De vermakelyke rarekiekkas-kyker
(ca. 1820)–Anoniem Vermakelyke rarekiekkas-kyker, De– AuteursrechtvrijOp een aangename wys.1.
Ja Fany, ja, een milde regen
Van voorspoed ruischt op al u wegen,
Myn roem en goudzucht is voldaan;
| |
[pagina 38]
| |
Dan ach! hoe zeer myn hart mogt zwoegen,
Het smaakt geen aasje vergenoegen,
Gy dierbaar Meisje, mist daar aan.
2.
Een hut van kly, aan ’t eind’ der aarde,
Een plekje grond van luttel waarde,
Blyft in myn oog een grooter schat
Dan al ’t vermogen van een Koning,
Wanneer ik in die schaamle woning
Uw boezem tot myn rustplaats had.
3.
ô Zoet herdenken vol van smarte,
Toen my uw teêrgevoelig harte,
Myn eenigste bezitting was;
En ik aan uwe zy gezeten,
Van elk miskend, van elk vergeten,
Myn rykdôm uit uw oogen las.
4.
ô Als dan alles teêrheid aêmde,
En myn gevoel ’t Heelal omvaêmde,
Dan zeeg ik op uw lipjes neêr,
Dan sprak ons hart en wy, wy zwegen,
Ik wenschte en alles was verkregen,
En gy, gy deed geen zugtjens meer.
6.
Vaak waande ik, in my zelf verloren,
Het teêr gewemel nog te hooren,
Dier kalme beek, wier oevergras,
Wier zagte boord op duizend plekken,
Nog tot getuigen kan verstrekken,
Hoe zalig eens uw Minnaar was.
6.
ô Als gy langs haar stille baaren.
By ’t bleeke licht der Maan gaat waren,
Aan de avond van een koelen dag:
| |
[pagina 39]
| |
ô Denk dan hoe door heel myn leven,
Geen straal meer om my heen zal zweven,
Die myn geluk aanschouwen mag.
7.
Laat dan een traan uit uwe oogen,
Een traan van liefde en mededogen,
Die ’t bevend gras bepaarlen zal,
Ach, Fany! Fany! wil herdenken,
Toen elk een traan myn hart mogt krenken,
Toen my ’t Heelal geen zugt ontstal.
8.
Laat echter my dit traantjen vloeijen,
Dat duizende het gras besproeijen,
Myn hart geniet de waarde ‘er van!
Och! waarom ’t langer nu verzwegen,
Een traan blyft noch de jongste zegen,
Die my uw liefde schenken kan.
|
|