird es sich aber nur um Kleinigkeiten handeln. Das Manuskript war sehr unübersichtlich geschrieben, sodass es uns besser scheint die Textüberprüfung in den Korrekturabzügen vorzunehmen. Wir haben auch wieder einen Illustrationsplan. Darüber schreiben wir Ihnen näheres, wenn wir sehen, dass er zustande kommt. In der Angelegenheit Aktaion ist noch eine Formalität zu erfüllen: wir haben seinerzeit (unser Brief vom 2/12/40 u.a.) den Roman in der Voraussetzung übernommen, dass für ihn die gleichen Bedingungen gegenüber Ihnen und Ihren Verleger zu erfüllen sind, wie bei ‘Rumeiland’. Das Verhältnis zur Übersetzerin ist ebenfalls geklärt. Haben Sie die Freundlichkeit uns kurz zu bestätigen, dass dieser Gedankengang richtig ist. Das Vertragsverhältnis ist durch den angegebenen Brief und andere Äusserungen von Ihrer und unserer Seite gegeben, es bedarf daher einer ausführlichen Vertragsausfertigung nicht. Aus formalen Gründen brauchen wir nur Ihre Bestätigung und die Ihres Verlegers mit wenigen Worten. Senden Sie uns freundlichst also eine Bestätigung dafür zu, dass für ‘Aktaion’ die gleichen Bedingungen gelten wie sie in dem Vertrag über Rumeiland vom 9. Oktober 1940 genannt sind und beschaffen Sie uns freundlichst diese Bestätigung auch von Ihrem Verleger.

Lassen Sie uns nun noch sagen, dass uns ‘Aktaion unter den Sternen’

[p. 36]

stark beeindruckt hat; wir werden uns mit ganzem Herzen für das Werk einsetzen.

Mit verbindlicher Begrüssung

Rudolf M. Rohrer

18. Verlag Rudolf M. Rohrer aan S. Vestdijk, 19 december 1941

[Brünn] 19/12/41

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

verbindlichen Dank für Ihren soeben eingetroffenen Brief. Wir haben eine sehr lebhafte Verkaufszeit hinter uns und die Auslieferung Ihrer Bücher geht mit unverminderter Heftigkeit weiter. Leider haben wir die grössten Schwierigkeiten mit dem Buchbinder, so dass wir vor Weihnachten nur etwa die Hälfte der Jamaica-Auflage verschicken konnten. Die vorliegenden Bestellungen übersteigen die Auflage selbst aber um ein Mehrfaches. Hoffen wir, dass im neuen Jahr das bestellte und erfreulicherweise auch bestätigte Papier eintrifft und die Herstellung der zwei Neuauflagen glatt vonstatten geht. Das Jahresergebnis wird auch im Hinblick auf das Honorar recht günstig für Sie sein und wenn es uns gelänge, im nächsten Jahr soviel von Ihren Büchern zu drucken und zu binden, wie unsere Leser von uns verlangen, so könnten Sie mit einem erfreulichen wirtschaftlichen Zuschuss von unserer Seite rechnen. Um Ihren augenblicklichen Bedürfnissen Rechnung zu tragen, haben wir veranlasst, dass eine Anzahlung auf die Anfang 1942 fertigzustellende Honorarabrechnung in Höhne von RM 1000.- auf den Weg gebracht wird.

Mit den besten Wünschen für das nun schon nahe herangerückte Jahr 1942 begrüssen wir Sie als, Ihr Ihnen ergebener

Rudolf M. Rohrer

19. Rudolf M. Rohrer Verlag (G.K. Schauer) aan S. Vestdijk, 19 december 1941

Brünn, am 19/12/41.

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

wir erteilten heute der Böhmischen Unionbank, Filiale Brünn, den

[p. 37]

Auftrag bei der Nationalbank für Böhmen und Mähren in Prag, die Bewilligung zwecks Überweisung an Nijgh & van Ditmar, Rotterdam, anzufordern und nach Erhalt derselben den Betrag von RM 1.000.- sofort an Sie zu überweisen.

Hochachtungsvoll!

i.a. G.K. Schauer

20. Rudolf M. Rohrer Verlag aan S. Vestdijk, 14 januari 1942

Brünn, 14/1/42

Sehr verehrter Herr Vestdijk,

vielen Dank für Ihr kurzes vor Weihnachten eingetroffenes Schreiben. Möchte Ihnen das irische Buch in dem nunmehr begonnenen Jahr 1942 gelingen! Wir sehen dem höllandischen Text mit grösstem Interesse entgegen und hoffen, dass wir dieses Buch so wie die beiden zuletzt erschienenen mit durch alle Schwierigkeiten der Zeitverhältnisse hindurchsteuern können. Wir halten es für richtig, dass Herr Dr. Schauer die Übersetzungsarbeit durchführt. Es wäre uns lieb, wenn wir nicht erst die Korrekturfahnen, sonder möglichst ein zweites Exemplar des Manuskripts erhielten, damit wir recht schnell für die erforderlichen Genehmigungsanträge und das Papier sorgen können. Sie wissen, dass beides ganz allgemein und vor allem bei Übersetzungen nicht leicht zu beschaffen ist.

Der tschechische Verlag Gustav Voleský (Prag II, Viktoriastr. 38) interessiert sich, wie Sie wissen, für das Jamaica-Buch. Sie werden die Sache an Ihren Verlag überweisen. Wir haben ergänzend an Voleský geschrieben, dass wir eine kleine Honorarbeteiligung wünschen, wenn etwa die deutsche Fassung der Übersetzung ins Tschechische zugrunde gelegt wird.

Mit allen guten Wünschen für das begonnene schwere Jahr 1942 begrüssen wir Sie als,

Ihr ergebener

Rudolf M. Rohrer

[p. 38]

21. Honorariumafrekening 1941 Die Fahrt nach Jamaica en Das fünfte Siegel, 7 februari 1942

Brünn, 7/2/42

Honorarabrechnung 1941
Die Fahrt nach Jamaica für 7.000 Exx à 0.58		RM 4.060.-
Das fünfte Siegel für 9.000 Exx à 0.58		RM 5.220.- RM
		_____
		RM 9.280.-
hievon erhalten:
01/04/40	580.- RM
18/01/41	1160.- RM
10/03/41	580.- RM
10/12/41	1000.- RM
	_____
	3320.- RM
		RM 3.320.-
		_____
		RM 5.960.-

22. Rudolf M. Rohrer Verlag aan S. Vestdijk, 21 mei 1942

Brünn, 21/5/42

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

Ihr Roman ‘Irische Nächte’ hat uns sehr gut gefallen. Wir haben wiederum einen starken Eindruck von Ihrer Schilderungskunst bekommen. Was uns betrifft, ist der Roman angenommen und in den Produktionsplan eingereiht. Bevor wir mit Ihnen eine vertragliche Verabredung treffen - die sich in den Bedingungen nach den bisherigen

[p. 39]

Verträgen richten würde - müssen wir einige Genehmigungsfragen mit den für uns massgebenden Behörden klären. Wir sind seit geraumer Zeit mit dieser Angelegenheit beschäftigt und hoffen, dass unsere Bemühungen Erfolg haben werden. Davon also ist das Erscheinen des Buches in unserem Verlag noch abhängig. Rein verlegerisch betrachtet, steht unser Entschluss fest. Er bekommt aber erst Rechtskraft, wenn wir die bezeichneten Genehmigungen erhalten haben. Sie sind für sämtliche Bücher, die im Reich erscheinen, erforderlich, im besonderen natürlich für Uebersetzungen. Entsprechend unserem bisherigen Briefwechsel wird die Uebersetzung von unserem Herrn Dr. Schauer in der gewohnten Zusammenarbeit mit Ihnen durchgeführt. Wir würden uns freuen, wenn wir auch schon in nächster Zeit Ihre Sammlung von Novellen erhalten könnten, damit wir in aller Ruhe die Auswahl und Zusammenstellung vorschlagen und mit Ihnen beraten können.

Mit verbindlicher Begrüssung, Ihr

Rudolf M. Rohrer

23. Rudolf M. Rohrer Verlag (G.K. Schauer) aan S. Vestdijk, 28 mei 1942

Brünn, 28/5/42

Sehr verehrter Herr Vestdijk,

wir haben inzwischen an ‘Aktaion unter den Sternen’ weitergearbeitet und den Satz nach sorgfältiger Durcharbeitung (durch unseren Dr. Schauer) umbrochen, d.h. unter Einfügung der vorgesehnen Bilder zu Druckbogen zusammengestellt. Die bereits früher angekündigten Aenderungen sind u.E. notwendig gewesen und haben bei genauerer Betrachtung des Texts sehr viel grösseren Umfang angenommen, als wir ursprünglich geglaubt haben. Wir halten uns daher für verpflichtet, Ihnen den geänderten Text noch einmal zuzusenden, obwohl wir sehr bald mit dem Druck beginnen wollen und müssen, um im Herbst das Buch herauszugeben. Wir wären Ihnen dankbar, wenn Sie sich recht schnell einen Ueberblick verschaffen könnten und uns Ihre Zustimmung, gegebenenfalls auch Aenderungen angeben wollten. Allerdings müssen diese Aenderungen sich möglichtst auf einzelne Worte beschränken, weil die Korrekturkosten sonst ungewönliche Ausmaße annehmen. Wir dürfen wohl hoffen, dass Sie uns Vertrauen schenken. Die Eingriffe waren notwendig, um dem Werk den Charakter einer Dichtung hohen Ranges,

[p. 40]

den es unserer Meinung nach verdient, wiederzugeben. Es schien uns so, als habe das Buch bei der Uebersetzung viel von seiner Kostbarkeit eingebüsst. Es handelt sich dabei nicht um eine sachlich genaue Wiedergabe. Auf diese haben Sie ja bei Ihrer Durcharbeitung sorgfältig geachtet. Wir haben nun eine kleine Anzahl von ausgesprochenen Fehlern bei dem Vergleich mit dem Original gefunden. Die grosse Zahl der Aenderungen ergab sich daraus, dass dem ordentlichen und normalen Deutsch, in dem die Uebersetzung ohne Zweifel gehalten war, das eigentliche Dichterische, also eine verfeinerte Sprache, hinzugefügt werden musste. Im allgemeinen ist uns das wohl gelungen, aber sicher nicht restlos. Voll befriedigt hätte die Sprache wohl nur, wenn sie von Anfang an unter dem Gesichtswinkel des Dichterischen betrachtet worden würe.

Was nun die Bilder betrifft, so haben wir dem Zeichner Robert Pudlich (Düsseldorf) sehr viel Freiheit gelassen. Wir legten nur Wert darauf, dass er mit seinen Zeichnungen die Stimmung, von der das Werk getragen wird, richtig wiedergibt. Wir haben ausdrücklich gewünscht, dass Szenen des Buchs nicht in der Zeichnung wiederholt werden sollten, dass auch die vorgestellten Personen in keiner Weise bildnisgenau gezeichnet werden sollten. Wir hoffen, dass diese äusserst zurückhaltende Beifügung von Bildern Ihnen willkommen sein wird.

Ihrer möglichst baldigen Rückäusserung entgegensehend begrüssen wie Sie in alter Wertschätzung als

Ihr Ihnen ergebener

Schauer

24. G.K. Schauer aan S. Vestdijk, 5 juli 1942

Leipzig 5.7.42

Lieber, verehrter Herr Vestdijk,

haben Sie inzwischen nach Brünn wegen der Korrekturen Aktaion geschrieben? Hoffentlich ist dort auch die Papierfrage befriedigend gelöst, so dass wir mit dem Druck beginnen können. Ich bin etwas unruhig, dass so lang keine Antwort von Ihnen eintrifft. Hoffentlich geht es Ihnen doch gut, wenigstens so gut, wie es einem in dieser schweren Zeit gehen kann. Ich sitze eben bei einer letzten Durchsicht der Bogen, in denen immer noch Kleinigkeiten zu verbessern sind. - Um die ‘Irischen Nächte’ wird gekämpft, ich zweifle nicht, dass es gut geht damit.

[p. 41]

Wie steht es mit den Novellen?

Demnächts wird Sie wahrscheinlich ein Freund von mir besuchen. Wir haben, als er kürzlich auf der Durchreise hier war, fast eine halbe Nacht von Ihnen gesprochen.

Alles Gute und einen freundlichen Gruss

Ihr Ihnen ergebener

Georg Kurt Schauer

25. S. Vestdijk aan G.K. Schauer, 12 augustus 1942

St. Michiels Gestel 12-8-'42

Zeer geachte Heer Schauer,

Ik ben u nog steeds een antwoord schuldig op uw brief van 5-7. Den heer Rohrer had ik dadelijk aangaande Aktaion geschreven, en hem tevens medegedeeld, dat ik vanaf 4 Mei als gijzelaar gevangen zit. Overigens gaat het mij goed, de toestand is hier zeer dragelijk, en ik kan ook werken, zij het uitsluitend aan dingen van kleinere omvang. Ook schreef ik den heer Rohrer, dat brieven etc. gewoon naar Doorn gestuurd kunnen worden, en dat ik door mijn verblijf hier de novellen nog niet gereed kan maken; daarvoor zou ik bij mijn papieren moeten kunnen komen, waarin een ander de weg niet weet. Dit lijkt mij echter niet zoo'n groot bezwaar, daar toch eerst Irische Nächte aan de beurt komt.

Helaas kan ik hier geen aanvang maken met een roman van groote omvang, die mij reeds jaren lang voor de geest zweeft, namelijk een epos over de dertig jarige oorlog. De voorstudies, die ik daarvoor maken moet, eischen een grootere bewegingsvrijheid dan ik hier geniet; ik zou boeken in bibliotheken moeten opzoeken, etc. etc. Vermoedelijk zult u het met mij eens zijn, dat een dergelijke historische roman, die in Duitschland speelt, in een van de belangrijkste / en meest magische/ perioden van zijn geschiedenis, voor het Duitsche lezerspubliek van eenig belang zou kunnen zijn; en dit brengt mij op de gedachte, of u, of de heer Rohrer niet bij bepaalde instanties iets zoudt kunnen ondernemen wat tot mijn in vrijheidstelling zou kunnen leiden. Zelf doe ik liever geen stappen in deze richting. Maar het komt mij voor, dat de nadeelen van mijn in vrijheidstelling, - die zeer gering zijn, 〈-daar gijzelaars steeds vervangen kunnen worden; dit is [xxx] reeds herhaaldelijk geschied〉 er zijn hier reeds herhaaldelijk gijzelaars vrijgelaten, om gezondheids- /en andere re-

[p. 42]

denen/ 〈-b.v.〉 - bij benadering niet opwegen tegen de voordeelen, die met de mogelijkheid gegeven zijn, dat ik een werk voltooi, dat voor de 〈-Duitsche]〉 Europeesche cultuur in breedere zin, 〈-(deze in haar historische aspecten]〉 /en wellicht ook voor de Duitsche literaire historiografie/ van groote beteekenis belooft te worden. U zoudt daarbij kunnen wijzen, in de eerste plaats op het succes, dat mijn beide eerste romans hebben behaald, en in de tweede plaats op het karakter van Die Fahrt nach Jamaica en vooral van Irische Nächte, waaruit /ten duidelijkste/ blijkt, dat ik in staat ben tot een onpartijdige 〈-en onvooringenomen〉 behandeling van historische problemen in het algemeen. 〈-en daarbij ook allerminst van zins ben om de huidige tegenstanders van Duitschland in hun[?] historische belichamingen in een rooskleurig daglicht te plaatsen (dit blijkt ten duidelijkste uit Irische Nächte zooals u weten zult).〉

Wanneer u dit wenschelijk acht, zou ik u een 〈-[xxx]〉 algemeen overzicht van de inhoud kunnen geven. Het gebruik hiervan en ook de verdere behandeling van deze 〈-delicate〉 aangelegenheid laat ik graag aan u over. U zult begrijpen, dat ik niet dan na langdurige aarzeling tot dit verzoek ben overgegaan, maar ik meen het aan mijzelf en mijn talent verplicht te zijn.

Met vriendelijke groeten, geheel uw

S. Vestdijk

26. Rudolf M. Rohrer Verlag aan S. Vestdijk, 14 september 1942

[Brünn] 14/9/42

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

wir bestätigen Ihnen mit Dank Ihren Brief vom 12/8 an unseren Herrn Dr. Schauer, der bei uns am 24/8 eingetroffen ist. Wir müssen Ihnen gestehen, dass wir uns im Augenblick in einer nicht ganz einfachen Lage befinden. Wir würden Ihnen selbstverständlich gern helfen, müssen aber hören, dass Sie einer Berufsorganisation, wie sie bei uns in Deutschland schon seit 9 Jahren existiert, offenbar nicht beigetreten sind. Wir nehmen an, dass wir mit Ihnen darüber offen sprechen dürfen. In Deutschland ist die Voraussetzung für schriftstellerisches Schaffen die Zugehörigkeit zur Reichsschrifttumskammer. Wir nehmen an, dass eine entsprechende Behörde in Holland eingerichtet worden ist. Können Sie uns etwas über diese Dinge sagen? Wir können eigentlich nicht anneh-

[p. 43]

men, dass Sie von sich aus Gründe sahen, dieser Organisation, nicht anzugehören.

Wir begrüssen Sie mit verbindlichen Empfehlungen

Rudolf M. Rohrer Verlag

in vollmacht

Lenz[?]

27. S. Vestdijk aan G.K. Schauer, vermoedelijk oktober 1942^44.

Zeer geachte heer Schauer.

In antwoord op uw brief en die van de heer Rohrer deel ik u het volgende mee. U zult wel begrijpen, dat het ook voor mij een vrij moeilijke kwestie is. Ik kan u echter verzekeren, dat ik zuiver persoonlijk geen redenen heb om mij aan de bedoelde aanmeldingsplicht te onttrekken. Ik beschouw dit als een formeele aangelegenheid, waarover niet zooveel drukte gemaakt zou moeten worden. Maar men zou het mij, hier en elders, zeer kwalijk nemen, indien ik mij aanmeldde met het doel om in de tegenwoordige toestand verandering te brengen. U zult dit wel zonder meer begrijpen; men is nu eenmaal overgevoelig op het punt van voorrechten die de eene heeft of krijgt en de andere niet. Het geval zou echter anders worden, wanneer ik een of twee maanden na mijn ontslag zou kunnen toetreden, op een wijze die het minst opzien verwekt. Wanneer dit mogelijk was, zouden alle moeilijkheden, zoowel de mijne als die van de Heer Rohrer, opgelost zijn. Hoofdzaak voor mij is, dat er geen verband wordt gelegd tusschen het ontslag en de toetreding, en dat men geen gelegenheid krijgt om mij naar aanleiding van deze louter formeele kwestie verwijten te doen. Ik ben nu eenmaal vrij bekend hier in Holland, en moet daar rekening mee houden. Dit is de situatie, die ik u zoo openhartig mogelijk uiteenzet, in de verwachting dat men eenig begrip voor de moeilijkheden zal toonen, daarbij in aanmerking nemend, dat ik boeken heb geschreven en nog zal kunnen schrijven, die voor de Duitsche lezers van belang kunnen zijn en die, om er het minste van te zeggen, lang niet een aan de Duitsche cultuur vijandige instelling verraden.

Ik kan mij haast niet voorstellen, dat men, dit overwegende, mij het op zichzelf onbeduidende uitstel van eenige maanden niet zou toestaan. Wellicht kunt u dus nog eens in deze zin moeite voor mij doen. Wilt u den Heer Rohrer zeggen, dat ik het honorarium in goede orde ontvan-

44. 44. Van deze brief is eveneens een minuut bewaard gebleven:
‘Z.[eer] g.[eachte] H[ee]r. Schauer,
In antwoord op uw brief en die van de heer R.[ohrer] deel ik u het volgende mee. U zult 〈-wel〉 begrijpen, dat deze heele kwestie ook voor mij 〈-heel〉 moeilijk is, omdat ik helaas 〈-in sterke mate〉 met de opinie van anderen rekening moet houden. Ik 〈-kan hier per brief niet over uitweiden; en wil dus volstaan met te zeggen〉 /kan u echter mededeelen/, - en u kunt van deze mededeeling ter bestemde plaatse gebruik maken, - dat ik 〈-zuiver persoonlijk geen redenen heb om mij aan de bedoelde [xxx] meldingsplicht te onttrekken. Ik〉 beschouw dit als een formeele aangelegenheid, waarover niet zooveel drukte gemaakt zou moeten worden. Maar /men zou het/ 〈-er is ook nog zooiets als de publieke opinie.〉 /mij/ 〈- Zou men het, mij, /hier en elders/ zeer kwalijk /〈-nemen,〉/ genomen worden wanneer /〈-indien/〉〉 ik 〈-mij aanmeldde met het doel om in de tegenwoordige toestand verandering te〉 brengen! Iets anders zou zijn, wanneer 〈-men〉 ik in de gelegenheid werd gesteld 〈-om een /of twee/ maanden na mijn ontslag toe te〉 treden; 〈-of wanneer ik gewoon [xxx] als lid benoemd werd. Wanneer dit mogelijk was, zouden de verschillende moeilijkheden〉 omzeild worden, 〈-zoowel mijn persoonlijke moeilijkheden als die /welke/ voor u en de heer Rohrer bestaan. Hoofdzaak voor mij is, dat er /hier en elders/ geen verband wordt gelegd tusschen het ontslag en de bedoelde toetreding.〉 Het komt mij voor, dat men /in dit opzicht/ voor mijn situatie eenig begrip zou 〈-kunnen〉 toonen, in aanmerking nemend 〈- dat ik boeken heb〉 geschreven en nog zal kunnen schrijven die voor 〈-de Duitsche cultuur van eenig〉 belang zijn. /〈-U voelt wel, dat dit een delicate aangelegenheid is; maar ik heb geen lust om het object van allerlei praatjes en geruchten te worden.〉 Misschien kunt u dus nog eens in deze zin moeite voor mij doen. Het honorarium is in goede orde ontvangen. Uw antwoord gaarne weer naar Doorn! Ik stuur deze brief ook via D., 〈-daar〉 in verband met briefbeperking.
Met vr. gr., hoogachtend,’.

[p. 44]

gen heb? In verband met schrijfbeperking stuur ik u deze brief via Doorn. Ook antwoord gaarne weer naar Doorn.

Met vriendelijke groeten, hoogachtend,

w.g. S. Vestdijk

28. Rudolf M. Rohrer Verlag (G.K. Schauer) aan S. Vestdijk, 18 februari 1943

Brünn, den 18/2/43

Sehr verehrter Herr Vestdijk,

wir liefern das Buch Aktaion unter den Sternen aus und schicken Ihnen als Belege 5 Exemplare in Drucksachen. Wenn Sie weitere Exemplare haben wollen, so bitten wir um Angabe Ihrer Wünsche. Von ‘Rumeiland’ und ‘Das fünfte Siegel’ sind die Auflagen seit längerer Zeit ausverkauft, wir haben aber doch noch kleine Auflagenreste, die wir in einzelnen Stücken Ihren Lesern im deutschen Sprachbereich zur Verfügung stellen können. Neuauflagen sind vorbereitet, mit ihrer Herstellung müssen wir aber leider warten bis die schwierigen Fragen, die uns seit vielen Monaten beschäftigen, zu einer günstigen Lösung gelangt sind. Ihr Schreiben aus dem Oktober des vorigen Jahres war für uns sehr erfreulich. Wir haben davon wiederholt im Original und in Übersetzung Gebrauch gemacht; leider aber sind unsere Bemühungen, die vorhandenen Schwierigkeiten zu beseitigen, noch nicht erfolgreich gewesen. Das ist auch der Grund, weswegen wir erst heute wieder an Sie schreiben. Wir hätten Ihnen gern einen günstigen Bericht gegeben. Wir haben in all den vergangenen Monaten mündlich und schriftlich eine Klärung herbeizuführen getrachtet. Es sind von amtlicher Seite zahlreiche Feststellungen getroffen worden, wobei Ihr dichterisches Können oftmals Anerkennung gefunden hat, wo aber auch immer wieder Schwierigkeiten zutagetraten, die aus früheren Büchern, die wir nicht kennen, zu erklären sind. Wir warten noch immer auf das Urteil des zuständigen Ministeriums über die ‘Irischen Nächte’. Wäre es Ihnen wohl möglich, uns ein zweites Manuskript für diesen Roman zu geben, u.zw. so rasch wie irgend möglich? Wenn dieser Band nicht genau durchkorrigiert ist, so macht es nichts. An welchem Punkt stehen eigentlich die Verhandlungen über die holländische Ausgabe dieses Werks? Hat die Rechte Ihr Verleger Nijgh & van Ditmar in der Hand? Es würde uns

[p. 45]

sehr freuen, wenn Sie uns die ‘Irischen Nächte’ noch einmal schicken könnten und wenn Sie uns bald berichten könnten, wie es Ihnen geht. Mögen Sie aus unserem Schreiben erkennen, dass wir unablässig um eine Klärung und eine günstige Lösung der schwebenden Fragen bemüht gewesen sind und weiter sein werden. Wir würden uns ausserordentlich freuen, wenn es gelänge, Ihre Schaffenskraft von neuem und in vollem Umfang einsetzen zu können. Das ist aber nur möglich, wenn eine Entscheidung von den für uns maßgebenden Stellen gefällt worden ist.

Mit allen guten Wünschen und verbindlichen Grüssen

Rudolf M. Rohrer Verlag

i.a. Schauer

29. Rudolf M. Rohrer Verlag aan S. Vestdijk, 6 maart 1943

[Brünn] 6/3/43

Verehrter Herr Vestdijk,

Sie erhalten in der Anlage zwei Honorarabrechnungen. Den Betrag der einen über ‘Das fünfte Siegel’ und ‘Die Fahrt nach Jamaika’ haben wir an Ditmar, den Betrag der anderen über den ‘Aktaion’, Ihr Einverständnis voraussetzend, direkt an Sie überwiesen. Dürfen wir Sie bitten uns anzugeben, ob Ihnen dies angenehm ist?

Wie begrüssen Sie mit Verehrung

Rudolf M. Rohrer Verlag

Lenz[?]

Anlagen

29a. Honorariumafrekening 1942 Das fünfte Siegel en Die Fahrt nach Jamaica, 5 maart 1943

Brünn, 5/3/43

[p. 46]

Honorarabrechnung 1942

Das fünfte Siegel
Absatz 1939 bis incl. 1942	=	33.394 Ex.
bereits verrechnet		13.000 Ex.
		_____
		20.394 Ex.
21.000 Ex. a RM 0,58	=	RM 12.180
Die Fahrt nach Jamaica
Absatz bis 30.6.42	=	22.301 Ex.
Absatz II. Halbjahr	=	14.486 Ex.
		_____
		36.787 Ex.
bereits verrechnet	=	23.000 Ex.
		_____
		13.787 Ex.
14.000 Ex. a RM 0,58	=	RM 8120
Gesamtsumme			12.180
			8.12.
			_____
			RM 20.300

29b. Honorariumafrekening 1942 Aktaion unter den Sternen, 5 maart 1943

Honorarabrechnung 1942
Aktaion
5.000 Ex. a RM 5. --	=	RM 25.000
hievon 10%	=	RM 2.500

[p. 47]

30. Rudolf M. Rohrer Verlag (G.K. Schauer) aan S. Vestdijk, 5 mei 1943

[Brünn] 5/5/43

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

ich habe mich über Ihre Nachrichten aus dem März und April sehr gefreut. Leider sind unsere Bemühungen um Neuauflagen einstweilen noch nicht erfolgreich gewesen. Wir bemühen uns aber weiter und werden hoffentlich im Lauf des Jahres doch noch den einen oder anderen Neudruck zu Stande bringen. Einstweilen arbeiten wir eifrig an den ‘Irischen Nächten’. Ich bin schon tief in der Übersetzung und werde Ihnen voraussichtlich schon im Juni den Text mit einigen Fragen zugehen lassen können. Vielleicht wird da und dort Ihre Hilfe notwendig sein. Ich weiss von dem Jamaica-Buch her, wie wertvoll Ihre Hinweise sind. Es überrascht mich, dass Sie auch Gedichte schreiben. Darf ich wohl einmal den Band sehen, an dem Sie eben arbeiten? Für das Übersetzen und Verlegen hier werden die Gedichte wahrscheinlich nicht in Frage kommen, aber persönlich würde mich auch dieses Gebiet Ihres Wirkens lebhaft interessieren. Möge Ihr Gesundheitszustand möglichst bald wieder befriedigend sein. Auch dies ist in erster Linie persönlich gemeint, im übrigen aber sehen wir ja mit Spannung dem Werk über den Dreissigjährigen Krieg entgegen.

Mit freundlichen und verbindlichen Grüssen, auch im Namen Herrn von Rohrers, bin ich wie immer, Ihr Ihnen ergebener

Georg Kurt Schauer

31. Rudolf M. Rohrer Verlag (G.K. Schauer) aan S. Vestdijk, 24 mei 1943

Brünn, den 24/5/43

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

soeben erhalten wir Ihren Brief von 10. Mai. Wir bringen heute noch ein komplettes Exemplar ‘Die Fahrt nach Jamaica’ an Nijgh & van Ditmar, Voorburg auf den Weg. Sollte eine Übersetzung verabredet und zu dieser Übersetzung die deutsche Fassung benutzt werden - sie weicht ja dem Umfang nach recht erheblich von der holländischen Ausgabe ab - so möchten wir bitten, dass der ausländische Verlag uns eine Vergütung bezahlt. Dies soll natürlich keine Bedingung sein, sondern nur ein Wunsch.

[p. 48]

Das zweite Manuskriptstück der ‘Irischen Nächte’ befindet sich zurzeit in der Hand von Herrn Dr. E. Göpel, beim Reichskommissar für die besetzten niederländischen Gebiete, Referat Sonderfragen, Den Haag, Laan Copes van Cattenburch 1. Es wird am besten sein, wenn Sie sich mit diesem Herrn in Verbindung setzen, dann hören Sie, ob er das Manuskript noch braucht. Er ist ein Freund von mir und über Ihre Angelegenheiten gut unterrichtet.

Was die Verlagsschliessung betrifft, so handelt es sich nur um die grosse Zahl weniger bedeutender Firmen. Selbstverständlich werden wir von dieser kriegsbedingten Maßnahme nicht betroffen, desgleichen auch der Verlag Callwey nicht, der mit uns, wie Sie wissen, in enger Verbindung steht.

Die Übersetzungsarbeit an den ‘Irischen Nächten’ macht mir viel Freude; ich habe zwar schon die erste Niederschrift von beinahe der Hälfte des Manuskripts, aber der Rest und die Durcharbeitung des Ganzen wird doch wohl noch nicht im Juni fertig sien, mit grösster Wahrscheinlichkeit aber im Juli.

Mit freundlichen Grüssen, Ihr Ihnen ergebener

Schauer

32. G.K. Schauer aan S. Vestdijk, 29 juni 1943

[Brünn] 29/6/43

Lieber Herr Vestdijk,

Haben Sie Dank für Ihr Briefchen vom 1. Juni. Ich bin nun doch neugierig auf Ihre Gedichte und freue mich sehr, wenn gelegentlich etwas davon zu mir gelangt. Dass jemand sich hauptsächlich mit dem beschäftigt, was er eigentlich gar nicht am liebsten tut, ist das Uebliche. Wenn solche Beschäftigungen dann mit Genauigkeit und Sorgfalt betrieben werden, ergibt sich doch etwas Gutes. Die Beschäftigung ernährt sich sozusagen aus der grossen eigentlichen Neigung. Wer gute Gedichte schreibt, schreibt gemeinhin auch eine gute Prosa. Kürzlich ist ein berühmter Schriftschöpfer und Buchausstatter, Emil Rudolf Weiss, gestorben. Er wollte sein ganzes Leben lang nicht wahrhaben, dass er ein Gebrauchsgraphiker ist. Er wollte nur Maler sein. In die Geschichte geht er trotzdem als Mitbegründer des neuen deutschen Buchstils ein und nicht als Maler, obwohl seine Bilder von erlesener Kultur sind.

[p. 49]

Wie wir auf Ihren Dreissigjährigen Krieg warten, brauche ich Ihnen nicht noch einmal zu sagen. Sobald Sie es für richtig halten und sobald Sie uns einen Teil davon zeigen können, wird unsere Verlagsleitung sicherlich gerne mit Ihnen einen Vertrag machen wollen.

Die Neuauflage Jamaica ist in bestem Zuge. Wir haben eine Genehmigung in Aussicht gestellt und eine grosse Lieferung für die Wehrmacht zugesagt bekommen.

Wenn ich den ersten grösseren Teil der Irischen Nächte durchgearbeitet und neu geschrieben habe, beginne ich mit den Sendungen an Sie, hoffe, dass wir Zug um Zug diese Teile dann mit den von Ihnen für notwendig gehaltenen Aenderungen zurückbekommen. Wir wollen so rasch wie möglich mit dem Satz beginnen; alle Genehmigungen für 10.000 Exemplare dieses Romans sind im Hause. Natürlich haben wir auch manche Mühe mit der Papierbeschaffung, aber bis zur Stunde steht es gut damit.

Mit freundlichen Grüssen, Ihr Ihnen ergebener

Schauer

33. Rudolf M. Rohrer Verlag (G.K. Schauer) aan S. Vestdijk, 17 augustus 1943

Brünn, den 17/8/43

Sehr verehrter Herr Vestdijk,

am 10/8/ habe ich den ersten Teil der Übersetzung mit dem zugehörigen Manuskript an Sie auf den Weg gebracht. Heute geht nun der zweite Teil (Ms. S. 35-68) an Sie ab, und zwar über Herrn Dr. Göpel als Dienstpostsendung, weil ich hoffe, dass dieser Umweg kürzer ist als die direkte Sendung an Sie. Wie Sie wissen, interessiert sich Herr Dr. Göpel lebhaft für Ihre Arbeiten. Er war es ja, der Ihr zweites Manuskript in der Hand hatte. Sie haben es hoffentlich inzwischen zurückerhalten? Vielleicht wäre es gut, wenn Sie die Übersetzungsteile auf dem gleichen Weg zurücksenden würden. Bitten Sie das Sekretariat von Herrn Dr. G. um Weiterleitung an mich. Die Adresse von Herrn Dr. G. ist: Dr. E.G. beim Reichskommissar f.d. Niederlande, Referat: Sonderfragen, Den Haag, Laan Copes van Cattenburch 1, durch Deutsche Dienstpost. Was sich an Fragen ergeben hat, ist mit Bleistift an den Rand der Maschinenschrift gesetzt. Es wäre mir sehr lieb und für die Sache ausserordentlich förderlich, wenn Sie jeden Teil gleich nach Eintreffen bear-

[p. 50]

beiten wollten und Teil für Teil an mich zurückschicken würden. Wir müssen dafür sorgen, dass wir sehr schnell einen endgültigen Text haben, weil die Herstellung eines Buches in jetziger Zeit etwas länger dauert als sonst. Nach Ihrer Durcharbeitung und nach Angabe der redaktionellen Änderungen, die Sie angekündigt haben, brauchen wohl keine Korrektursendungen mehr an Sie zu gelangen. Die deutsche Ausgabe würde ich dann hier allein zu Ende führen. So hoffe ich, dass wir noch vor dem Ende des Jahres die Auflage (10 000) herausbringen. Ich würde mich dann nur noch einmal an Sie wenden, wenn ich Anmerkungen zu Ihren Änderungen hätte.

Mit freundlichen und verbindlichen Grüssen, Ihr Ihnen ergebener

Schauer

Rudolf M. Rohrer Verlag

34. Rudolf M. Rohrer Verlag aan S. Vestdijk, 23 augustus 1943

[Brünn] 23/8/43

Verehrter Herr Vestdijk,

Sie erhalten in der Anlage eine Honorarabrechnung über das erste Halbjahr 1943. Den anfallenden Betrag in Höhe von RM 2.500 überweisen wir in den nächtsten Tagen, Ihr Einverständnis voraussetzend, direkt an Sie.

Eine Abrechnung über Jamaika erübrigt sich für dieses Mal, da der Absatz von 190 Exemplaren noch in das bereits berechnete 14. Tausend fällt.

Wir begrüssen Sie mit Verehrung

Rudolf M. Roher Verlag

i.a. [onleesbaar]

Anlage

[p. 51]

34a. Honorariumafrekening eerste halfjaar 1943 Aktaion unter den Sternen, 23 augustus 1943

Honorarabrechnung erstes Halbjahr 1943

Aktaion unter den Sternen
Absatz 1942	4643 Exx
Absatz 1. Hj. 43	4452 Exx
	_____
	9095 Exx
bereits berechnet	5000 Exx
	_____
	4095 Exx
5.000 Ex. a RM 5. - =	RM 25.000
hievon 10%	RM 2.500

35. Rudolf M. Rohrer Verlag (G.K. Schauer) aan S. Vestdijk, 6 september 1943

Brünn, den 6/9/43

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

verbindlichen Dank für Ihr freundliches Schreiben vom 14/8, das für den Fortgang Ihrer Arbeit so aufschlussreich ist. Möchte bald für Sie wieder die Zeit der eigentlichen Arbeit anbrechen! Allerdings - wenn ich ein wenig egoistisch sein darf - sollte sie erst nach Abschluss Ihrer Durcharbeitung der ‘Irischen Nächte’ einsetzen. Ich habe mich sehr gefreut, dass ich schon den ersten Teil mit Ihren Anmerkungen bekommen habe. In der vergangenen Woche habe ich die Übertragungen in das zum Satz bestimmte Manuskript vorgenommen. Heute geht der vierte Teil mit Manuskript auf dem üblichen Weg an Sie ab. Der fünfte Teil ist von mir aus auch fertig und wird soeben abgeschrieben. In einer Woche geht auch dieses Schlusskapitel über Den Haag an Sie ab.

Ich bin Ihnen ausserordentlich dankbar für die Mitarbeit an der Übersetzung, die wiederum so gründlich und verständnisvoll ist; dazu nötigt mir Ihre Kenntnis der deutschen Sprache von neuem Respekt ab. In vie-

[p. 52]

len Fällen ist sowohl Ihre wie meine Textfassung möglich. In solchen Fällen verwende ich fast ausnahmslos Ihre Fassung. Daher dürfen Sie annehmen, dass die meisten Ihrer Anmerkungen in meinen Text eingehen, an einzelnen Punkten aber muss ich auf meiner Fassung beharren, bzw. eine dritte Fassung verwenden, die der Meinung von uns beiden gerecht wird. Oftmals bin ich absichtlich vom literarischen Deutsch abgewichen, vor allem in der direkten Rede, weil es fremd wirkt, wenn Leute aus den untersten Bildungsschichten formvollendet sprechen. Das gilt sowohl für die Wahl der Worte wie auch für die Wahl der Zeitformen. Ich habe dabei meine eigenen heimatlichen Erfahrungen nutzbar gemacht. Nirgends zwar sind mundartliche Anklänge, dennoch schimmert etwas Mundartliches durch. Ich halte mich dabei an das Mittelrhein-Fränkische, also an die Gegend, wo der Main in den Rhein fliesst. Dort wird z.B. das Imperfektum zu Gunsten des Perfektum vernachlässigt, ferner beim Imperativ immer das e am Schluss weggelassen - eine Gewohnheit, die aus den westlichen und südlichen Mundarten sehr häufig in die Schriftsprache übergegangen ist. Bei den Heiligen habe ich ‘Sankt’ immer ausgeschrieben. Den Ausdruck ‘Das Bruch’ werde ich vermeiden. Das ist zwar eine schriftdeutsche Bezeichnung, die eine wenig durchkultivierte Landschaft bezeichnet, die aus Heide, Moor, Wasser und Auwald besteht. Der Ausdruck umfasst mehr als Torf und Moor, drum schien er mir besonders passend in dem Kapitel ‘Kleinkrieg im Moor’. Vielleicht aber ist der Ausdruck zu norddeutsch oder ostdeutsch, unbedingt ist die Bezeichnung ‘Moor’ auch für eine Landschaft möglich, die mehr umfasst als eigentliche Torfmoorablagerungen. Denken Sie also bitte daran, dass ich entsprechend ändere, wenn Sie das Moorkäpitel unter den Händen haben.

In die Kinderverse (genau genommen ist es eine Strophe aus 4 Versen) möchte ich doch einen logischen Zusammenhang hineinbringen, setze also statt ‘er’ immer ‘es’, wodurch sich das Ganze auf das Huhn bezieht und der Hahn nur zum Vergleich mit angeführt wird. Die Form ‘gan’ ist nicht etwa eine Übernahme des holländischen Wortes, sondern eine altertümliche Abart von ‘gehen’. In einem Volkslied heisst es ‘Schön Jungfrau wollt Ihr mit mir gan’. Diese Form passt mir daher nicht nur in den Reim, sondern auch in den altertümlichen Charakter der Verse. Sie sollen daher folgendermassen meiner Ansicht nach lauten:

Wenn das Huhn kräht wie der Hahn
Will es Heim nach Schottland gan.
Fängt es nachts zu gackern an,
Denkt es nur im Traum daran.

[p. 53]

Sie sähen gern, dass die Guten Leute Elfen genannt würden. Ich habe die andere Form für solche Naturgeister, die es im Deutschen gibt, vorgezogen, nämlich Alb (wie z.B. Alberich oder Alpdruck, fälschlich mit p geschrieben). Unter Elfen versteht man jetzt allgemein im Deutschen weibliche sylphidische Wesen, also zarte, freundliche Naturgeister ausgesprochen weiblichen Charakters. Eine Elfenkönigin (einen Elfenkönig gibt es eigentlich nicht) ist etwas Liebenswürdiges und unter allen Umständen Hilfreiches. Wenn ich von Elfen spräche, würde ich den Leser in die Irre führen und uns in den Verdacht bringen, dass wir gänzlich Ungereimtes vorbringen. Für das Auslösen eines Pfandes im Pfandhaus habe ich den Ausdruck ‘loseisen’ gebraucht, diese drastische Form passt besser in den Zusammenhang; vielleicht ist Ihnen das Wort nicht geläufig. Es bedeutet, dass man etwas mit Mühe freimacht, was auf dem Eis angefroren ist.

Ein Gemeindepfarrer wird in den meisten katholischen Gegenden Deutschlands mit ‘Hochwürden’ angeredet. Das Whiskytrinken bezeichnen nach meiner Übersetzung die englischen Adeligen als ‘gewöhnlich’. Die von Ihnen genannten Ausdrücke habe ich nach der Reihe ausprobiert, bin dann aber wieder auf meinen Ausdruck zurückgekommen. In der deutschen Schriftsprache ist die von mir gebrauchte Anwendung sicher nicht häufig anzutreffen, wohl aber weiss ich, dass meine Bezeichnung allgemein im deutschen Leserkreis richtig verstanden wird und das ausdrückt, was hier gemeint ist. Man spricht bei uns von einem gewöhnlichen Menschen, von einer gewöhnlichen Ausdrucksweise, von gewöhnlichen Gesichtszügen. Das Wort ‘gewöhnlich’ bekommt einen polemischen Beigeschmack, allerdings nur, wenn derjenige, der es ausspricht, hochmüttig ist, sich über die anderen Bildungsschichten erhaben fühlt, ja, wenn er seinen Abscheu ausdrücken will. Das tut er dann nicht mit einem derben Wort wie etwa ‘ordinär’ - derbe Worte werden von solchen Leuten, in solchen gesellschaftlichen Schichten, ja möglichst vermieden. Das Wort ‘gewöhnlich’ drückt also Abscheu in einer verblümten, gezierten, blasierten Gesellschaftsschicht aus. Dass der Berichterstatter den dort gebrauchten Ausdruck zitiert, möchte ich im Text durch Kursivschreibung besonders hervorheben. Ich denke mir, dass der Berichtende bei der Aussprache des Wortes den blasierten, sozusagen naserümpfenden Gesichtsausdruck der Aristokraten nachahmt.

Dies also zum ersten Kapitel. Von Kapitel zu Kapitel werde ich Ihnen weiterhin solche Aufklärungen zu geben suchen. Lassen Sie mich nun noch einmal danken für alle Darlegungen in Ihrem letzten Brief.

[p. 54]

Mit den besten Wünschen und verbindlichen Grüssen, Ihr

Georg Kurt Schauer

Rudolf M. Rohrer Verlag

36. Rudolf M. Rohrer Verlag aan S. Vestdijk, 19 februari 1944

Brünn, 19/2/44

Sehr geehrter Herr Vestdijk,

In der Anlage überreichen wir Ihnen die Honorarabrechnung über Ihr Buch ‘Die Fahrt nach Jamaika’ für das zweite Halbjahr 1943. Dazu müssen noch einige erklärende Worte gesagt werden. Bis zum 31. Dezember 1942 waren genau 13787 Exemplare zu honorieren, laut vertraglicher Abmachung mussten 14000 Exemplare verrechnet werden (siehe Honorarabrechnung vom 5.3.1943). Im ersten Halbjahr 1943 wurden 190 Exemplare abgestetzt, die also die Grenze der bereits verrechneten 14000 Exemplare noch nicht erreichten. Im zweiten Halbjahr 1943 wurde der Rest der Auflage, der ein volles Tausend nicht ausmachte, abgesetzt. Wir halten es nun für das Vernünftigste die Honorarleistung auf die Weise ins reine zu bringen, dass wir nur die das 14. Tausend übersteigenden 475 Exemplare verrechnen (siehe Anlage), womit wir die Ihnen vertraglich zugesicherte Verpflichtungen eingelöst hätten.

Ähnlich verhält es sich mit Ihrem Buch ‘Aktaion unter den Sternen’. Im Jahre 1942 wurden 4643 Exemplare abgesetzt, im I. Halbjahr 1943 4452 Exemplare, zusammen also 9095 Exemplare. Von dieser Absatzzahl mussten die bereits verrechneten 5000 Exemplare (siehe Honorarabrechnung vom 5.3.1943) abgezogen werden, womit wir auf eine Absatzziffer von 4095 Exx. kommen. Vertraglich mussten wieder nicht nur 4095, sondern 5000 Exemplare honoriert werden (siehe Abrechnung vom 23.8.1943). So ergibt sich für die Abrechnung über das zweite Halbjahr 1943 folgendes Bild:

Bereits honorierte Exemplare	10 000
Abgesetze Exemplare
Abs. 1942 = 4643
Abs. 1943 = 4506	9 209
	_____
	791

[p. 55]

791 Exemplare müssten also noch abgesetzt werden, ehe eine neue Honorarquote fällig wäre. Da jedoch der gesamte Bestand dieses Buches nur mehr 561 Exemplare beträgt, können wir uns unserer Honorarverpflichtungen wohl enthoben fühlen.

Wir sind mit verbindlichen Empfehlungen

Rudolf M. Rohrer Verlag

i.a. Binder[?]

Anlage

37. G.K. Schauer aan S. Vestdijk, 11 mei 1944

11. Mai 44

Verehrter Herr Vestdijk,

verzeihen Sie, dass ich erst heute Ihren Ende Februar eingetroffenen Brief beantworte. Haben Sie Dank! Wie mag sich inzwischen der Roman entwickelt haben? Gut Ding will Weile, sagt man. Die Zeit ist voller Spannung und Unruhe. Niemand kann wissen, was der nächste Tag, die nächste Woche bringt. Solche Tage laden nicht zum Beginnen einer grossen Sache ein.

Bei mir wechselen die Zeiten dienstlicher Ablenkung mit solchen einer angenehmen Muße - so jetzt, da ich im Gebirge auf einer Wache bin und viel freie Zeit habe.

Die ‘Irischen Nächte’ sind gedruckt ebenso wie mein Buch ‘Rosen und Tulipan, Lilien und Safran’ - beide aber noch nicht gebunden (ausserdem fehlen für das Blumenbuch noch die farbigen Tafeln).

Ich höre, dass ‘Jamaica’ jetzt in 5000 Exx. für die Wehrmacht gedruckt wird; man ist verpflichtet spätestens August an die Büchereizentrale der Wehrmacht zu liefern. Es sind zwar weitere 10 000 im Rahmen des Produktionsplanes beantragt, aber es ist höchst zweifelhaft ob diese weitere Auflage genehmigt wird. Bemühungen um Neuauflagen ‘Aktaion’ und ‘El Greco’ sind leider zur Zeit aussichtslos. Diesen Eindruck habe ich wenigstens aus den Berichten des Verlags, gewonnen - ich weiss nicht, ob man Ihnen Genauer schrieb.

Die Änderung im ‘Fünften Siegel’ ist vorgemerkt - wie gesagt, für einen noch nicht nahe gerückten Zeitpunkt. Ich würde mich freuen, bald wieder einmal von Ihnen zu hören, wie es Ihnen geht - mögen Sie ab-

[p. 56]

seits und in der Stille arbeiten dürfen!

Mit verbindlichen Grüssen und guten Wünschen, Ihr Ihnen ergebener

Georg Kurt Schauer

38. G.K. Schauer aan S. Vestdijk, 18 juli 1944

18. Juli 44

Lieber Herr Vestdijk,

kürzlich sprach ich in einem Brief davon, dass es mir im Jahr 1943 noch gelungen ist, mein blumengeschichtliches Buch fertigzustellen. Es fehlen noch die farbigen Tafeln, deren Fertigstellung die Herausgabe erheblich verzögern wird. Daher habe ich mir einzelne Drucke binden lassen. Ein solches Stück ist auf dem Weg zu Ihnen. Nehmen Sie es freundlich auf, als ein Zeichen meiner Wertschätzung, sozusagen als Freundschaftszeichen.

Bei der Zusendung spielt aber auch - ich gestehe es - eine egoistische Absicht ein Rolle, allerdings nur eine kleine Nebenrolle: Ich würde mich freuen, wenn die Arbeit in Holland bekannt und beurteilt würde. Ja, es wäre mir sehr lieb, wenn der Text übersetzt und zu einer holländischen Ausgabe bald oder später gemacht würde. Möglicherweise - wenn Ihnen das Buch ein wenig interessant ist - sprechen Sie mit literarischen Freunden und Verlegern darüber. Sie werden fragen, weshalb ich mir das wünsche. Nun, seit etwa 25 Jahren fühle ich mich mit Holland verbunden, das Kunsthistorische (das 17. Jhdt. vor allem) war der Anlass, die Verheiratung meiner Schwester mit einem Holländer die günstige Förderung zahlreicher Reisen in dem Land. Ich habe dann sehr oft über Künstler, Schriftsteller und Landschaftliches in Holland geschrieben und schliesslich u.a. einiges aus Ihrem Werk und manche Erzählung von Antoon Coolen übersetzt; ein holländischer Verleger, der junge Bernardus van Kampen ist ein Schüler von mir in buchhändlerischer Hinsicht. Sie sehen, es gibt mancherlei Gründe, weswegen es mir angenehm wäre, wenn meine Studien und Gedanken in Holland erörtert würden. Ich weiss, wie hinderlich die Zeitumstände solchen Plänen sind. Dennoch beschäftige ich mich mit diesen Dingen, die einer abgelegenen Welt angehören. Ein paar Menschen müssen das Erbe europäischen Geistes aufbewahren und pflegen. Sie tun es, und allenthalben bemerkt man solche Bemühungen, ich glaube der Gemeinschaft, der ich angehö-

[p. 57]

re, einen kleinen Dienst zu leisten, wenn ich in diesem Kreis trete[?].

Die ‘Irischen Nächte’ stehen unmittelbar vor der Ausgabe. Wie geht es Ihnen gesundheitlich und bei der Arbeit? Seien Sie aufs beste gegrüsst von Ihrem Ihnen ergebenen

Georg Kurt Schauer

39. S. Vestdijk aan G.K. Schauer, 7 augustus 1944

Doorn 7-8-'44

Zeer Geachte Heer Schauer,

De beantwoording van uw voorlaatste brief stond al eenige tijd op mijn programma; uw laatste brief, die ik heden ontving, verhaast dan mijn antwoord nog. Laat ik beginnen u mijn meening te zeggen over de vooruitzichten van een vertaling van uw werk hier in Holland. Ik ken uw boek niet, en zal het bijzonder graag eens lezen; maar wanneer het zich tot een eenigermate ontwikkeld publiek wendt, - wat ik vermoed, - heeft het weinig zin, zelfs na de oorlog, om het in het Nederlandsch te vertalen, daar verreweg de meeste Hollanders, die zich voor zulke boeken interesseeren, immers Duitsch lezen. Wetenschappelijke werken, werken over kunst, essays, etc. werden ook vóor de oorlog zelden in het Nederlandsch vertaald; wel romans, novellen, biografieën soms. Maar dit is natuurlijk geen wet van Meden en Perzen, en na de oorlog wordt dit misschien ook heel anders. Op het oogenblik verschijnt er hier, voorzoover ik weet, bijna niets. Papierschaarschte, etc. - net als bij u. Het lijkt mij het beste, wanneer u Bernardus (Bob?) van Kampen mettertijd voor dit boek tracht te interesseeren. Ziet hij er iets in, dan is een vertaler makkelijk te vinden.

Verder kan ik u melden, dat ik dan eindelijk met mijn historische roman begonnen ben, die al zoo lang voorbereid was. Helaas is mijn gezondheidstoestand niet de beste, - maagkwaal, - maar een paar uur per dag kan ik toch wel werken, en al gaat het langzaam, er is nu tenminste een begin gemaakt. Het wordt een ‘groote’ roman, nog grooter dan het Vijfde Zegel, spelende van 1600 tot 1625 ongeveer; het tweede deel - het boek zal uit drie deelen bestaan - speelt in Duitschland. In het eerste deel staan de godsdiensttwisten in Nederland tijdens het Twaalfjarig Bestand op de voorgrond; het tweede is volop ‘dertigjarige oorlog’ (een roman op zichzelf), en het derde speelt weer in de Nederlanden. Het is

[p. 58]

dus een combinatie van ‘dertig’- en ‘tachtigjarige oorlog’, die tenslotte toch ook één groote strategisch-politieke eenheid vormden. Verdere bijzonderheden kan ik u later wel eens schrijven, wanneer u er zich voor interesseert. Het werk gaat langzaam; maar voor het einde van de oorlog zal deze roman waarschijnlijk tóch wel niet kunnen verschijnen.

Ik hoop dus binnenkort gedeelten van uw boek tegemoet te mogen zien, en zal u dan graag van mijn indrukken op de hoogte stellen.

Met vriendelijke groeten en beste wenschen, geheel uw

S. Vestdijk

40. G.K. Schauer aan S. Vestdijk, 23 november 1946

[Frankfurt am Main] 23. November 1946.

Lieber Herr Vestdijk,

Mr. Velleman ist so freundlich, einen Brief an Sie zu befördern, in dem ich auch etwas über literarische Dinge sagen kann, die nur zu leicht von der Zensur als geschäftlich angesehen werden.- Ich danke Ihnen sehr für Ihrem Brief vom 29. Oktober, der gestern hier eingetroffen ist, und ich freue mich daß Sie in gutem Zustand sind. Lassen Sie mich hören, was von Ihren Manuskripten jetzt in Holland veröffentlicht wird. Vielleicht wird es Ihnen dann auch möglich sein, mir die Ausgaben zuzusenden, und zwar über den genannten Absender meines Briefes, wenn bis dahin noch nicht die geschäftliche Post und Büchsendungen frei sind.

Ich stehe jetzt in guter Verbindung mit Frau von Rohrer. Der Verlag ist von Brünn nach Innsbruck und Wien verlegt worden. Herr von Rohrer ist leider an den Folgen der Flucht verstorben. Ich habe Frau von Rohrer den Rat gegeben, Ihre Bücher neu aufzulegen, vor allem Die Fahrt nach Jamaica, von der ich glaube, dass sie immer wieder im deutschsprechenden Ausland Erfolg haben wird.

Wie steht es nun mit Ihrem grossen Roman, für den ich als Übersetzer vorgesehen war? Ist es wohl möglich, dass ich das Manuskript oder Korrekturabzüge der holländischen Ausgabe, die sicher in Arbeit ist, erhalte - wiederum vielleicht über die genannte Adresse?

Wie von jeher grenzt Holland an Deutschland, aber im Augenblick will es ja scheinen, als ob die Entfernung dorthin Tausende von Kilometern wäre. Das darf nicht so bleiben. Die tiefe Kluft zwischen den beiden Ländern, die durch den furchtbaren Krieg aufgerissen worden ist,

[p. 59]

muss ausgefüllt werden. Sie sollen wissen, dass ich alle Kräfte daran setze, bei diesem Werke mitzuwirken. Ich wäre glücklich, wenn Sie von der anderen Seite im gleichen Sinne arbeiten wollten. Glauben Sie mir, es gibt doch ein paar Deutsche, die sich mit Ihrem schönen und von mir so geliebten Lande verbunden fühlen.

Mit herzlichten Grüssen, Ihr

Georg Kurt Schauer

Die genaue Adresse von Mr. Velleman lautet: Lt. Jacq. Velleman, Netherlands Liaison Officer, c/o Netherlands Military Mission, Headquarters USFET, Ober-Lindau 108, Frankfurt am Main. APO 757 US ARMY

41. G.K. Schauer aan S. Vestdijk, 4 februari 1947

[Frankfurt am Main] 4. Februar 1947.

Lieber Herr Vestdijk,

haben Sie Dank für Ihr Briefchen vom 21. Januar, das soeben zu mir gelangt ist. Erfreulicherweise ist jetzt geschäftliche Post mit dem Ausland erlaubt, so daß wir einfache Briefe ohne Schwierigkeiten austauschen können. Bitte senden Sie zur gegebenen Zeit die Vuuraanbidders an Lt. Velleman, Frankfurt a.M., Bockenheimer Anlage 45. Ich freue mich sehr, dass dieses Buch im Werden ist.

Ich danke Ihnen sehr, daß Sie die alte Übersetzungsverabredung bestätigen. Ich nehme das Buch sofort unter die Hände, wenn ich es erhalte und hoffe, daß zu diesem Zeitpunkt oder bald danach Verabredungen über ein geschäftliches Zusammenwirken zwischen Ihrem Land und deutschen Ländern mit Genehmigung der alliierten Regierungen möglich sind. Es herrscht hier grossen Mangel an guten Romanen. Wenn Sie mir sagen, daß Puriteinen en Piraten im westindischen Bereich, im Zeitalter von Rumeiland spielen, so erweckt dies sofort mein lebhaftestes Interesse. Rumeiland ist ja mein Herzbuch, heute wie in den Tagen, da ich es übersetzte. Seit den Irischen Nächten hat sich meine Ausrüstung mit Wörterbüchern weiter vervollkommnet, so daß ich hoffen kann, manchen Fehler zu vermeiden. Ich finde es so angenehm, daß Sie so gut Deutsch können; das Zusammenwirken machte immer Freude und hat zu dem im allgemeinen doch wohl befriedigenden Übersetzungsergebnis

[p. 60]

entscheidend beigetragen. Das ist eine schöne Aussicht für die Zukunft.

Herr v. Rohrer ist an den Folgen der Flucht aus Brünn 1945 gestorben, Frau v. Rohrer hat mit großer Energie den Verlag in Wein und Innsbruck wieder eingerichtet und hat gute Beziehungen zur Schweiz. Der Bücheraustausch zwischen Österreich und der Schweiz ist verabredet und in bestem Gang. Sie dürfen erwarten, daß von Frau v. Rohrers Verlag das ganze Gebiet ausserhalb Deutschlands, das für Übersetzungen in die deutsche Sprache in Frage kommt, erreicht wird. Aussichtslos dagegen ist die Hoffnung auf österreichischen Export nach Deutschland. Die Siegermächte werden auf lange Zeit hinaus wünschen, daß Deutschland nur Zahlungen und Lieferungen an die Siegerstaaten leistet. Es ist denkbar daß sie auch noch Neutrale, die Lebensmittel schicken können, zulassen. Ferner ist es wahrscheinlich, daß der Handelsverkehr mit den Ländern bald in Gang kommt, die von Deutschland schwer geschädigt wurden; ich meine damit vor allem Holland und Belgien. Ich finde diese Politik den Alliierten sehr verständlich.

Wie ich Ihnen veilleicht schon mitgeteilt habe, bin ich seit dem vorigen Jahr dabei, einen eigenen Verlag aufzubauen. Er ist noch nicht groß uns soll nicht groß werden. In ihm sollen einige Gruppen von Büchern entstehen, die alle einen unmittelbaren Zusammenhang mit mir, meinen Erfahrungen und Liebhabereien haben. Ich habe fürs erste zwei Gedichtbände unter den Händen (einen aus der jüngsten Gegenwart, den anderen aus dem 16. Jahrhundert), ferner eine soziologische Reihe, die mit Max Weber, Max Scheler, Georg Simmel, Paracelsus, Vorsokratikern usw. eröffnet (Auswahlen mit Kommentaren); geplant und begonnen sind weiterhin Themen des Handwerks und der Kunst. All dies aber entwickelt sich nicht in uferlose Breiten, sondern so vorsichtig, daß ich damit rechnen kann, genügend Papier zu haben. Die Zuteilungen für jeden einzelnen Verlag sind gering. Die großen Verlage mit zahlreichen Plänen und Autoren können daher nur einen Teil ihrer Absichten verwirklichen. Die kleinen Verlage haben es besser.

Wenn Sie Österreich und die Schweiz auf dereinen Seite, die deutschen Länder auf der anderen Seite mit den deutschen Ausgaben Ihrer Bücher erreichen wollen, so ist das nach den Verhältenissen, die jetzt und wahrscheinlich auch viele Jahre lang herrschen, nur so möglich: Sie geben die Verlagsrechte für deutsche Ausgaben an einen deutschen Verlag - nämlich an meinen Verlag -, die Rechte für Österreich, Schweiz usw. an den Verlag Rohrer. Ich mache Ihnen diesen Vorschlag für Vuuraanbidders und Puriteinen. Ich möchte gern Ihre Meinung

[p. 61]

darüber hören, und Sie könnten dann Frau v. Rohrer fragen, ob ihr das Verfahren recht ist. Aufs lebhafteste wünsche ich mir auch eine verlegerische Beteiligung an Ihrem Werk. Sie wissen, daß ich es sehr schätze und mit ihm seit vielen Jahren innerlich verbunden bin. Ich nehme dabei an, dass die beiden Werke so geeignet für den deutschen Sprachbereich sind, wie es die früher übersetzten Bücher waren. - Es ist selbstverständlich, daß ich auch bei einer Teilung der Rechte meine Übersetzung Rohrers zur Verfügung stellen würde.

Mit herzlichen Grüssen und guten Wünschen für die neuen Bücher bin ich wie immer, Ihr Ihnen ergebener

Georg Kurt Schauer

Die Adresse Frau Marg. v. Rohrers ist: St. Anton/Arlberg 99, Tirol.

42. G.K. Schauer aan S. Vestdijk, 28 april 1947

Frankfurt, 28.4.47

Lieber, verehrter Herr Vestdijk,

seit Wochen habe ich De Vuuraanbidders gelesen. Wochen habe ich gebraucht, um einen Standpunkt gegenüber Ihrem Werk zu finden. Ich habe von neuem Ihre Fähigkeit zur Gestaltung von Menschen und Geschehnissen bewundert. Die Schauplätze, die Ereignisse, die Gestalten - sie werden mir im Gedächtnis bleiben, ich habe sie vor den Augen. Ich möchte im einzelnen rühmen und rühmend beschreiben. Aber Sie kennen Ihre Fähigkeiten. Wichtiger ist die Beantwortung der Frage, ob sich meine Vermutung in mir bestätigt, ob ich an eine Wirkung Ihres Buches auf den deutschen Leser glaube.

Zu meinem grossen Bedauern muss ich sagen, dass sich meine Hoffnung nicht erfüllt hat. Ich glaube nicht, dass Ihr mächtiges Werk im deutschen Bereich verstanden und begehrt wird.

Wir sind nicht genügend beteiligt an der breiten Schilderung der Konfessionsstreitigkeiten im ersten Teil. Das für uns höchst reizvolle zweite Buch wird durch das dritte, in dem die Auseinandersetzung weitergeführt wird, zugedeckt. Ich habe den Vorschlag erwogen, das zweite Buch herauszulösen. Es geht leider nicht. Zu fest ist es mit den beiden anderen Teilen verbunden. Gewiss ist für Sie das Besondere, das Örtliche, die Spannung zwischen den Konfessionen und Lebensarten nicht

[p. 62]

Selbstzweck sondern auch etwas Allgemeines. Das Historische ist etwas Gegenwärtiges. In den Irrungen und Wirrungen des achtzigjährigen Krieges ist zugleich die jüngste europäische Zerrüttung und die Unzulänglichkeit des Irdischen überhaupt dargestellt.

Das Buch ist in meinen Augen eine grausige Illustration zur Prädestinationslehre, keiner der Handelnden kann sich seiner Bestimmung entziehen. Alle sind an die Kette der Kausalität geschmiedet, und kein Glied dieser Kette ist von einer freien Willensentscheidung geformt. Es gibt keinen freien Willen. Auch die Individualisten, Reindert und Gerard, sind niemals frei. Sie gehen unter dem Joch ihres Auftrags, ihrer Anlage. Sie sind Gefangene ihrer vermeintlichen Willensfreiheit. Ihnen ist beschieden, keine ethische oder religiöse Norm anzuerkennen. Sie haben - trotz äusserlicher Einfügung in eine gleichsam genormte Gesellschaft - willkürlich, anarchisch zu handeln. Sie machen keine ernstlichen Versuche, sich aus dieser nihilistischen Freiheit zu befreien. Sie verbergen ihre Sklaverei unter einem recht flachen Atheismus; Gerard gibt sich ein wenig das Air eines Titanen. Die Systeme seiner Umgebung gelten für ihn nicht. Aber er kommt doch ohne ein System nicht aus. So vergottet er das Feuer.

Zwischen Erbsünde und Erlösung hat der Wille, die Gewissensentscheidung einen schmalen Raum für sich. Von dieser protestantischen (der katholisch verwandten) Grundanschauung, die mir nach Herkunft und Erziehung vertraut ist, kann ich mich nicht leicht entfernen. Sie ermöglicht Entwicklung, Bekehrung, Bereitschaft zur Gnadenwahl - wenn auch nur einmal oder ganz selten im Leben.

Ich habe einen Schock empfunden, als ich las, wie Gerard durch doppelseitigen Verrat in den Besitz der Predikantentochter zu gelangen trachtet. Ich hätte das verstanden, wenn Deliana so geartet gewesen wäre, dass sie eine Leidenschaft entfacht hätte. Aber sie ist gänzlich reizlos, und Gerard ist gänzlich frei von Leidenschaften; auch seine Affekthandlungen sind intellektgesteuert. Der Verrat wird nicht bereut, ebenso wenig wie die Vernichtung De Romanesques oder der Schwester, als sie - offenbar in unzurechnungsfähigem Zustand - Duifje erwürgt hat. Gerard ist amoralisch, gewissenloser als der grosse, glänzende Schurke De Romanesque. Ohne sich irgendwohin verpflichtet zu fühlen, benutzt Gerard die Ordnungen seiner Zeit: die Bürgerlichkeit, die Glaubensspekulation, die Ehrbegriffe - er bindet sich an keine dieser Regeln, während De Romanesque wenigstens äusserlich das Katholische als Generalnenner seines Wesens anerkennt. Gerard gibt vor, durch die Erzählung der Alten

[p. 63]

von dem aufgespiessten Enkelkind aus der Glaubensgewohnheit herausgeworfen worden zu sein. Nun, die Fundierung war so schwach, dass der Vorfall geradezu ein willkommener Anlass gewesen sein mag. Die spätere Rückkehr ins Kriegslager macht es unwahrscheinlich, dass die erwähnte Erzählung eine Wandlung in ihm hervorgerufen hat.

Bittere Erfahrung kann dazu führen, die Welt für gottverlassen und gänzlich unbegreiflich zu halten - wie gut verstehe ich das, wer verstünde es nicht! Gerard legt sich nicht nieder beim Nichtwissen, Nichtglauben. Er ist kein Titane. Er macht aus der Haltlosigkeit ein System, das Feuer ersetzt ihm den verlorenen Gott. So wäre also sein Individualismus doch nicht nihilistisch und uferlos. Warum haben Sie die Glaubenssätze der Feueranbeter nicht genauer benannt sondern die Ersatzreligion nur gerade angedeutet auf der vorletzten Seite? Der Titel weist auf eine Mehrzahl von Feueranbetern hin. Wer ist damit gemeint? Reindert, die Gottlosen schlechthin, die Kriegsleute?

So grüble ich - nach mir würden viele deutsche Leser das Gleiche tun. Ich spreche ja für eine mutmassliche Lesergemeinde. Das ist mein Auftrag.

Sie merken es: Gerard ist mir umheimlich. Seine Haltung beunruhigt mich. Mir graut von der Auflösung aller Ordnung und der Vernichtung jedes Glaubens.

Sie werden mir sagen, dass ich Sie nicht verstanden habe, dass Ihr Werk aus der Trauer über die Verderbtheit der Welt entstanden ist. Ich spüre es kaum, es müsste deutlicher hervortreten. Ich bin ein schlechter Psychologe und ein mittelmässiger Kopf. Verzeihen Sie - ich bedaure es sehr, dass ich Ihre Konzeption nicht verstehe. Aber - wie schon gesagt - ich bin der Sprecher der vielen Mittelmässigen, die das Publikum Ihres Buches ausmachen würden.

Vielleicht halten Sie mich für einen Moralisten? Allerdings bin ich von dem Prinzip l'art pour l'art heute entfernter als früher, eigentlich habe ich es nie anerkannt. Die Welt ist aus den Fugen. Ich habe keine Furcht davor, dies einzusehen. Aber ich kann nicht länger als einen Augenblick in dieser Erkenntnis verharren, ohne mich zu wehren, ohne zu planen, ohne Ansatzpunkte für den Neubau zu suchen. Ich brauche keine Hoffnungen. Ich suche aber gleich ein Heilmittel. Es macht nichts, wenn es sich als nutzlos erweist. Ich werde mich aufraffen und ein neues Mittel suchen.

Von Schopenhauer habe ich gelernt, dass man dem Dichter weder den Stoff vorschreiben darf noch diese oder jene Formung. Das Leben selbst,

[p. 64]

wie es ist, hat der Dichter abzuschildern, Wahrheit ist das wichtigste. Das Geschehen und die Menschen, die Sie vorführen, sind nicht unwahrscheinlich wenn auch manchmal schwer zu begreifen. Mag sein, dass Sie in Holland und auch ausserhalb Leser finden, die Sie besser verstehen als ich es tue.

Ich selbst bin Ihrem Buch gegenüber mehr als ein einzelner Leser. Ich bin, wie schon gesagt, ein Anwalt und Sachwalter von zahlreichen Deutschen, einer aufs tiefste erschütterten Menschengruppe. In einer Zeit, da diese Menschen zerschlagen am Boden liegen, ist ihnen mit guter Literatur und einem merkwürdigen Aspekt allein nicht gedient. Sie brauchen Halt, Hilfe, Erhebung, Lebenserkenntnis verkörpert in Menschen, mit denen sie sich eins fühlen können, denn sie sind einsam wie alte Hunde.

Noch etwas anderes wollte ich sein: der Übersetzer. Die verstandesmässige Bewunderung und das ästhetische Vergnügen genügen nicht, um eine richtige Übersetzung hervorzubringen. Der Übersetzer muss das Werk, dem er dient, lieben. Er muss sich identifizieren mit einer der wichtigsten Figuren, die übrigen muss er bis in die letzte Faser ihres Wesens hinein begreifen. Cheiron war mein eigener Mentor, Richard Beckford war ich selbst, so wie ich mich als Fünfundzwanzigjähriger im Gedächtnis hatte - Lady Jane habe ich verehrt, nicht weniger den Gouverneur oder Mrs. Farfrae... Nein, ich bin doch wohl kein Moralist! In keinem der vier Bücher von Ihnen, die ich kenne, wird moralisiert. Ich liebe sie, als hätte ich sie selbst geschrieben. Könnte ich nur so schreiben wie Sie! Alle vier möchte ich neu herausgeben und vor meine verstörten Freunde hinlegen. Sie würden darin finden, was sie brauchen: Einsicht und Lebenserkenntnis, Spiel und Farben, Herbes und Süsses, fruchtbare Enttäuschung und die Schönheit des grossen Augenblicks der Erfüllung. Vor keinem der Bücher bliebe der Leser allein. Nicht so die Vuuraanbidders. Ich würde das Buch nicht gut übersetzen, es ist mir nicht nahe genug, es ist für meinen Kreis nicht notwendig.

Werden Sie mir Piraten en Puritaner senden, recht bald wieder mit dem Kritiker die Klinge kreuzen? Wie gern lasse ich mich von Ihnen überwältigen!

Mit herzlichen Grüssen, Ihr Ihnen getreuer

Georg Kurt Schauer

[p. 65]

43. G.K. Schauer aan S. Vestdijk, 7 februari 1949

Frankfurt, 7. Februar 1949

Sehr verehrter Herr Vestdijk,

im Januar hatte ich eine zweite Unterredung mit Frau von Rohrer. Dabei machte sie die Verabredungen aus dem Dezember 1948 rückgängig. Ich hatte damals vorgeschlagen, dass Ihre Bücher in Deutschland auf österreichisches Papier gedruckt werden. Frau von Rohrer sollte das Papier stellen, ich alles andere. Meine Firma wollte dann an den Verlag Rohrer so viel Bücher zum Vertrieb in Oesterreich und anderen Ländern geben wie dem Wert des Papiers entspricht. Diese einfache und für die Sache günstige Regelung wurde also nicht anerkannt und Frau von Rohrer machte einen anderen Vorschlag:

1)	An dem Band Irische Nächte ist sie nach wie vor uninteressiert. Das Recht is an Sie zurückgefallen, und ich bitte Sie nun nocheinmal, mir in aller Form das Recht zur Veranstaltung von deutschen Ausgaben zu übertragen.
2)	Das Fünfte Siegel soll ausschliesslich im Verlag Rohrer, also in Oesterreich erscheinen. Frau von Rohrer ist überzeugt, dass sie den Band auch nach Deutschland einführen kann. Ich bezweifle das. Warten wir ab, ob es ihr gelingt. Jedenfalls wird dieser Band also vorerst bei mir nicht erscheinen.
3)	Die Fahrt nach Jamaica (Rumeiland) hat mir Frau von Rohrer zu einer deutschen Ausgabe freigegeben. Dieser Band wird also bei mir im frühen Herbst erscheinen, und der Verkauf bleibt auch nicht auf Deutschland beschränkt.
4)	Aktaion ist mir ebenfalls zu einer deutschen Lizenzausgabe frei gegeben worden, und ich beabsichtige 1950 eine deutsche Ausgabe davon zu machen.

Ich habe die notwendige Verabredung mit Ihnen auf beigefügtem Blatt formuliert, und zwar in doppelter Ausfertigung. Senden Sie mir bitte ein Blatt mit Ihrer Unterschrift zurück. Im besonderen bitte ich Sie, meinen Honorarvorschlag anzuerkennen. Die Herstellung der Bücher wird teuer werden, weil ich versuchen will, gutes Papier und einen guten Einband zu besorgen, damit die Bücher auch im Ausland Anerkennung finden. Andererseits darf der Ladenpreis nicht sehr hoch sein, sonst werden die Bücher hier unverkäuflich. Daraus folgt, dass der Autor wie auch der Uebersetzer sich mit einem mässigen Honorar begnügen sollte. Die grös-

[p. 66]

seren Aussichten für den Verkauf werden dazu führen, dass die tatsächlichen Honorarzahlungen erheblich grösser werden, als wenn man einen hohen Ladenpreis ansetzt. Zum Schluss nochmals die Frage, wie es mit Ihren neuen Büchern steht und ob ich die holländische Ausgabe von ‘Irische Nachten’ haben kann.

Mit freundlichen Grüssen, Ihr Ihnen ergebener

Dr. Georg Kurt Schauer

44. G.K. Schauer aan S. Vestdijk, 5 mei 1949

Frankfurt, 5. Mai 1949

Sehr verehrter Herr Vestdijk,

trotz der augenblicklichen Baisse, die sowohl im deutschen wie auch im schweizerischen und österreichischen Buchhandel herrscht, ist die Herausgabe des Jamaica-Buches im frühen Herbst sicher. Ob die Irischen Nächte noch in diesem Herbst kommen werden, ist jedoch nicht mit Sicherheit anzunehmen. Vielleicht ist es nicht gut, wenn gleichzeitig zwei von Ihren Büchern auf den Markt kommen. Das Ergebnis ist wahrscheinlich besser, wenn Jamaica, Aktaion und Irische Nächte hintereinander in verhältnismässig kurzen Abständen kommen. Ich stehe übrigens in Verhandlungen wegen Lizenzausgaben und Zeitungsabdrucken von Jamaica und Irische Nächte - hoffen wir, dass dabei etwas Vorteilhaftes für Verbreitung Ihrer guten Bücher herauskommt. Über Ihre beiden neuen Bücher hoffe ich Ihnen in 8-14 Tagen schreiben zu können. So steht es mit den Ausgaben und Plänen. Heute muss ich Sie aber auch noch nach Einigem fragen, das die Rechtslage betrifft.

Sie haben 1940 dem Verlag Rudolf M. Rohrer-Brünn die Verlagsrechte für Jamaica und Aktaion übertragen. Ich bekam von dem Verlag damals den Ubersetzungsauftrag Jamaica (Rumeiland), während Frau Gerdeck Aktaion übersetzte.

Sie haben ferner 1943 das Verlagsrecht Irische Nächte an Rohrer-Brünn übertragen. Ich übersetzte auch dieses Buch, und neuerdings mit dem Abkommen von 8. Februar 1949 gaben Sie mir das Recht für die deutschen Ausgaben, nachdem Frau von Rohrer erklärt hatte, von sich aus keine neue Ausgabe zu machen.

Nun höre ich von Frau von Rohrer am 4.4.49, dass der Verlag Rudolf M. Rohrer-Brünn nicht mehr existiere und mit dem politischen

[p. 67]

Zusammenbruch April 1945 als erloschen zu betrachten ist. Nach der Erklärung Frau von Rohrers sind ihre jetzigen Verlage Rohrer-Wien und Rohrer-Innsbruck nicht die Rechtsnachfolger des alten Verlags in Brünn. Sie beabsichtigt nicht, irgendwelche Ansprüche an den alten Verlag zu befriedigen. Bisher hatte ich angenommen, dass Frau von Rohrer die Rechtsnachfolgerin sei und daher auch die in dem früheren Verlag befindlichen Rechte habe. Die erwähnte Erklärung schafft eine neue Situation, die ich zur Zeit mit meinem Rechtsberater bespreche.

Haben Sie nach dem April 1945 mit Frau von Rohrer irgendwelche neuen Verabredungen getroffen? Haben Sie etwa nach diesem Zeitpunkt Frau von Rohrer die Rechte persönlich zur Verwertung in ihren neuen Verlagen übertragen? Ich glaube nicht, dass Sie das getan haben. Sie hätten mich sicher von solchen Schritten unterrichtet, da ich durch die Übersetzung ja sozusagen ein Teil des Autors geworden bin. Vielmehr glaube ich, dass auch Sie bischer der Ansicht waren, Frau von Rohrer sei Rechtsnachfolgerin des erloschenen und vom tschechischen Staat beschlagnahmten Betriebs in Brünn.

Bevor ich mich nach Rücksprache mit meinem juristischen Berater an Frau von Rohrer wende, hätte ich sehr gern Ihre Antwort, und ich bitte Sie sehr, meine Anfrage vertraulich zu behandeln, damit keine unnötige Unruhe entsteht.

Mit freundlichen Grüssen, Ihr Ihnen ergebener

Dr. Georg Kurt Schauer

45. G.K. Schauer aan S. Vestdijk, 11 november 1949

[Frankfurt am Main] 11. November 1949

Sehr verehrter Herr Vestdijk,

endlich ist es gelungen, die Fahrt nach Jamaica fertig zu stellen, und ich sende Ihnen mit gleicher Post 1 Exemplar zu. Haben Sie die Freundlichkeit, mir anzugeben, wieviel weitere Autorenexemplare Sie brauchen und wohin diese zu senden sind. Möge Ihnen das Buch in der neuen Gestalt, bei der ich das Historische hervorgekehrt habe, gefallen.

Mit freundlichen Grussen, Ihr

Georg Kurt Schauer

[p. 72]

Register

In dit register zijn de namen van de Rudolf M. Rohrer Verlag en G.K. Schauer alleen vermeld voorzover op de genoemde plaats uitgebreide informatie gegeven wordt. Verwijzingen naar het werk van Vestdijk worden zowel voor de Nederlandse als de Duitse titels bij de Nederlandse titels gegeven.

Aktaion onder de sterren 1, 2, 3-4, 12, 29, 31-32, 34, 35, 39-40, 41, 44, 46, 51, 54-55, 65, 66

Aktaion unter den Sternen zie Aktaion onder de sterren

Allegro innocento 14

Bauer, Karl 4

Bayard Pers 14

Bermann, Gottfried 4

Bermann-Fischer Verlag 4

De Blauwe Schuit 14

Buddingh', C. 8

Buysse, Cyriel 3

Callwey, Elsbet 4

Verlag Georg D.W. Callwey 4, 7, 48

Claes, Ernest 3

Coolen, Antoon 3, 5, 56

Criterium 3, 8

Dendermonde, Max 8

Departement van Volksvoorlichting en Kunsten 7

Deutsche Zeitschrift 5

Deutsche Rundschau 5

Eugen Diederichs Verlag 2

Uitgeverij C.A.J. van Dishoeck 3

‘De doode zwanen’ 14

Doolaard, A. den 5

Else Böhler, Duitsch dienstmeisje 7, 18

J. Engelhorns Nachf. 2

Engelman, Jan 8

Die Fahrt nach Jamaica zie: Rumeiland

S. Fischer Verlag 4

Das fünfte Siegel zie Het vijfde zegel

Gärtner, Georg 3

Gerdeck-de Waal, Annie 1, 4, 20, 27, 29, 30, 31, 66

Gern, P.D. 12

[p. 73]

Göpel, Ehrhard 6, 7, 12-13, 48, 49

Gothelp, Henk 10

Greshoff, J. 8

Groot Nederland 3, 4, 8, 14, 15

Den Gulden Winckel 8

Halcyon 7

Ham, J. van 7

Jakob Hegner Verlag 2

Henkels, F.R.A. 3, 11, 12, 14

Hoekstra, Han G. 8

Van Holkema & Warendorf 8

Hoornik, Ed. 8

Iersche nachten 1, 4, 6, 14 (mijn Iersche roman), 37 (dem holländischen Text), 38-39, 40, 41-42, 44-45, 47, 48, 49-50, 51-54, 55, 57, 58, 59, 65, 66

In Agris Occupatis 14

Insel-Verlag 2

Irische Nächte zie Iersche nachten

Kampen, Bob van 56, 57

Klomp, Hans 11

Kollár, Kálmán 5, 11

Koster-Zijp, Ans 3, 9-12, 16

Kroonder, F.G. 14

Kultuurkamer 5-11, 42-43

Made, J.A. van der 9

Meneer Visser's hellevaart 18

Mertens, Peter 3

Meulenhoff, J.R. 18

Meyer, L. 16

Muiterij tegen het etmaal 7

Georg Müller Verlag 2

Nijgh & Van Ditmar 1, 3, 4, 16 (Original-Verleger), 21, 24, 29, 37, 44, 47

Nijhoff, Martinus (Pom) 8, 10, 11

Nijlen, Jan van 8

Akademischer Verlagsanstalt Pantheon 5

Pastorale 1943 7

Pauser, Heinrich 3

Peters-Lübeck, Hans 3

Philobiblon 4, 6

Posse, Hans 6

Pudlich, Robert 4, 40

Puriteinen en piraten 59, 60, 64

Rantwijk, A.E. van 8

Philip Reclam Jun. 2

Herbert Reichner-Verlag 6

Rohrer, Friedrich 5, 6, 60

Rohrer, Rudolf 5

Rohrer jr., Rudolf 5

[p. 74]

Rohrer, Rudolf Maria 5

Rohrer-Krackhardt, Margaretha 5

Rudolf M. Roher Verlag 5-6 en passim

Roland Holst, A. 11, 15

Roos, S.H. de 7

Rumeiland 2, 3, 6, 8, 16, 20, 26-29, 30-35, 42, 44, 59, 65, 66, 67

Rütten & Loening 4

Rüttgers, Severin 3

Schauer, G.K. 4-5 en passim

Schröder, R.A. 3

Spaan, J.B.TH. 8, 9

Stöger-Steiner, Margarete 5-6, 58, 60, 61, 64, 65

Stols, A.A.M. 7

Streuvels, Stijn 3, 5

De Telegraaf 8

Terug tot Ina Damman 18

Tiefland-Verlag 5

Timmermans, Felix 3, 5

Traßler, J.G. 5

De uiterste seconde 14

Veen jr., L.J. 5, 11

L.J. Veen's Uitgeversmaatschappij 3, 5

Veen, Maria Th. 5

Velleman, Jacq. 58, 59

Het vijfde zegel 1, 2, 3, 17-26, 27, 29, 31, 33, 35, 38, 45-46, 55, 57, 65

Verlag Gustav Voleský 37

Voss, Hermann 7

Vries, Theun de 1, 2, 3, 6, 8, 11, 13

De vuuraanbidders 41 (een epos over de dertig jarige oorlog), 57-58 (een ‘groote’ roman), 59, 60, 61-64

Walschap, Gerard 3, 5

Weiß, E.R. 48

Werkman, H.N. 14

Werumeus Buning, J.W.F. 8, 11

Woude, Johan van der 5, 8-9, 10-14