No. 60. De Lente.
Daal, o langverwachte lente,
Schenk ons bloem en blad en bloesem,
Zend tot ons de voglen weêr!
Daal met al uw zegeningen, }bis,
Lang, verwachte! tot ons neêr. }bis,
Kom tot ons, o vreugdebrengster!
Kom, gelijk een jonge bruid,
Spreid, op bergen en in dalen,
Thans uw kleed der blijdschap uit,
Kom tot ons, o vreugdebrengster! }bis.
Kom tot ons, o schoone bruid! }bis.
Dat uw adem, schepperinne!
Spelende door onze lokken,
Ons met ambergeur omzweev',
Dat uw adem, schepperinne! }bis,
Nu alom het leven geev'! }bis,
Dat uw stemme, zanggodinne!
Schater door der voglen keel,
En alom uw komst verkondigd
In het liefelijk gekweel,
Dat uw stemme, zanggodinne! }bis.
Schater door der voglen keel. }bis.
Kom, o schoone! wil niet toeven,
Giet op ons uw zegen uit;
Wij verlangen, - wil niet wijlen,
Korn, o jonge schoone bruid!
Stort, o wit niet langer toeven, }bis.
Al uw, zegen op ons uit, }bis
|
|