Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Nieuwe reeks 1960
(1960)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
‘Nationale treurspelen’ uit de nalatenschap van Bilderdijk
| |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in de Geschiedenis des Vaderlands zeer veel belangstelling toont voor het ‘Leenstelsel’ en het ‘Staatsrecht’. Zijn werkzaamheid als dramatisch dichter vertoont dezelfde kenmerken. In 1808 publiceerde Bilderdijk drie treurspelen: Floris de Vijfde, Willem van Holland en Kormak. Voor het laatstgenoemde spel heeft de dichter ontleend aan Homerus, doch de handeling is ‘in eene andere eeuw en luchtstreek verplaatst’Ga naar voetnoot(1). De beide andere stukken zijn vaderlandse treurspelen over gebeurtenissen uit de middeleeuwse geschiedenis, die ten nauwste samenhangen met staatsrechterlijke problemen. De Floris de Vijfde voert de bekende moordaanslag van de edelen in 1296 ten tonele, en de Willem van Holland ‘behandelt’ de twisten die in het begin van de dertiende eeuw gepaard gingen met de erkenning van Willem I als graaf van Holland. Bilderdijks werkzaamheid als schrijver van ‘Nationale Tooneelpoëzy’ is echter geenszins beperkt gebleven tot dit tweetal door hem zelf gepubliceerde treurspelen. Uit een onderzoek van zijn dichterlijke nalatenschap bleek me dat hij nog aan zes andere toneelstukken heeft gewerkt waarin belangrijke momenten uit de vaderlandse geschiedenis worden gedramatizeerd. Behalve een onvoltooid treurspel over de moord op Willem van Oranje in 1584, waarvoor ik reeds elders de aandacht vroegGa naar voetnoot(2), schreef Bilderdijk ontwerpen en fragmenten voor toneelspelen over: Engelbert van Breda (achtste eeuw), Floris de Zwarte van Friesland (twaalfde eeuw), Graaf Willem van Holland, de kruisvaarder (dertiende eeuw), Willem de Vijfde van Holland (veertiende eeuw) en Willem van Arkel (vijftiende eeuw). Bilderdijks belangstelling voor de middeleeuwse geschiedenis blijkt uit deze opsomming overduidelijk. Behalve de door mij al eerder gepubliceerde stukken over Engelbert van Breda en Willem de kruisvaarderGa naar voetnoot(3), bewijzen de hier genoemde toneelspelen bovendien dat Bilderdijk zich in de dichterlijke ‘praktijk’ bij | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
voorkeur verdiepte in staatsrechterlijke vraagstukken die verband hielden met het leenstelsel. Op welke wijze hij dergelijke problemen als dramatisch dichter verwerkte, leert ons een onderzoek van zijn onvoltooide treurspelen over Willem de Vijfde van Holland en Willem van Arkel, die tans voor het eerst worden gedrukt. Alvorens tot de bespreking van deze stukken over te gaan, wil ik hier echter nog enkele opmerkingen maken over Bilderdijks werkzaamheid als geschiedschrijver en als dramatisch dichter in het algemeen. De Geschiedenis des Vaderlands werd na de dood van Bilderdijk in dertien delen gepubliceerd door Prof. H.W. Tydeman, die daarvoor de aantekeningen benutte welke door de dichter waren gebruikt voor zijn privaatkolleges te Leiden (1817-1827). Hoewel Bilderdijk zich ook vóór die tijd had verdiept in de vaderlandse historie, schijnt hij toen niet het plan te hebben gehad de geschiedenis van het Nederlandse volk sistematisch te beschrijvenGa naar voetnoot(1). Het is evenwel Prof. Tydeman geweest, die herhaaldelijk op de uitgave van een vaderlandse geschiedenis door Bilderdijk heeft aangedrongenGa naar voetnoot(2). Zelf schreef de dichter hem in 1809: ‘... niets is mij ondoenlijker dan Historie schrijven. Dit werkt niets voor mij uit. Een metaphysique waarheid stelt men nooit voor, of men ziet er iets nieuws in; maar een fait is een fait en blijft het’Ga naar voetnoot(3). Pas twintig jaar later is Tydeman erin geslaagd het kollegehandschrift van Bilderdijk te kopen met het recht om dit na diens dood te publiceren. Bij de overdracht van het manuskript deelde Bilderdijk uitdrukkelijk mede dat de ‘grondslag tot een historie’ die hij aan het papier had toevertrouwd, slechts placht te dienen als uitgangspunt bij zijn privaatlessen. Hij vervolgt: ‘En recht uit gezeid, ik geloof met de uitgaaf gants geen eer te kunnen behalen, noch dat het aan de verwachting, die men er zich op den tytel af maken zal, zal beandwoorden. Oordeel gij zelf. - Naderhand, als opus posthumum, mocht het misschien aangaan, maar zelf het in 't licht te geven, acht ik beschamend voor mij’Ga naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Het komt mij voor dat bij de beoordeling van Bilderdijks Geschiedenis des Vaderlands terdege rekening moet worden gehouden met de zo even geciteerde passage uit de briefwisseling van de dichter. In verband hiermee wijs ik ook op een onuitgegeven brief van Abraham de Vries, die ik aantrof in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage. Schrijvend aan zijn broer Jeronimo, die evenals hijzelf een vriend en bewonderaar van Bilderdijk was, merkt De Vries bij Tydemans postume uitgave van de Geschiedenis des Vaderlands op: ‘Bilderdijks Geschiedenis is in mijne oogen een vod, een schandpaal voor het kwade humeur en wraakzuchtig karakter van den anders warelijk bewonderenswaardigen man door hem zelven opgericht, dien de ware Vriendschap had moeten verstoppen en verbranden, niet schaamteloos voor het publiek ten toon stellen’Ga naar voetnoot(1). Ook Isaac da Costa is van mening dat door de uitgave van de Geschiedenis des Vaderlands een ‘kwade dienst’ is bewezen ‘aan de nagedachtenis van den in alles paradoxen Geleerde’, die Bilderdijk nu eenmaal was. Evenals Bilderdijk zelf, ziet zijn bekendste leerling een tegenstrijdigheid tussen de publikatie in boekvorm en het besloten karakter van de privaatkolleges, waarbij de dichter mondelinge toelichtingen gaf op zijn geschiedkundige en de traditionele ‘Hoeksche-Staatsgezinde historieschrijvers’ bekritizerende aantekeningen, die volgens Da Costa worden gekenmerkt door de ‘overdrijving en helling naar tegenovergestelde uitersten’, welke voortvloeien uit Bilderdijks ‘heftigen aart’Ga naar voetnoot(2). Hoewel Bilderdijk door latere historici openlijk is geprezen omdat hij belangrijke korrekties heeft aangebracht op de traditionele vaderlandse geschiedschrijvingGa naar voetnoot(3), achtte ik het nodig hier nog even de aandacht te vestigen op de ware aard en de ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
staansgeschiedenis van zijn postuum gepubliceerde historische aantekeningen: temeer omdat ook in deze studie enkele opmerkingen uit de Geschiedenis des Vaderlands tersprake moeten komen waaruit blijkt dat Bilderdijks tot het paradoksale neigende kritiek op de gangbare opvattingen, in sommige gevallen leiden kon tot volslagen onwetenschappelijke beweringen. Mijn opmerking over de werkzaamheid van Bilderdijk als dramatisch dichter kan korter zijn. De kwestie is slechts dat ik mij verplicht zie een misverstand uit de weg te ruimen, dat is gewekt door een mededeling in de overigens voortreffelijke Bilderdijk-biografie van Dr. R.A. Kollewijn. Men leest namelijk in dit werk dat Kollewijn in het bezit is van een manuskript dat fragmenten bevat van een vaderlands treurspel over ‘Jan van Arkel’Ga naar voetnoot(1). Deze mededeling is onjuist en moet worden verklaard uit de omstandigheid dat Dr. Kollewijn het handschrift in kwestie niet nauwkeurig heeft bestudeerdGa naar voetnoot(2). De bundel manuskripten die als nr. 27, onder de later toegevoegde titel ‘Jan van Arkel’ in de kollektie-Kollewijn voorkomt, bevat fragmenten van twee toneelstukken. Er is een ontwerp en het openingstoneel van een treurspel dat de ondergang van Willem van Arkel verbeeldt; én er zijn bijna drie bedrijven en het ontwerp van een nationaal toneelstuk over graaf Willem de Vijfde van Holland. Daarenboven maakte Bilderdijk een aantal aantekeningen van geschiedkundige aard, die aan de eigenlijke ontwerpen voorafgingen. De door Kollewijn foutief betitelde manuskripten zijn dus geen andere als die, welke wij tans aan een kort literairhistorisch onderzoek zullen gaan onderwerpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||
IIZoals uit de handschriften van Willem de Vijfde blijkt, heeft Bilderdijk de dramatizering voor ogen gestaan van een beslissend | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
moment uit de strijd tussen gravin Margareta van Henegouwen († 1355) en haar later krankzinnig geworden zoon Willem de Vijfde, die ook wel bekend is onder de naam ‘Willem Verbeider’ († 1389). De inzet van deze strijd was de macht in het graafschap Holland, die werd betwist door twee partijen: de Hoeken en de Kabeljauwen. Men zou kunnen zeggen dat de eerstgenoemden het bestuur over Holland en Zeeland in handen wilden brengen van een kleine groep aristokraten en dat zij derhalve belang hadden bij een zwakke (vrouwelijke) regering, terwijl de tweede groep daarentegen een krachtig grafelijk gezag wenste en zich een onafhankelijk en ondeelbaar land als ideaal stelde. Om Bilderdijks houding tegenover de historische feiten vast te stellen, maak ik gebruik van zijn brieven en van de Geschiedenis des VaderlandsGa naar voetnoot(1). Daarin heeft hij immers neergelegd wat hij zelf onder de ‘historische feiten’ verstond. Eventuele afwijkingen van de waarheid zijn voor ons niet van belang: zij vormen het voorwerp van onderzoek voor hem die Bilderdijks waarde als geschiedschrijver te bepalen heeftGa naar voetnoot(2). Tans gaat het er slechts om te achterhalen op welk standpunt Bilderdijk zich als toneelschrijver stelde, toen hij het gegeven van Margareta's strijd tegen haar zoon Willem te behandelen kreeg. Gaan wij daartoe eerst na hoe de dichter zich over de in zijn toneelstuk bewerkte gebeurtenissen als geschiedkundige heeft uitgelaten, zonder ons daarbij evenwel te bekommeren om het al of niet juiste van zijn uitspraken. In het derde deel van zijn Geschiedenis des Vaderlands besteedt Bilderdijk bijna honderd bladzijden aan de twisten tussen Willem Verbeider en diens moeder MargaretaGa naar voetnoot(3). Hij houdt zijn mening daarbij niet voor de lezer verborgen. Willem had ‘een goed hart en een beminlijk karakter’; zijn moeder daarentegen was een ‘heersch-en gewinzuchtigwijf’, een ‘helsche teef’, een ‘hoogmoedig wijf’, ‘ontuig’, een ‘helsche furie’ en ‘het hatelijkste wijf | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat de geschiedenis van ons Land aanwijst’. Over de invektieven die zijn te verzamelen uit de brieven van Bilderdijk, deel ik nog slechts mede dat ze variëren van ‘wulps’, over ‘ontaard’ en ‘eerloos’, tot ‘hoerachtig’Ga naar voetnoot(1). Bilderdijk merkt zelf in zijn Geschiedenis op: ‘Sommigen zullen mogelijk verwonderd zijn dat ik deze vrouw Margareet zoo zwart afschildere’. De ‘verklaring’ die hij daarop laat volgen, doet de verwondering nog toenemen. Ze luidt: ‘Ik bekommer mij weinig over 't oordeel van Schrijvers omtrent personen. Oude familien weten meer en beter hoe de tijdgenoten dier personen daar over gevoelden’Ga naar voetnoot(2)! Afgezien van het feit dat de overlevering destijds wel meer als argument bij de geschiedschrijving werd gebruikt, wekt deze uitspraak het vermoeden dat Bilderdijk hier een ‘wetenschappelijk’ bewijs wenst te putten uit zijn fantasieën over de adellijke stamboom van zijn eigen geslachtGa naar voetnoot(3). Overigens lijken de scheldpartijen tegen Margareta en haar aanhangers nog het best verklaarbaar als ontoelaatbare gevoelsuitingen van een man die zich niet alleen zijn gehele leven een overtuigd voorstander heeft getoond van een sterk eenhoofdig mannelijk gezag, maar die bovendien alle onheilen wist toe te schrijven aan de duivelse werken van een verderfelijke kliekjesgeest, waarin hij de oude ‘Hoekse’ mentaliteit meende te onderkennen. Herhaaldelijk blijkt dat Bilderdijk een verwoed tegenstander is van vrouwelijk bestuur. Wie deze mening niet met hem deelt, moet het ontgelden. De verhandeling die J.C. de Jonge in 1817 over de Hoekse en Kabeljauwse twisten schreef, noemt hij: ‘schandelijk, dom en kwaadaartig-Aristocratisch’Ga naar voetnoot(4). De Jonge had namelijk de partij der Hoeksen verdedigd, terwijl Bilderdijk ‘Kabeljaauwsch’ was. Zo noemt hij zich tenminste in een brief aan M. Tydeman, waar- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
in wordt uiteengezet dat Holland steeds een mannelijk leen is geweest en derhalve Margareta ongerechtigd er te regerenGa naar voetnoot(1). Uit het voorafgaande is Bilderdijks standpunt genoegzaam gebleken. Tot goed begrip van zijn treurspelontwerp deel ik tans nog enkele biezonderheden mede over Willem de Vijfde en zijn moeder Margareta. Willem de Vijfde was de tweede zoon van keizer Lodewijk van Beieren en Margareta van Henegouwen. Na de dood van haar broer Willem IV van Avesnes (1345), volgde Margareta op als gravin van het ‘spilleleen’ Henegouwen en bovendien werd zij door haar keizerlijke gemaal beleend met Holland en Zeeland. Na de inhuldiging in 1346 benoemde Margareta haar dertienjarige zoon Willem tot regent en opvolger: ‘verbeydende’ de grafelijkheid. Als raadgever van Willem trad o.a. Margareta's oom Jan van Beaumont op de voorgrond. Drie jaar later stond Margareta aan haar zoon het grafelijk gezag over Holland en Zeeland af, tegen betaling van een jaargeld. Hiertegen ontstond ‘Hoeks’ verzet te Dordrecht. In 1350 omringde Willem zich met een ‘Kabeljauwse’ aanhang en weigerde hij aan de verplichtingen jegens zijn moeder te voldoen. Margareta herriep toen haar beslissing, maar Willem liet zich niettemin in het daarop volgende jaar uitroepen als graaf van Holland, waar hij werd gesteund door de Kabeljauwen. Hij versloeg de vloot van zijn moeder bij Zwartewaal (nabij Den Briel) en aanvaardde in 1352 de bemiddeling van Edward III van Engeland. Kort daarop trouwde hij met diens nicht Machteld van Lancaster. Bij de vrede van 1354 behield Willem de gewesten Holland en Zeeland en in 1356 volgde hij ook op in Henegouwen. Nadat hij tekenen van krankzinnigheid begon te vertonen, nam zijn broer Albrecht van Beieren de regering over in de funktie van ‘ruwaard’Ga naar voetnoot(2). Zoals reeds is medegedeeld (blz. 555), plaatste Bilderdijk boven het ontwerp van zijn treurspel een aantal geschiedkundige notities. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Interessant is dat uit deze aantekeningen valt op te maken welke zijn onmiddellijke bron is geweest. De aantekeningen luiden: 1345 sterft Wm. IV / 1346 komt Marg. in Holland / 1347 ob. hr. Lodewijk / 1346 Wm. Verbeider v.H. en Z. / 1348 afstand / 27 Septr. Wm. legt neêr. Van dien tijd af rekent men de partijschap. De Hoekschen geplonderd / 1351 neemt hij 't gezag weêr aan / Voorjaar 1351 zeeslag in Zeeland...... op de Maas / 1354 J.v. Beaum. uitspraak / 1355 Marg. sterft / 1357 Wm. krankzinnig / Wanneer met Macht. v. Lankaster getrd.? / Wanneer Wm. geboren? / Beaumont, Scheidsman. Ik vond één oud geschiedenisboek waarin de feiten in deze volgorde worden vermeld. Dat klopte bovendien met de paginering die Bilderdijk aangaf bij de historische aantekeningen voor zijn treurspel over Willem van Arkel.Ga naar voetnoot(1). Dit boek is de Vaderlandsche Historie van een ‘onwetend waanwijs gekjen’, waaraan Bilderdijk voor zijn eigen Geschiedenis veel ontleende, doch dat hij betitelde als: ‘de lasteringen des vervloekten Wagenaars, die de geschiedenis der Vorsten even als die van den gezegenden Heiland vervalscht’Ga naar voetnoot(2). Bilderdijks bron was dus de door hem zo zeer gesmade anti-monarchale en ‘aristocratische’ historikus Jan Wagenaar (1709-1773), wiens Vaderlandsche Historie hij trouwens ook bij zijn kolleges te Brunswijk als ‘leiddraad’ had gebruiktGa naar voetnoot(3). Dat Bilderdijk in zijn treurspel van die bron afwijkt, zal na het voorafgaande niemand meer verwonderen. De verdere aantekeningen bij het ontwerp stellen ons in staat die afwijkingen op de voet te volgen. Onmiddellijk na de reeds weergegeven notities, vervolgt het handschrift: Wm. had de regeer. weêr opgegeven, is niet gesteld op de heerschappij / Mr. nu Ma. de kon. v. Engel. 't land opdraagt, dit kan hij niet dulden / Nu is hij, als Erfgen. v. Wm. III en IV, als Hollander, verplicht, zijn volk te beschermen voor de overzeesche overheersing. De eerste zin is een subjektieve interpretatie van het historische feit dat Willem in 1350 afstand deed. In de tweede en derde zin | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
keert de dichter een door Wagenaar medegedeelde volgorde zonder meer om. De Vaderlandsche Historie vermeldt dat Margareta gedwongen was de hulp van de Engelse koning in te roepen, nadat Willem zich opnieuw als graaf had laten huldigenGa naar voetnoot(1); Bilderdijk wenst het voor te stellen alsof Willem genoodzaakt werd het gezag te hernemen omdat hij een Engelse overheersing niet dulden kon. Daarmee begint tevens de idealizering van zijn held. De nu volgende alinea is: Ed. na dat hij Marg. met troepen en geld ondersteund heeft om zich voor hem meester v. Holland te maken, biedt (ô fi) zich tot scheidsman aan / Hij houdt Machteld v.L. gevangen, om Wm. te dwingen / Hij wil ze te rug geven / Eerst een kort gevoelskommentaar op een bij Wagenaar vermelde gebeurtenis. In de volgende zin blijkt Bilderdijks fantasie zich weer al iets meer van zijn bron te hebben losgemaakt. De bij de eerste aantekeningen gerezen vraag omtrent Machteld, laat ruimte aan zijn verbeeldingGa naar voetnoot(2). Willems verloofde, Machteld van Lankaster, zal in zijn stuk door de koning van Engeland in gijzeling worden gehouden. De aantekeningen vervolgen met een gegeven uit Wagenaar: Jan v. Beaumont, Wms. Oom, gemachtigde v. Edd. Daaronder trok Bilderdijk een dubbele streep. Nu raakt zijn fantasie eerst goed op dreef. Hij vervolgt met enkele aanduidingen voor de laatste bedrijven van zijn stuk: V. 't slot, is Margs. afstand. Wms verzwakking door een val v. 't paard / IV. Vooraf een slag wr. v. de tijding tot Marg. komt, dat Wm. verslagen is, 't geen in 't Ve bedrijf anders uitkomt. Dit gerucht van zijn dood, doet de Edelen zich te sterker verbinden / III. Toebereidsels tot dien slag, na een vruchtloos onderhoud tusschen W. en Marg. / Marg. zit onder EgmondGa naar voetnoot(3) en Brederode. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
We zagen in deze aantekeningen dat Bilderdijk zich slechts schoorvoetend van zijn uitgangspunt verwijderde. In het eigenlijke ontwerp, dat hij hierna schreef, speelt de fantasie een veel grotere rol, evenals in de overgeleverde tekst van de eerste bedrijven. Men moet bij de afdwalingen van zijn bron nochtans onderscheid maken tussen de afwijkingen van Wagenaar die Bilderdijk als historikus verdedigde, en die welke hij als dramatisch dichter aanbracht in de door hem zelf als historische feiten erkende gebeurtenissen. De dag waarop het toneelstuk speelt, is aan de hand van Bilderdijks Geschiedenis te bepalen. Het is de vierde juli van het jaar 1351. Toen ‘bejegenden de vloten elkander op de Maze nabij den Briel en Zwartenwaal’, waarbij ‘de overwinning zich verklaarde voor den braven Willem’Ga naar voetnoot(1). Wie de uitlatingen van Bilderdijk als historikus vergelijkt met de toneeltekst, ontdekt talrijke parallellen. Zonder rekening te houden met herhaalde overeenkomsten, tekende ik een twintigtal ongeveer gelijkluidende plaatsen aanGa naar voetnoot(2). De dichter blijkt in het toneelstuk niet zo heel ver van zijn eigen historische waarheid af te wijken. Hij verlegt de plaats der handeling van SchiedamGa naar voetnoot(3) naar het slot van Willems medestander Arkel te Gorkum, vlecht de episode van Machtelds gijzeling in en stelt het in zijn ontwerp voor alsof de verzoening onmiddellijk na de slag op de vierde juli plaatsvond. De geest die zijn toneelstuk ademt, is echter onmiskenbaar die van zijn Geschiedenis des Vaderlands. Staatsrechterlijk gezien, is de Willem de Vijfde een illustratie van Bilderdijks kabeljauwse overtuiging. Daar waar de geschiedkundige gegevens tekort schoten (de tijd van Willems verloving met Machteld), werd de historische onzekerheid op gelukkige wijze benut door zijn verbeelding. Als men zich stelt op het standpunt van Bilderdijk, moet tenslotte worden gekonkludeerd dat het geschiedkundige gegeven voor zijn Willem de Vijfde slechts in geringe mate door de dramatische bewerking werd ver-tekendGa naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
IIIBilderdijk is niet de eerste geweest die de twisten tussen Margareta en haar zoon voor het toneel bewerkte. Zoals verderopGa naar voetnoot(1). zal worden bewezen, deden dat tenminste drie auteurs vóór hem. Wij zullen hun resultaten even met die van Bilderdijk moeten vergelijken. In 1774 verscheen de Hertog Willem de Vijfde van Simon Rivier, een treurspel met vijf bedrijven en twee ‘vertooningen’ waarin gevochten wordt en allegorische figuren optredenGa naar voetnoot(2). Zijn stuk speelt zich af nadat de twee slagen van 1351 reeds hebben plaatsgehad en eindigt met de opsluiting van de door wroeging krankzinnig geworden Willem, die op het toneel ‘doorslaande blijken van volkome dolligheid’ geeftGa naar voetnoot(3). Volgens Rivier zou Willem graag de grafelijke waardigheid aan zijn moeder hebben afgestaan, werd hij niet ‘door eer en eed, en door bezwooren wetten weërhouden’Ga naar voetnoot(4). De graaf tracht de kabeljauwse edelen daarom te bewegen hem van zijn eed te ontslaanGa naar voetnoot(5). Ook Bilderdijks Willem de Vijfde kent de twijfel. Dat blijkt uit de laatste regel van het overgeleverde fragment en uit Willems klacht in het twaalfde toneel van het tweede bedrijf: ô Waarom mij gedoemd tot heerschen tot regeeren. Maar onmiddellijk daarop besluit hij: Doch neen! ik gaf mijn volk, mijn trouw en vorstelijk woord. In het eerste toneel van het derde bedrijf herhaalt de graaf nogeens nadrukkelijk dat hij zich geheel zal offeren ‘aan 't recht van (z)ijn Baronnen’ en alles lijden wil zo ‘hun belangen (dat) vereischen’. Er zijn andere overeenkomsten met het stuk van | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Rivier. Men vergelijke slechts de betoning van trouw der kabeljauwse edelen aan Willem, met die der hoekse aan Margareta in het treurspel van Simon RivierGa naar voetnoot(1). Ook de gruwelijke bedreigingen van Margareta aan het adres van haar zoon, komen in beide toneelstukken voorGa naar voetnoot(2). Jan van Beaumont behoort bij Rivier niet tot de dramatis personae; in zijn stuk treedt Albrecht, de broeder van Willem, op als ‘Twistbemiddelaar’Ga naar voetnoot(3). Als in het oudere stuk de ontmoeting tussen Margareta en haar zoon zal plaatsvinden, neemt de laatste maatregelen om de ontvangst zo waardig mogelijk te doen zijn. Hetzelfde gebeurt bij Bilderdijk. Evenals bij Rivier, moet daartoe eerst een aan Margareta sympatieke gevangene uit Willems kerker worden bevrijd. Bij Rivier is dat Brederode; bij Bilderdijk is het Jan van BeaumontGa naar voetnoot(4). Ook bij de oudere schrijver loopt de ontmoeting tussen moeder en zoon op beledigingen uit, nadat Margareta niets van bemiddelende voorstellen heeft willen wetenGa naar voetnoot(5). Bovendien komt in beide stukken Margareta's vervloeking van haar zoon voor, al is ze in het treurspel van Bilderdijk (natuurlijk) veel heftigerGa naar voetnoot(6). Opmerkelijk is ook dat Bilderdijk blijkens zijn ontwerp een bijeenkomst der edelen in het vierde toneel van het derde bedrijf wilde plaatsen, waarbij deze weigeren hun trouw te zweren aan Margareta. Hetzelfde vindt plaats in het vierde toneel van Riviers derde bedrijfGa naar voetnoot(7). In verband met het toneelstuk van Simon Rivier dient tenslotte nog te worden gewezen op een eigenaardigheid die men aantreft in Bilderdijks aanwijzingen voor het vierde en vijfde bedrijf van zijn treurspelontwerp. Hij laat daar een door Willem de Vijfde aan zijn moeder gerichte brief overhandigen, die tot gevolg heeft dat Margareta plotseling besluit de regering neer te leggen. Men kan slechts gissen dat Willem in dit (na zijn dood te overhandigen) schrijven aan zijn moeder vergeving heeft gevraagd als kind, een daad die hij tijdens hun voorafgaand onderhoud niet heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
kunnen stellen, omdat hij toen sprak als telg van ‘koning Willems (en) der Florissen geslacht’ die, als beschermer van het recht, zijn land te verdedigen had tegen de indringster die Margareta was. In geen geval kan worden aangenomen dat de graaf in dit schrijven het recht van zijn moeder zou hebben erkend. Deed hij dat wel, dan zou zijn houding kortweg belachelijk worden en het treurspel een tegenspraak van Bilderdijks eigen staatkundige opvattingen. Aangezien dit niet valt aan te nemen, veronderstel ik dat Bilderdijk deze brief heeft willen gebruiken om een bij Simon Rivier voorkomend motief door omkering voor zijn eigen toneelstuk geschikt te maken. In Riviers treurspel verzoekt de opstandige graaf namelijk aan zijn moeder of zij ‘'t Roer der regering’ weer aanvaarden wilGa naar voetnoot(1). Jammer is, dat ik de mening van Bilderdijk over dit stuk nergens heb kunnen vinden. Wel vond ik zijn opinie over een ander treurspel waarin het door hem behandelde gegeven is verwerkt. Ik bedoel de Margaretha van Henegouwen door J. Fokke, waarover Bilderdijk opmerkte dat de schrijver zijn onderwerp ‘kwalijk heeft aangevat’Ga naar voetnoot(2). Dit oordeel zal mede zijn ingegeven door de omstandigheid dat in Fokkes eerste tonelen over Willem wordt medegedeeld dat hij ‘verslingert op 't gebied’ is en zich omringd heeft door vleiers: beschuldigingen die in Bilderdijks stuk juist tegen Margareta worden geuitGa naar voetnoot(3). In het treurspel van Fokke wordt Gorkum, waar Bilderdijks stuk zich afspeelt, genoemd als de plaats, ‘daar hij... zich met een reeks van vrinden / in spijt der Moeder, tot haar nadeel, dorst verbinden’Ga naar voetnoot(4). Deze woorden worden uitgesproken door Jan van Beaumont, die in dit stuk dus wèl tot de handelende personen behoort doch, in tegenstelling tot Bilderdijks opvatting, openlijk de partij kiest van Margareta. Behalve Beaumont, treedt ook Brederode in het stuk van Fokke op. Hij is degene die graaf Willem tijdens het onderhoud met Margareta de reprimande toedient, die hij zelf vertienvoudigd te inkasseren krijgt in Bilderdijks toneelstukGa naar voetnoot(5). De | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Willem de Vijfde van Bilderdijk schijnt wel een doorlopende ‘korrektie’ op het werk van Fokke. Intussen zal men hebben opgemerkt dat Bilderdijks episode over de gijzeling van Machteld van Lancaster in de beide andere stukken ontbreekt. Desondanks berust dit motief niet helemaal op zijn eigen fantasie. Het valt eveneens te verklaren als een ‘korrektie’, en wel op het in 1806 verschenen treurspel De Hoekschen en Kabeljauwschen, door Hendrik TollensGa naar voetnoot(1). Daarin wordt Machteld ten tonele gevoerd als gevangene van... Willem! De Engelse jonkvrouw treedt bij Tollens namelijk op als verloofde van Willems broer Albrecht van Beieren. Nadat zij op verraderlijke wijze door de Hollandse graaf is geschaakt, staat Albrecht haar tenslotte edelmoedig aan zijn broer af. Tollens' toneelstuk heeft nog meer overeenkomsten met dat van Bilderdijk, o.a. de aankondiging van Margareta's vloot en de komst van een gezant per schipGa naar voetnoot(2). Ook de door Beaumonts komst afgebroken alleenspraak waarin Machteld haar lot beklaagt en de Engelse toestanden vergelijkt met die in Holland, ontbreekt bij Tollens nietGa naar voetnoot(3). Gemeenschappelijk hebben beide stukken nog de vervloeking van Margareta en de poging van een harer gezanten om op Willems gevoel te werken door hem te konfronteren met een dierbare vrouw. Bij Bilderdijk is dat Machteld; bij Tollens is het zijn moeder zelfGa naar voetnoot(4).
Wij kunnen tenslotte vaststellen: Uit historisch en staatsrechterlijk oogpunt mag de Willem de Vijfde worden beschouwd als illustratie der Bilderdijkiaanse ideeën; als toneelspel is het stuk een dramatisch-politieke ‘korrektie’ op Bilderdijks voorgangers, van wie de schrijver de hem bruikbaar lijkende elementen overigens dankbaar heeft benut. Dat Bilderdijk voornemens was de drie klassieke eenheden in zijn stuk te handhaven, blijkt uit zijn ontwerp duidelijk. Tevens is daaruit te konkluderen dat de ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
knoping van Willem de Vijfde in even geringe mate ‘tragisch’ zou zijn geweest als dat in Bilderdijks uitgegeven ‘treurspel’ Willem van Holland het geval isGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||
IVAan de ommezijde van het blad met het kompositie-schema van Willem de Vijfde, schreef Bilderdijk enige aantekenigen en het ontwerp voor een ander nationaal spel, dat waarschijnlijk de titel Willem van Arkel zou hebben gekregenGa naar voetnoot(2). Omdat hij daarop tevens enkele data uit het leven van diens vader Jan van Arkel plaatste, is Kollewijn waarschijnlijk tot zijn reeds besproken foutieve naamgeving gekomenGa naar voetnoot(3). Van het treurspel in kwestie is verder slechts het begin van de openingsscène overgeleverd. Ook dit bevindt zich onder de fragmenten van Willem de Vijfde. Volgens het door Bilderdijk geraadpleegde werk van Wagenaar, moet de handeling van dit tweede nationale spel plaatsvinden op 1 december 1417. In het konflikt tussen Jakoba van Beieren en haar oom Jan zonder Genade, de elekt van Luik, hadden de heren van Arkel de partij van de laatstgenoemde gekozen. Zij wilden zich meester maken van de stad Gorkum en het slot Arkel, waardoor Jan van Beieren dan nagenoeg geheel Zuid-Holland zou beheersen. Inderdaad kreeg Egmond voor hen de stad bij verrassing in handen. Kort daarop deed Jakoba echter vanuit het vroegere slot der Arkels een aanval op de stad die met sukses werd bekroond: ‘De Arkelschen waren wel vijfendertighonderd gewapenden sterk, en stonden geschaard, in eene straat, thans de Krijtsteeg genoemd. Hier viel, op den eersten van Wintermaand, een bloedig gevegt voor, in welk Vrouw Jakoba de overhand behieldt. Meer dan duizend man sneuvelde 'er van de Arkelsche zijde, onder welken Jongkheer Willem zelf was. Egmond en veele Geldersche Edelen werden gevangen genomen: van welken 'er, sedert, eenigen onthalsd werden’Ga naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Bilderdijks treurspelontwerp is overzichtelijk genoeg om voor zichzelf te spreken. Zeer opmerkelijk daarin is de liefde van Jakoba van Beieren voor haar vijand Willem van Arkel. Er schijnt slechts één historische bron te zijn die daarvan melding maakt. Dat is in het in 1656 te Gorkum verschenen Leven der Doorluchtige Heeren van Arkel, ende Beschrijving der stad Gorinchem, door Abraham KempGa naar voetnoot(1). Dit werk heeft Bilderdijk m.i. niet gekend. Indien dat het wel het geval was, zou hij er in zijn Geschiedenis des Vaderlands zeker gebruik van hebben gemaakt om de verliefdheid van Jakoba aan de kaak te stellen. Hij deelt immers van de ‘slimme en doortrapte feeks’ mede dat zij ‘wulps van aart’ was en dat Jan van Brabant’ physiek niet gesteld was, om haar te bevredigen’Ga naar voetnoot(2). Als Bilderdijk, al was het dan slechts door overlevering in ‘oude familien’, ook maar iets van dien aard had vermoed, zou hij het zeker te berde hebben gebracht om de wulpsheid van de gehate Jakoba belachelijk te maken. Nu moest hij er zich tevreden mee stellen zijn Geschiedenis, na het verslag over de gebeurtenissen te Gorkum 'als volgt voort te zetten: ‘Maar Jacoba, die nu sedert den 4 April weduw was, moest weder een man hebben, en zij was geen wijfjen om den annus luctus (het jaar van rouw) verder uit te strekken dan volstrekt behoefde...Ga naar voetnoot(3). Toch is het motief van Jakoba's liefde voor haar vijand geen verzinsel van Bilderdijk. Hij heeft het m.i. ontleend aan het in 1662 verschenen treurspel Den ondergang van Jr. Willem van Arkel, door J. van Paffenrode, met wiens stuk het ontwerp van Bilderdijk | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
opvallende overeenkomsten vertoontGa naar voetnoot(1). In beide spelen heeft Arkel de opdracht om zijn vader te wreken en wordt hij voorgesteld als een simpatieke figuur. Het eerste bedrijf begint met een gesprek tussen Arkel en Egmond en in het tweede bedrijf volgt dan het aanzoek van Jakoba. Bij Paffenrode is de drost van Gorkum daarbij tussenpersoonGa naar voetnoot(2), maar Bilderdijk verhevigt Jakoba's liefde nog door haar zelf (als ridder vermomd) een onderhoud met Arkel te doen vragen: de vernedering door Arkels afwijzing wordt daar natuurlijk des te direkter door. Verder blijkt dat het tafereel waarin Arkel de wachten kontroleert, zowel bij Bilderdijk als bij Paffenrode te vinden is. Opmerkelijk en totaal anders als bij Bilderdijk, is evenwel het feit dat Paffenrodes Jakoba al in het vierde bedrijf het bericht van Arkels dood ontvangt. Er zijn verschillende zwakke punten in het treurspel van Paffenrode. Met de eenheid van plaats heeft hij moeten schipperen. Het toneel stelde voor: ‘de stad en het slot van Gornichem’. Bilderdijks stuk speelt echter alleen in de stad. Bezwaarlijker is bij Paffenrode dat de ‘hoofddaad’ al in het vierde bedrijf is voltooid. Het vijfde bedrijf is een toevoeging die buiten het eigenlijke onderwerp staat: Jakoba dringt daar aan op de terechtstelling van de heer van Vernenburg, die bij de inname van Gorkum gevangen was genomen. Blijkens zijn ontwerp, zou Bilderdijk deze fout in ieder geval hebben vermeden. Paffenrode heeft ook enkele niet-historische figuren ingevoerd die de rol vervullen van ‘vertrouweling’. Ook dit heeft Bilderdijk willen vermijden. Toch heeft ook hij een episode moeten invoeren om de voorgeschreven vijf bedrijven ‘vol’ te maken. Het is de geschiedenis van Arkels verdwenen geliefde, die in het derde bedrijf door Jakoba wordt ontdekt in een klooster: waarschijnlijk zou Bilderdijk door deze kunstgreep hebben bereikt dat de figuur van Willem | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
van Arkel meer reliëf had gekregen als bij Paffenrode het geval is. Overigens dient men er rekening mee te houden dat Bilderdijk in een gunstigere positie verkeerde als zijn voorganger. Hij had de fouten in het werk van Paffenrode slechts vast te stellen en moest dan trachten deze zelf te vermijden. Desondanks is hij blijkbaar nimmer tot de uitwerking van zijn treurspel gekomen. Met betrekking tot Bilderdijks opvattingen als dramaturg kan tenslotte worden vastgesteld, dat een vergelijking van zijn ontwerp met het treurspel van Paffenrode tot de konklusie leidt dat Bilderdijk meer aandacht toonde voor de klassieke eenheden, en in het biezonder voor de eenheid van handeling. | |||||||||||||||||||||||||||||||
VHet is niet mogelijk de tans besproken stukken op de dag af te dateren. Dat ze beide in dezelfde periode zijn ontstaan, is echter duidelijk. De ontwerpen staan op een en hetzelfde blad en het korte fragment van Willem van Arkel schreef Bilderdijk op een papiertje dat dezelfde omvang heeft als de blaadjes waarop de fragmenten van Willem de Vijfde voorkomen. Ook het handschrift vestigt de indruk dat beide stukken in dezelfde tijd werden geschreven. Daarop wijst trouwens ook het feit dat de manuskripten in de kollektie Kollewijn één bundeltje vormen. Het resultaat van de nu volgende poging tot datering van de Willem de Vijfde, zal daarom tevens een aanwijzing zijn voor de ontstaansdatum van Willem van Arkel. Bilderdijks treurspel over Margareta en haar zoon Willem, is m.i. in ieder geval geschreven na de achttiende augustus van het jaar 1806. Ik konkludeer dit uit een brief die Bilderdijk op die datum schreef aan Jeronimo de Vries. Daarin antwoordt hij op een verzoek om zijn mening over het treurspel De Hoekschen en Kabeljaauwschen door Tollens. Bilderdijk kent het stuk niet, maar merkt op dat J. Fokke dezelfde stof ‘kwalijk (heeft) aangevat’. Op de genoemde datum had Bilderdijk dus nog niet het stuk van Tollens gelezen, waarop hij - zoals boven is aangetoond - een ‘korrektie’ heeft aangebracht in zijn eigen treurspel. Afgezien daarvan, merk ik op dat Bilderdijk in dezelfde brief schrijft over een nog niet uitgegeven oorspronkelijk treurspel door zijn vrouw en daaraan toevoegt, dat hij zichzelf te oud voelt om nog iets voor het toneel te maken. Het werk is bovendien zo ondankbaar, | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
dat hij er nooit aan beginnen zalGa naar voetnoot(1). Dit bewijst dat het halve treurspel over Willem de Vijfde op dat moment nog niet bestond. Anders zou Bilderdijk er toch wel melding van hebben gemaakt in deze brief waarin twee stukken worden genoemd die hetzelfde onderwerp behandelen, en waarin hij tevens over zijn eigen mogelijkheden als dramatisch dichter spreekt. Aan dezelfde Jeronimo de Vries droeg Bilderdijk zijn gedicht Het Tooneel op, dat de zevende maart 1808 nog slechts ‘weinige dagen’ bestondGa naar voetnoot(2). In dit gedicht schrijft Bilderdijk dat hij ‘aan 't Schouwtooneel geen enkle hulde deed’ en dit ook niet van plan is te doen, mede omdat de tijd dat hij nog ‘moedig, warm van hart en van verbeelding vlug’ was, nu voorgoed voorbij isGa naar voetnoot(3). Hieruit volgt dat het stuk over Willem Verbeider ook op 7 maart 1808 nog niet was geschreven. Kort daarop ontstonden de drie treurspelen die Bilderdijk zelf heeft uitgegeven: Floris de Vijfde waarschijnlijk in de tweede helft van maart, Willem van Holland een week later, en Kormak wellicht tussen 12 april en 7 meiGa naar voetnoot(4). De laatste datum ontleen ik aan een brief waarin Bilderdijk zijn stukken ter uitgave aanbiedt. In die brief is reeds sprake van de nog te voltooien Verhandeling over het treurspel die in 1808 werd afgedrukt in het tweede deel der TreurspelenGa naar voetnoot(5). Over ander oorspronkelijk toneelwerk van Bilderdijk wordt niet gerept. Dat gebeurt ook niet in de brief van 19 november 1808, waarin hij Immerzeel mededeelt dat koning Lodewijk hem twee dagen eerder heeft opgedragen een vertaling van de Cinna te leverenGa naar voetnoot(6). Op 10 januari 1809 is die vertaling gereed en vraagt Bilderdijk of Immerzeel de uitgave ervan op zich wil nemen. In de betreffende brief is ook sprake van een oorspronkelijke treurspel door zijn vrouw, maar weer geen woord over verder toneelwerk door de dichter zelf. Wel schrijft Bilderdijk dat hij dit jaar weinig meer zal kunnen aanbieden vanwege zijn drukke werkzaamheden voor het Konink- | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
lijk InstituutGa naar voetnoot(1). Opvallend is daarom dat hij op 29 mei 1809 aan zijn vrouw schrijft over: ‘wat hij (Bilderdijk) verder van Treurspelen nog zou mogen maken of uitgeven’Ga naar voetnoot(2). Bestond er toen nog meer toneelwerk in handschrift dat op voltooiing wachtte, maar waarover Bilderdijk niet aan zijn uitgever schreef omdat hij niet wist of die voltooiing binnen afzienbare tijd haar beslag zou krijgen? Ik meen dat dit inderdaad het geval is. Anders blijft onverklaarbaar dat Bilderdijk later aan Wiselius schreef: ‘Mijn eene (dramatisch) koortsjen, dat 3 1/2 stukken achter een leverde, was een soort van voorbijgaande besmettingskoorts’Ga naar voetnoot(3). Hieruit blijkt dat de dramatische inspiratie van maart-april 1808 een half treurspel meer heeft opgeleverd als de drie die later werden uitgegeven. Daarop wijst ook het konsept van een schrijven aan Lebrun, waarin tevens Bilderdijks niet voltooide epos tersprake komt. De dichter schrijft: ‘La faiblesse de tête, dont j'ai eu a me plaindre depuis quelques années, s'empirant toujours, j'ai cru devoir abandonner la Poesie, pour me retrancher dans l'étude des langues et des belles lettres, et laissant là, mon poême Epique commencé, avec une Tragédie que j'abandonne, j'ai consenti à en donner au public ce que j'avois prêt de Melanges pour l'impression’Ga naar voetnoot(4). Er moet dus een half treurspel bestaan dat tot op heden onbekend is gebleven. Ik neem aan dat dit halve treurspel de tans voor het eerst uit te geven Willem de Vijfde is, en heb daarvoor verschillende redenen. Allereerst vond ik in Bilderdijks nagelaten toneelwerk (in totaal een dertigtal fragmenten en ontwerpen) slechts twee stukken met een omvang van enkele bedrijven. Een daarvan kan niet met Bilderdijks uitlatingen ‘treurspel’ en ‘tragédie’ in verband worden gebracht omdat het geen treurspel is, doch een dramatische Robinsonade, waarvan ik bovendien met zekerheid kon vaststellen dat ze werd geschreven tussen 1783 en 1785Ga naar voetnoot(5). Het andere stuk is de Willem de Vijfde. Dit bewijst | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
op zich niets, omdat de mogelijkheid bestaat dat ik niet alle onuitgegeven toneelwerk heb teruggevonden. Twee feiten maken mijn veronderstelling echter waarschijnlijk. Ten eerste konstateerde ik dat in het handschrift van het stuk over Willem Verbeider dezelfde watermerken voorkomen als in de handschriften van de drie uitgegeven stukkenGa naar voetnoot(1). Ten tweede is de inhoud van het nu uit te geven stuk een aanwijzing. Evenals in de Floris de Vijfde en de Willem van Holland, behandelt Bilderdijk in zijn Willem de Vijfde enkele problemen uit onze nationale middeleeuwse geschiedenis. Daarmee hield hij zich juist in 1808 intensief bezig, en met name interesseerde hem allerlei kwesties met betrekking tot het staatsbestuur en het opvolgingsrecht. Dat blijkt uit zijn korrespondentie met Prof. H.W. Tydeman en diens vader. Op 27 januari worden de Hollandse graven het eerst genoemd en de gedachtenwisseling erover duurt voort tot in 1810. Bilderdijks opvattingen blijken in die brieven volledig in overeenstemming met de voorstelling die hij geeft in zijn treurspelen. Met betrekking tot Margareta van Henegouwen en Jakoba van Beieren ontvallen hem beschuldigingen als ‘ontucht’, ‘wreedheid’, ‘ontaard’ en ‘eerloos’Ga naar voetnoot(2). Hierboven bracht ik deze en andere uitlatingen reeds in verband met zijn werkwijze als dramatisch dichter. Het is hier de plaats om erop te wijzen dat ze geschreven werden in dezelfde periode als de vaderlandse treurspelen. Niet toevallig is het, dat er juist in 1810 plannen worden gemaakt voor de uitgave van een door Bilderdijk te schrijven Oorspronkelijke geschiedenis van Holland en dat de dichter het jaar daarvoor aan Valckenaer schrijft: ‘ik leef en heb altijd geleefd in de 10e, 11e en 12e Eeuw, en kan daar niet uit’Ga naar voetnoot(3). Bilderdijk had toen zijn opvattingen over de geschiedenis van de Hollandse graven reeds gevormd. In 1808 was de Verhandeling over de Hoeksche en Kabeljaauwsche partijschappen van H.W. Tydeman bekroond. Alvorens het opstel te laten drukken, vraagt de schrijver allerlei inlichtingen aan Bilderdijk. Dat is in de eerste maanden van het | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
jaar 1808Ga naar voetnoot(1). Bilderdijk ontving het handschrift der verhandeling op 29 februari ter inzageGa naar voetnoot(2). Ongeveer een maand later vatte hij zijn opvattingen erover samen in een lange brief aan M. Tydeman. Daarin komen de oorzaken van de moord in 1296 tersprake (vgl. Floris de Vijfde), ontzegt hij Ada van Holland het recht tot opvolging (vgl. Willem van Holland) en spreekt hij over ‘de weerzin tegen het vrouwlijk bestuur van Margaretha’ (vgl. Willem de Vijfde). Het is van belang vast te stellen dat in dit schrijven zowel de ‘problemen’ van de uitgegeven treurspelen, als die van de in portefeuille gebleven Willem de Vijfde worden behandeld. Bilderdijk schreef deze brief namelijk op 24 maart 1808Ga naar voetnoot(3). Dat is een datum waarop het dramatische ‘koortsjen dat 3 1/2 stukken achter een leverde’ óf reeds aan het woeden was, óf ieder ogenblik kon beginnen!
Ik zie na het bovenstaande geen redenen meer om te twijfelen aan mijn veronderstelling dat Bilderdijks Willem de Vijfde, evenals de beide uitgegeven nationale spelen, is ontstaan in het voorjaar van 1808. Maar waarom heeft de dichter dit stuk nooit voltooid? De vraag is eerder gesteld als beantwoord. Ik geloof dat hier verband is te zoeken met het derde door Bilderdijk uitgegeven treurspel, de Kormak. In de maanden april en mei schijnt de dramatische inspiratie van de dichter zich van de nationale stof te hebben losgemaakt, wellicht op het ogenblik dat de halve Willem de Vijfde en het openingstoneel van Willem van Arkel al gereed waren. Het laatste stuk is trouwens al veel minder politiek gekleurd. Het zou waarschijnlijk een middeleeuws stuk zonder staatsrechterlijke problemen zijn geworden. De later als de beide andere uitgegeven treurspelen geschreven Kormak, noemt Bilderdijk zelf: ‘een oud Schotsch stuk’Ga naar voetnoot(4). De politiek is misschien in het dramatisch ‘koortsjen’ van de dichter van steeds minder belang geworden. Bovendien schijnt de Kormak, met zijn onmiskenbare invloed van Homerus en Milton, te wijzen op Bilderdijks overgang | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
naar de epiek, die zou resulteren in de eerste zangen van het epos De ondergang der eerste wareld. Deze ontstonden in 1809; en misschien hield Bilderdijk zich zelfs al met het onderwerp bezig, toen hij in het voorjaar aan Kesteloot meedeelde dat er van hem geen toneelpoêzie meer het licht zou zienGa naar voetnoot(1). Dat Bilderdijk de Willem de Vijfde niet meer afwerkte in het jaar 1808, is naar alle waarschijnlijkheid mede te verklaren uit de omstandigheid dat de dichter na april talrijke andere bezigheden kreeg, in verband met het pas opgerichte Koninklijk Instituut. Hij vertoeft in mei te Haarlem, schrijft in juni vanuit ‘Meer en Bosch’ en is in juli te SoestdijkGa naar voetnoot(2). In het najaar stelt Bilderdijk zijn doorwrochte Verhandeling op, die gereed moet zijn voor het tweede deel der Treurspelen en begint hij tevens aan de vertaling van Cinna, die in het derde deel van die uitgave zal worden gedruktGa naar voetnoot(3). Niet lang daarna zullen zijn gedachten zich reeds op de idee van een epos hebben vastgezet. Het moet daarenboven niet uitgesloten worden geacht dat Bilderdijk de lust is vergaan zijn vaderlandse spelen af te werken, nadat gebleken was dat het uitgegeven toneelwerk niet zou worden opgevoerd. Uit een brief aan Immerzeel blijkt wel dat hij op suksessen in de schouwburg heeft gehooptGa naar voetnoot(4). Dat Bilderdijk ook later niet meer tot de voltooiing gekomen is, kan te wijten zijn aan dezelfde omstandigheid die hem noodzaakte ook zijn half voltooide epos op te geven. Of dit de inlijving bij Frankrijk of de (daardoor veroorzaakte?) ‘faiblesse de tête’ is waarover hij in het konsept aan Lebrun klaagt, laat ik hier buiten beschouwing. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 574]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
Afbeelding 1
De historische aantekeningen en het ontwerp voor Bilderdijks treurspel Willem de Vijfde. Zie: ‘De handschriften van Bilderdijk’, blz. 575, noot 1. | |||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||||||||||||||||||||||
De handschriften van Bilderdijk
| |||||||||||||||||||||||||||||||
I
|
1. | In 't slot van Arkel. Hij meldt de Edelen dat Eduard aanzoek doet. Zal hij gehoord worden.
't Is niet om Eduard. 't Is om zijn moeder. 't Is om Jan van Beaumont. Besluit hem te hooren, maar vooraf verbinding om niet af te gaan van 't ontwerp: geen Engelsche regeering! |
2. | Jan van Beaumont. Gehoord-Niet wegens Eduard, maar wegens Margareta en u-zelv'.
Aanspraak. Wil Willem alleen spreken, die 't weigert. |
3. | Hij biedt hem zijne bruid aan.
Omhelzing. - maar zij is gevangene van Margareta en wil hem alleen spreken. |
4. | Machteld. Willem. Zij strekt Margareta tot gijzelaar en wordt gezonden om Willem tot onderwerping over te halen.
Gij hebt dan die partij? Neen, nooit. Ik ben de uwe. Bewaar uw rechten Etc. Hier meê heb ik voldaan. Vaarwel! |
5. | Willem alleen. |
B.
1. | Willem. Beaumont. Gij waagt uw gemalin. Character van Margareta. - Hij wil haar met de wapens verlossen. - Dit gevaarlijk - Hoe! En gij dient (drie onleeshare woorden)! Neen, maar gij kent mij. Hoe 't zij, hij zendt ze niet te rug. |
2. | Willem. Beaumont. Arkel! hij zegt Machteld te behouden (drie onleesbare woorden) Echtvoltrekking. Beaumont gaat. |
3. | Machteld komt, weigert. Heeft haar woord gegeven. |
4. | Hij gelooft Beaumont de uitdaging te doen brengen, die weigert en eischt Machteld meê te nemen. Willem gelast hem gevangen te nemen en wil terstond aanvallen. |
5. | Beaumont zendt naar Margareta Etc. en wil een mondgesprek met haar. |
C.
1. | Willem vooraf. Zoo zal ik dan die Moeder zien! |
2. | Margareta zelve - met Egmond, dan Arkel. |
3. | Willem met haar. Invectiven jegens Brederode en EgmondGa naar voetnoot(1) die 't land verkoopen. Margareta verdedigt haar recht door Jan van Henegouwen.
Willem andwoordt. Willem is gereed de regeering neer te leggen, wil men haar trouw zweren. |
4. | Oploop Etc. De Edelen: Neen! De Steden: Neen!
Welaan dan. Ik zelf kan mijn land niet blootstellen aan de grillige veranderlijkheden van een vrouw. Margareta weigert Machteld te ontslaan. Altercatie. Beaumont middelt. Zij zal hier blijven en 't slot neutraal zijn. Beaumont neemt er 't bevel van aan, die wil er een eind aan maken. Willem stelt Beaumont een brief aan zijn Moeder in handen, of hij bleef. |
D.
1. | Machteld alleen. Men strijdt - Altijd oorlog in England. Maar hier? Is dit dat volk dat Europa beschaaft Etc. |
2. | Machteld. Beaumont. Bericht! onzeker. Zij wil zich wapenen en vertrekt. |
3. | Margareta verschijnt: ademloos!
Beaumont: ‘gij hier?’ - Ja. Hij zegt haar: ‘Willem is dood’ en geeft haar den brief. |
4. | Margareta alleen. Ontzet. ô IJschelijkheid. |
E.
1. | Afstand! Hereeniging! Ik stel alles in uw handen! Beaumont: wacht Arkel. |
2. | Arkel neemt het bewind op. Margareta gevangen. Hoe? Ja men heeft hem zien van 't paard storten. Beaumont: zoo is 't dan waar, ik had het slechts verzonnen. |
3. | Margareta zelfverwijt! en wat nu? |
4. | Machteld. Wat is dit, wat verwarring. - Willem is dood - Hemel! |
5. | Gejuich. Willem verschijnt verwinnaar. Beaumont en Arkel geven hem 't bewind over. Margareta staat af. Willem geeft Machteld de hand, en zij worden uitgeroepen. |
II ‘Willem de Vijfde’, Treurspel
Beschrijving der handschriften.
De handschriften zijn op gelijke wijze gekenmerkt en berusten in dezelfde kollektie als het onder nr. I uitgegeven en besproken manuskript. Bilderdijk beschreef de hierna te noemen bladzijden in oktavo met inkt en evenwijdig aan de korte zijde.
Eerste bedrijf.
Een katern van acht bladzijden oktavo, bestaande uit een evenwijdig aan de korte zijde gevouwen kwartoblad van 227 × 190 mm. en een dito van 227 × 192 mm. Hoewel in het eerste blad het bovenste gedeelte van een evenwijdig aan de lange zijde geprent posthoornmerk zichtbaar is en het tweede blad op dezelfde wijze het onderste gedeelte van een zodanig watermerk vertoont, hebben beide bladen kennelijk niet een geheel gevormd.
Bilderdijk beschreef de acht bladzijden als volgt: blz. 1: r. 1 - r. 38 (r. 38 door B. genummerd; zie afb. 2); blz. 2: r. 39 - r. 76; blz. 3: r. 77 - r. 115 (r. 104 door B. genummerd met het getal 100); blz. 4: r. 116 - r. 122 (r. 122 door B. genummerd met het getal 118). Hieronder een streep, waarna r. 279 - r. 306 (r. 304 door B. genummerd met het getal 300); blz. 5: r. 123 - r. 164 (r. 164 door B. genummerd met het getal 160); blz. 6: r. 165 - r. 199 (r. 190 door B. genummerd met het getal 186); blz. 7: r. 200 - r. 238 (r. 238 door B. genummerd met het getal 234); blz. 8: r. 239 - r. 278 (r. 278 door B. genummerd met het getal 274).
Begin van Bilderdijks treurspel Willem de Vijfde.
Zie: ‘De handschriften van Bilderdijk’, nr. II, Eerste bedrijf. blz. 578.
Tweede bedrijf.
I: 4 bladzijden oktavo, bestaande uit een evenwijdig aan de korte zijde gevouwen kwartoblad van 227 × 190 mm., dat (evenwijdig aan de lange zijde) het bovenste gedeelte van een post-hoornmerk vertoont, welk teken evenwel niet precies aansluit op het watermerk dat zichtbaar is op het zojuist beschreven tweede blad van het eerste bedrijf. Bilderdijk benutte de vier bladzijden als volgt: blz. 1: r. 307 - r. 340; blz. 2: r. 341 - r. 348 tot en met: mijn last (r. 347 door B. genummerd met het getal 41); blz. 3: blanko; blz. 4: blanko.
II: 1 oktavoblaadje van 113 × 187 mm., waarin de zijkant van de bovenste helft van een posthoornmerk zichtbaar is. Dit blaadje werd als volgt door Bilderdijk beschreven: blz. 1: r. 348 (laatste stuk) - r. 389 (r. 348 door B. genummerd met het getal 42; r. 389 door B. genummerd met het getal 132); blz. 2: r. 390 - r. 428 (r. 428 door B. genummerd met het getal 118).
III: 1 oktavoblaadje van 115 × 186 mm., waarop een klein gedeelte zichtbaar is van een watermerk dat zeer waarschijnlijk bestaat uit de naam blauw. Dit blaadje werd als volgt door Bilderdijk beschreven: blz. 1: r. 429 - r. 464 (r. 429 door B. genummerd met het getal 119; r. 464 met het getal 154); blz. 2: r. 465 - r. 495 (r. 470 door B. genummerd met het getal 160).
IV: 1 oktavoblaadje van 113 × 187 mm., waarop een klein gedeelte zichtbaar is van een watermerk dat zeer waarschijnlijk bestaat uit de naam blauw. Dit blaadje werd als volgt door Bilderdijk beschreven: blz. 1: r. 496 - r. 532 (r. 496 door B. genummerd met het getal 186; r. 510 met het getal 200); blz. 2: r. 533 - r. 540 (r. 536 door B. genummerd met het getal 228; r. 540 met het getal 230). Drievierde gedeelte van blz. 2 is blanko.
Derde bedrijf.
I: 1 oktavoblaadje van 114 × 186 mm., waarop een klein gedeelte zichtbaar is van een watermerk dat zeer waarschijnlijk bestaat uit de naam blauw. Dit blaadje werd als volgt door Bilderdijk benut: blz. 1: r. 541 - r. 558. Het onderste gedeelte van deze bladzijde bleef blanko; blz. 2: blanko.
II: 1 oktavoblaadje van 100 × 167 mm. (iets dikker papier), waarin van het watermerk nog de letter C en (in kleiner korps)
een gedeelte van de letter O zichtbaar is. Dit blaadje werd door Bilderdijk als volgt benut: blz. 1: r. 559 - r. 598 (r. 559 door B. genummerd met het getal 19); blz. 2: r. 600 - r. 632.
Wijze van uitgeven.
In het handschrift zijn de namen der dramatis personae afgekort en staan zij voor de klausen; de indeling in bedrijven en tonelen werd door Bilderdijk doorgaans slechts aangegeven doormiddel van letters engetallen. Ik heb deze typische manuskript-eigenaardigheden gewijzigd in overeenstemming met het uiterlijk van Bilderdijks treurspelen die ons in gedrukte vorm zijn overgeleverd. Naar het voorbeeld van het door de dichter zelf gepubliceerde toneelwerk werden door mij eveneens de titel en de lijst der dramatis personae verzorgd. De afkortingen die de dichter hier en daar gebruikt, heb ik stilzwijgend opgelost, maar in de spelling werd geen enkele verandering aangebracht. Varianten (door de auteur boven de betreffende passages geplaatst) heb ik steeds verantwoord in de voetnoten. Toegevoegd werden door mij de nummering der versregels en de verwijzingen in de voetnoten naar parallelle plaatsen uit Bilderdijks ‘Geschiedenis des Vaderlands’.
III
Willem de Vijfde
Treurspel door Mr. Wm. Bilderdijk
Personaadjen
Willem de Vijfde: | Graaf van Holland. |
Margareta van Henegouwen: | Moeder van Willem de Vijfde, die zijn recht op de graaflijke waardigheid betwist. |
Jan van Beaumont: | Scheidsman. |
Machteld van Lankaster: | Aanstaande bruid van Graaf Willem. |
De Heer van Arkel | } Medestanders van Graaf Willem de Vijfde. |
De Heer van Egmond | } Medestanders van Graaf Willem de Vijfde. |
X | } Medestanders van Graaf Willem de Vijfde. |
N | } Medestanders van Graaf Willem de Vijfde. |
De Heer van Brederode: | Aanhanger van Margareta. |
Het Tooneel is op het slot Arkel, in GorinchemGa naar voetnoot(1). |
Treurspel
Eerste bedrijf Eerste Tooneel
Eerste Tooneel
Eerste Tooneel
IV
A: De historische aantekeningen voor ‘Willem van Arkel’Ga naar voetnoot(1)
Jan van Arkel, Willem van Arkel / 1390 word Rentm. / 1396 wordt Hr. van Arkel / 1400 weigert rek. gebann. / 1401 Oorlog / 1403 Opdragt van Arkel. Zie p. 351. Verdrag dr. d. Biss. van Luik / 1404 H. Albert sterft / 1405 nieuwe oorlog / 1406 verschil tuss. Jan en Wm. / 1407 beide uit Gorch. gesloten en H. Wm. daar ingehuldigd / Wm. verrast de stad. en belegert het slot / Reind. van Gelder beoorloogt Hd. Wn. / J. en Wm. dragen Arkel op aan Reind. / Rd. ingehuldigd / Hd. Wn. maakt een bolwerk te Dalem p. 379. / 1412 Reind. staat het Arkelsche af aan Hg. Wm. en Wn. levert Gorch. over en krijgt dr. vr. Oyen en Born in Gelderl. / 1415 Jan (in oorlog blijvend) wordt gevangen. P. 389 / 1426 geslaakt. Sterft te Leerdam, 1428.
Schoonzoon van J. van Arkel, Jan van Egmond; zijn broeder Wm. van IJsselstein. beschuldigd. Wijken op IJsselstein. Belegerd, geven zij stad en slot op en wijken buitens lands / 1416 Hert. Wm. Hr. van IJsselstein gehuld. / Jacoba gravin / 1417 J. van Egm. en W. van IJsselstein verrassen IJsselstein / Brederode en Montfoort herwinnen 't Etc. p. 416. / Andere Hoekschen nemen Amsterdam, Leerdam Etc. / J.v. Beieren maakt Egmond en Arkel (onleesbaar) / Egm.nt. Gorch. / De gravin komt op 't slot.
B: Het ontwerp voor ‘Willem van Arkel’
A. Expositie.
J.v. Egmond met hem in Gorinchem belegerd door Jacoba en haar, in 't slot belegerd. Zij moeten wel omkomen, doch zullen 't edel.
Aanspraak van J.v. Beieren, die hen ondersteund, op Holland.
Arkel weigert over zijne geliefde.
Algemeen ongenoegen.
Gezantschap van Jacoba. Groot aanbod.
De gezanten aan Willem alleen, die de gunst afwijst.
Nu (zegt hij) moeten wij vechten. jacta est alea.
B.
De broeders verdeelen de wachten. 't Is Willems beurt de stad te bewaren terwijl Egmond storm zal loopen op 't slot.
Een Ridder verschijnt met een brief en word ingeleid. 't Is Jacoba. ‘Herkent gij me, Arkel? Zij wil hem huwen, afzien van J.v. Brabant, enz. Arkel weigert en betreurt zijne geliefde. 'k Betreur haar ook, zegt ze, ze was mij zuster. Hij heeft zijn vader wraak beloofd. Etc. Etc. Dit is de beste wraak.
Jacoba geeft hem één uur beraad. Intusschen vertrouwt zij zich aan zijn riddertrouw. Willem gaat heen, een klein gevolg komt in.
Een gevecht tusschen 't slot en de stad. Hij gaat om het te slissen. Jacoba wijkt in het klooster.
C.
Egmond te onvreden. Hij had meester geweest van 't slot, zoo niet Etc. Arkel. Dit zou ons onwaardig zijn. - Ja Egmond de Hemel heeft ons alles, heel ons lot, heel Holland in de hand gegeven. Maar zullen we een onwaardigheid begaan? - Neen! - Zweer het - Ik zweer. - Welaan dan; dit is het geval. Wat nu!
De Ridder vraagt andwoord. Hij nader'
Wel Arkel? Ik heb u mijn andwoord gezegd. Zoo is hier 't mijne. Een vrouw als ik is tot alles in staat. Intusschen heeft zij M. leren kennen en toont haar hem.
Arkel en M. Zij heeft den sluier aangenomen toen hij buitens lands was. Hij zweert haar trouw op nieuw.
Zie hier mijn borst! - (zij vertrekt dreigende).
Aanval op de stad.
D.
Egmond en Arkel, wanhopend. Arkel zet hem aan zich te redden. Hij wil niet! - Tijding dat J. van Beieren nadert. Vergeefs. Wat zullen wij doen. Een bloedbad van de gevangenen maken en de stad in brand steken. - Neen - zoo redden we ons! - ik ben 't zwerven moê. Ik sterf hier. - Mijn volk, wie uwer wijken wil, hij ga! Wij blijven.
Maar wat met M. - afscheid. Zij zal hem niet overleven.
E.
Hij sterft vechtende.
Jacobaas triomfante bezitneming van de stad. Beduchtheid voor hem.
Tijding van zijn dood. Haar droefheid.
V
Het openingstooneel van ‘Willem van Arkel’Ga naar voetnoot(1)
- voetnoot(1)
- Willem Bilderdijk, Treurspelen, tweede deel, 's-Gravenhage 1808, blz. 159.
- voetnoot(2)
- Ph. de Vries in Algemene geschiedenis der Nederlanden, dl. XII, Zeist-Antwerpen 1958, blz. 468.
- voetnoot(1)
- De dichtwerken van Bilderdijk, dl. XV, blz. 141.
- voetnoot(2)
- Martien J.G. de Jong, Bilderdijks treurspel over Willem van Oranje, Spiegel der Letteren 1958, blz. 98 e.v.
- voetnoot(3)
- Martien J.G. de Jong, Een historisch spektakelstuk van Willem Bilderdijk, Roeping 1957, blz. 185 e.v. Mijn uitgave van Bilderdijks onvoltooide stuk over Engelbert van Breda werd opgenomen in het jaarboek 1960 van de Bredase oudheidkundige kring De Oranjeboom, dl. XIII, blz. 138 e.v.
- voetnoot(1)
- Dit volgt uit Bilderdijks briefwisseling. Uit Dichtwerken, dl. XV, blz. 141 blijkt dat Bilderdijk tijdens zijn verblijf te Brunswijk (1797-1806) les gaf in de vaderlandse geschiedenis. Vgl. Brieven, dl. I, blz. 239.
- voetnoot(2)
- Bewijsplaatsen worden genoemd in de Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en Mrs. M. en H.W. Tydeman, dl. II, Sneek 1867, blz. 376.
- voetnoot(3)
- Tyd., dl. I, blz. 153. Ik kursiveer de eerste regel.
- voetnoot(4)
- Tyd., dl. II, blz. 238. Ik kursiveer.
- voetnoot(1)
- Onuitgegeven brief van Abraham de Vries aan Jeronimo de Vries van 1835; handschr. in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, nr. 121 B 1-12.
- voetnoot(2)
- Is. da Costa, De mensch en de dichter Willem Bilderdijk, Haarlem 1859, blz. 326, 327.
- voetnoot(3)
- ‘Bij intuïtie zag hij (Bilderdijk), gedeeltelijk althans, hetgeen voor Wagenaar en andere bevooroordeelde republikeinen geheel verborgen was gebleven.... Naar mijn oordeel hebben zij (Bilderdijks onbewezen uitspraken) echter de grote verdienste, dat zij in de goede richting wijzen, waarheen ons onderzoek zich moet uitstrekken’, aldus Prof. Dr. Robert Fruin in De Gids van 1865. Vgl. noot 2 op blz. 551 en noot 2 op blz. 556.
- voetnoot(1)
- R.A. Kollewijn, Bilderdijk. Zijn leven en zijn werken, dl I, Amsterdam 1891, blz. 447. Kollewijn schonk zijn Bilderdijkiana in 1931 aan de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden, Kodeks 1821.
- voetnoot(2)
- Zo is het Kollewijn ook ontgaan dat het door hem als Selima vermelde stuk (Kollewijn, dl. I, blz. 448) een ontwerp is voor Feiths treurspel Thirsa. Vgl. mijn artikelen |De eerste auteur van Feiths treurspel’, ‘Thirsa’, De nieuwe taalgids 1957, blz. 129 e.v. en blz. 205 e.v.
- voetnoot(1)
- Na Bilderdijks dood uitgegeven door zijn vriend Prof. H.W. Tydeman (Amsterdam 1833-1855).
- voetnoot(2)
- Over Bilderdijk als geschiedschrijver o.a.J. Moll, Bilderdijk's ‘Geschiedenis des Vaderlands’, Assen 1918, en - onder dezelfde titel - K.H.E. de Jong, Leiden 1934. In zijn opstel Een eeuw strijd om Bilderdijk noemt P. Geyl verdere literatuur en laakt zelf Bilderdijks ‘extreme, alle historische zin en nationale verbondenheid ondermijnende partijzucht’ (De Gids 1956).
- voetnoot(3)
- Geschiedenis des Vaderlands dl. III. Amsterdam 1833, blz. 126-215.
- voetnoot(1)
- Tyd., dl. I, blz. 186, 207, 208.
- voetnoot(2)
- Gesch., dl. III, blz. 156; vgl. blz. 136.
- voetnoot(3)
- Vgl. Tydeman in Gesch., dl. VII, blz. 303, noot 1.
- voetnoot(4)
- Mr. J.C. de Jonge, Verhandeling over den oorsprong der Hoeksche en Kabeljauwsche twisten, Leyden 1817. Het oordeel van Bilderdijk staat in een onuitgegeven brief van 2-9-1817 (Portefeuilles-Margadant, Bilderdijk-Museum, Amsterdam). Tydeman achtte het nodig ‘eenige hatelijke uitdrukkingen tegen den verdienstelijken Heer De Jonge’ bij de uitgave van Bilderdijks Geschiedenis achterwege te laten (Gesch., dl. III, blz. 254). In de Koninklijke Biblioteek te 's-Gravenhage bevindt zich, onder nr. 129D28, een bundeltje aantekeningen die door Bilderdijk n.a.v. de verhandeling van De Jonge werden gemaakt.
- voetnoot(1)
- Onuitgegeven brief van 24-3-1808 aan M. Tydeman. Handschrift in de K.B. te 's-Gravenhage onder het nummer 72B16; vgl. Gesch., dl. III, blz. 132, 137.
- voetnoot(2)
- Winkler Prins encyclopedie onder hoofdredaktie van Prof. Dr. E. de Bruyne e.a., Amsterdam-Brussel, dl. XIII (1952), blz. 356, dl. XVIII (1954), blz. 527. Uitvoeriger bij P.J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche volk2, dl. I, Leiden 1912, blz. 322 e.v.P. Geyl spreekt in het eerste deel van zijn Geschiedenis van de Nederlandsche stam (1930, blz. 218 e.v.) over de alom heersende ‘partijhartstocht’ van die tijd, welke ‘om zichzelfswil’ lijkt te bestaan!
- voetnoot(1)
- Zie blz. 613.
- voetnoot(2)
- J. Wagenaar, Vaderlandsche historie, derde deel, tweede druk, Amsterdam 1770, blz. 268-291. Tyd., dl. I, blz. 208. Gesch., dl. IV, blz. 184. Voor Bilderdijks ontleningen: Moll, blz. 51.
- voetnoot(3)
- Dichtwerken, dl. XV, blz. 141.
- voetnoot(1)
- Wagenaar, dl. III, blz. 277.
- voetnoot(2)
- Wagenaar vermeldt slechts dat Willem na de slag op de Maas in 1351 naar Engeland ging, ‘alwaar hij, sedert, in 't Huwelijk tradt, met Magteld, Dogter van Henrik, Hertoge van Lankaster’ (Wagenaar, dl. III, blz. 282).
- voetnoot(3)
- Deze naam berust op een vergissing van Bilderdijk. Egmond behoorde tot de partij van Willem. (vgl. noot 1 op blz. 577 en noot 1 op blz. 585).
- voetnoot(1)
- Gesch., dl. III, blz. 173, 174.
- voetnoot(2)
- Bij de uitgave van Bilderdijks treurspel heb ik deze overeenkomstige plaatsen in de voetnoten aangegeven.
- voetnoot(3)
- Gesch., dl. III, blz. 173.
- voetnoot(4)
- Voor Bilderdijks mening over de verplichtingen van de toneelschrijver t.o. de historische waarheid zie men overigens mijn in noot 3 op blz. 552 genoemde uitgave van Engelbert van Breda.
- voetnoot(1)
- Zie blz. 569 e.v.
- voetnoot(2)
- S. Rivier, Hertog Willem de vijfde, bijgenaamt de dolle, graaf van Holland, Zeeland en Henegouwen, en Heer van Vriesland. Treurspel, Rotterdam 1774.
- voetnoot(3)
- Rivier, blz. 25, 44.
- voetnoot(4)
- Id., blz. 16, 34.
- voetnoot(5)
- Id., blz. 22.
- voetnoot(1)
- Willem de Vijfde, I/1; Rivier, blz. 48.
- voetnoot(2)
- Willem, II/9; Rivier, blz. 3.
- voetnoot(3)
- Rivier, blz. 32.
- voetnoot(4)
- Willem, III/1; Rivier, blz. 9, 10.
- voetnoot(5)
- Willem, III/2; Rivier, blz. 15, 16.
- voetnoot(6)
- Willem, III/2; Rivier, blz. 65.
- voetnoot(7)
- Rivier, blz. 29 e.v.
- voetnoot(1)
- Rivier, blz. 5.
- voetnoot(2)
- Brieven van Mr. Willem Bilderdijk, dl. II, Amsterdam 1837, blz. 100; J. Fokke, Margaretha van Henegouwen, Gravin van Holland en Zeeland, Amsterdam 1775.
- voetnoot(3)
- Willem, I/1; Fokke, blz. 2, 6.
- voetnoot(4)
- Fokke, blz. 2.
- voetnoot(5)
- Willem, III/2; Fokke, blz. 19.
- voetnoot(1)
- H. Tollens Czn., De Hoekschen en Kabeljaauwschen. Treurspel, Amsterdam 1836. Over de verhouding Bilderdijk-Tollens, zie: J. Bosch, Bilderdijk en Tollens, opgenomen in het verslag over het jaar 1939-1940 van de vereniging Het Bilderdijk-Museum, Amsterdam 1941.
- voetnoot(2)
- Willem, II/4, 5; Tollens, blz. 13, 15.
- voetnoot(3)
- Ontwerp Willem, IV/1; Tollens, blz. 29 (III/1).
- voetnoot(4)
- Willem, III/2, 1/3; Tollens, blz. 60, 21.
- voetnoot(1)
- Dichtwerken, dl. IV, blz. 73, 74.
- voetnoot(2)
- Zoals ik in het voorafgaande aantoonde, nam Bilderdijk deze aantekeningen over uit de Vaderlandsche Historie van Jan Wagenaar.
- voetnoot(3)
- Zie blz. 555; Kollewijn, dl. I, blz. 447.
- voetnoot(4)
- Wagenaar, dl. III, blz. 419, 420 en - ongeveer hetzelfde - in Bilderdijks Gesch., dl. IV, blz. 60, 61.
- voetnoot(1)
- W.C. Peletier, Jacoba van Beieren in het Nederlandsche treurspel, Nijmegen 1912, blz. 32. Blijkens de Catalogus librorum Guilelmus Bilderdijk d.d. 24 juli 1797 was Bilderdijk in het bezit van de door mij niet geraadpleegde uitgave: C. van Zomeren, Beschrijving der stadt Gorinchem en Landen van Arkel, Gorinch, 1755. Een niet door Peletier genoemd toneelstuk is Kornelis Zeventis, Jacoba van Beyeren, 1691, waarvan ik de titel aantrof op een kladblaadje van Bilderdijk (Ltk. Museum te 's-Gravenhage, hschr. B. 583, adversaria 3), maar waarnaar ik tevergeefs zocht in de grote Nederlandse biblioteken.
- voetnoot(2)
- Gesch., dl. IV, blz. 77, 78. Vgl. Dichtwerken, dl. XIV, blz. 17.
- voetnoot(3)
- Gesch., dl. IV, blz. 61. Moll herinnert er in zijn proefschrift aan dat Tydeman de ‘gemeenste’ scheldwoorden aan het adres van Jakoba nog heeft onderdrukt. Moll, blz. 24.
- voetnoot(1)
- Den onder-gang van Ionk-Heer Willem van Arkel, treurspel door I.v.P., Tot Gorinchem 1662, eksemplaar in de U.B. te Leiden. Zie ook Peletier, blz. 22-39.
- voetnoot(2)
- ‘Ondertusschen sond vrouw Jacoba in 't heymelijk den heere Arent van Leyenburg, drossaerd van Gornichem, tot Jr. Willem, daer sy op verlieft was, hem aanbiddende door een huwelijk tusschen haer beyde al het dreygend quaed te willen stuyten...’ (Paffenrode, Inhoud) Arkel geeft Leyenburg de boodschap mee: ‘Dat ik eer sterven wou, / Eer dat ik oit met haer in echt vergaeren sou’ (Paffenrode, blz. 16).
- voetnoot(1)
- Brieven, dl. II, blz. 100, 101.
- voetnoot(2)
- Brieven, dl. II, blz. 176.
- voetnoot(3)
- Dichtwerken, dl. VII, blz. 21.
- voetnoot(4)
- Dit treurspel wordt nog niet genoemd in een schrijven van 12 april waarin de beide andere stukken wel vermeld worden (Brieven, dl. II, blz. 179). Op 7 mei biedt Bilderdijk de Kormak ter uitgave aan (onuitgegeven brief aan Immerzeel, Portef. Margadant).
- voetnoot(5)
- Bij Immerzeel te 's-Gravenhage, 1808.
- voetnoot(6)
- Portef. Margadant.
- voetnoot(1)
- Portef, Margadant.
- voetnoot(2)
- Idem.
- voetnoot(3)
- Brieven, dl. III, blz. 92.
- voetnoot(4)
- Portef. Margadant 1811-1812. Het handschrift is in de U.B. te Leiden, nr. 873. Vgl. J. Smit, Bilderdijk et la France, Amsterdam 1929, blz. 272.
- voetnoot(5)
- Martien J.G. de Jong, Een dramatische robinsonade van Willem Bilderdijk, Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor taal- en letterkunde 1958, blz. 131 e.v.
- voetnoot(1)
- De handschriften der uitgegeven treurspelen bevinden zich in de kollektie-Klinkert (Kon. Akademie van Wetenschappen te Amsterdam). De merken zijn: Kloppenburg met een posthoornmerk.
- voetnoot(2)
- Tyd., dl. I, blz. 40 e.v., 80 e.v., 186 e.v., 207 e.v.
- voetnoot(3)
- Tyd., dl. I, blz. 241. Onuitgegeven brief van 21 mei 1809 (portef. Margadant).
- voetnoot(1)
- Tyd., dl. I, blz. 40. De verhandeling verscheen pas in 1815, bij D. Du Saar te Leiden.
- voetnoot(2)
- Tyd., dl. I, blz. 48.
- voetnoot(3)
- Hschr. K.B., nr. 72B16. Het handschrift heeft het posthoornmerk dat in het voor de treurspelen gebruikt papier voorkomt.
- voetnoot(4)
- Onuitgegeven brief aan Immerzeel van 7 mei 1808 (Portef. Margadant).
- voetnoot(1)
- Dichtwerken, dl. XV, blz. 181. J.L. Kesteloot, Briefwisseling van Bilderdijk, Gentsch Kunst- en Letter-Blad, 2 febr. 1840. Voor de datering van Bilderdijks onvoltooide epos raadplege men de voortreffelijke uitgave van Dr. J. Bosch: Mr. Willem Bilderdijk, De ondergang der eerste wareld, Zwolle 1959, blz. 18 e.v. en blz. 61 e.v.
- voetnoot(2)
- Onuitgegeven brieven van 23 mei, 17 juni, 13 juli en 18 juli 1808 (Portef. Margadant).
- voetnoot(3)
- Onuitgegeven brieven van 8 nov. en 19 nov. 1808 aan Immerzeel (Portef. Margadant).
- voetnoot(4)
- Onuitgegeven brief van 9 aug. 1808 (Portef. Margadant).
- voetnoot(1)
- De tekst werd overgenomen uit het enig bekende handschrift, dat zich bevindt in de kollektie-Kollewijn (nr. 27), tans berustend in de biblioteek van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden, nr. 1821. Het handschrift is een evenwijdig aan de korte zijde gevouwen en met inkt beschreven kwartoblad van 232 × 192 mm., dat het stempel draagt van de mij. der ned. letterk. en voorzien is van het nummer 27 (zie afb. 1); evenwijdig aan de lange zijde is het watermerk KLOPPENBURG zichtbaar (K in groter korps). Het blad vertoont, behalve het ontwerp voor ‘Willem de Vijfde’, op dezelfde zijde ook nog de historische aantekeningen die zonder enige verandering door mij werden uitgegeven in hoofdstuk II van de Inleiding (blz. 559 e.v.); aan de andere zijde vindt men Bilderdijks historische notities over Willem van Arkel en het ontwerp voor zijn treurspel over deze figuur. (zie blz. 613, 614). Het handschrift is zeer slordig en vertoont talrijke doorhalingen. Afkortingen waarvan de betekenis voor de hand lag, werden door mij opgelost. In de spelling werd niets veranderd; slechts hier en daar plaatste ik een kennelijk vergeten hoofdletter of leesteken. In het eerste bedrijf geeft Bilderdijk de tonelen aan door cijfers; later doet hij de indeling blijken door horizontale streepjes. Ik gebruik cijfers voor alle bedrijven.
- voetnoot(1)
- Vgl. noot 3 op blz. 560.
- voetnoot(1)
- Hierna volgt de tekst van Bilderdijk.
- voetnoot(1)
- Over ‘het vernederende voor rechtschapen Ridders en Oorlogslieden, zich vervrouwd en aan 't spinnewiel gebracht te zien’, zie: Geschiedenis des Vaderlands dl. III, blz. 135.
- voetnoot(2)
- Gesch., blz. 138, 154.
- voetnoot(3)
- Gesch., blz. 138, 147.
- voetnoot(1)
- Bilderdijk geeft deze persoon slechts door de letter E. aan. Hoewel uit het ontwerp zou kunnen blijken dat Egmond tot de partij van Margareta behoort, vul ik hier zijn naam in. In afwijking van het ontwerp richt Willem zijn ‘invectiven’ in het derde bedrijf namelijk alléén tot Brederode, en vermeldt het door Bilderdijk geraadpleegde werk van Wagenaar dat Egmond ‘Kabeljauw’ was (vgl. noot 3 op blz. 560). Het is bovendien historisch juist dat de Egmonds de partij van Willem, de Brederodes daarentegen die van Margareta kozen (J. en A. Romein, De lage landen bij de zee3, Utrecht 1949, blz. 115).
- voetnoot(2)
- ‘dartle Margareta’. Vgl. voor deze kwalifikatie: Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en Mrs. M. en H.W. Tydeman, dl. I, Sneek 1866, blz. 186, 207, 208.
- voetnoot(3)
- Vgl. Bilderdijks teorie over de kleuren der partijen, die door H.W. Tydeman werd overgenomen in zijn Verhandeling over de Hoeksche en Kabeljaauwsche partijschappen, Leiden 1815, blz. 54. De oude Hollandse hofkleding was geel en rood, en aldus gebleven onder het Huis-Henegouwen. De partij van Margareta voerde daarom de rode kleur tegenover het blauw van de kabeljauwsen. Willems hovelingen droegen namelijk de blauw-geruite kleding van het Beierse hof, die door de tegenstanders werd vergeleken met de schubben van een kabeljauw.
- voetnoot(1)
- De zeeslag bij Veere (voorjaar 1351) was dus reeds voorbij. Gesch., blz. 170.
- voetnoot(2)
- Gesch., blz. 127, 174, 204.
- voetnoot(1)
- Volgens Bilderdijks Gesch., blz. 123, voerde Willem IV in dat, bij gebrek aan nakomelingen, een Leen werd verdeeld in plaats van tegen betaling te worden uitgegeven aan de bloedverwanten van de gestorvene. Dit wekte ongenoegen en leidde tot ‘het doen vervallen der geslachten of familiën’. Voor ‘rechtschapen adel’ kon er, volgens Bilderdijk, ‘niets hatelijkers uitgedacht worden’.
- voetnoot(2)
- Gesch., blz. 175.
- voetnoot(1)
- Ook in Bilderdijks brief van 24 maart 1808 over de Verhandeling van Tydeman, wordt Beaumont gelaakt omdat hij werkeloos bleef toezien toen het opvolgingsrecht met voeten werd getreden (Handschr. K.B. 72B16).
- voetnoot(1)
- Gesch., blz. 162, en Bilderdijks treurspel Willem van Holland.
- voetnoot(2)
- Gesch., blz. 137, 167 e.v.
- voetnoot(1)
- Gesch., blz. 170.
- voetnoot(1)
- Evenals de nog volgende verkorting X, is deze afkorting niet op te lossen.
- voetnoot(2)
- Variant: vloot.
- voetnoot(1)
- Briefwisseling Tydeman, dl. I, blz. 207.
- voetnoot(1)
- Variant: mijn drift.
- voetnoot(1)
- Variant: gevoelt.
- voetnoot(2)
- Variant: woelt.
- voetnoot(1)
- Gesch., blz. 135, 158.
- voetnoot(1)
- Bij de behandeling van het konflikt tussen Margareta en Willem Verbeider gebruikt Bilderdijk herhaaldelijk termen als ‘helsche furie’ en ‘hatelijkste wijf’, ter karakterizering van Margareta (Gesch., blz. 126-215). Men bedenke tevens dat Willem later waanzinnig is geworden, een feit dat Bilderdijk hier in verband schijnt te willen brengen met de helse vervloeking door Margareta.
- voetnoot(1)
- De historische aantekeningen (A) staan op dezelfde bladzijde als het ontwerp (B): d.w.z. aan de ommezijde van het blad waarop Bilderdijk het ontwerp en de aantekeningen voor het treurspel Willem de Vijfde schreef. Het manuskript in kwestie werd dan ook reeds beschreven onder nr. I van De handschriften van Bilderdijk. (zie blz. 575 en 576) In de spelling zijn geen veranderingen aangebracht. Voor de hand liggende oplossingen vervingen enkele afkortingen, doch alleen in het ontwerp. Hier en daar plaatste ik een duidelijk vergeten hoofdletter of leesteken. De door de letter p voorafgegane getallen achter enkele aantekeningen zijn Bilderdijks verwijzingen naar Wagenaar, waarop ik reeds wees in het tweede hoofdstuk van de Inleiding. (blz. 559).
- voetnoot(1)
- De tekst komt voor op een aan één kant evenwijdig aan de korte zijde beschreven oktavoblaadje van 113 × 182 mm, dat het watermerk LEY vertoont (L. in groter korps). Bilderdijk kortte in het handschrift de namen af en plaatste ze voor de klausen. In de spelling bracht ik geen veranderingen aan.