Vestdijkkroniek. Jaargang 1977
(1977)– [tijdschrift] Vestdijkkroniek– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
De Jeugdpsychologische Roman en Vestdijk (2)
| |
[pagina 3]
| |
tegelijk de wereld’ (305). Bovendien mikte men ‘niet uitsluitend meer op een uiterlijke weergaaf, men trachtte ook het innerlijk van zijn figuren zo diep mogelijk te peilen met alle middelen die intuitie, ervaring en de nieuwe kennis van het zieleleven bood. Het genre werd, historisch, sociaal en psychologisch tegelijk, zeer breed opgezet en kon zelfs uitgroeien tot de 'roman-fleuve’ (305). Romein toont aan hoe Jean Christophe (Rolland) de Buddenbrooks (Thomas Mann), The Man of Property (Forsyte Saga, Galsworthy), A la recherche du temps perdu (Marcel Proust), Der Mann ohne Eigenschaften (Robert Musil) en Les Hommes de bon volonté (Jules Romains) hun uitgangspunt in het burgerdom kiezen en wel in dat van voor de eerste wereldoorlog. De Anton Wachterserie past binnen dit kader, binnen deze bellettristische geboortegolf hoewel Romein Vestdijk niet noemt. In het algemeen zegt Romein over deze auteurs: wat zij ‘aan sociologische onbewogenheid en begripsscherpte misschien mogen missen, vergoeden zij ruimschoots in doorleefdheid, verbeelding en zeggingskracht’ (306).
Romein toont zich ook verder een goede leidsman bij het beoordelen van de betekenis van romanschrijvers voor de kennis van een historisch tijdperk. Zo kent hij aan Frühlings Erwachen van Frank Wedekind (663) en aan Die Verwirrungen des Zöglings Törless van Robert Musil (306) een grote betekenis toe met betrekking tot een destijds nog opzienbarende vrijmoedigheid waarmee erotische problemen van adolescenten werden behandeld. Hij ziet tussen Musil en Sigmund Freud een regelrecht verband. Aan de psychologie van Proust wijdt Romein veel aandacht. De denkvorm begint naast totaliserend nu ook relativerend te worden ‘waarbij het ene begrip in dialectische tegenspraak met het andere kan komen te verkeren’ (307). Een karakter van een mens is tegenover elke andere mens weer anders. De mens draagt niet één maar verscheidene maskers (308). Romein zou van Vestdijk hetzelfde hebben kunnen zeggen als wat hij over Musil zegt: dat hij zijn Freud meer dan oppervlakkig kende! Het is verrassend op te merken met hoeveel kennis van zaken Romein Freud's betekenis en invloed vooral ook op letterkundigen schetst. In de psychologie uit de jaren na de eeuwwisseling speelden Gestaltpsychologie, Dynamische Psychologie en als derde nieuwe stroming de Psychoanalyse de | |
[pagina 4]
| |
voorname rollen. Romein roept Beerling tot getuige om de essentie van Nietzsche als voorloper of parallelloper van Freud aan te wijzen (534) In Op het Breukvlak van Twee Eeuwen Ontvouwt Romein een historisch, filosofisch, psychologisch en bellettristisch panorama, waarin ook aan Vestdijk een plaats kan worden toegewezen. | |
1. Op weg naar Murk TuinstraVoordat we de vriendschapssurrogaten en de geschiedenis van een jeugdliefde nader gaan bekijken, willen we even terugtreden om enkele vragen te kunnen formuleren. Vele romans - die van Thomas Mann, Robert Musil, Marcel Proust, Vestdijk - vertonen in afwisseling met verhalende elementen ook essaystische en wijsgerige gedeelten. Een schrijver kan bijvoorbeeld een hoofdpersoon laten uitwijden over het creatieve proces van het schrijven, over haat en liefde of over een-beeld-van-de-mens. Wie en wat is de mens? Hoe verhoudt hij zich tot zichzelf en tot medemensen? In het essay over Proust - in een vorig nummer door Wage besproken - wijst Vestdijk op essayistische en filosofische elementen in het werk van de door hem bewonderde auteurGa naar eind2.. Wage meent ‘dat er veel Vestdijk steekt in wat hij schrijft over Proust’. Hij wijst terecht op een dubbelzinnigheid als polariteit, waarbinnen Vestdijk het leven tracht te vangen. Wat het liefhebben betreft besteedt Vestdijk nogal wat aandacht, in zijn Proust-essay, aan de vragen rondom de homosexuele en bisexuele mens. Hiervoor (Kroniek nr. 15, p.14-16) werd er al op gewezen dat deze vragen rondom 1900 volop in discussie waren. In de bladzijden gewijd aan Proust's travestiën en homosexualiteit zegt Vestdijk dat Albertine in werkelijkheid een Albert moet zijn geweest en die was vermoedelijk een bisexuele jongen’ wiens heterosexuele avontuurtjes in de roman letterlijk kunnen zijn overgenomen, waaruit dan de lesbische kant van Albertine resulteert’ (p. 61). Iets verder wijst hij op ‘een algemene bisexualiteit, die voor de zeer jeugdige mens inderdaad schijnt op te gaan’. En ook schrijft hij: ‘Zoveel is zeker, dat de beide modi van het liefdeleven sterk aan elkaar verwant zijn, en in doorsneegevallen vruchten van één boom’ (63). Vestdijk vindt de materie, zoals door Proust gepresenteerd, overigens moeilijk en hij verwijst naar een lacune bij Proust: ‘.. men zou moe- | |
[pagina 5]
| |
ten veronderstellen, dat Proust dan nooit werkelijk verliefd op een jongen of een man was geweest, waarbij men ook wel iets meer van zijn ontwikkeling zou willen afweten, hoe hij was als jongen, als jongeman, etc’. De lacune is dus dat Proust geen informatie geeft over de gevoelswereld in de jongensjaren. Vestdijk zegt verder nog: ‘Een menselijk wezen, ook een homosexueel, is nooit dit of dat, man of vrouw, maar een mengsel van beiden en nog veel meer’ (67). Hiermee doet Vestdijk een duidelijke uitspraak omtrent de mens in het algemeen. De mens is een dubbelzinnig wezen en nog meer, een veelzinnig wezen.. Hij is niet dit-òf-dat maar èn-dit-èn-dat èn ditendat.. Vestdijk wil hiermee zeggen dat de mens vele mogelijkheden heeft. Hij kan vele kanten uit. Wil dat misschien zeggen dat een romanschrijver alle personnages die hij schept in zich heeft? We kunnen nu begrijpen waarom Vestdijk meent dat Proust een te simpele psychologische uitgangsstelling kiest, die neerkomt op: homosexuele man is gelijk vrouw, hetgeen tot gevolg heeft dat het de homosexueel verboden wordt.. gewoon lief te hebben (68). ‘Zodra er eenmaal wordt liefgehad, zegt hij (Proust), sluit dit wederliefde uit’. Een zo absolutistisch standpunt zal men bij Vestdijk nooit aantreffen. Wel is Proust zich er terdege van bewust, dat contrast in omstandigheden of karakters een waarborg kan zijn voor een zo groot mogelijke totaliteit. Die totaliteit wordt door het paar als twee-eenheid gezamenlijk vertegenwoordigd ‘als een “algemene mens” die alle mogelijkheden omvat’ (70). Voor Vestdijks mensbeeld is wezenlijk: de mens als mogelijkheid, de mens die alle mogelijkheden in zich herbergt. Een mens die tegenstellingen en polariteiten in zichzelf kent maar óók in zijn relatie tot een partner. In o.a. Surrogaten voor Murk Tuinstra mogen we - na bovenstaande uiteenzetting - verwachten dat Vestdijk de lacune die hij bij Proust aanwees, aanvult. Hij zei immers dat je meer van Proust als jongen zou moeten weten om zijn theorie-omtrent-de-mens voor ogen te krijgen. Het “surrogatenboek” en Ina Dammanboek zijn als het ware essay-romans met tot onderwerp de onderlinge gevoelsrelaties - genegenheid, liefde, haat, machtsgevoelens, bewondering, afschuw, verachting enz - tussen opgroeiende jongens, binnen een kader van relaties tot meisjes en tot vaders en moeders en onderwijskrachten. Vestdijk sluit daarbij aan op wat in het bijzonder door Freud over de mens en | |
[pagina 6]
| |
de ontwikkeling van het kleine kind tot in de adolescentie-jaren werd gezegd. | |
2. Angst en VervelingTot een goed begrip omtrent Vestdijk's beeld van de jongensjaren draagt bij dat we de thema's kennen die hij in Sint SebastiaanGa naar eind3., de Geschiedenis van een Talent, aansnijdt. Het Sebastiaan-boek is het boek van de kinderangsten en de verveling. De verveling van het enig-kind-zijn. Vestdijk begint met De Angst. Het voorwereldlijke leven in de moederschoot is een moordvrij leven, de geboorte wordt als de meest alledaagse vorm van kindermoord aangemerkt. Hiermee sluit Vestdijk zich aan bij theoriën betreffende het psychisch geboorte-trauma, die in de psychoanalyse heersten. Uit de geboorteangst kiest de angst zich een weg, zich vooral in bed manifesterend, door bezit te nemen van de zolder, het hele huis te doortrekken en in een koortstoestand domicilie te kiezen in een kerkgebouw. Een ziekenhuisopname wordt daarentegen als een periode vrij-van-angst beleefd. Tenslotte wordt angst in het eigen lichaam gelocaliseerd. Angst doortrekt alles. De vriendschap meldt zich in de persoon van Murk Tuinstra. Anton is zeven jaar. Indien we Anton = Simon vooronderstellen dan schrijven we het jaar 1905. Belangwekkend is dat de vriendschap wordt ingeluid met een vechtpartij op irrationele gronden: dit was een jongen die hij MOEST slaan. Zoiets als het heilige moeten van het slaan! Murk is een jongen die niet vecht maar vlucht, voor Anton blijkbaar een hoogst eigenaardige figuur. Vechten en vluchten zullen in het jongensleven voortdurend een voorname rol blijven spelen. In de grote vacantie te Amsterdam - Anton is nu acht - geeft Anton zich over aan een nateken-woede onder invloed van oom Moos. Oom Moos en tante Jet tasten ongewild zijn vaders alwetendheid en almacht aan, als enige volwassenen die hem op voet van gelijkheid behandelen. Vandaar misschien, dat dit deel van de roman de titel De Emancipatie meekreeg. In dit deel spelen Murk Tuinstra en Rudolf Veenstra de rollen van de kalme vriendjes, terwijl de opwindende jongens zijn: Sjoerd de Weert die een verboden vriendschap vertegenwoordigt, en Piet van Noorden die de geheimzinnige woorden fluistert en onbegrepen toespelingen maakt. Dit laatste werkt op de | |
[pagina 7]
| |
onbedorven geesten van Anton en Murk in als een sluipend vergif. Anton maakt kennis met de Griekse mythologie uit een boekje voor kinderen. Hij zeurt om afbeeldingen van godinnen en goden om die na te kunnen tekenen. Murk mag van dit natekenen niets weten. Het drijft Anton eigenlijk meer naar Piet van Noorden, voor wie een onverklaarbare sympathie hem bekruipt. Het zinnebeeld van de muur duikt op, een droommuur, die hij aanvankelijk alleen van de kant van de eigen tuin kent, en plotseling ontnuchterend van de andere kant beziet. De muur heeft een zeer prozaische achterkant. Ontnuchtering.. Deel Drie van Sint Sebastiaan is een nadere uitwerking van het naaktthema: De Naakte Poppen. Anton denkt aan en praat over bijna niets anders dan over naakte afbeeldingen. We zijn weer in Amsterdam en Anton is tien jaar, 1908. De grondtoon in deze vacantie is weer de verveling. Die wordt bestreden als een naaktteken-honger. Anton is als het ware een naakt-veelvraat. Hij wordt door een tante tevergeefs meegenomen naar het Rijksmuseum. Hij mag het naakt niet zien want hij is pas tien. De tweede keer moet hij liegen en zeggen dat hij twaalf is en dan lukt het. ‘Hij was twaalf, hij keek als twaalf, hij zweette twaalf jaar’. Om zo'n zin benijdt je Vestdijk. Men zou een heel essay aan zo'n zin willen wijden.. Hij loopt langs vele naakt-beelden en dan wordt hij geconfronteerd met iets dat hem sterretjes voor de ogen bezorgt. Hij wordt niet goed maar het gaat over. Deze kort durende ontreddering vindt zijn oorzaak in het aanschouwen van een door pijlen doorboorde gestalte van een jonge man, die vrijwel naakt is. Hij staat voor de Sint Sebastiaan van A. Cano. De tweede keer dat hij deze naaktfiguur ziet valt zij erg tegen. Maar zijn fantasiën zijn gewekt. ‘Met woede gaf hij zich aan de nieuwe manie over. Hij “Sint Sebastiaande” van 's morgens tot 's avonds steeds maar de onvergetelijke indrukken herkauwend..’ Wat was er gebeurd? We citeren: ‘Tot dusverre had hij weinig op menselijke ellende gelet; van nature was hij er ook vrij ongevoelig voor, hij kende alleen zijn eigen angsten, en daarom had hij dit paardenmiddel.. nodig gehad om een blik te slaan in anderer leed.. Dit alles nu betekende zo'n verpletterende overwinning op de angst, die niet meer bestreden werd met gelijke wapenen in hemzelf, maar eenvoudig in een ànder werd gestopt, - het omgekeerde van medelijden dus: hij leed | |
[pagina 8]
| |
niet met Sint Sebastiaan mee, maar Sint Sebastiaan met hem! - dat hij als herboren die zaal uitkwam, hongerig, maar niet flauw van de honger, en met een ongewone blos op de wangen’ (188). Van alle thema's die in Sint Sebastiaan worden aangesneden - op en neergaan van vriendschappen, die elkaar wederkerig uitsluiten en aanvullen, ontdekking van het eigen lichaam als zetel van angst, losmaking uit de bindingen aan vader en moeder enz - is de identificatie met de pijnenlijdende Sebastiaan misschien wel het belangrijkste. Sebastiaan lijdt met hem mee! Zou het ook zó kunnen zijn, dat de gekwetste, doorboorde jeugdige gestalte - Vestdijk geeft Sint Sebastiaan ‘een week, sluimerend Italiaans jongensgezicht.. een weinig emotionerend en zeker niet verheven schouwspel’ (187) - in zijn wereldje het lijden van een gepijnigde Christus-figuur vertegenwoordigt? Sebastiaan verlost hem van de angst door met hèm mee te leven, solidair met hem te zijn. Verschijnt hier soms al de latere kelner uit de Kelner en de Levenden? Anton's beleving van het ‘gelukbrengende, angstverjagende en verheven naakt’ (200) in de gestalte van Sint Sebastiaan’ die mooier was dan al het andere naakt’ (209) is niet overdraagbaar. De dimensie van diepte en bewogenheid die de aanschouwing van dit naakt voor hem heeft blijft verborgen voor alle anderen. Nichtje Jet en neef Kees hebben het over iets anders dan hij, of ze zijn niet geïnteresseerd. ‘Nog een paar dagen, en Jet had hem er zeker toe gebracht, alleen nog over naakt te praten op háár manier ...’. Jetje is negen en vooral geinteresseerd in bepaalde anatomische delen, in het bijzonder borsten. Tenslotte geeft hij zich aan het onverstand van moeder en vader en de anderen gewonnen. Door het naakt had hij zijn vaders vacantie bedorven. ‘Hij onderwierp zich, omdat hij zich al onderworpen had’. Hij geeft dus het naakttekenen op, terwille van vooral zijn vader. Dat zijn verheven gevoelens daarmee een knauw kregen, werd niet opgemerkt. Als hij dan weer heidelandschapjes van Mauve gaat natekenen - ‘voor niets zo bang als voor de verveling’ - overvalt hem een gevoel van verslagenheid en moedeloosheid: ‘Ze vonden hem in het donker, voor de grote tafel, met zijn hoofd in zijn armen. Omdat hij zich niet verroerde, sjorden ze wat aan die armen. Ze tilden zijn hoofd op. Daaronder lag het ijl beschetste papier, in vier stukken gescheurd’ (214). De tienjarige ten prooi aan verveling en moedeloosheid. Dat is bepaald niet het beeld | |
[pagina 9]
| |
van expansieve opgewektheid, waaronder tien- tot veertienjarigen in het algemeen verschijnenGa naar eind4.. | |
3. De Machtigen...We hebben nu gezien hoe Vestdijk in Sint Sebastiaan enkele centrale thema's uit het mensenleven verhalend, aangevuld met essayistische aantekeningen, zo zou men willen zeggen, aan de orde stelt. Verhalend wil zeggen: aan de hand van een eigen levensverhaal dus berustend op ervaringen. In Surrogaten voor Murk TuinstraGa naar eind5. en Terug tot Ina Damman zijn vriendschappen en liefde de hoofdthema's. We zullen ons op die onderwerpen concentreren, maar mogen niet geheel voorbijgaan aan wat Vestdijk bij voorbeeld over speelvormen in de jaren 1908 tot 1914 in Harlingen (Lahringen) meedeelt. We krijgen informatie over bokspringen, voetballen, kaatsen, hengelen, fietsen, knikkeren, schooloorlogen, straatfeesten, vechtpartijen, pianolessen en stoeipartijen, stenen gooien, zoekje spelen, indiaantje spelen en laatste tikje.. We nemen een kijkje in schoollokalen en maken kennis met overspannen onderwijzers en interessante leerkrachten. Het kleinsteedse burgerdom gaat leven. De meeste kinderen lopen. De fiets is nog een bijzonderheid. In een auto zitten komt niet voor. Stoomtram, trein en tram spelen belangrijke rollen in het kinderleven. De nieuwsvoorziening gaat via de krant, maar kinderen lezen die nauwelijks. Van een georganiseerd verenigingsleven voor kinderen merk je niet veel. Een padvindersclubje ontstaat en verdwijnt. Na deze globale opsomming concentreren we ons op Murk en zijn surrogaten.
Het boek begint met het vertrek van Murk Tuinstra. Hij is voor Anton door zijn vertrek de in-de-steek-later. Dat neemt Murk niet en hij lost een moeilijke situatie op door duidelijk vóór Anton en tégen de anderen te kiezen. ‘Murk was zijn vriend, zijn boezemvriend, dat was toen wel heel duidelijk gebleken’ (223). Nadat Vestdijk Anton humoristisch vergeleken heeft met een ‘dromerig aangelegde weduwnaar, die het verleden koestert, doch hinderlijk bestormd wordt door huwelijksadvertenties’ biedt hij als het ware een stukje theorie over de jongensvriendschap aan: ‘Murk was als een broer geweest, de kennismaking dateerde van zo lang geleden, en was bovendien begonnen met een vechtpartij, die de | |
[pagina 10]
| |
machtsverhoudingen eens en vooral geregeld had en van de vriendschap iets eindeloos en vredigs had gemaakt, iets dat niet iedere dag opnieuw veroverd hoefde te worden. Kameraden, speelgenoten waren hem altijd wel komen aanwaaien, maar nu hij er een nodig had, onder de tederder naam van vriend, nu scheen dat opeens niet meer te gaan. Misschien moest hij niet vèchten om er een te krijgen, maar smeken, of omkopen met lekkers en dat gaf hem voortaan die grote onzekerheid bij het aanknopen van vriendschapsbanden, gaf hem zelfs de behoefte om er met zijn ouders over te spreken, alsof hij hun goedkeuring inriep voor iets half verbodens. Bij iedere nieuwe vriendschap verwonderde hij er zich over, dat hij juist aan déze jongen nooit eerder had gedacht, - bij iedere nieuwe vriendschap ook had hij een vreemdsoortig schuldgevoel weg te duwen, dat zich afwisselend aandiende als landerige verveling, zin om ruzie te maken, hersenloos enthousiasme voor de aanwinst, of lichte walging’ (224). Vestdijk plaatst dus de eerste echte en modelvriendschap tegenover de surrogaten, wijst op de verwondering over de nieuwe ontdekking en het begeleidende schuldgevoel, dat allerlei vormen kan aannemen. Het voor de hand liggende meldt hij niet. We vragen namelijk: waarom een schuldgevoel? Het antwoord op die vraag geeft Vestdijk niet. Maar we kunnen het antwoord misschien wel afleiden uit de totaliteit van het citaat. Anton voelt zich schuldig tegenover Murk. Door een nieuw vriendje te kiezen laat hij Murk in de steek, is hij ontrouw, is hijzelf een in-de-steek-later. Tegenover de nieuwe vriend staat hij dan met zeer gemengde gevoelens, tussen hersenloos enthousiasme en walging. Eenmaal zal Vestdijk een essay schrijven: Waarom is men trouw?Ga naar eind6..
Na Murk passeren vele vriendjes de rij. Achtereenvolgend treden Willem de Weert, Frans ten Kate, Leendert Meyer, Jan Breedevoort, Dirk Tourraine, Jelle Mol, Jules Salomons en Max Mees voor het voetlicht. Daarnaast zijn er nog vele nevenfiguren aan wie een figurantenrol is toebedeeld. Daarbij denken we aan Kees de Vlaming, onafscheidelijk verbonden met Jan Breedevoort. Vervolgens Aaron de Vries, Piet van Noorden, Piet Idzerda, Kappie en Wiskie, Jan Zijlstra, Arie van Ruiven, Piet Staal, One Oninga, Gerrit Bolhuis, Sipke Oosterbaan en Anton's neef Kees. In dit leven met en tussen jongens-leeftijdgenoten spelen meisjes een belangrijke maar geen | |
[pagina 11]
| |
overheersende rol. Alleen Annie Vermeer en Lies Stuurman komen scherper naar voren. Greet Sombart, Lena Wijers en Saartje Arnoldsen vervullen bijrollen. Met Anton meegerekend achtentwintig kinderen in de leeftijd van omstreeks twaalf jaar en rondom 1910. Onder de opvolgers en mededingers van Murk spelen Jan Breedevoort, Dirk Tourraine, Jelle Mol en Jules Salomons zodanig belangrijke rollen, dat ze een aparte behandeling behoeven. Max Mees is in zekere zin een onopvallende, niet-emotionerende achtergrondpartner. Dirk Tourraine en vooral Jules Salomons mogen naast Murk Tuinstra op een wel zeer bijzondere aandacht aanspraak maken, omdat Anton hen ook in hun huis bezoekt. Men leert Anton ten dele kennen in zijn relaties tot zijn vriendjes en vriendinnetjes en men leert ze allemaal kennen in de terugblik van een gerijpt auteur. Vestdijk tekent gelijkende kinderportretten.
Murk Tuinstra verhuist aan het begin van het boek naar Amsterdam en is vanaf dat moment een vacantie-vriend, naar wie men verlangen kan. Dit levert Anton uit aan de verveling waaraan hij soms openlijk en demonstratief toegeeft (235). Hij blijft Murk zien als de enige vriend maar, omdat hij veroordeeld is tot in Lahringen wonen, krijgt hij nu het begrip vriendschap als platonische idee lief, en dat haalt hij uit de kostschoolboeken van Andrew Home, waarop hij zich in leeswoede werpt (291). Die leesbevlieging bracht hem overigens op de sport: hij zou een sportsman worden (293). Anton koestert nu dus uitheemse kostschool ideaal-vriendschappen, die losgemaakt zijn van de concrete Murk. In Amsterdam moet Murk concurreren met Anton's oudere neef Kees, tegen wie de jongere hoog opkijkt. Maar Murk blijkt groot, sterk en zelfstandig te zijn geworden en iets Jelle Molachtigs te vertonen. Hij kan nu goed meekomen op het terrein van vuilbekkerij maar is weinig geinteresseerd om iets over vroegere vrindjes uit Lahringen te horen. Murk blijkt overigens nog steeds uitstekend geschikt om eenzaamheid te verdrijven. Na ‘om de meeste’ bij Murk pannekoeken te hebben gegeten mishandelden Murk en Anton de piano, die werd tot een ‘ratelende pianola met een mens eraan gekluisterd, een jongen, bleek van vermoeidheid, die teveel gegeten had en tegen de eenzaamheid opzag... Maar eenzaamheid bestond niet, mòcht niet be- | |
[pagina 12]
| |
staan! Dit was het hoogtij der vriendschap, der onvervalste, een eindeloos concerterend duo van jongensdwaasheden, niet te overtreffen, in vreugde noch in stemvolumen, - en toch: ook hieronder gaapte de afgrond der ontnuchtering. Mijn God, er gebéurde weer niet genoeg op zo'n middag, hij moest weer weg zonder alles te hebben uitgebuit...’ (320). Murk wordt geassocieerd met schijnpret, vacantieverveling en het zuchtend leeglopen van een illusie, met ‘verdriet en een pijn, zoals in zijn vroegste jeugd alleen het liefste speelgoed, dat verloren raakte of roekeloos werd vernield’ (321).
Willem de Weert, de eerste vriend na Murk, ‘had iets weg van een opsnijder, een bleek kankeraartje en een kantoorbediende op Zaterdagavond’. Maar hij was niet saai en hij was ook een driftkop. Willem contrasteert sterk met Murk. Hij bouwt bij Anton een onpeilbaar prestige op, omdat hij vriendje wordt van een kermisjongetje. Als dat jongetje verdwenen is gaat hij op Anton's vriendschapsbetuigingen in. Tijdens het bouwen van een stoomcaroussel bij Anton thuis op zolder, begint Anton hem walgelijk te vinden omdat hij met welgevallen winden laat. Willem is een viezerik en Anton's oorspronkelijke vereringsgevoelens slaan om in hun tegendeel. Willem reageert met spotblikken en hoon. Jan Breedevoort wakkert een opkomende vete aan, Willem treitert, wordt tenslotte handtastelijk en dan is bij Anton de maat vol. Anton blijkt geen doetje, want ‘gedachtenloos, zonder enige opwelling zelfs, maakte hij rechtsomkeert en mikte op Willems neus. die uitermate hard aanvoelde. Verre van hem te ontnuchteren bracht dit harde gevoel de zonderlingste veranderingen bij hem te weeg. Een kostelijke drift spoot in hem op, een lichamelijk geluk tintelde over zijn rug, schoot in zijn benen en in zijn armen, die nu verder mechanisch te werk gingen. Hij zei geen woord, maar telkens en telkens weer bebeukte hij Willems gezicht, alsof een ander het voor hem deed..’ (230). Anton ontdekt in het slaan en harde weerstand voelen een geheel nieuw aspect van zichzelf, een lustgevoel in samenhang met het vrije teugel laten aan een driftbui. Hij is vervolgens overgelukkig met het effect op de omstanders en hij begreep ‘dat dit de ware, de alleruiterste heldhaftigheid was: buiten en binnen een school zoveel opschudding te kunnen verwekken, zij het dan onder kintrillingen..’ (231). | |
[pagina 13]
| |
Hij wordt als het ware een nieuwe jongen, wiens overmoed tot in het fantastische stijgt en hij slaat geheel door. Hij wordt een soort specialist in het vechten, slaat, schopt, mikt op de onderbuik en vloekt. Hij wil een schooloorlog met messen organiseren en loopt inderdaad Jan Breedevoort met een zakmes achterna, die Annie Vermeer vertrouwelijk voor haar achterste sloeg, zodat ze week ineenboog. Het in-drift-vechten, het dierlijk kokende wordt een surrogaat voor Murk Tuinstra. Maar deze exaltatie ebt weg. Verveeld en landerig en vol wrok omdat nieuwe vriendschappen uitblijven, begint hij weer op Willem de Weert te letten, vooral ook omdat vechtkansen uitblijven. ‘Na Willem op alle denkbare manieren uit zijn tent gelokt te hebben, streek hij hem op een middag zachtjes over zijn flanellen rug’ (233). Daarmee roept hij de ‘innige, warme, gezond dampende drift’ bij Willem weer op, die hem een vuistslag midden op het hoofd geeft. Masochistisch doet hij nu niets terug behalve dat hij thuis meldt dat hij onder de les een vuistslag op zijn hoofd kreeg. Hij laat zijn vaders woede over het feit dat hij niets terugdeed over zich heen gaan: ‘Hij zat er heel sullig bij, bij deze grafrede op zijn eerste vriendschap na Murk Tuinstra’ (235). De tijdelijke metamorphose tot gevierd vechter eindigt met de terugkeer tot de rol van sulletje, waarmee papa op stang wordt gejaagd! Maar hij heeft het vechtgenot aan den lijve ondervonden. Dat weet pa niet.. Willem de Weert wordt ingewisseld voor de witharige, volslagen nietszeggende Frans ten Kate. Dit ziet er uit als een soort zelfbestraffing. Hij kan er de eindeloze verveling van het enig-kind-zijn niet mee verdrijven. Frans is een onbeduidend tussenspel in de vriendschap.
In de relatie tot Leendert Meyer speelt het kijken een voorname rol. Leendert is zijn buurman in de klas. Kees Vlaming krijgt van meneer Boomsma, de onderwijzer, een grof pak slaag omdat hij de onderwijzer naäapt. ‘Niet kijken! Niet kijken!’ - fluistert Leendert. De gemeenschappelijke angst tijdens de woede-uitbarsting van de onderwijzer dompelt Anton onder in een gebied waar alle jongens vrienden zijn. Tussen Kees Vlaming en Jan Breedevoort, die voor hem zitten, bestaat een spiegelachtige aanhankelijkheid en vriendentrouw, die haast nog feillozer is dan de trouw tussen Anton en Murk. Uit de | |
[pagina 14]
| |
verbondenheid-in-angst komt echter allereerst voort dat hij enige weken lang vriendje is van de kleine Leendert Meyer, zonder dat woord te gebruiken, in een vleug van het zuivere geluk dat naamloosheid schenkt. Het is een spanningsloze en rustige vriendschapsperiode. Leendert is een specialist in het stenen gooien en hij heeft een nieuwe fiets. Typerend voor hem is de cirkel, hij is een perfectionist met behoedzame cirkelogen en een onpersoonlijke drang tot vervolmaking. In deze vriendschap drentelt de een en droomt de ander zonder noodzaak tot spreken voort, behaaglijk in het eerste lentebegin. Maar dan verbreekt Leendert een stilte die ‘nog geen ogenblik vervelend was geweest’ en gaat praten over een ‘schuin onderwerp’. Als ze proberen over de ervaringen van jongens en meisjes in een intiem onderling contact te spreken, levert dat alleen maar onmacht en vervreemding tussen hen op. En heel geleidelijk bloedde deze vriendschap daarna dood. Een hernieuwde verliefdheid op Annie Vermeer, die bij Anton telkens weer de kop opsteekt, geeft daar mede aanleiding toe. Zolang de jongens niets moeilijks aanraakten, was hun relatie vredig en ideaal. Ze gaan ruzieloos uiteen als onbegrip dreigt. Tussen hen onstaat geen machtsstrijd.. | |
4. Winnen en verliezenWaaruit werden Anton's vriendschappen eigenlijk geboren? In ieder geval óók uit een sterk verlangen om een heldenrol te spelen in het krijgsgewoel en tussen de andere jongens. Leendert was een rustpauze. Maar nu voelt hij zich weer tot de veldheren van het schoolplein en het voetbalveld aangetrokken. Hij werpt zich in de strijd om de macht. Vestdijk verklaarde dat de machtspsychologie kenmerkend voor Proust's psychologie wasGa naar eind2., p. 36). In de relatie tot Jan Breedevoort overheersen de boven-onder gevoelens. Het vriendenpaar Jan-en-Kees is duidelijk een meester-slaaf relatie die Anton buitengewoon intrigeert. Merkwaardig is overigens dat juffrouw Pijper, hun onderwijzeres, een even groot zwak had voor Jan Breedevoort als voor Dirk Tourraine, tegengestelde figuren, die beiden met Anton bevriend waren. Voordat Anton zich geheel in Dirk Tourraine had ingeleefd, heet het (253), drong Jan Breedevoort zich machtig en geheimzinnig in zijn gezichtskring. Het is alsof de weinig subtiele maar slimme en brute, | |
[pagina 15]
| |
massieve en onaantastbare Jan eerst moet worden verkend, voordat Anton toe kan komen aan de gracieuse en speels-vluchtige en bovendien muzikale Dirk. Dirk en vervolgens Jules Salomons contrasteren tegenover Jan Breedevoort. Jan is een ophitser. Hij stookt vuurtjes aan en blijft dan als een pyromaan buiten schot naar het vuur-werk kijken. Maar hij is boeiend en heeft meer kanten. Met veel ‘tact’ zet hij Anton tegen Willem de Weert op: ‘Hij kan al reuze goed boksen, man! Hij is erg vurig’. Dat is precies wat men op dat moment tegen Anton zeggen moest. Jan legt zich ook toe op het straffeloos plagen van juffrouw Pijper (238), die hem wel probeert te isoleren maar hem niettemin met Kees Vlaming in één bank vlak voor Anton en Leendert laat zitten. Anton's vriendschap met Leendert vloeit regelrecht voort uit Jan's buiten schot blijven, als deze vriend Kees een afstraffing laat geven door meneer Boomsma, een beangstigend gebeuren (244). Jan maakt mysterieuze dubbelzinnige opmerkingen zoals: ‘Leendert Meyer kan al goed fietsen’ die door Anton niet begrepen worden. En dan is er de kwestie van het geheimzinnige briefje, waarop iets zeldzaam schuins moet staan, en dat onder de meisjes rond gaat. Hiermee wordt Anton het hoofd op hol gebracht. Ook heeft Jan Annie Vermeer speels en vertrouwelijk voor haar achterste geslagen, zodat ze week doorboog. Waarna Anton als held, met geopend zakmes, achter de vluchtende Jan aan begon te galopperen, in de hoop dat Annie die opmerkelijke ridderlijke achtervolging op zou merken (232). Allemaal redenen, om Jan geen moment uit het oog te verliezen en bij hem in de gunst te komen..
Het jongensbestaan is hoogst gecompliceerd en vol omwegen. Om er achter te komen wat er op dat briefje staat, wordt een padvindersclubje opgericht. Het lijvige boek, het touw en de hoeden komen uit huize Wachter! De club staat onder leiding van Jan, Anton is penningmeester. Maar na enige tijd is Anton voorzitter en Jan penningmeester. Daarna blijkt de club rijk te worden en bovendien gaan Jan en Kees over tot het roken van uiterst geurige sigaretten met gouden mondstukken in plaats van de gebruikelijke gewone piraatjes. Papa Wachter gijpt in, de Wachter-eigendommen worden terugverlangd en nu laat Jan bliksemsnel het vreselijke briefje zien waarop staat: ‘Ik heb een | |
[pagina 16]
| |
vlooi op de punt van mijn l..’. Anton heeft niet door dat hij in de boot is genomen. Wel helpt hij zijn ouders bij het liquideren van de winstgevende club. Het geld gaat naar een liefdadige vereniging..
Een Engelse bevlieging brengt Anton tot de sport. Ook hierbij speelt Jan een hoofdrol. Anton is de goede bokspringer, Jan is daarin niet goed maar is een ‘eerste klas trapper in de dop’ (294). Jelle Mol is de bokspringvriend maar Jan duikt weer op als ‘het leren monster’ Anton's nieuwste surrogaat voor Murk Tuinstra gaat worden (331). Anton geeft aan Jan te kennen dat hij keeper wil worden in het eerste elftal van de jongens-voetbalclub Eendracht. Na een proefexamen krijgt hij van Jan te horen dat hij half-back mag spelen in het derde en laagste elftal. Anton speelt met de gedachte om Jan van zijn hoge troon te stoten door hem het scheldwoord ‘Poesjes Pennaltie’ toe te voegen. Maar hij komt niet verder dan het prevelen van die machtsspreuk. De vertaling van het dodelijke scheldwoord is: ‘de voetballer wiens vader een wrat op zijn neus heeft’. Dit is voer voor culturele anthropologen. Omstreeks 1910 leefde er in Lahringen een vreemd jongensvolkje met aparte gewoonten en een eigen taalgebruik. Men greep zijn vijand aan door diens vader belachelijk te maken (336). Een nieuwe en concurrerende voetbalclub Excelsior wordt nu, uit haat, geboren. Anton heeft van vader Wachter een nieuwe leren voetbal, een buitengewoon rijk bezit, losgepeuterd. In de eerste strijd tussen de beide clubs gaat Excelsior volstrekt roemloos ten onder. Maar Anton's nieuwe bal heeft gewonnen! Met algemene stemmen op het voetbalveld moet er nu één club worden gevormd. Anton mag voorzitter, penningmeester, keeper, spil, midvoor, beschermheer zijn, alles wat hij maar wil! En dit is het triomferende moment om Jan Breedevoort de grond in te boren: ‘Poesjes pennaltie’ kan keeper worden in het derde elftal’. Oog om oog.. Maar dit blijkt een pyrrhus-overwinning. Vader en moeder Wachter slepen hun enig kind bij wijze van spreken voor de rechter - de dokter - en hij wordt op gezondheidsgronden veroordeeld tot nietmogen-voetballen. ‘Voorgoed was hij onmogelijk gemaakt, een zwakkeling, een poppetje, een zoontje van zijn vader, een zieke stumper..’ (346). En bovendien dan nog een ‘vent’, het liefkoosnaampje dat hem door de grond doet zinken van schaamte. De reac- | |
[pagina 17]
| |
tie na deze complete nederlaag is een algehele terugtocht, een vlucht in de wereld van zijn machtsfantasiën (348). Omdat hij de nederlaag niet tegen Jan persoonlijk heeft geleden, verdwijnt deze niet uit zijn gezichtsveld. Hij treedt opnieuw op en nu als leermeester, ‘als een privaatdocent in de physiologie’. Op uiterst deskundige wijze brengt Jan Anton, op diens verzoek, op de hoogte van de diepere geheimen des levens. Hij doet het met grote wetenschappelijke nuchterheid. Blijkbaar vervuld van grote en geheime scheppende krachten gaat Anton, tot verbazing van Jan, vervolgens de zoon van de melkboer, met wie hij een vete uit te vechten heeft, te lijf. Overigens liggen de vaders van de jongens elkaar niet. Vandaar het scheldwoord ‘dien dikken vaar’ dat door de melkboerzoon wordt gebezigd. Dit woord slaat op Anton's vader, die nogal stevig gebouwd is. Jan Breedevoort kijkt rustig toe hoe Anton wordt afgetuigd. Hij heeft nu eens niet opgestookt! Jan zegt alleen: ‘Waarom schold je hem uit? Waarom begon je dan ook? Hij dee je toch niks?’ Het jongensleven zit vol van dergelijke raadselachtige incidenten. Anton heeft het gevoel, dat hij, strikt genomen, de vechtpartij van Jan en niet van de melkboerzoon had verloren. En uit deze nederlaag wordt het verheven idee geboren, in het brein van Anton, om een schooloorlog te organiseren.. Daarbij kan dan de melkboerzoon worden doodgeslagen. En wonderlijk genoeg zoekt hij daarvoor aansluiting.. bij Jules Salomons. Dan zal hij kunnen rekenen op trouw en op de moed van een medestrijder. Dat is wel begrijpelijk, want Jan stak geen poot uit om hem te ontzetten. | |
5. Verinnerlijking.. de weg naar Ina DammanJan Breedevoort is dus een kronkelweg die naar Dirk Tourraine en naar Jules Salomons leidt. Tot op zekere hoogte wordt nu afscheid genomen van een verlangen om een concurrende heldenrol in jongensgroepen te spelen. Afscheid van het collectief. De competitie met de Breedevoorts wordt opgeheven. De volgende vriendschappen krijgen een meer besloten karakter, zijn sterker individueel en onttrokken aan het collectief. Allereerst doet met Dirk Tourraine het meer verfijnde, het erudiete, de artisticiteit en het grazieuse zijn entree. Geestelijk-superieure kwaliteiten, die met het isolement samenhangen, komen binnen Antons gezichtskring als hij Jules Salomons beter | |
[pagina 18]
| |
leert kennen. Jan Breedevoort vertegenwoordigde een zeker nonengagement en zelfs een vorm van lafheid. Jules vertoont trotse moed en iets fiers en onaantastbaars. We doen er nu goed aan om Anton's verhouding tot Dirk Tourraine, Jules Salomons en Ina Damman samenhangend en in een apart hoofdstuk of artikel te behandelen. In Sint-Sebastiaan - zo zouden we terugblikkend willen stellen - was het hoofdthema dat van de psychologie van de angst en de verveling. Sebastiaan vertegenwoordigde lijden en bevrijding uit het isolement van de angst. Murk Tuinstra was een ideaalgestalte en de verlichaming van de verdrijving van de dodelijke verveling. We vonden bij Vestdijk aanlopen tot een psychologie van de angst, psychologie van verlostworden, psychologie van de vriendschap en van de verveling. In het Surrogaten-boek een bijna hartstochtelijk en dwangmatig zoeken naar aansluiting bij de anderen, opgaan in een collectief. De overheersende psychologie is nu die van meester-en-slaaf dus machtspsychologie. In de verhouding tot Dirk Tourraine zullen we Vestdijk een stap verder zien doen. In die nieuwe vriendschap zal niet de machtspsychologie het laatste woord hebben, maar de psychologie van de dubbelzinnigheid, de ambivalentie. En vervolgens, in de vriendschap met Jules Salomons, vindt een verinnerlijking plaats, waarmee het Sint Sebastiaan-motief nieuw leven wordt ingeblazen. Het is wel opvallend dat deze vriendschap niet langer openbaar is maar een geheim vertegenwoordigt. Wil dat niet zeggen dat Anton nu zeer aan het rijpen is? En is hij met Dirk en met Jules op weg naar Ina Damman? We zullen Anton op de voet moeten volgen, willen we op die vragen een antwoord kunnen vinden.
(wordt vervolgd) |
|