| |
| |
| |
J.F.P. de Smit | Vestdijks Vrouwendienst
Voorzover ik me zonder een onderzoek daarnaar te hebben verricht een globaal beeld kan vormen van meningen van lezers geloof ik, dat de communis opinio is, dat Simon Vestdijk in het algemeen in zijn werk de vrouwen negatief afschildert. Om de juistheid van deze indruk te toetsen heb ik een gedichtenbundel van de auteur opgeslagen die mogelijk enig licht in deze zaak zou kunnen verschaffen, namelijk Vrouwendienst. Het lijkt mij zinvol om, voor tot de bespreking van dit aspect van het betrokken werk over te gaan, enkele uitgangspunten uitdrukkelijk naar voren te brengen. In het hiernavolgende is het mij te doen om de vrouwen in Vestdijks werk, niet om die in zijn leven. Het is met andere woorden niet mijn opzet om een bepaalde kant van de levenswandel van de auteur te belichten; er volgt hier dan ook niet een biografisch verslag. Mijn pretentie reikt niet verder dan het literaire werk; zelfs niet verder dan een uiterst gering gedeelte daarvan. Het is naar mijn gevoel echter wel een fragment van het oeuvre dat-ook om andere redenen - in hoge mate de moeite waard is en tot nu toe voorzover mij bekend weinig aandacht heeft gekregen.
Het leggen van verbanden tussen de mening die een literator poneert in zijn werk en die welke hij er in zijn privé-leven op nahoudt, is dermate hachelijk dat ik me er hier niet aan zou willen en durven wagen. Dat de relatie tussen het leven van een auteur en de inhoud van diens werk onzeker en gecompliceerd is, vindt zijn oorzaak onder meer in het feit dat de schrijver zijn werk presenteert als fictie. Dat geldt zowel voor de dichter ten aanzien van zijn gedicht als voor de romancier ten opzichte van zijn roman. Toch blijkt het in werkelijkheid moeilijk de verleiding te weerstaan om verbanden te leggen of op zijn minst speculaties met betrekking tot dergelijke verbanden te doen. Betrekkelijk wijd verbreid is bijvoorbeeld de opvatting dat een romanschrijver de trekken van zijn karakter afsplitst, isoleert en in de vorm van bepaalde persoonlijkheden in zijn romans beschrijft. Dit breidt men vaak uit tot de z.g. indirecte lyriek, waarin de dichter bepaalde typen schildert en hun gevoelens weergeeft. In Vestdijks bundel Vrouwendienst is daarvan een aantal voorbeelden te vinden.
| |
| |
Afgezien van de vraag of het vanuit literairhistorisch, literairkritisch of welk standpunt dan ook zinvol en zindelijk is de persoon en het leven van de auteur te willen blootleggen uitgaande van een dergelijke vooronderstelling, moet de lezer, dat wil zeggen zowel de kritische als de argeloze lezer, er mijns inziens rekening mee houden, dat de auteur hem wel eens flink beet zou kunnen nemen. Gezien de fictionele presentatie moet men ervan uit gaan, dat de literaire schrijver zijn lezer in bepaalde opzichten steeds om de tuin zal proberen te leiden. Dichters hebben nu eenmaal de gewoonte om ons slechts via een omweg de waarheid te tonen; ze liegen met andere woorden met betrekking tot de waarheid. Mijn stellige overtuiging is dat Vestdijk in dit opzicht ook een rasechte dichter is en geen uitzondering vormt.
Gezien de specifieke aard van het literaire kunstwerk is ook een benadering vanuit of met behulp van de psychologie niet zonder gevaren. Het schrijven van literatuur is weliswaar een vorm van menselijk gedrag en dus in principe voorwerp van studie voor de psycholoog, maar een literatuurbeschouwer is als zodanig geen psychiater, ook al zou hij dat in het dagelijks leven wel zijn. De wereld van de literatuur, of het nu gedichten of romans betreft, is anders dan de alledaagse en vermoedelijk gelden er dan ook andere wetten. De psychologie van het werkelijke leven is niet gemaakt op het literaire. De diagnostiek van de buiten-literaire wereld is niet valide in de literaire. Die fictionele wereld verhoudt zich op een te gecompliceerde wijze tot de niet-fictionele. Ze is als materiaal te ingewikkeld om er gegevens uit te kunnen putten. Daar komt nog bij dat de meeste schrijvers - en Vestdijk hoort daar zeker bij - zelf psychologen zijn, niet in academische maar wel - en dat maakt de beoordeling van hun werk nog moeilijker - in praktische zin. Het is bekend dat groten als Freud en Jung de literatoren als psychologen volstrekt au serieux namen. Auteurs weten ons prachtig te misleiden. Het om de tuin leiden van de lezers in in zekere zin hun beroep. Dit maakt literatuur tot een misleidende vorm van gedrag. Dat verklaart waarschijnlijk mede, dat psychologen ondanks dat zij juist bij uitstek de middelen daartoe zouden moeten bezitten, op schrijvers en hun handel en wandel nooit veel vat hebben weten te krijgen.
| |
| |
Na deze waarschuwing met betrekking tot de onoplosbare problemen die zich voordoen wanneer men de inhoud van literair werk op de schrijver zelf ervan zou willen betrekken, wil ik dan komen tot mijn eigenlijke onderwerp. Dat zijn de gevoelens en gedachten ten opzichte van vrouwen in de bundel Vrouwendienst van Simon Vestdijk. Een korte rechtvaardiging van de keuze van juist dit werk lijkt me niet geheel overbodig. Van de vier genres die Vestdijks oeuvre bevat, romans, gedichten, essays en memoires, komt mij de poëzie als het meest emotioneel voor, overigens geheel in overeenstemming met het traditionele karakter van dit genre.
Aangezien het onderhavige onderwerp ook primair als emotioneel gekenschetst moet worden, komt een gedichtenbundel ongetwijfeld het best in aanmerking om licht in de zaak te brengen. De titel Vrouwendienst maakt uiteraard al duidelijk waarom uit het poëtische werk juist deze bundel is gekozen.
Hiertegenover staat dat poëzie als studiemateriaal ook nadelen heeft, met name de verhullende formulering en de sterke concentratie tot een kleine tekst, die de reflectie erover in hoge mate bemoeilijken. De omvang van het door mij gebruikte materiaal is voorts zodanig beperkt dat mijns inziens conclusies en generaliseringen met betrekking tot het oeuvre als geheel ten enenmale achterwege dienen te blijven.
Laat ik vanaf hier de meest informatieve passages uit Vrouwendienst van 1934 de revue laten passeren.
De eerste afdeling van de bundel heet De rijpende prins. De eerste vrouw die daarin geschilderd wordt, is de kermismeid, een ondanks haar lenigheid weinig verheven persoonlijkheid:
Zij buigt zich achterover, tast haar kuiten
Met lang-gespitste vingers af, spreidt dan
De slanke beenen met de knie naar buiten
En als een rups die zich op blaad'ren spant
Kleeft zij op 't groene kleed, glad, bont en stuitend
Van uiteengerukte naaktheid. - Haar hand
| |
| |
Duwt even op dan, - beenen gaan zich sluiten, -
En rood en vloekend treedt zij naar den kant!
Met haar stuitend optreden maakt ze toch indruk op de jongens:
Gapende jongens langs 't gerafeld koord
Volgen haar met hun blik en blijven wachten, -
Zij voelden als een slag 't bedwelmend woord, -
Gaan dan gehaast naar school, en droomen voort:
Van vrouwen, die tot moll'gen kindermoord
Haar lichaam in die zelfde kronkels brachten.
De schooljongens vrezen haar; ze doet hen denken aan kindermoord. Zo'n vrouw ervaren de kinderen als een bedreiging voor hun bestaan. Het is echter wel een angst die niet, althans niet volgens de inhoud van het gedicht, op werkelijke feiten berust: deze vrouwelijke wreedheid bestaat alleen maar in het dromen. Een dergelijke wazige angst bevangt het kind ook door het ingesmolten vrouwenbeeld in de gekleurde stuiter, waaraan het zijn kracht heeft verspeeld, doordat dat wel dichtbij, maar verhard en onbereikbaar is door het glas:
Zoo werden sindsdien vrouw na vrouw
Mij even ongenaakbaar wreed
Als 't wazig beeld in 't glazen kleed
Van paars en geel en vlammend blauw.
De negatieve uitwerking van de vrouw of het meisje op het kind neemt niet steeds de vorm van vrees aan. De vriendin bijvoorbeeld heeft alleen maar onvoldoende aantrekkingskracht om in de verbeelding van de jongeling op te gaan. Daartoe zou het nodig zijn dat ze bedekt was met wonden en op ridders moest worden veroverd. Helaas, ‘Zonde, dacht 'k, wat kijkt ze weer suf, geen kreet, geen traan!’. Het meisje is het gewoon niet waard dat de prins nog aandacht aan haar schenkt. Het is overigens wederzijds. Zij leest niet eens zijn brieven:
| |
| |
'k Zoek de groene noodkreet
Waar mijn brief den dood leed, -
De minnaar trekt daaruit echter nog geen lering. Als hij haar, nu vrouw, ontmoet biedt hij haar weer zijn hart aan. Maar ook nu weer:
Zij weigerde, zij leî 't volwassen hart
Kalm naast zich neer; bekeek het toen, en peinzend
Borg zij het bij zich, medelijden veinzend.
Weer dus geeft ze blijk van onbetrouwbaarheid en onvermogen tot beminnen. Dan pas schijnt de man wijzer te worden. Hij begrijpt dat er niets is veranderd en tracht dezelfde onverschilligheid die hij als kind bezat, weer op te brengen:
En ik zocht als verdooving voor mijn smart
Diep in mij naar de onverschilligheid
Waarmee 'k mijn speelgoed gaf in vroeger tijd.
Somber makende vrouwen zijn het die de jonge prins ontmoet. Dat heeft ook betrekking op de gedesillusioneerde jonge tante:
Eens zei ze dof, dat 't huw'lijk steeds verstrikt
En minder brengt dan ouders wel voorspellen;
De enige die hem niet heeft teleurgesteld en die hem trouw is gebleven blijkt de huishoudster;
Niet om te troosten, - want zij was niet droef, -
Maar omdat 'k bang was, dat zij zou vertrekken,
En om iets anders, dat 'k niet zeggen hoef,
Nam ik haar hand, als zij mij toe kwam dekken.
Nu rijst de vraag naar de oorzaak van het uitblijven van de liefde. Is die gelegen in de vrouwen of is de prins er zelf schuldig aan? Is hij
| |
| |
misschien geen goede minnaar? Weet hij de vrouwen niet te betoveren? Is hij misschien minder dan zijn mededingers? Hij zal, om zich zelf te bewijzen, een duel aan moeten gaan; hij zal zich met anderen moeten meten. Welke kwaliteiten moet een man bezitten om een mooie vrouw te veroveren? Hij gaat op reis om dit te achterhalen.
Na een moeizame tocht treft hij op Den Brocken een schoonheid aan die vergezeld is van een minnaar. Het is er een met dom vel, met snor en bakkebaarden. Een type waarvan niet valt te begrijpen hoe hij dit liefs vergaarde!
Het kost wel veel, dit mythisch te verwerken.
De auto kan niet mee, die mag weer gaan.
Maar 'k plaats, zwaartillend, zonder dat zij 't merken,
Hém tusschen de dieren, laat háar beneden staan!
Steeds weten andere mannen de beschroomde minnaar voor te zijn. De ene keer is het de muziekmeester met de gitaar:
‘Ik zie hem een glinsterend ding
Met milde hand begraaien;
dan is het - in de kampong in Soerabaia - een chinees:
Wanneer ons reeds 't prinsesje streelt
Komt een chinees: ‘Alles bezet!’
Hij krijgt geen vat op de situatie; de mededinger en de vrouw vormen een samenzwering, een voor de minaar onneembare barrière. Het is beter om het maar op te geven; het is zinloos om te proberen de liefde van mensen die elkaar gevonden hebben, te verstoren:
Want nooit nog eerder dansten twee gelieven
Sierlijker loutering van hun verleden;
Ik plaats den laster bij de apocriefen,
Het zegel kussend van hun minnebrieven,
Die onverbroken door mijn handen gleden...
| |
| |
Om vrouwen waarlijk te kunnen beminnen en door haar bemind te worden moet een man uit ander hout gesneden zijn, bijvoorbeeld uit dat van de stoere zeeman:
Voor 't laatst gleed laf mijn hand langs 't ankertouw,
Toen je, mijn kracht verwachtend, bij mij kwam
Met die gedienstig was. Ik hield jouw trouw,
En nam een sigaret voor wat hij nam.
De bleue minnaar moet maar tevreden zijn met een substituut, een sigaret. Het leven met andere mannen is alleen maar draaglijk als er geen vrouw in het spel is:
Er was geen vrouw om wie wij konden strijden.
Wij deelden alles, streng en onbepaald.
Geen ijverzucht of winstbejag verwijdde
Den afstand die zoo nauw was toegehaald.
Zelfs dobbelspel en onbetaald gelag
En booze dronkaardsdroom kon ons niet scheiden.
Vrouwendienst kan iets verhevens zijn. Het zou kunnen doen denken aan idealisme, aan de inspiratie van Provençaalse troubadours; de werkelijkheid is echter banaal:
Moet ik gelooven, macht'loos tegen 't smalen,
Dat mijn ontboden tocht een ander doel had,
Dat 'k nood'loos in dat nieuw, dwingend gevoel zat
Te ijv'ren voor haar familieverhalen?
Het eind is dan ook onvermijdelijk een ontgoocheling:
Nu tril ik hier bij 't spottend lied der staten:
‘Als hij werden zoovélen toegelaten
Bij haar verkapte wellusten te gast.’
Maar banaliteit is nog niet het ergste. Dat is de incubus, de duivel, die geslachtelijk met de vrouw verkeert. De vrouw is zelf dan ook de dui- | |
| |
velse verleidster: Potiphars echtgenote, die Jozef tracht te verleiden en daarna door valse beschuldiging erin slaagt haar echtgenoot te bewegen de onschuldige in de gevangenis te laten werpen. De argeloze jongeling staat voor een muur, de muur van de samenzwering van de vrouw en de geslaagde minaar.
Waar gaat de relatie met de vrouw heen? Er moet een beslissing genomen worden; de spanning is te groot. De minnaar staat in dubio. Enerzijds:
Nu 'k met haar voortleef, hunkerend naar zoen
En streeling, is zij wel mijn liefst bezit;
Maar toch:
Ze kantelt van links naar rechts,
Nu hier bij mij, dan weer weg,
Kant'lend van links naar rechts.
De verhouding met de vrouw is mislukt, maar de spanning is gebleven. De minnaar blijft haar genegen, maar is niet in staat haar te veroveren.
Aan het eind van onze gang door Vrouwendienst keren we naar ons uitgangspunt terug, namelijk de globale indruk die bestaat over schildering van vrouwen in Vestdijks werk. Het sombere beeld blijkt niet alleen juist te zijn, ook over de beweegredenen is ons iets duidelijk geworden. De rijpende prins ziet door de ogen van zijn leeftijd- en sexegenoten in de gestalte van de kermismeid en in de stuiter het bedorven en angstaanjagende aspect van de vrouw. De vriendin bezit voor hem dan ook geen aantrekkingskracht. De afkeer is wederzijds; ook de vrouwen, bijvoorbeeld de jonge tante, zijn gedesillusioneerd.
Op de vraag naar de oorzaak van de betreurenswaardige situatie komt ook een antwoord. De schuld is niet zozeer gelegen bij de prins alswel in de samenzwering van de vrouwen met hun weerzinwekkende geslaagde minnaars. De vrouwen zijn trouwens de schuld van alles; door hun banaliteit verknoeien ze ook de relatie tussen de mannen onderling.
|
|