Vervolg op De nieuwe vermakelijke Zeeuwsche speelwagen(ca. 1790)–Anoniem Vervolg op De nieuwe vermakelijke Zeeuwsche speelwagen– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 3] [p. 3] Charlotte bij het graf van Werther. Al de vreugde van mijn leven, WERTHER, zonk met u in 't graf: 'k Pers aan ieder menschenharte Stille jammerklagten af, Ach! waarom, verschriklijk noodlot! WERTHER! werd gij ooit mijn vrind? Waarom werd uw arme LOTTE Ooit door 't edelst hert bemind? Immers had mijn zaalge moeder Mij aan ALBERTS min verpand? Immers schonk ik, voor haar steerfbed, ALBERT gul mijn hert en hand? 'k Heb hem eeuwig trou gezworen, 'k Bleef getrouw aan mijnen eed, Hemel! ach! gij kent mijn onschuld! Gij die mijn' gedachten weet. Ach! gij ziet, hoe hel, hoe zuiver Noch mijn hart voor ALBERT blaakt: Schoon't, ontvlamd door reine vriendschap, Zwoegend teedre zuchten slaakt. En dus wette ik dan het moordtuig, Dierbre, dat u heeft ontzield! Wanhoop heeft dan wreed de bloemen Van uw levenslent vernield! 't Was - om mij, dat ge uwen boezem, Zinloos jongling! wreed doorschoot? Ach! ik zie de wonden gapen Van het doodlijk treffend lood! [pagina 4] [p. 4] 'k Voel, nâtuur! uw laaste worstling! 'k Zie den grond met bloed besproeid; Met het bloed, dat voor uw LOTJE, Dierbre WERTHER! heeft gevloeid! Moesten u mijn woorden grieven, Woorden die de vriendschap sprak; Daar uw liefde, in ALBERTS boezem, 't Vuur van minnenijd ontstak! ‘WERTHER, kan mijn heil u streelen,’ Sprak ik: ‘zoekt gij LOTJES rust, Dat ik dan noch dezen avond. Van u word vaarwel gekust! Eer en plicht gebien ons scheiden’ - En - daar zeegt gij weenend neer! ‘Ik gehoorzaam’ riept gij snikkend, ‘Neen ik stoor uw rust niet meer! Hemel wordt de aanminnige onschuld Van onkuische min verdagt? ALBERT heeft uw zuivre liefde, Dierbre, al te lang veracht,’ - Ach! - gij vloodt - ik heb u schreiend, WERTHER, toen voor 't laatst gezien. Maar moest gij daarom het leven, In den arm des doods, ontvlien? Ach, mij dunkt uw schim verzelt mij, Volgt mij, WERTHER! waar ik ga. Zelfs uw laaste doodsnik zucht mij, Als een kwijnende Echo, na! 'k Offer des mijn tedre traanen, Door geen wreeden dwang gestoord En mijn hart zegt mij, mijn WERTHER. Dat gij mijne klagten hoort. Noch streelt mij 't verrukkend denkbeeld, Dat ik eens, mijn leed doorstreen, U met blijdschap zal omhelzen, In het rijk der zaligheen. Vorige Volgende