Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Nieuwe reeks 1959
(1959)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 345]
| |
III.
| |
[pagina 346]
| |
MatsijsGa naar eind(13), Albrecht Dürer en Hans Holbein de Jonge, die te bewonderen portretten van hem op het doek brachten; men haalt bij een onderzoek van de spreekwoordenschat voordeel uit zijn ‘Adiagorum Collectenea’, die te Parijs in eerste uitgave verschenen in januari 1500 met een inhoud van achthonderd nummers, doch in de beëindigende editie van september 1508 vierduizendtweehonderdeenenvijftig spreekwoorden, spreekwoordelijke zegswijzen, uitspraken, grappige gezegden en beroemde citaten uit de Oudheid behelsdenGa naar eind(14); men doet na wat Coenraad Busken Huet reeds deed in zijn ‘Land van Rembrand’Ga naar eind(15) en ontwerpt steeds nieuwe levensbeelden van ErasmusGa naar eind(16) of stippelt zijn doen en laten uit in bepaalde perioden van zijn bewogen bestaanGa naar eind(17). Toen het in 1936 vierhonderd jaar geleden was dat de grote man voor eeuwig de ogen look in de nacht van de 11 op 12 juli 1536, heeft men alom dit afsterven met geestelijke luister herdacht en wel niet het laatst bij ons hier te lande. Naar aanleiding daarvan publiceerde Stefan Zweig ook zijn beroemd geworden boek ‘Triumph und Tragik des Erasmus von Rotterdam’Ga naar eind(18). Zonder twijfel heeft tot de huidige bekendheid in België van de grote figuur van Erasmus allervoelbaarst bijgedragen dat door de gemeente Anderlecht sinds 1933 een aan hem gewijde muzeum werd ingericht in het hierboven genoemde woonhuis ‘In de Zwane’, gestaan in de schaduw van haar St. Guidokerk aan de Kapittelstraat, vlak bij het voormalige Begijnhof aldaarGa naar eind(19). Er bevindt zich nu zelfs op het grondgebied van de brusselse voorstede een bioskoopzaal, ‘Erasme’ geheten. ‘Wij hebben van de Hollander Erasmus een Anderlechtenaar gemaakt’, betoogde bij een feestelijke samenkomst kort geleden nog de heer Theo Bogaerts, letterkundige en voorzitter van de buitenlandse joernalisten in België. Van vroeger al hechtte men hem in Vlaanderen als een van de onzen aan; weshalve op de muur achter het podium in de aula van de rijksuniversiteit te Gent het medaillon met zijn beeltenis is gevoegd bij die van vlaamse grootheden rechts en niet bij de zes noordnederlandse vooraanstaanden uit vroeger tijd op het gebied van kunst en wetenschap aan de linkerkant. Heden ten dage blijft men Erasmus hooglijk vereren, zonder daarom het oog te sluiten voor zijn als weifelend aandoende karakter in meer dan een geval, als de apostel van de verdraag- | |
[pagina 347]
| |
zaamheid in een onverdraagzame tijdGa naar eind(20), als niet slechts de voornaamste, maar ook de gevatste van al de tegenstanders van Martin Luther en zijn nieuwe leer, als de Voltaire van de XVIe eeuw, als iemand voor wie als het allerhoogste gold zijn geestelijke vrijheidGa naar eind(21), als iets dat de natuur slechts zo zelden verwezenlijkt: een man, die allereerst en voor alles een wijze mens wasGa naar eind(22). En hoe heeft zijn eigen tijd hem gewaardeerd? In de herfst van 1502, waarschijnlijk nog geen vijfendertig jaar oud, kwam Erasmus naar bezuiden de Moerdijk getogen, naar Leuven, alwaar hij dan zijn eerste verblijf hield tot op het einde van 1504. Al dadelijk na zijn aankomst daar bood Adriaan van Utrecht - nadien paus Adrianus VI - hem bij de sinds 1425 gestichte Katolieke Universiteit een leerstoel aan, welke Erasmus echter ‘om zekere redenen’ niet aanvaarddeGa naar eind(23). Op het einde van 1508 werd hij te Padua leermeester van de jeugdige Alexander Stuart, natuurlijke zoon van de koning van Schotland Jacob IV en reeds aartsbisschop van St. AndrewGa naar eind(24). De humanisten binnen het rijk van keizer Maximiliaan I (1459-1519) ontvingen hem in de zomer van 1514 onvergelijkelijk triomfantelijk! Niemand minder dan Melanchton bezong hem toen in een hymne ‘In Erasmum Optimum Maximum’Ga naar eind(25) en in de oogstmaand van datzelfde jaar begroetten hem de geleerde kringen te Basel in Zwitserland als het ‘licht des levens’Ga naar eind(26). De broeder van keizer Karel V, keizer Ferdinand, had voortdurend zijn geschrift ‘Vorstenopvoeding’ bij de handGa naar eind(27). De voornaamste professoren te Oxford als te Cambridge en hoge geestelijke engelse waardigheidsbekleders, telden onder zijn vereerdersGa naar eind(28). Jan Sauvage, kanselier van Brabant, was gelijk de jonge stadssecretaris van Antwerpen Pieter GillesGa naar eind(29), zijn vriend en beschermer sinds 1515Ga naar eind(30): hij wist voor hem zijn aanstelling als raadsheer bij Hertog Karel - nadien keizer Karel V - ten jare 1516 te verwerven, waarmede een pensioen van 200 gulden was verbonden en tevens nog een prebende te Kortrijk, die Erasmus ras te gelde maakteGa naar eind(31). Toen hij zich ten tweeden male te Leuven neerliet, van oogst 1517 tot april 1521, mocht hij met alle recht reeds bogen op een universele roem, zodat enerzijds de katolieke kerkvoogden en vorsten, anderzijds de volgelingen van de toen doorbrekende hervormde geloofsleer met alle mogelijke middelen zochten hem als hun uitgesproken medestander te winnen. | |
[pagina 348]
| |
Tijdgenoten van Erasmus kwamen er onbewimpeld voor uit: ‘Wie hochverrümbt der namme Erasmi by allen, fürnemlich aber by den gelerten gehalten werd’Ga naar eind(32), zulks was ‘mengklichen und besunder die der latinischen sprach wissen tragend, onverborgen’Ga naar eind(33). Dit staat te lezen in de ‘Sabbata Chronica geschriben durch Johansen Kessler’ (1501/2-1574), die nochtans een vereerder en geloofsgenoot van Luther was en een van de hoofdzakelijke bewerkers van de overgang van zijn vaderstad Sankt-Gallen, in Zwitserland, naar de protestantse hervormingGa naar eind(34). Hij gaat voort met de aanhaling van een spreekwoordachtig gezegde, dat algemeen gangbaar was over de hollandse humanist en zijn lof schetterend uitbazuinde: ‘also das züglichGa naar eind(35) sin nam in ain sprüchwort verwendtGa naar eind(36) ist, solicher maszenGa naar eind(37): was kunstrich, fürsichtigGa naar eind(38), gelert und wisGa naar eind(39) geschriben ist... das ist Erasmisch, das ist onfelbarGa naar eind(40) und volkommenGa naar eind(41)’. En Kessler besluit, voort wierookzwaaiend: ‘Er hat ja sin rast wol thunGa naar eind(42); des im alle nachkommen nimmer vergessen sollen’Ga naar eind(43). Het katolieke Freiburg-im-Breisgau onthaalde Erasmus in de zomer van 1530 als de ‘prins der letteren’Ga naar eind(44); een leerstoel bij zijn universiteit biedt hem, buiten Leuven voorheen, ook Leipzig aanGa naar eind(45) en een belangrijke concessie te Deventer en de kardinaalshoed houdt in 1535 de paus van Rome voor hem beschikbaarGa naar eind(46). Erasmus overleed te Basel in 1536 in de armen van zijn trouwe amanuensis Lambertus Coomans, een geboren Turnhoutenaar, onophoudelijk biddend ‘O Jesu misericordia, Domine, libera me; Domini, miserere mei’, maar met als allerlaatste woorden ‘Lieve God!’ in zijn nederlandse moedertaalGa naar eind(47). Dit sterftejaar groeide in geleerde europese kringen echt tot een datum, naar bijv. blijkt uit het feit dat, wanneer de bekende arts uit Basel, Felix Platter, in 1612 de pen terhand neemt om zijn levensherinneringen te boek te stellen, hij dan kond doet: ‘Im Jahre Christi 1536 bin ich durch Gottes des Allmächtigen ewige VorsehungGa naar eind(48), Gnade und Güte als ein lebendiger Mensch in diese Welt geboren worden; in demselben Jahre, in welchem der hochgelehrte Erasmus von Rotterdam in Juli verschied, bin ich hernach im Monat Oktober an dieses Licht gekommen’Ga naar eind(49). Hoe geredelijk wijden 16e-eeuwse gedenkschriften hun levendige aandacht aan Erasmus en berichten van voorvallen in zijn | |
[pagina 349]
| |
leven, van gesprekken, door hem gevoerd, van meningen, door hem uitgedrukt veelal met treffende schertsende woorden en nog vaker met bijtende spot. Zulks doet onder meer ook één keer de merkwaardige ‘Zimmerische Chronik’Ga naar eind(50) uit de 16e eeuw, die ik enkele maanden her al mocht openbladeren voor uGa naar eind(51). Zij maakt nl. gewag van een reis, die heer Johann Wernher von Zimmern ten jare 1531 had ondernomen om te Strassburg een kanunnikenprebende te behalen. De kroniek vermeldt dan dat het domkapittel aldaar niemand als kanunnik toeliet dan mits de volgende voorwaarden: ‘er seie dann ain geborner furst, graff oder freiherr; zu demGa naar eind(52) musz er geschriftlichen und under zwaier fursten und zwaier grafen insiglnGa naar eind(53) beweisen vierzehen anichenGa naar eind(54) vom vatter und vierzehen von der muetter, die alle fursten, grafen oder freiherren seien gewesen, und da er an ainicher ainen person, der munder stands wereGa naar eind(55), felenGa naar eind(56) sollt, so wurde zu der possessGa naar eind(57) nit zugelassen’Ga naar eind(58). Dit alles was toentertijde nog zeer vast in 't oog gehouden en kwam zeker niet als het minste van de statuten voor, waarop al de kerkelijke heren te Strassburg gelofte moesten doen en een eed zweren. Nu alludeert de Zimmerische schrijver aan de tocht, die eens Erasmus daarheen aanvaardde; bedoeld zal wel zijn het verblijf van de humanist aldaar, nadat hij in november 1521 afscheid toewuifde aan Anderlecht om zich voor de tweede maal neer te laten in Basel, welke zwitserse stad hij bereikte via Brussel en Leuven, Antwerpen en opnieuw Leuven, Tienen, Tongeren en Maastricht, Aken, Koblenz, Mainz, Worms en Speier, Strassburg, Schlestadt en KolmarGa naar eind(59). De kroniekschrijver geeft dan ten beste: ‘Man sagt, es sei der Erasmus Roteradamus auf ein zeit geen Straszburg kommen, hat man ime als ein furnemen, beruempten man, alles, so namhaftGa naar eind(60) in der statt, besichtigen lassen’. Men leidde hem ook in het kapittelhuis en het hof van de broeders en bracht hem op hoogte van de aangelegenheden en gebruiken van de domheren; men berichtte hem aldus eveneens dat geen enkel vorst, graaf of baron, niet gekwalificeerd, wat zijn afstamming aanging als daareven te berde gebracht, werd aanvaard. Wat liet Erasmus hierop horen? ‘so soll er in schimpfweisGa naar eind(61) gesagt haben, Christus het (in) das collegium, da sie nit dispensiertGa naar eind(62), nit angenomen werden mogen’Ga naar eind(63). Erop gelet dat - zoals wij te voren reeds zeiden - zijn kroniek de tijdspanne bestrijkt van het jaar 1500 tot aan zijn laatste levens- | |
[pagina 350]
| |
dagen in 1573Ga naar eind(64) - zou heer Johan Oldecop er buiten kunnen op zijn beurt Desiderius Erasmus ten tonele te voeren? Viermaal liet hij zich er dan ook toe verleidenGa naar eind(65)! Zal hij hem eer en lof dan spenderen? Het was kwalijk bij voorbaat te geloven, vermits wij onze kroniekschrijver al hebben leren kennen als een van de strengst katolieke gelovigen, met hart en ziel op de kant van de konservatieve Roomsgezinden, die voor als na Martin Luther en zijn geestesverwanten echt verfoeiden. Oldecop ook vergaf het aan Erasmus niet dat hij, ofschoon niet rechtstreeks noch opzettelijk, ingevolge zijn kritiek op kerkelijke misstanden, de baan had geëffend voor de hervormingsbeweging; zeker beschouwde ook hij hem als de eigenlijke bewerker van de reformatie en even zeker vond hij met zijn vurige overtuiging dat Erasmus een te lauwe, te schoorvoetende partijganger van Rome bleef, nadat hij ten slotte zich had te erkennen gegeven als een aanhanger van de gevestigde leerGa naar eind(20). 't Vroegst brengt Oldecop de Rotterdammer te pas onder zijn jaar 1510. Toen - schrijft hij - had ‘Martinus Luder, de na der tit, alse he doctor was geworden, Martinus Luther sik nomet hat’, de verre tocht afgelegd van Erfurt, waar hij als monnik in het Augustijnerklooster verbleef, naar Rome, misschien omdat hij een opdracht voor zijn orde er had uit te voeren. Toen had Luther ‘an den pawest supplicertGa naar eind(66), dat he mochte tein jare in wartlichenGa naar eind(67) kledern in Italien studeren’; het werd hem echter geweigerd. Daaromtrent nadien door Oldecop ondervraagd, gaf hem een officiaal te Rome voor antwoord: ‘hadde Martinus Luder datmalGa naar eind(68) de cappen under deme schineGa naar eind(69) in wartlichen klederen to studerende, afleggen und uteinGa naar eind(70) mogen, he hedde de cappen sin levent lank nicht wedder angetogen und gedan, alse Erasmus Roterdamus ok dar befornGa naar eind(71) gespelet und bedrechlichenGa naar eind(72) de cappen afgelecht und liggen leit’Ga naar eind(73). Het is best bekend dat na de dood van zijn ouders zijn voogden trachtten Erasmus te bewegen tot de intrede in een klooster; naderhand zou hij beweren zich daartoe te hebben laten overhalen door hun listen en valse voorspiegelingen. Een oudere broeder van hem werd trouwens ook Augustijnermonnik. Erasmus trad in 1487 in de orde en werd monnik in het klooster Steyn bij Gouda; in 1492 ontving hij de priesterwijding. Gedurende zijn verblijf in Italië, van 1506 tot 1509, behaalde hij op 4 september 1506 het diploma van doctor in de godgeleerdheid te Turijn | |
[pagina 351]
| |
Ga naar eind(74). In november daarop begon hij om tamelijk onverwachte redenen zich ten dele te ontdoen van zijn kloosterklederenGa naar eind(74); de paus had hem overigens ontslagen van bepaalde verplichtingen van zijn orde, wat nadien paus Leo X in 1517 op zijn dringend vertoog bevestigdeGa naar eind(45). Een paar bladzijden verder, onder anno 1512, herhaalt heer Oldecop deze mededelingen met wat andere woorden: dat Luther ‘hedde de cappen datmal utgetogen und itligeGa naar eind(75) jare in wartligen kledern studeret. Aver men befrochteGa naar eind(76) sik, he hedde de cappen liggen laten, alse dar bevorn Erasmus von Rotterdam gedan hadde und toch na sinem teinjarigen studio in wertligen clederen, ome nagegevenGa naar eind(77) dorch den pawest, nicht wedder to closter’Ga naar eind(78). In de dienst staande van bisschop Balthazar Mercklin had, toen deze zich in 1529 als ‘commissarius der keiserlichen majestat’ naar de rijksdag te Speier begaf, onze kroniekschrijver hem achterna te rijden. Tussendoor vermeldt hij dan dat zijn heer ‘To FriiburchGa naar eind(79)... bi Erasmo to gaste’ wasGa naar eind(80). Uit de biografie van Erasmus is bekend dat hij na wrijvingen en moeilijkheden met de leidende geestelijke kringen te Leuven voor zijn veiligheid was uitgeweken van AnderlechtGa naar eind(81) naar Basel in Zwitserland en nimmer nog nu de voet weer op de nederlandse bodem zou zetten. Hij verbleef er van november 1521 tot 13 april 1529Ga naar eind(82). Maar toen Basel op zijn beurt de hervorming van de kerk invoerde, verhuisde hij naar het katolieke Freiburg. Hij werd er feestelijk verwelkomd; de stadsraad verleende hem onderkomen in het huis ‘Zum Walfisch’, dat eenmaal ten behoeve van keizer Maximiliaan I er werd opgetrokkenGa naar eind(83). Later schafte hij er zich een andere woning aanGa naar eind(83), welke hij tot juni 1535 bewoont. Toen keerde hij weer naar Basel, waar hij het huis ‘Zum Luft’ betrokGa naar eind(84). Een tijdlang was hij zinnens opnieuw naar Freiburg te gaan wonen, doch besloot uiteindelijk zijn eigendom ginder te verkopen en alles wat hem toehoorde naar Basel te laten overbrengenGa naar eind(85). Weinige maanden nadien verwisselde hij hier dan het aardse met het eeuwige. Verder in zijn kroniek komt Oldecop terug op het bezoek van bisschop Mercklin bij Erasmus te FreiburgGa naar eind(86). Dat het plaatsvond, verklaart hij ditmaal hierdoor dat zijn meester en Erasmus studiemakkers te Bologna in Italië geweest waren, dat ‘beiden to Bononien tosamende studeret hadden’. | |
[pagina 352]
| |
Mercklin werd alsdan ter tafel genodigd door Erasmus. Johan Oldecop bediende hem gedurende de maaltijd en bleef nog nadien aanwezig in de eetkamer, weshalve hij het onderhoud van beide vooraanstaande mannen bijwoonde en hun woord en wederwoord kon vernemen. Het ontging hem aldus niet dat op zeker ogenblik te berde kwam hoe ‘Erasmus dar bevorn in einen erdom gefallen und hadde gemeint, ok von sich gesecht, nemant scholde sik des lidens und dodes Christi bekummeren eder bewenen, wente dar were unse salicheit ut erstanden und unse ewige frowede’ (= w.z.w.: Erasmus was te voren in een dwaling gevallen en had geloofd, ook voorgehouden, dat niemand kommer moest ondervinden om het lijden en de dood van Christus noch die bewenen; want daaruit was onze zaligheid voortgekomen en onze ewige vreugde). Bisschop Mercklin verweet Erasmus vriendelijk deze vergissing en verzocht hem bescheid te geven op zijn vraag, hoe hij ‘to der unkristlichen lere und erdom’ - tot die onchristelijke leer en dwaling - was gekomen. Hoe luidde hierop het antwoord van de Rotterdammer, die daarbij de tranen in de ogen stegen: ‘sede Erasmus (und de tranen stegen ome in de ogen): Leve broder, ik hadde gelesen, aver nicht wol gelesen und vorstan: Angeli pacis amare flebant. Esaie 33. Derhalven magstu mi de dorheit vorduldenGa naar eind(87)’. En Erasmus ging voort: ‘Ik hebbe ok itliche bocher geschreven, alse Militem christianum, Spongiam, und vastGa naar eind(88) vele fabulen in mine Colloquia gesettet und im druck utgan laten. De sulven werden alle minen anderen guden boeken schaden don und in ein bose geschrei forenGa naar eind(89); und konde komen umme der boke willen, de ik der jugent umme des ciceronischen latins willen utgan laten, de anderen mit den vorachtet und damnerit worden’. Met alles behalve zelfverheffing velde Erasmus dus een eigen oordeel over ettelijke geschriften uit zijn veder, althans wat hun inhoud, getoetst aan de katolieke leer, betrof; hij kwam er voor uit dat hij ze de wereld had ingezonden met het filologisch doeleinde, de studerende jeugd te bekwamen in de kennis van het klassieke Latijn; zij nu konden het met zich brengen dat samen met hen zijn overige werken zouden worden veracht en veroordeeld door de weldenkenden. En zijn voorgevoel als 't ware hieromtrent werd mettertijd bewaarheid! Want nog in de aanvang van de 18e eeuw, anno | |
[pagina 353]
| |
1714, horen wij een hollandse reiziger doorheen onze vlaamse gewesten - zo goed als zeker een ontwikkeld Leidenaar, in zijn handschriftelijk joernaal - naar hetwelk wij reeds verwezenGa naar eind(90) - vaststellen, hoe, althans in de boekerij van de toenmalige abdij Sint-Michiel te Antwerpen, werken van Erasmus op een plaats apart werden gehouden. De St. Michielsheren leiden hem rond ook in hun biblioteek, die hij ‘redelijk fraai’ vond; ‘daar waaren schoone werken, maar weinige raare boeken, soo dat de Bibliotheek met de rest van haar klooster niet overeen quam; de Gereformeerde en andere verboden boeken waaren in kasten afgeslooten, daar onder sag ik van Meterens Nederl. Hist., Erasmi Comment. in N.T., Theologie Morale en andere’Ga naar eind(91). Niet meer dan drie van deze werken laat Oldecop Erasmus met hun titel citeren: Miles christianus, Spongia en zijn ColloquiaGa naar eind(92), waarvan het eerste dan nog in verkorting wordt aangehaald voor ‘Enchiridion militis christiani’. Ook de slotregels van deze alinea in de kroniek van Oldecop zijn beachtenswaard: ‘Dusse wort ik von dem Erasmo Roterdamo 1529 gehoret hebbe, und bekande datmal, he 71 jar olt were. Seven jar darna is he in got vorscheden’. Deze laatste toevoeging is werkelijk waar en juist: Erasmus overleed in 1536. Van belang is wel de aanduiding dat hij bij het bezoek van Mercklin en Oldecop de eenenzeventig jaar had bereikt. Men weet dat de geleerde zich minder graag uitliet en minder kordaat over zijn geboorte, ter wille van de onzalige omstandigheden, waarin zijn ouders verkeerden toentertijde. Reeds in de zomer van 1516 te Londen bereidde hij een autobiografisch geschrift voor en trachtte bij paus Leo X te bereiken dat zijn onwettige geboorte geen hinder zou betekenen voor zijn toekomstige promotiesGa naar eind(93). De familie van zijn vader had zich immers verzet tegen diens huwelijk; hij week daarop uit naar Rome en vond er zijn bestaan als manuskriptenschrijver. Toen het gerucht hem ter ore kwam dat zijn verloofde - de dochter van een geneesheer in de gemeente Zevenbergen - overleden was, trok hij zich uit de wereld terug en ontving de priesterwijding; hij bleef ook priester nadat hij naar het vaderland was weergekeerd en vaststellen mocht dat men hem met een vals nieuws nopens zijn geliefde om de tuin had geleidGa naar eind(94). Zo komt het dat voor de aangifte van Erasmus' geboortejaar men aarzelde tussen 1466Ga naar eind(95) en 1468 of '69, welk laatste thans algemener daarvoor wordt | |
[pagina 354]
| |
gehoudenGa naar eind(20). Hier horen wij echter met duidelijkste nadruk Oldecop de geboorte van de humanist doen opklimmen tot tien jaar vroeger, tot 1458 zeer bepaald. Bij deze bladzijde zal men zich moeten blijven herinneren dat zijn kroniek gewoonweg als zeer betrouwenswaardig mag worden beschouwd waar ze eigen belevenissen van haar opsteller behelst of feiten verhaalt, waarvan hij oog- of oorgetuige is geweest. Met een kleine uitweiding mag in dit verband worden vermeld dat Erasmus eigenlijk op de voornaam ‘Geraard’ of ‘Geert’ was gedoopt, die ook zijn vader reeds droeg; weshalve hij, naar toenmalig gebruik, feitelijk ‘Geert Geerts’ was geheten. Hij beeldde zich in, dat dit samenhing met het werkwoord ‘geren, begeren’ en vertaalde zijn naam in het Latijn en het Grieks met ‘Desiderius Erasmus’, van het latijnse ‘desiderare’ en het griekse ‘érãn’. De humanisten, besloot een duitse naamkundige, Dr. Rudolf Kleinpaul, verstonden niet veel van hun eigen moedertaalGa naar eind(96). Op zijn vermelding van het afsterven van Erasmus in 1536 laat Oldecop nog de goedhartige, vrome verzuchting volgen: ‘Got troste sine sele! Amen’. En hij besluit: ‘Wente he heft gude latinische bocher hinder sik gelaten’. Zijn humanistische neiging en waardering gaven hem dus uiteindelijk een genadig oordeel in over de schrijver, met wiens optreden en werking hij veelal niet akkoord had kunnen gaan. De ongemene populariteit van de geschriften van Erasmus onder de geleerde tijdgenoten is sinds lang en ten volle naar het licht gekeerd geworden. Hoe verbreid ze waren onder de ontwikkelden van toen komt konkreet uit bij een nazicht van hun librye ofte boekenschat. Voor een vlaamse stede als Mechelen bijv. valt zulks niet moeilijk, dank zij de vele boedelbeschrijvingen van sterfhuizen van voor en na 1500, meestal van geestelijken en priesters aldaar gevestigd, zoals ze bewaard werden in onderscheiden handschriftelijke bundels, toehorend aan het archief van het aartsbisdom en 't kapittel van de Sint-RomboutskerkGa naar eind(97). Immers te Mechelen is Erasmus ook te gast geweest een tijdlang, al in de jaren 1493-94, toen hij oorlof had gekregen om het ambt van secretaris te aanvaarden bij Hendrik van Glymes, bisschop van Kamerijk en heer van Bergen-op-Zoom, en hem als dusdanig begeleidde op zijn vele verplaatsingen, naar Bergen en Brussel en Mechelen o.a.Ga naar eind(98), tot wanneer hem werd toege- | |
[pagina 355]
| |
laten de universiteit te Parijs te gaan bezoeken; hier verkreeg hij onderkomen in het kollegie Montaigu voor onbemiddelde stu denten, alwaar de Mechelaar Jan StandonckGa naar eind(99) fungeerde als provisorGa naar eind(100). Eertijds schijnt er in de voorgevel van het huis nr 72 aan de Steenweg een borstbeeld van Erasmus te zijn aangebracht, waaronder zijn geboorte- en sterfjaar waren vermeld op rijm: ‘Anno 1476 Den 8 october gebaert/Erasmus voormaert/is den 12 juli 1536 geaert’Ga naar eind(101). Als wij in de bovenbedoelde ‘Inventaria mobilium bonorum’ slechts een paar grepen in den blinde doen, zo komt uit, dat heer Johannes Baesrode, in 1529 overleden als kapelaan van St. Romboutskerk, een ‘De contemptu mundi’ en een ‘Colloquia’-bundel van Erasmus in zijn bezit hieldGa naar eind(102), gelijk heer Georgius Calewarts, eveneens in 1529 gestorven, de ‘antibarbari’ naast ‘morie erasmj’, zijn ‘parafrases epistole pauli’ naast zijn ‘compendium’ en ‘colloquia’ verzameld hadGa naar eind(102). Ten jare 1526 op de veiling van het sterfhuis van heer Egidius de Kammere werden een ‘novum testamentum erasmj’ voor 4 st. 1/2 br. en drie ‘kleine boekjes van Erasmus’ voor 1 bl. 9 t. toegewezenGa naar eind(102). Bij magister Johannes Piscator, alias De Visschere, rector van het mechelse Standonckgesticht, waren voorhanden: ‘Enchiridion erasmi cum aliis’, ‘paraphrases erasmj in iiij evangelia’, het ‘liber directa permutatione Erasmi’ en ‘enarrationes erasmi in aliquot psalmos’Ga naar eind(103). De kapelaan in St. Romboutskathedraal Romanus Verbeke (†1530) had zich de ‘antebarber erasmj’ aangeschaftGa naar eind(102). Doch ook bij vooraanstaande burgers te Mechelen vond men werk van Erasmus op de boekenrekken. Bijv. bij magister Gerard de malderen, geneesheerGa naar eind(104), had men een ‘formularium colloquiorum Erasmj’ kunnen openslaanGa naar eind(105); er diende een ‘liber Erasmj Rotherodamj canonicj Ordinis divi Augustinj’ te worden opgetekend door de boedelbeschrijvers, die op 11 maart 1531 aan het werk togen in het woonhuis aan de Melaan van wijlen de edelvrouwe Jehanne de groz, vrouwe van Maigny, Roest, Jasse etc.,Ga naar eind(106) weduwe van ridder Thomas de Plaines, in leven kanselier van koning Filips de Schone van Spanje en tijdens diens afwezigheid buiten de Nederlanden in 1501-02 belast met de waakzame zorg over de drie kinderen van de vorst, waaronder de latere keizer Karel VGa naar eind(107). Heer ende Meester Andries de | |
[pagina 356]
| |
Roubaix, overleden in 1543 als ‘Raedt des keyserlicken Majesteit in zijnen grooten Raide geordineert’, was de bezitter van een ‘Erasmus: de preparatione ad mortem cum alijs’, een ‘Erasmus De copia Rerum et verborum’, een ‘Lucubratiuncule D. Erasmj Ro.’ en de ‘Paraphrases Erasmj in matheum’; de ‘Adagia Erasmj de Ro.’ had hij in dubbel exemplaar zo waarGa naar eind(108). Het gaat wel lijken alsof Erasmus' geschriften na 1530 - dus in zijn tijd van uitgesproken oppositie tegen Luther - nog geredelijker bij mechelse geestelijken voorkomen. Een van hen, Rumoldus Pomperlinck (†1534) was in het bezit van de ‘paraphrases erasmj; erasmj in evangelium Johannis’ en ‘paraphrases erasmj in evangelium luce’, in leder gebondenGa naar eind(109). Magister Nicasius Baeck (†1534 eveneens) had ‘in asseribus’Ga naar eind(110) gebonden exemplaren van de ‘Institutio principis christianj rotherdamij’, ‘liber erasmj rotherdamj in evangelium Johannis, lingua per desiderium erasmum rotherodamum’ en ‘Epistole apostolice erasmj’; nog een ‘libellus erasmj de morte’, 'twelk bij de veiling van zijn inboedel werd toegeslagen voor 5 d. 6 t, terwijl een ‘diatribe erasmj’ maar 4 d. 3 t. gingGa naar eind(109). Heer Jan van Hove omtrent dezelfde tijd was eigenaar van een ‘paraphrases erasmj in novum testamentum’Ga naar eind(109). Nog heel wat meer namen van mechelse lezers van Erasmus zouden wij hier kunnen noemen. Boven allen spant evenwel de kroon dominus et magister Marcus Bartholomeus, bedienaar van St. Salvatorskapel in St. Romboutskerk. Hij is ons tevens bekend als apostolisch notarius; want hij schreef als dusdanig de uiterste wilsbeschikking neer op 24 november 1511 van het mechelse echtpaar Anthonijs Franchoys en Katheline sDonckers, het ondertekenende met ‘marcus bartholomeus de rethy, presbyter Leodiensis diocesis’ en de spreuk ‘Sors omnia versat’Ga naar eind(111). In zijn sterfhuis werd met de inventaris aangevangen op 10 oogst 1533Ga naar eind(109). Hij vorderde niet minder dan vijftien in-foliopaginae, tamelijk dichtbeschreven, wat verklaarbaar maakt dat de boedelbeschrijving niet op één dag beëindigd kon worden, doch werd voortgezet op 12 en 20 oogst daarna. Zo maar drie en een halve bladzijden daarvan werden in beslag genomen door de titels van de boeken, door hem bijeengebracht. Wel is niet te zeggen wat ermee gebeurde; want als een paar weken later, op 9 september, zijn nagelaten goed in openbare veiling komt, is met geen woord sprake van zijn boekenverzameling. Nochtans mocht ze alleszins | |
[pagina 357]
| |
merkwaardig heten en zeer genegen moet hij ze hebben verzorgd. Zo had hij een dozijn bundels ‘in asseribus’ en tientallen ‘in asseribus et coreo’ naast een halfhonderd andere nog. 't Waren meestal werken van stichtelijke aard, maar ook uitgaven van Horatius, Ysocrates, Sallustus, Therentius met kommentaar door Berlandus, Aristoteles, Seneca, Boëtius en nog meer klassieke auteurs; naast hen dan nog eigenaardige geschriften als de ‘grammatica melan(ch)tonis’, Juvenalis, Hippocrates, de ‘secreta mulierum’ door Albertus Magnus, nog een ‘regimen sanitatis’ en zo waar ‘brieven van Carolus en Philippus’. En wat had hij van Erasmus aangekocht? O.m. een ‘ratio seu methodus erasmj, Lucubrationes, de conscribendis epistolis enchiridion, lingue, libellus confitendj, querella pacis’; verder ‘colloquia de anno xxxprimo, progymnastata, epistole’; ook de ‘epistola nuncupatoria ad carolum cesarem cum parafrasibus... in matheum’, alsmede een paar dichterlijker boeken en de ‘institutio principis christianj’. Alles samen had priester Marcus Bartholomeus meer dan twintig verschillende werken van Erasmus verzameld. Men mag daaruit voorzeker afleiden dat hij een bewonderaar van de noordnederlandse humanist is geweest. 't Blijke nog hieruit dat van in het begin van zijn inventaris onder de voorwerpen, voorhanden ‘in de camere’ van den ‘testateur’, dus wel in zijn gewone zitkamer, was op te schrijven ‘een looten aensicht van herasme’. Dit slaat natuurlijk op een loden penning met de beeldenaar van Erasmus. Medailles van die aard vervaardigden reeds in 1519 Quinten MatsijsGa naar eind(112) en in 1531 M. HohenauerGa naar eind(113), echter uit edeler metaal. Is het uitgesloten dat heer Bartholomeus nog meer dan een bewonderaar van hem is geweest, nl. een persoonlijke kennis? Hij had hem wellicht te Mechelen ontmoet en was dan bekend en bevriend met hem geraakt, gelijk de vooraanstaande edelman in die stad, Hieronymus Busleyden, ofte Buslidius, het is geweest. Deze ‘doctor utriusque juris’ van de universiteit te Bologna, priester gewijd, kanunnik o.a. van St. Romboutskerk te Mechelen, tresorier en aartsdiaken te Brussel, archidiaken te Kamerijk en proost van St. Pierre te Aire, in Artesië, protonotarius van de H. Stoel, raadsheer en meester der rekwesten bij de Grote Raad te Mechelen, geboren te Aarlen omstreeks 1470, overleed op 27 oogst 1517 te Bordeaux aan de gevolgen van pleuris gedurende een reis naar Spanje, waarheen hij de latere keizer Karel V was | |
[pagina 358]
| |
voorafgegaan. Een voorgevoel van zijn onverhoedse dood had hem op 23 juni 1517 een testament in het Latijn doen dikteren en eigenhandig ondertekenenGa naar eind(114). Daarin legateerde hij o.a. een belangrijke som gelds voor de inrichting van het volgende jaar af van leergangen in de griekse, latijnse en hebreeuwse talen bij het St. Donaaskollegie van de universiteit te Leuven of zo nodig bij het Atrechtse kollegie. Dienvolgens kwam anno 1520 met de hulp van zijn broeder Gillis van Busleyden en Erasmus het vermaarde Collegium Trilingue, alias Collegium Buslidianum aldaar tot standGa naar eind(115). Het dient te worden beschouwd als de verwezenlijking van een door Erasmus opgevatte planGa naar eind(20) en dus feitelijk als een schepping van de rotterdamse humanist. Onloochenbaar immers oefende deze een diepgaande invloed op Hieronymus van Busleyden uit; hij is te gast geweest, overigens gelijk de engelse kanselier Thomas Morus, in diens statige herenwoning aan de huidige St. Jans- en de Mérodestraten te Mechelen, waar thans het stedelijk museum is ondergebracht en voorheen de muziekakademie en de Bank van lening werden opengehoudenGa naar eind(116). Wie weet, hoeveel werken van zijn humanistische vriend heeft Busleyden op zijn beurt in bezit gehad? Wij zijn daaromtrent in genen dele ingelicht, omdat ze niet ter sprake komen in het verslag van de openbare veiling van zijn huisraad, die plaats heeft gehad op 1 december 1518 en werd voortgezet op 15 februari 1519 te MechelenGa naar eind(117). Toch had hij de verkoop van een deel van zijn boekenschat door zijn testament in uitzicht gesteld, waar het uitdrukkelijk last gaf ‘het schoon en rijk missaal, hem door de bisschop van Atrecht, goeder gedachtenis, geschonken, en tevens de andere rijke en kostbare boeken, versierd met zijde of zilver, met de hand op perkament geschreven, te veilen, zodat de opbrengst ervan tot nut en voordeel van de toekomende uitvoering van zijn uiterste wilsbeschikking kon worden aangewend’. Klinkt hierin niet wat trots op de uitzonderlijke banden en handschriftelijke bundels op, die hij had weten te vergaren? Maar zijn overige boeken? Die had hij gelijk zijn huisorgel en zijn muntenverzameling bepaald vermaakt en wel aan het kollegie der Drie Tongen, waarmee hij zijn naam zou verbinden. Zijn testament vervolgt immers: ‘Ik wil dat alle andere boeken welke ook maar, van welke stof, taal of spraak ook, gedrukt of geschreven, samengebracht worden in het kollegie, waarin de leerlingen of beursgenieters, waarover verder, door mij of mijn testament- | |
[pagina 359]
| |
uitvoerders zullen geplaatst worden’. En wij herhalen onze vraag van daareven: Wie weet hoevele werken uit de veder van Erasmus bevonden zich daaronder? Wij durven menen dat aan dit alles bondig nog eens weer mocht worden herinnerd tot besluit bij het relaas van heer Johan Oldecop, dat wij aan Erasmus zelf het woord hoorden verlenen. |
|