| |
| |
| |
Geurt van Hierden | Filosofietjes
Het zal de lezer bij het kopen van een nieuwe roman wel net zo vergaan als de schrijver van dit artikeltje. Je hebt je favoriete auteurs, van wie elke nieuwe roman onmiddellijk wordt gekocht. Andere aankopen komen vaak op een min of meer toevallige wijze tot stand. Je wipt binnen in de boekhandel, neust wat rond tussen de nieuwe uitgaven en pakt er eens één uit, aangetrokken door de lay-out van het boek of nieuwsgierig gemaakt door de titel. Is het een gebonden roman, dan lees je vervolgens de flaptekst, bij een paperback raadpleeg je de achterkant. Het besluit tot het al of niet overgaan tot de aankoop van een nieuwe roman wordt zo nogal eens genomen op irrationele gronden.
De argeloze lezer die de vierde druk van DE FILOSOOF EN DE SLUIPMOORDENAAR aanschaft, zal daartoe wellicht aangespoord worden door de tekst op de achterkant van het boek: ‘Boeiend als een superieure thriller-Vestdijk schreef historische detective-Simon Vestdijk als speurder’. De termen thriller, detective en speurder wekken misschien de illusie dat Vestdijk zich met deze roman tot een voor hem nieuw lezerspubliek wendde en ging wedijveren met Simenon of Agathe Christie. Helaas, schijn bedriegt. Van een thriller of detective is geen sprake. Een speurder toont Vestdijk zich wel, maar dan een speurder naar de geheimen van de menselijke ziel. Centraal staat de vraag: wat is schuld, wat is onschuld. De auteur geeft ons geen eenduidig antwoord, hij laat slechts zien hoe dicht schuld en onschuld aan elkaar grenzen en hoe gemakkelijk ze in elkaar verglijden. Dit spel met twee elkaar in wezen uitsluitende begrippen is bepalend voor de structuur van het werk en is fundamenteel voor dit verslag van een menselijk drama, zoals Vestdijk zelf de inhoud van de roman in de slotzin resumeert.
Het voorkomen van het nevenschikkende voegwoord ‘en’ in de titel van deze roman behoeft op zich geen verbazing te wekken. Het is immers een van de meest gebruikte woorden in onze taal. Belangrijker wordt dit woordje, wanneer één auteur er zich relatief van bedient. Ik noem enkele titels van werken van Vestdijk waarin dit voegwoord voorkomt, zonder daarbij naar volledigheid te streven. In
| |
| |
zijn essays: KUNST EN DROOM, STRIJD EN VLUCHT OP PAPIER, LIER EN LANCET, HET EERSTE EN HET LAATSTE, ASTROLOGIE EN WETENSCHAP. Vervolgens in de romans of novellen: DE VRIJE VOGEL EN ZIJN KOOIEN, DE KELLNER EN DE LEVENDEN, DE KLUIZENAAR EN DE DUIVEL, DE DOKTER EN HET LICHTE MEISJE, PURITEINEN EN PIRATEN, DE FILOSOOF EN DE SLUIPMOORDENAAR. Hoewel dit niet voor alle titels opgaat, kunnen we constateren dat de beide leden van de nevenschikkingen in een antithetische verhouding tot elkaar staan, zij het niet altijd even duidelijk als bij de hierboven genoemde thema's schuld en onschuld. Deze simpele constatering lijkt me van wezenlijk belang en ik kom erop terug bij de nadere analyse van DE FILOSOOF EN DE SLUIPMOORDENAAR.
Nog een tweede inleidende opmerking lijkt me belangrijk. In DE GLANZENDE KIEMCEL schrijft Vestdijk in het hoofdstuk over het dichterlijk beeld: ‘dat het visuele voorstellingsvermogen een attribuut is van de jeugd en op latere leeftijd op de achtergrond treedt hetzij doordat het uit zichzelf verzwakt, hetzij dat het overwoekerd wordt door de abstractie en bespiegeling, die zoveel oudere mensen eigen is. Geen wonder dat de dichter dan een zekere machteloosheid tegenover het aanschouwelijke beeld gaat bespeuren, en dit tracht goed te maken door een indringender en suggestiever taalbeheersing, en fijner, of rijker en machtiger stilering’. Naar mijn mening kunnen we een zekere parallellie laten gelden voor de romanschrijver Vestdijk. Ik wil dit zeer summier proberen aan te tonen aan de hand van enkele van zijn historische romans. Aan een definitie van de historische roman waag ik me niet, maar ook zonder zo'n definitie mogen we stellen dat één van de essentiële kenmerken van dit romantype de couleur locale is. Wanneer we dit begrip parafraseren als het oproepen en weergeven van een historische sfeer, dan zal het duidelijk zijn dat er een raakvlak is met het visuele voorstellingsvermogen en het aanschouwelijke beeld waarvan in het citaat uit DE GLANZENDE KIEMCEL sprake is. Wanneer de parallellie opgaat, moeten er dus duidelijke verschillen aantoonbaar zijn tussen b.v. HET VIJFDE ZEGEL en DE FILOSOOF EN DE SLUIPMOORDENAAR. In de eerste roman zou dan het aanschouwelijke beeld meer moeten domineren dan in de tweede, die in contrast met de eerste een meer be- | |
| |
spiegelend karakter moet bezitten en moet getuigen van een suggestiever taalbeheersing en machtiger stilering. Dit nu is ongetwijfeld het geval. Ter illustratie een voorbeeld toegespitst op de aanschouwelijkheid, het bespiegelend karakter en de stilering komen in het vervolg nog aan de orde. In DE FILOSOOF EN DE SLUIPMOORDENAAR is geen passage te vinden die op het punt van
aanschouwelijkheid kan wedijveren met b.v. de volgende uit HET VIJFDE ZEGEL: ‘Al hadden zij het hoogste punt bereikt, niets was er nog te bespeuren van het Guadarramagebergte. De vallei lag in een zilverigen, snel naderbijkomenden nevel, en ijskoud was de aanwakkerende noordenwind die dien nevel dreef; regendroppels schoten als pijlen in de bruine doorweekte leem. Maar wat den ossenwagen, waarvan de linkerwielen veel hoger stonden op het ongelijke pad dan de rechter, bijna deed kantelen en den draagstoel, een tiental meters daarachter, heen en weer slingerde als op onstuimige golven, dat kwam niet uit het Noorden, doch uit het Westen. Een kolkend gevecht vlak boven hen, een richtingsverandering der regenstralen, een handvol hagel,-daar woei het bekleedsel van zeildoek met een eerste slip de lucht in, onhoudbaar voor de zes mannen die met hun geheele gewicht aan de wagen hingen. De ossen, met hun dubbelgekromde horens, waartusschen franje en rietwerk dropen van het water, stonden nog pal’.
Zie ik het goed dan kunnen we in de historische romans van Vestdijk de volgende ontwikkeling waarnemen. Aanvankelijk overheerst het ‘historiseren’ zoals in HET VIJFDE ZEGEL, maar al spoedig vindt Vestdijk het evenwicht tussen de eisen van historiciteit en verteltechniek, wat ik heb geprobeerd aan te tonen in mijn artikel over DE NADAGEN VAN PILATUS. Een hoogtepunt is vervolgens DE VUURAANBIDDERS. Het minder accentueren van de aanschouwelijkheid en het terugdringen van de couleur locale tot het minimaal vereiste vinden we in b.v. DE FILOSOOF EN DE SLUIPMOORDENAAR en DE HELD VAN TEMESA. Het eerste boek is stellig een ‘Franse’ roman, niet door het feit dat de roman in Parijs speelt of dat een Fransman er de hoofdrol in vervult, maar veeleer door de Franse esprit die we eruit proeven. Zo staat ook in DE HELD VAN TEMESA niet de handeling in een bepaald historisch decor centraal, maar de persoon van Plexippos, in een bespreking van de roman al
| |
| |
eens de antieke vermomming van een Nazi genoemd. De priester Plexippos leeft slechts om zijn dienst te vervullen, de zin van zijn bestaan ligt in het handhaven van de illusie dat Polites werkelijk bestaat. Zonder zijn taak geen schim, zonder de schim geen taak.
De bovenstaande ontwikkeling in de historische romans van Vestdijk valt samen met een verschuiving binnen de soorten historische romans, zoals deze door W. Drop in zijn dissertatie worden gekarakteriseerd. Hij onderscheidt vier types:
a. | de historische avonturenroman die naar inhoud gekenmerkt wordt door de traditionele motieven en kombinaties van motieven en naar de structuur door de prioriteit van de handeling en daarmee schematische karaktertekening; |
b. | de historische ideeënroman, waarvan de auteur een bepaalde instelling heeft tegenover het verleden die wordt geconditioneerd door de overtuiging waarmee hij in het leven van de eigen tijd staat; |
c. | de in de historie ingepaste roman die gekenmerkt wordt door een grote, meestal al te grote afhankelijkheid van historische gegevens; |
d. | de psychologische historische roman. |
Een dergelijke typologische indeling is altijd min of meer kunstmatig. Zuivere vertegenwoordigers van een bepaald type zijn er weinig. Wanneer ik nu toch enkele romans van Vestdijk karakteriseer als behorend tot een bepaald type, dan gebeurt dit met bovenvermelde restrictie. Vestdijks eerste historische roman HET VIJFDE ZEGEL behoort tot het type c. Daarop volgen een aantal historische romans die combinaties zijn van typen, zoals DE VUURAANBIDDERS (b + d). Zijn laatste historische romans zijn treffende voorbeelden van type d, de psychologische romans. Voorbeelden hiervan zijn DE FILOSOOF EN DE SLUIPMOORDENAAR en de ten onrechte ondergewaardeerde kleine roman HET PROCES VAN MEISTER ECKHARDT.
Type a wordt bij Vestdijk alleen vertegenwoordigd door PURITEINEN EN PIRATEN, maar misschien is deze zeeroversroman juist veeleer een satire op de zeeroversroman en meer in het algemeen op de romans van type a.
| |
| |
Deze verschuiving naar type d gaat bij Vestdijk inderdaad gepaard met een suggestiever taalbeheersing en fijner stilering en wat de thematiek betreft een meer bespiegelend karakter. Hiervoor levert DE FILOSOOF EN DE SLUIPMOORDENAAR het bewijs. De roman wordt verteld in de derde persoon, maar het gebeurde wordt bekeken door de bril van Francois-Marie Arouet, die juist de naam Voltaire heeft aangenomen. Deze loopt rond met het plan een biografie te schrijven over de vermoorde vorst van Zweden, Karel XII. Door een straatincidentje komt hij in contact met Kolonel Siquier, die aanvankelijk adjudant-generaal van erfprins Frederik van Hessel-Kassel en later adjudant van Karel XII was. Siquier heeft zich in een vlaag van koortswaanzin beschuldigd van moord op de Zweedse koningavonturier. De kolonel is verloofd met een zekere gravin Oxenstierna, die alleen met hem wil trouwen en terugkeren naar Zweden, wanneer hij gerehabiliteerd is. Voltaire stelt zich tot taak de kolonel te rehabiliteren, een nagenoeg onmogelijke opgave wegens gebrek aan bewijsmateriaal. Bepalend voor de structuur van de roman zijn de gesprekken tussen de drie hoofdpersonen. Er worden drie mensen met elkaar geconfronteerd, van wie er één (de kolonel) gezegd heeft dat hij de moord heeft gepleegd, maar ervan overtuigd is dat hij het niet gedaan heeft; de tweede, de gravin, zegt dat de kolonel de moord niet heeft gepleegd, maar is er in haar hart van overtuigd dat hij de moordenaar is; de derde, Voltaire, helt nu eens over naar het ene, dan weer naar het andere standpunt. Voorwaar, mogelijkheden tot misverstand en wanbegrip te over. Voltaire ziet zich dan ook gaandeweg verstrikt in ‘een warnet van menselijke betrekkingen, waarin schuld en schuldeloosheid elkaar met hun eigen misleidende dialectiek zoeken en ontvluchten’ (citaat uit flaptekst van de eerste druk van de roman. Het zal de lezer opvallen hoe raak de thematiek van de roman hier geformuleerd wordt, dit in tegenstelling
tot de modieuze en tendentieuze typering op de achterkant van de vierde druk).
Naast de drie hoofdpersonen spelen nog een rol de broer van de gravin en een zonderlinge schilder, Holm. Deze imiteert schilderijen, die hij nooit voltooit. Op elk schilderij komt minsten één ‘blinde vlek’ voor.
Het geraamte van de roman wordt gevormd door de gesprekken tussen Voltaire en Siquier. Vestdijk past hierbij een eenvoudige, maar
| |
| |
zeer doeltreffende techniek toe: hij laat op ieder hoofdstuk waarin de filosoof en de sluipmoordenaar elkaar ontmoeten een hoofdstuk volgen, waarin de kolonel niet voorkomt en Voltaire zich bezint op het gesprek dat heeft plaatsgevonden of nieuwe informatie probeert te verkrijgen. Na herwaardering van de reeds bekende gegevens of nadat zich nieuwe gezichtspunten voorgedaan hebben, volgt opnieuw een onderhoud. Slechts twee maal wordt deze structuur doorbroken en wel in de hoofdstukken acht en dertien. Beide keren is deze doorbreking zeer functioneel. In hoofdstuk acht is er sprake van een anticlimax, de gesprekken bloeden dood. Voltaire vraagt zich vertwijfeld af waar hij aan begonnen is. Een nieuwe impuls krijgt hij door z'n ontmoeting met de schilder Holm. In het dertiende hoofdstuk wordt de basis gelegd voor de climax, het dramatische twistgesprek in het volgende hoofdstuk.
Door deze opbouw wordt het gevaar van te weinig handeling bezworen. Ieder gesprek wordt nu een nieuw avontuur. De gevolgde methode is concentrisch, steeds staat hetzelfde probleem centraal, maar de belichting wordt voortdurend gewijzigd. Nu eens wordt het felle zoeklicht gericht op de kolonel, dan weer verkeren we in het half duister rond de persoon van Karel XII. Dit spel van licht en schaduw, van vraag en antwoord, van beschuldiging en weerlegging maakt het boek tot zo'n boeiend leesavontuur. In dat opzicht kunnen we de roman wel als een thriller beschouwen en leverde Vestdijk met deze roman opnieuw een bewijs van zijn vermogen om door te dringen in de psyche van de mens, waardoor hij er steeds opnieuw in is geslaagd het spanningsveld van wat we nu wel de traditionele roman noemen, tot het uiterste te laden. Suggestieve taalbeheersing en fijne stilering zijn hiervoor noodzakelijke voorwaarden. Vestdijk is al vaker met een componist vergeleken, hij is een meester in de doorwerking van een thema. Ter illustratie citeer ik één passage uit de roman die aantoont hoe functioneel een klein detail kan zijn binnen het vertelde en twee fragmenten die aantonen hoe Vestdijk speelt met en doorborduurt op z'n hoofdthema. De eerste indruk die Voltaire van de op dat moment voor hem nog onbekende Siquier krijgt is: ‘Hij kon een vijftiger zijn en zijn houding deed Arouet aan een gewezen officier denken’. De peinzende Voltaire: ‘Volgens het door hen (de Jesuïten) aangehangen probabilisme was niemand ooit geheel schuldig of onschuldig, zodat
| |
| |
men altijd beide kanten uitkon, in brieven en buiten brieven’. En op een ander moment: ‘En dan nog te weten dat voor zijn boek Siquier's inlichtingen waarschijnlijk van het minste belang waren. Wat ook weer niet inhield, dat het geen ander boek zou worden mét de inlichtingen’.
Dit laatste citaat is typerend voor Vestdijk die voor de relativiteit als geestelijk domicilie koos. Uit zijn werk blijkt telkens weer hoe scherp hij gezien heeft dat de mens een ambivalent wezen is, heen en weer geslingerd tussen de polen rationalisme en irrationalisme, realisme en idealisme, liefde en haat, ziekte en gezondheid, waarheid en leugen. Dit relativeren werkt het bespiegelen in de hand, zeker naarmate men ouder wordt. Ik weet niet of Vestdijk wel eens expliciet geformuleerd heeft, wat voor hem de zin van het leven was. Zeker is wel dat Vestdijk het leven in al z'n facetten probeerde te doorgronden. Door convergentie in motieven en thema's kunnen romans ons inlichten over de implied author, of anders geformuleerd: in zijn werk kunnen we een auteur ontmoeten zoals hij zichzelf aan de literatuur heeft willen afstaan. Vestdijk heeft ons in z'n werk de mens getoond als een paradoxaal wezen, dat je het beste met een zekere distanciërende ironie kon benaderen. Dat geldt ook voor deze roman. Hoewel je het gevoel hebt dat de roman buitengewoon geïnspireerd geschreven is en Vestdijk meelacht en meehuilt, meezoekt en meetwijfelt met z'n hoofdpersonen, wordt hun uiterlijk bepaald onsympathiek weergegeven. Voltaire is in het bezit van een spirituele apetronie, zijn vriend Thièrot heeft een terracottakleurige ossekop met afstaande oren. De broer van de gravin lijkt op een jachthond met de snuit van een sterk vermagerde buldog, de huisknecht van de Oxenstierna's heeft een vissebek. De lezer zoeke zelf na aan wie het pafferige doordraaiersgezicht toebehoort en wiens karakter opgebouwd is rondom z'n hazelip. Toch blijkt uit deze roman weer Vestdijk's noblesse tegenover z'n romanfiguren, hij laat geen van hen echt vallen. Hij confronteert hen wel en daardoor ons met de menselijke beperkingen. Voltaire moet een ‘bewijs uit het ongerijmde’ leveren. De rationalistische filosoof probeert het met zijn denkkracht, maar ontdekt daarbij zijn
grenzen. Hij speelt daarna met de gedachte de geest van de vermoorde koning op te roepen. Aanleiding hiertoe is zijn gesprek met Holm, die hem als
| |
| |
geheim van de onvoltooidheid van zijn schilderijen de geschiedenis van de persoonsverdubbeling van Swedenborg vertelt. Deze gebeurtenis heeft Holm doen beseffen dat schilders zondigen tegen het tweede gebod. Schildert een schilder iemands, portret, dan gebeurt dit op straffe van onteigening der ziel. Hoewel in deze roman zeker niet dominant, is deze passage opnieuw een bewijs van Vestdijks belangstelling voor het bovennatuurlijke. Dit uit zich nu eens in zijn werk door het centraal stellen van de religieuze aspecten van het menselijke bestaan, dan weer door de magische, mythische of astrologische zijden ervan. Hier ligt ook de verklaring voor het veelvuldig voorkomen van het nevenschikkend voegwoord en. Wat is de mens voor een wezen als hij zowel puritein als piraat, zowel filosoof als sluipmoordenaar kan zijn? Eén facet van het menszijn wordt door Vestdijk in deze roman belicht. ‘Misschien’ aldus Voltaire tegen de kolonel in hun laatste onderhoud ‘voelen wij ons nooit zo schuldig als tegenover wie wij onze genegenheid hebben geschonken’. Dit is de verklaring van Siquier's zelfbeschuldiging en tevens het psychologische bewijs van diens onschuld.
Vestdijk zelf geeft in deze roman uiters indringend aan waar het verschil ligt tussen een historische studie en een roman: ‘Een historische studie bepaalde zich tot de grote lijnen en algemene waarheden, en toonde de personages als het centrum van de massale stormen die zij hadden ontketend, zonder dat dit centrum meer dan een vacuüm hoefde te zijn’.
In de roman daarentegen gaat het om dit vacuüm, zoals blijkt wanneer de auteur over Voltaire schrijft: ‘Zonder bitterheid, met droeve vertedering veeleer, bladerde hij de papieren door, waarin ook zoveel van kolonel Siquier te vinden was: de neerslag van al die gesprekken, die zoveel voor hem hadden betekend. Deze gesprekken waren het boek, het boek achter het boek.........
|
|