Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde. Nieuwe reeks 1958
(1958)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||
Een dramatische robinsonade van Willem Bilderdijk
| |||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||
om de maar naar huis te dragen,
Dat al de Grieken door de Trojers zijn verslagen’Ga naar voetnoot(1).
Dr. J. Bosch brengt deze inhoudsopgave in verband met de niet beantwoorde liefde van de dichter voor zijn nicht Michilda Maria Pelgrom de Bie en komt daardoor tot een merkwaardige voorstelling van het toneelstukje. Hij meent dat er een tweede minnaar optreedt die de eerste verdringt, doch omkomt in een duel. Ook de geliefde sterft. ‘Aan de verdere uitwerking is B. naar het schijnt, nimmer toegekomen. Maar zijn fantasie projecteert hier in de ellende van den eersten minnaar eigen toestand,’ aldus BoschGa naar voetnoot(2). Met Kollewijn meent hij dat het stuk niet nader bekend is. Dit is echter onjuist. Het hier bedoelde toneelspel is geen ander als het voor Kollewijn onvindbare stuk met de titel Inkle en ZelisGa naar voetnoot(3). Ik vond er belangrijke gedeelten van terug in de Verzameling-Leeflang van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage en in de Koninklijke Bibliotheek aldaar. In de eerst genoemde kollektie bevindt zich het handschrift van de eerste twee bedrijven en een gedeelte van het derde bedrijf; in de Koninklijke Bibliotheek berust een papier met een kort overzicht van het tweede, derde, vierde en vijfde bedrijf. Bovendien schreef Bilderdijk er het klad op van enkele tonelen die zijn uitgewerkt in het handschrift uit de kollektie-LeeflangGa naar voetnoot(4). De inhoud van het stuk is de volgende. De Engelsman Inkle werd verstoten door zijn geliefde Zulima (ontwerp K.B.: Julia) en is uit Engeland vertrokken. Hij lijdt schipbreuk en komt terecht op een onbekend eiland waar hij wordt verzorgd door de inlandse Zelis, die zijn minnares wordt. Na verloop van tijd blijkt dat hij Zulima nog steeds liefheeft. Dan landt zijn jeugdvriend Macbride (ontwerp K.B.: Batko) op het eiland. Hij blijkt door Zulima te zijn uitgezonden om Inkle bij haar terug te brengen. Er ontstaat nu een tweestrijd in Inkle. Macbride wil hem | |||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||
overhalen Zelis te verlaten, doch hij besluit haar mee te nemen naar Europa. Van Macbride verneemt Zelis tenslotte de ware gesteldheid van Inkles hart. De trouwe inlandse neemt dan vergif in en sterft. Macbride en Inkle verlaten daarop het eilandGa naar voetnoot(1). Deze geschiedenis klopt met hetgeen Bilderdijk mededeelt in zijn brief van 20 augustus 1783 aan Uylenbroek. De inhoud is inderdaad rampzalige liefde en er treden slechts drie handelende personen in op, van wie de derde (Macbride-Batko) eerst verschijnt in het tweede bedrijf. Het slot wijkt evenwel af: in het toneelstuk zijn er immers twee overlevenden: Inkle, die oorspronkelijk ook had moeten sterven, verlaat met Macbride het eiland. Alleen Zelis gaat ten onder. Bilderdijk heeft zijn opvatting dus tijdens het schrijven gewijzigd. Daarom zal hij ook de titel van het stuk hebben veranderd. Oorspronkelijk stond er boven het handschrift-Leeflang: Inkle en Zelis; nadien werd de volgorde dier namen omgekeerd. De dichter heeft zich trouwens meer met het motief van een door haar trouweloze geliefde achtergelaten inlandse beziggehouden. In de kollektie-Leeflang is het handschrift aanwezig van een gedicht met de titel Yarico aan InkleGa naar voetnoot(2). Deze Yarico is niemand anders als Zelis. Zij is met haar kind door haar echtgenoot achtergelaten en schrijft hem nu een brief om hulp. Daarin wordt Inkle herinnerd aan:
Dien dag, waar op ik u aanschouwde de eerstemaal,
Toen gij, door 't woên des winds werd op ons strand geslagen,
Ten prooie aan hongersnood en 't alvernielend staal.
Yarico heeft toen zijn leven gered, doch nadien heeft hij haar en het kind verlaten, want:
Een enk'le hand vol gouds is meer aan Inkle waard,
Dan zij die in zijn druk grootmoedig durfde deelen,
Wier medelijden hem het daglicht heeft gespaard.
| |||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||
De brief besluit met de uitroep:
Hoe dikwerf smaakten wij de tederste Echtvermaaken!
ô Hemel! was dit al slegts laffe veinzerij?
Blijkens de spelling moet dit gedicht geschreven zijn vóór het jaar 1778Ga naar voetnoot(1). Hetzelfde geldt voor een prozafragment over Yarico en InkleGa naar voetnoot(2). Dit proza volgt het gedicht op de voet. Ook nu weer is Inkles gouddorst er de oorzaak van dat hij zijn minnares in de steek heeft gelaten. Dat is niet het geval in het toneelstuk. Wel in overeenstemming daarmee is echter dat Inkle zeker bij Yarico (=Zelis) zou zijn gebleven, indien niet een andere Europeaan hun rust in de wildernis had verstoord. Waar het gedicht met de hierboven weergegeven wanhopige vraag van Yarico eindigt, vervolgt immers het proza-fragment: ‘Neen, zij waaren ongeveinst. Mijn minnaar had niet voorgenoomen zijne wederhelft der vrekke goudzucht op te offeren, wanneer aan onzen oever het vreeslijk gevaarte verscheen, gereed mij mijn vaderland, minnaar, geluk en vrijheid tevens te ontrooven. Gij ontdekte hetzelve, vlood daar heen, kwaamt te rug, en bood mij aan, mij naar uwe geboorteplaats te begeleiden.’ Yarico geeft uitdrukking aan haar heimwee naar de streek waar zij geboren is, en waar ze kon genieten van de heerlijke natuur, ‘onbesmet van 't bedrog der Européers’. Uit het vervolg blijkt dat Inkle zijn ‘zwangere Echtgenoote’ op Jamaica heeft achtergelaten: als slavin. Het kind wordt haar later afgenomen en zij werd gedwongen ‘een vreemd schepsel’ te zogen. De inlandse is daarop met haar zuigeling gevlucht. Na een uitputtende tocht door de bossen, is ze neergevallen. Later werd ze gevonden door een behulpzame grijsaard, die haar heeft aangeraden deze brief aan Inkle te schrijven, om hem zijn misdaad te doen inzien. Misschien dat hij dan nog tot inkeer komt. Als dat zo is, kan hij ervan verzekerd zijn dat Yarico hem vergiffenis heeft geschonken. | |||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||
Beide stukken laten ons Yarico zien als de trouwe inlandse, die het slachtoffer is geworden van een harteloze Europeaan wiens daden slechts worden bepaald door zijn geldzucht. De Inkle-figuur in het toneelstuk is nochtans milder getekend. Van geldzucht is geen sprake. Het is zijn vroegere liefde die hem ertoe brengt het eiland te verlaten waar hij met Zelis gelukkig is geweest. Zelis heeft geen kind van hem; en de bedoeling is dat zij samen met hem vertrekt. Zodra zij echter weet dat Inkles liefde naar een ander uitgaat, pleegt ze zelfmoord. | |||||||||||||||||||
IIIn hoeverre is Bilderdijk in het thans uit te geven werk oorspronkelijk? Bij de beantwoording van deze vraag heeft het zijn nut rekening te houden met het zojuist opgemerkte verschil tussen het gedicht en het prozafragment van voor 1778, en het later geschreven toneelstuk. Behalve de verandering in het karakter van Inkle, valt in het toneelstuk op dat Yarico een andere naam heeft gekregen. De aanhankelijke inlandse wordt later Zelis genoemd, een verandering die wellicht te verklaren is als men rekening houdt met de mogelijkheid dat Bilderdijk geïnspireerd is geworden door verschillende voorbeelden. Het uitgangspunt voor zijn Yarico-fragmenten is een motief dat reeds wordt aangetroffen in de Voyages en Afrique, Asie, Indes Orientales et Occidentales van Jean Moquet, in 1616 verschenen te Parijs en nadien verschillende malen herdruktGa naar voetnoot(1). Het is de geschiedenis van een Engelse stuurman die door schipbreuk terechtkomt op de kust van Brazilië. Hij wordt gered door een inlandse met wie hij samenleeft en door onherbergzame streken trekt, tot ze tenslotte een Engels schip vinden. De stuurman gaat dan aan boord, maar laat zijn vroegere geliefde met hun beider kind achter: ‘Mais elle, se voyant ainsi délaissé de celuy qu'elle avoit tant aimé, et pour qui elle avoit abandonné son pays et les siens et l'avoit si bien guidé et accompagné par les lieux où il fust mille fois mort sans elle, pleine de rage, après avoir fait quelques regrets, elle prit son enfant et le mettant en deux pièces, elle en jetta une moitié | |||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||
vers luy en la mer, comme voulant dire que c'estoit sa part; et l'autre, elle l'emporta avec soy, s'en retournant à la mercy de la fortune et pleine de deuil et desconfort.... Comme les matelots lui demandoient qu'elle estoit ceste femme, il respondit que c'estoit une sauvage et qu'il n'en falloit faire aucun compte......’Ga naar voetnoot(1). Dit gegeven werd in 1657 opnieuw bewerkt door de Engelsman Richard Lingon. In diens A true and Exact History of the Island of Barbadoes treft echter een kleine verandering die voor ons van belang isGa naar voetnoot(2). De Engelsman laat nu zijn inlandse niet zonder meer achter, doch verkoopt haar als slavin. Lingon deelt ook de naam der verstotene mee. Ze heet... Yarico! Het was Steele die in 1711 een nieuwe versie van het verhaal gaf in de Spectator. Bij hem wordt Yarico eveneens verkocht maar - om een betere prijs te krijgen - vermeldt haar Engelse ‘minnaar’ bij de verkoop dat ze een kind verwacht. De Engelsman wordt met name genoemd. Hij heette: Thomas Inkle en was afkomstig uit LondenGa naar voetnoot(3). Uit het bovenstaande mag nochtans niet worden gekonkludeerd dat Bilderdijk voor zijn Yarico-fragmenten heeft gebruik gemaakt van de Spectator. Steeles versie viel namelijk op het vasteland in handen van verschillende lezers die zich niet konden weerhouden de stof op hun beurt te bewerken. Zo moet er een Duitse Yarico in verzen bestaan door Gilbert, en een Franse van SedaineGa naar voetnoot(4). In 1756 ontdekte Joh. Jakob Bodmer het Spectatorverhaal en gaf er eveneens een eigen bewerking van. Nog hetzelfde jaar schreef Salomon Gessner daar een vervolg op. Leemann van Elck zegt over de inhoud: ‘Inkle verkauft aus schnöder Gewinnsucht seine farbige Yariko, die ihn vom Tode errettete, und ihm in Liebe zugetan ist. Er wird vom Gouverneur für fünf Jahre zum Sklaven gemacht. Er beginnt seine schlechte Tat einzusehen und will die Ketten als Busse weitertragen, trotzdem sich jemand erboten hat, ihn loszukaufen. Erst als er erfährt, dass Yariko das Lösegeld selber gebracht hat, nimmt er die Freiheit wieder an’Ga naar voetnoot(5). Deze uitbreiding van Gessner werd | |||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||
o.a. in 1761, 1762 en 1772 in het Frans bewerkt en was bovendien het uitgangspunt voor het Duitse toneelstuk Inkle und Yariko van Joh. Heinrich Faber, dat verscheen in 1768 en nadien werd vertaald in het FransGa naar voetnoot(1). Samen met enkele andere lezingen, was Gessners bewerking ook de bron voor een sentimentele roman die in 1778 verscheen onder de titel Inkle et Yarico, Histoire Américaine tirée en partie de l'Anglais et en partie de l'AllemandGa naar voetnoot(2). We zijn daarmee gekomen tot een tijdstip waarop de beide Yaricofragmenten van Bilderdijk reeds bestonden. Hun inhoud toont duidelijk aan dat Bilderdijk geen rechtstreekse invloed van de toevoegingen door Gessner kan hebben ondervonden. De Nederlandse dichter geeft een brief die door Yarico aan Inkle wordt geschreven, nadat ze door hem is verkocht en met haar kind aan de slavernij is ontkomen. Het lijkt me niet uitgesloten dat dit brief-motief weer samenhangt met een door Chinard genoemd stukje van Dorat: Lettre de Zeila, jeune sauvagesse, esclave à Con- | |||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||
stantinople, à Valcour, officier français. Zeila is eveneens een inlandse die als slavin werd verkocht; van uit haar gevangenschap schrijft ze haar minnaar Valcour. Hiermee houdt evenwel de overeenkomst met Yarico opGa naar voetnoot(1). Mij onbekend gebleven bewerkingen van het Yarico-tema zouden ons misschien Bilderdijks voorbeeld kunnen doen kennen, aangenomen althans dat er een onmiddellijk voorbeeld bestaat. Opmerkelijk is overigens de naam Zeila, die misschien iets te maken heeft met het feit dat Bilderdijk zijn Yarico later Zelis is gaan noemen. De bespreking van Bilderdijks toneelstuk zal ons de gelegenheid geven op deze naamskwestie terug te komen.
***
Om te beginnen zij vastgesteld dat ik er niet in ben geslaagd een toneelspel op te sporen dat zonder enige twijfel de bron is van Zelis en Inkle. Dit bewijst uiteraard niets. De ontzaglijke hoeveelheid werken die Bilderdijk reeds in 1783 gelezen moet hebben, is immers voor een groot gedeelte onbekend. Bovendien was een verlaten eiland wel zo'n geliefd oord in de achttiende-eeuwse literatuur, dat het bijna onmogelijk moet worden geacht, juist het ene literaire eilandje terug te vinden waarop Zelis en Inkle vertoefden. Instruktief zijn in dit verband de lotgevallen van Gessners gedicht Der erste Schiffer (1762), waarin verhaald wordt hoe een zeeman zijn geluk vindt op een zo goed als onbewoond eiland. Daar ontdekt hij namelijk zijn Melida, die de liefde nog niet kent en met haar moeder in eenzaamheid leeft. Dit gedicht werd naverteld in bijna alle talen van Europa. Leemann-van Elck somt in zijn kostbare boek over Gessner meerdere bewerkingen op in het Frans, Engels, Italiaans, Siciliaans, Pools, Zweeds, Deens, Noors, Nederlands, Servisch, Hongaars, Portugees, Spaans, Grieks, Roemeens en KroatischGa naar voetnoot(2). Paul van Tieghem meent dat ook de Vittoria d'amore van Gaspare Gozzi is ontstaan onder invloed van Der erste Schiffer. Met name zou de idee van een afgelegen eiland waar de liefde onbekend is, aan het gedicht | |||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||
van Gessner moeten zijn ontleendGa naar voetnoot(1). Zonder deze mogelijkheid te ontkennen, merk ik op dat Gozzi iets dergelijks ook in de Italiaanse literatuur heeft kunnen vinden. Zijn door Van Tieghem bedoelde poemetto verscheen in 1772Ga naar voetnoot(2). Doch reeds in 1752, dus tien jaar zelfs voor de publikatie van Der erste Schiffer, had te Wenen de premiere plaats gevonden van het zangspel L'Isola disabitata door Pietro MetastasioGa naar voetnoot(3). En in dit stukje treft men evenzeer de door Van Tieghem opgemerkte idee ‘d'une ile séparée du reste du monde, où l'amour est inconnu’. Belangrijker is overigens dat Metastasio's zangspel meerdere overeenkomsten vertoont met de Zelis en Inkle van Bilderdijk. Dat de Nederlandse dichter het werk van Trapassi goed kende, is mij zeer duidelijk geblekenGa naar voetnoot(4). Bilderdijk dankte deze kennis aan de Londense uitgave van Metastasio's verzamelde werken, die hij zelf in zijn bezit hadGa naar voetnoot(5). Het verschijningsjaar van deze uitgave (1784) en de datum waarop Bilderdijk aan zijn toneelstuk werkte (1783), spre- | |||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||
ken elkaar slechts tegen zolang men niet met de verspreiding van L'Isola disabitata op de hoogte isGa naar voetnoot(1). In 1760 werd het zangspel bewerkt in het Engels door Arthur Murphy onder de titel The desert Island. Twee jaar later gaf Lucas Pater dit Engelse stuk weer in het Nederlands uit als: Het onbewoonde eiland. Van die vertaling verscheen toevallig een herdruk in 1783, het jaar waarin Bilderdijk aan zijn Zelis en Inkle begonGa naar voetnoot(2). In het Voorbericht van zijn bewerking schrijft Pater: ‘Toen ik kennis kreeg aan dit Tooneelstukje van den Heere Arthur Murphy, was ik verwonderd dat niet meer dan vier Persoonaadjen, waaruit het zelve bestaat, de aandacht geduurende drie Bedryven zo levendig konden houden als ik waarlyk bevond dat zy deden: ik wierd, even gelyk de Engelsche Dichter, 'er op verliefd om deszelfs tederheid, en besloot het in Nederduitsche vaerzen over te brengen’Ga naar voetnoot(3). Het lijkt me niet uitgesloten dat Bilderdijk Murphy heeft willen overtreffen. Pater heeft bewondering voor het feit dat vier personen gedurende drie bedrijven de aandacht kunnen blijven boeien. Bilderdijks onderneming is nog gewaagder: slechts drie personen zullen er in zijn toneelspel optreden, zo schrijft hij aan Uylenbroek en de derde komt pas op in het tweede bedrijf. ‘Gebeurtenis’ is er niet in Bilderdijks stuk; en tegenover de drie bedrijven van Murphy stelt hij er niet minder als vijf! De inhoud van Paters vertaling wijkt overigens belangrijk af van de Zelis en Inkle. Constantia is met haar dochter Silvia na een schipbreuk op een onbewoond eiland achtergelaten. Zij schrijft dit toe aan opzet bij haar echtgenoot Ferdinand en beklaagt zich over diens ontrouw. Ferdinand is echter door zeerovers meegevoerd en weet zich pas zestien jaar later te bevrijden. Hij komt dan met zijn jonge vriend Henrik op het eiland, waar ze de beide vrouwen aantreffen. Als | |||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||
het gezelschap weer gelukkig naar de bewoonde wereld vertrekt, is Henrik natuurlijk verloofd met Silvia. Behalve onmiddellijk in het oog springende verschillen, bestaan er tussen Paters vertaling en het toneelstukje van Bilderdijk opvallende overeenkomsten. Wat de versvorm betreft, valt het op dat bij Pater de aleksandrijnen nu en dan worden afgewisseld door een strofisch gedicht in een andere versmaat. Hetzelfde is in Zelis en Inkle het geval. De vertaling van Lucas Pater begint met de klachten van Silvia die meent dat Constantia haar ontwijkt. Ze krijgt daardoor niet de gelegenheid haar moeder te troosten in het leed waaronder zij gebukt gaat. De klacht is dezelfde als die van Zelis m.b.t. Inkle in het begin van Bilderdijks stuk. Constantia's verdriet wordt veroorzaakt omdat zij meent verstoten te zijn door haar echtgenoot; de droefheid van Inkle heeft een soortgelijke oorzaak. De gedachte aan Ferdinand laat Constantia niet los:
Ach! kan ik Ferdinand, dien snooden, die mij haat,
Vergeeten, daar zijn beeld mij steeds voor oogen staat!Ga naar voetnoot(1)
Zo klaagt Inkle: de naam van Zulima ‘is voor eeuwig in mijn ziel gegrift’ en ‘uw beeld blijft me eeuwig bij’Ga naar voetnoot(2). Opmerkelijk is het mooie klaaglied van Inkle in het eerste bedrijf, waarin het heet dat zijn droefheid hem verhindert te genieten van de schoonheid die de aarde te bieden heeft. Bij Pater zien we hetzelfde motief, doch iets anders uitgewerkt. Hij gebruikt de dialoogvorm, en laat Silvia haar moeder wijzen op de schoonheid rondom:
Zie daar, de gulden Zon verrijst met nieuwe pracht:
Zij glinstert op het vlak der golven alles lagt.
Valeijen, heuvelen en grotten, klippen, stroomen,
't Schijnt alles op haar komst van blijdschap ingenomen
Ik bidde u, neem dan deel in de algemeene vreugdGa naar voetnoot(3).
| |||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||
Tevoren heeft zij dan reeds de vruchtbaarheid van de aarde geroemdGa naar voetnoot(1), maar ook toen was het resultaat als in Bilderdijks klaaglied: de verlaten minnaar(es) kan er de schoonheid niet meer van genieten. De door de liefde teleurgestelde rest slechts een eenzame doodGa naar voetnoot(2). In beide stukken wordt de weelderige plantengroei van het eiland ongeveer eender beschreven. Als Constantia zich beklaagt, is er echter sprake van ‘dit aaklig eiland’; geeft Inkle uiting aan zijn droefheid, dan wordt het lustoord genoemd: ‘deze wilde kust’ of: ‘deze woeste streken’Ga naar voetnoot(3). Zoals de ontmoeting van Zelis en Macbride aan het begin van Bilderdijks tweede bedrijf een komisch effect heeft, zo is dat ook het geval met de eerste ontmoeting van Silvia en Henrik. Evenals Macbride wordt Henrik getroffen door de schoonheid van de vrouw die hij zo onverwachts op het afgelegen eiland ontmoet. Doch de schone tracht te ontkomen. Macbride pakt de vluchtelinge zonder meer beet; Henrik is kalmer: ‘haar beleefd te rug haalende’, stelt hij haar gerustGa naar voetnoot(4). De in de vrije natuur opgegroeide Silvia is de onschuld en de goedhartigheid zelve; Bilderdijks Zelis heeft dezelfde goede eigenschappen. In beide stukken staat die natuurlijke goedheid van de eilandbewoonster tegenover de ondeugden van het beschaafde Europa. Bij Bilderdijk is het kontrast nader bepaald: de zorg en liefde van Zelis vormen de tegenstelling tot het ‘bedrieglijke’ van Zulima, wier vroegere ‘onmenschlijkheën’ de teleurgestelde Inkle uit Europa hebben verbannenGa naar voetnoot(5). Als Inkle zijn vriend Macbride heeft weergevonden, meent hij dat het de ‘doorgestane smarten’ zeker ‘zalft’ als men ‘weerkerig’ de harten uitstort. Zo meent Henrik dat door het ‘saamenmengen’ van zijn tranen met die van Ferdinand, het leed van zijn vriend ‘verligt worde en verzacht’Ga naar voetnoot(6). | |||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||
Tenslotte geeft Henrik aan Ferdinand dezelfde raad als Macbride aan Inkle, nl. het ‘droevig oord’ te verlaten: doch beide ongelukkigen geven er aanvankelijk de voorkeur aan op het eiland te blijven om er hun droefheid ongestoord te kunnen bewenenGa naar voetnoot(1). De hier opgemerkte overeenkomsten zijn m.i. niet toevallig. Men dient bij de beoordeling ervan bovendien rekening te houden met het feit dat het werk van Lucas Pater aan Bilderdijk zeker niet onbekend wasGa naar voetnoot(2). Ik neem daarom aan dat hij het door Pater vertaalde toneelstuk heeft gekend en dat het daarin voorkomende motief van een treurende geliefde op een onbewoond eiland, alsmede de toneeltechnische eigenaardigheid van het geringe aantal ‘personaadjen’, mede van invloed is geweest op het ontstaan van zijn eigen toneelstuk Zelis en Inkle.
***
Het valt inmiddels niet te ontkennen dat het hoofdmotief van Bilderdijks toneelstuk totaal anders is als dat in het door Pater vertaalde werkje. Is de Europeaan die van zijn vroegere geliefde gescheiden is en op een eenzaam eiland samenleeft met een andere vrouw als de vinding van Bilderdijk te beschouwen? Zeer zeker niet. Iets dergelijks treffen we al voor 1783 aan. Precies vijftig jaar eerder was hier de roman De Sweedsche Robinson, of 't wonderlijk Leven van Gustaph Landkroon vertaald, welk verhaal in 1771 werd herdrukt. Er treedt een man in op die op een eiland vertoeft in het gezelschap van een vrouw die niet zijn eigenlijke geliefde is. Vóór hij op het eiland terechtkomt heeft hij nl. zijn woord aan een ander gegeven. Daardoor ontstaat iets als een tweestrijd in hem. De geschiedenis eindigt met de terugkeer naar de bewoonde wereld, waar de eerste geliefde sterft. Zij geeft hem de raad te huwen met de anderGa naar voetnoot(3). In een soortgelijke, oorspronkelijk-Nederlandse geschiedenis, die reeds in 1743 verscheen, trouwt | |||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||
de held met een ‘wildinne’ en keert na haar dood naar Holland terugGa naar voetnoot(1). Nieuw is Bilderdijks hoofdmotief dus geenszins, maar of de oorsprong ervan juist is te zoeken in de genoemde avonturenromans, valt te betwijfelen. We zullen moeten nagaan of het motief ook voorkomt op meer duidelijke wijze, los van een door allerlei nevenavonturen gevormde entourage. Wenden we daartoe de blik naar Frankrijk. Sedert Rousseau was daar, volgens Gaiffe, tot een der belangrijkste tema's van de dramatische literatuur geworden: ‘La bonté native de l'homme et la corruption de la société’Ga naar voetnoot(2). Zo was er te Parijs een stuk van Mageur de St. Paul verschenen met de kenmerkende titel l'Elève de la nature. In dit spel treedt een even deugdzame als schone eilandbewoonster op die luistert naar de naam ZélieGa naar voetnoot(3). Wellicht is zij geparenteerd aan Bilderdijks Zelis. Dit is des te waarschijnlijker omdat er ook een Zélie dans le désert van Mme Daubenton bestaat, dat overigens zelf weer een navolging is van het eerste deel van l'Isle inconnue. Het stuk van Daubenton was een ‘bestseller’: eenentwintig maal werd het gedrukt en pas in 1861 voor het laatstGa naar voetnoot(4). Reeds eerder wees ik op de naam Zeila; volledigheidshalve zij nog opgemerkt dat men in de Franse letteren een Peruaanse kende die Zilia heetteGa naar voetnoot(5). Ook de naam Zulima herinnert aan Franse literatuur uit de achttiende eeuw. In de sentimentele Lettres Taitiennes die Mme Montbart in 1786 publiceerde, treedt een inlandse op die Zulica wordt genoemd. Tevoren, in 1777, schreef Lefèvre een treurspel met de titel Zuma en elf jaar later werd van Maisonneuve de tragedie Odmar et Zulma uitgegevenGa naar voetnoot(6). Het Afrikaanse treurspel van Voltaire heet Zulime. Lion deelt mede dat het reeds in 1740 werd gespeeld, doch pas in 1763 in omgewerkte vorm van de pers kwamGa naar voetnoot(7). Maar niet alleen de door Bilderdijk gebruikte namen zijn met kleine afwijkingen in de Franse toneelliteratuur | |||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||
terug te vinden; ook soortgelijke avonturen als die der Nederlandse Zelis, waren in Frankrijk bekend. Het drama dat op een of andere wijze in verband stond met de deugdzame bewoners van een afgelegen eiland, kwam veelvuldig voor: ‘Aussi nous allons voir défiler une interminable procession de nègres, d'Indiens, d'insulaires de toutes nuances, mais parlant tous le même langage conventionnel qui était alors une nouveauté et offrant tous le modèle de la vertu la plus pure et la plus inaltérable,’ zegt GaiffeGa naar voetnoot(1). De tegenstelling die hij in een viertal van dergelijke stukken opmerkt tussen de trouwe inlandse minnaressen ‘et les lâches séducteurs qui les abandonnent pour retourner en Europe’, brengt ons meer onmiddellijk het stuk van Bilderdijk in herinnering: evenals trouwens het ‘procédé de satire facile’, volgens welk de inlandse reageert op allerlei Europese toestandenGa naar voetnoot(2). Een van deze eiland-stukken, La Jeune Indienne van Chamfort, werd tot tweemaal toe in het Nederlands vertaaldGa naar voetnoot(3). De eerste maal gebeurde dit door Martinus Corver, een bekend toneelspeler voor wie Bilderdijk grote bewondering hadGa naar voetnoot(4). Het komt mij voor dat het door Corver vertaalde stuk van Chamfort niet zonder invloed op Bilderdijks toneelspel is geblevenGa naar voetnoot(5). Het hoofdmotief van Zelis en Inkle vinden we erin terug. Een jonge Engelsman, Belton, is na een schipbreuk op het strand van een eiland gesmeten en werd daar verzorgd door een Inlandse, die hij de naam Betti gaf. Later ontstaat er een liefde tussen hen. Dan worden ze gevonden en naar Europa gebracht. De Engelsman was voor zijn vertrek echter verliefd op een zekere Arabel, die na zijn terugkeer met hem huwen wil. Na een zware tweestrijd die hij voor zijn inlandse minnares Betti verborgen houdt, besluit | |||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||
hij tot het huwelijk. Dit vindt echter geen doorgang. Uiteindelijk ontstaat er een echtverbintenis met de inlandse, waardoor het ‘blijspel’ een gelukkig einde krijgt. Wie het toneel van het weerzien tussen Belton en zijn oude vriend Mylfort leest, wordt herinnerd aan de stroefheid die er tussen Inkle en Macbride na hun ontmoeting ontstaatGa naar voetnoot(1). Beltons alleenspraak in het tweede toneel van Chamforts blijspel vertoont treffende overeenkomsten met bepaalde passages uit Zelis en Inkle. Zie zijn lof voor de inlandse die zijn leven gered heeft en hem liefheeft:
ô Betti! uwe zorg, uw moed, moest mij bewaaren
Van een gewissen dood! gij rukt mij uit de baaren:
Ik tref mijn heilstar aan, in d'yslijkste woestijn
En 'k vind een Minnares, daar nauwlijks menschen zijnGa naar voetnoot(2).
Zo spreekt Inkle in Bilderdijks eerste bedrijf:
Herinner u dien dag, dat ik aan 't gindsche strand
Door 't woedend onweer uit mijn barstend wrak geslagen-
En 't was uw dierbre hand, die me op den rand van 't graf
't Verloren leven wedergaf,
En met uw hart zich zelf aan mij heeft opgedragen!
De alleenspraak van Belton gaat verder met een klacht van de schipbreukeling die weer met de beschaafde wereld in aanraking is gekomen:
Ach! waarom moest gij mij aan die Wildernis ontrukken?
Uw hart behoorde aan mij, kende ik daar ongelukken?
ô Goon! 't bezat in 't heil, waar door ik wert gevleit,
Dat hart, dat teeder hart, zo vol eenvoudigheidGa naar voetnoot(3).
Hier hebben we, maar dan met andere woorden, het verwijt van Inkle aai zijn vriend Macbride, waarmee Bilderdijks derde bedrijf opent. | |||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||
De tweestrijd van Inkle aan het einde van het tweede bedrijf blijkt een verheviging van het zesde toneel bij Chamfort, waar Belton zegt:
Ik Betti dus verraan! ik haare smarten brouwen?
Neen! 'k ben niet magtig zelf dit denkbeeld te beschouwen,
Ach! wist gij al wat ik haar schuldig blijve! wist...
Wie weet het toch als ik?... ik zie ze... ja zij is 't
Hoe voel ik mijne ziel door bittere knaging tergen!Ga naar voetnoot(1).
Zelfs in een kleinigheid als de afwezigheid van Zelis tijdens de vertrouwelijke gesprekken tussen Inkle en zijn vriend Macbride, blijkt Chamfort de voorganger van BilderdijkGa naar voetnoot(2). Nochtans mag het stuk van de Nederlander geenszins worden beschouwd als slechts een bewerking naar Chamfort. Er zijn, zoals reeds aangetoond, meer als toevallige overeenkomsten in met een toneelspel van Metastasio dat, via de Engelsman Murphy, door Lucas Pater in het Nederlands was vertaald. Maar er is meer: Bilderdijk wilde een spel met een katastrofaal slot geven, geen blijeindend stuk zoals Metastasio en Chamfort. Zijn ontknoping zou totaal anders zijn geweest, hetgeen duidelijk blijkt uit het reeds besproken ontwerp. Daarom heeft hij Chamforts motief ook op een andere wijze uitgewerkt. Zijn Inkle heeft Zelis in feite niet lief. Hij bemint alleen de Europese Zulima. De liefde van Zelis is daarom een wanhopige liefde en haar rest, nadat zij de ware gevoelens van Inkle heeft leren kennen, dan ook slechts de wanhoopsdaad waarmee Bilderdijk zijn stuk heeft willen besluiten. Ik wees er reeds op dat het slot van Bilderdijks ontwerp enigszins afwijkt van hetgeen hij daaromtrent mededeelt in zijn brief aan Uylenbroek van 20 augustus 1783. Alleen Zelis gaat tenonder: Inkle schijnt te moeten terugkeren naar Europa, waar hij de arme Inlandse wellicht spoedig vergeet. Zo wordt Zelis de tragische heldin van het stuk. En in overeenstemming daarmee heeft Bilderdijk nadien de titel van zijn toneelspel veranderd door de volgorde van de namen der hoofdpersonen om te keren. Zijn stuk zou de uitbeelding zijn geworden van de ondergang ener deugdzame en ongerepte inlandse; een ondergang die louter en alleen was te wijten aan het feit dat zij in aanraking was gekomen | |||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||
met de wrede beschaving van het westen. Ik herinner in dit verband aan de reeds besproken fragmenten Yarico aan Inkle. De gouddorst die daarin de oorzaak van Inkles wreedheid is, wordt in het stuk van Chamfort uitvoerig aan de kaak gesteldGa naar voetnoot(1). Bilderdijks toneelstuk sluit duidelijk aan bij de dramatische mode die ten doel had de voortreffelijkheid van de primitieve natuur uit te beelden. Die mode was niet alleen een Frans verschijnsel. De titels der suksesvolle toneelstukken Indianer in England en Die Negersklaven van de Duitse auteur Kotzebue, tonen dit reeds aan. Ook hij plaatst ‘der unverdorbene Naturmensch’ tegenover de beschaafde EuropeaanGa naar voetnoot(2). Dat die vergelijking steeds uitvalt in het voordeel van het ongerepte natuurkind, behoeft na Rousseau geen betoog. ‘Abandons les sauvages d'Europe; les tigres d'Asie nous seront peut-être moins cruels’, zegt een der helden van Baculard d'ArnaudGa naar voetnoot(3). Behalve de aanvankelijke wreedheid van de Europese Zulima die wel scherp afsteekt bij de natuurlijke goedheid van Zelis, heeft Bilderdijks toneelstuk enkele andere trekjes die herinneren aan d'ArnaudGa naar voetnoot(4). Zo verraadt zijn woordkeus in Zelis en Inkle hier en daar zijn bekendheid met de werken van de Fransman, en de wijze waarop die werden benut door zijn Zwolse vriend Rhijnvis Feith. | |||||||||||||||||||
[pagina 149]
| |||||||||||||||||||
IIITot dusver werden enige overeenkomsten aangetoond tussen Zelis en Inkle en enkele andere met name genoemde dramatische produkten uit de achttiende eeuw. Het moet echter mogelijk zijn in meer algemene zin de plaats van dit merkwaardige toneelstukje in de ontwikkeling van onze letterkunde te bepalen. Als we de term van Staverman overnemen voor ‘alle werken die... het leven van één of meer schipbreukelingen op een onbewoond eiland meer of minder uitgebreid behandelen’, kan Bilderdijks spel allereerst worden geplaatst in de literaire traditie der ‘Robinsonades’Ga naar voetnoot(1). Het neemt in die traditie een biezondere plaats in: voor zover mij bekend, is Zelis en Inkle de enige oorspronkelijke dramatische Robinsonade in de geschiedenis van onze letterkunde. Verder kan worden vastgesteld dat het stuk zeker niet behoort tot die Robinson-navolgingen welke onder invloed kwamen van de toenmalige avonturenromanGa naar voetnoot(2). Het Robinson-motief had trouwens geheel andere mogelijkheden sedert Rousseau het beroemde boek van Defoe als lektuur voor zijn Emile had gebruikt. Gekombineerd met Rousseaus natuurliefde en met diens ‘sentiment’ als enige ‘principe actif’ van de menselijke ziel, past het geheel in de sentimentele sfeer van de preromantiekGa naar voetnoot(3). Daar vinden we ook de door Young geuite en via Baculard d'Arnaud bij Feith terechtgekomen ‘wellustige droefgeestigheid’, de ‘chère et délicieuse tristesse,’ die ‘verkwikkelijke’ en allerlei andere soorten tranen vloeien doetGa naar voetnoot(4). In deze gevoelsstroming, ‘die bij onderscheiden volken in denzelfden tijd aan de oppervlakte komt’, hoort Bilderdijks toneelstukje thuisGa naar voetnoot(5). | |||||||||||||||||||
[pagina 150]
| |||||||||||||||||||
Zelis en Inkle zijn zeker niet gelijk te stellen met Feiths Eduard en Julia, maar de wijze waarop ze hun gevoelens plegen uit te drukken, bewijst hun zelfde geboortejaarGa naar voetnoot(1). Al onmiddellijk in de openingsscène van Bilderdijks toneelspel toont het natuurkind Zelis dat zij volledig op de hoogte is met de verschillende soorten tranen die te Zwolle werden gekatalogiseerd door Rhijnvis FeithGa naar voetnoot(2). Even later zien we haar in het Abeelbosch de oever van een vliet opzoeken, teneinde daar haar hart rustig te laten bezwijken. ‘'t Schreien was (mij) zoet’, laat ze ze zich ontvallen in het verslag van die gebeurtenis. En dat verslag wordt dan uitgebracht terwijl haar ‘tranen vlieten’ en zij een beroep doet op het ‘gevoelig’ hart van Inkle:
Het torsen van uw ongenuchten
zal wellust voor Uw Zelis zijn...,
zo verzekert ze hem. Ook Inkle zelf beheerst de terminologie volkomen. In het tweede bedrijft bezweert hij zijn vriend Macbride hem in zijn droefheid alleen achter te laten. We weten wel dat hij zijn weldoenster Zelis niet verlaten wil, maar hij zegt dan toch maar:
Ga! laat me aan de onrust, aan de wroeging hier ten doel,
Die ik dit oogenblik met dubble kracht gevoel! -
'k Gevoel ze en liefkoos haar. Die wroeging streelt mij 't harte:
'k Bemin haar, ze is mij zoet, zij zalft mijn boezemsmarte...
Als hij tenslotte toch besluit Zelis achter te laten, is het niet om het geluk bij Zulima te vinden, doch om ‘in andre wareldhoeken’ ongestoord zijn tranen te plengen. In zijn brief aan Uylenbroek schreef Bilderdijk dat er in zijn toneelstuk ‘geen gebeurtenis’ was. Dat is natuurlijk overdreven. Er is wel sprake van een bepaalde aktie, maar toegegeven moet worden dat het voornaamste inderdaad is: ‘liefde, rampzalige, jammerlijke liefde’. Voor de uitwerking van die wanhopige liefde (zowel van Zelis als van Inkle) putte Bilderdijk uit de woordvoorraad van de preromantische sentimentaliteit. Zoals bekend, | |||||||||||||||||||
[pagina 151]
| |||||||||||||||||||
ging die sentimentaliteit gepaard gegaan met een bepaalde houding tegenover de natuur: ‘Car la nature n'est qu'un état d'âme’, merkte reeds Mornet op toen hij de romantische lyriek besprak; en ook Brandt Corstius toont met verschillende voorbeelden aan, hoe de achttiende-eeuwse natuurbeschouwing een belevingsvorm van het eigen innerlijk werdGa naar voetnoot(1). Terloops zij nog opgemerkt dat er reeds vroeger dichters zijn geweest die hun eigen gevoelens op de natuur hebben geprojekteerdGa naar voetnoot(2). Het is niet alleen het tema van Zelis en Inkle dat tot bijna in de zestiende eeuw valt na te sporen! Stellen wij echter momenteel slechts vast dat deze voor de preromantiek inderdaad kenmerkend te achten overeenstemming tussen de natuur en het eigen gevoel, ook in het toneelstuk van Bilderdijk aanwezig is. Reeds in het eerste toneel blijkt dat Inkle op zijn eiland een plaats pleegt op te zoeken die beantwoordt aan zijn eigen gemoedsgesteldheid. In zijn droevige periode heeft hij immers ‘'t zacht geruisch der breede lotosblaren’ en ‘de zoele ahorneschaâuw’ verwisseld voor ‘'t gehuil der ongestuime baren’ aan ‘'t aaklig, hartontzettend strand’. Maar onder invloed van zijn gevoelens verandert ook de aanblik van de natuur zelf. Zoals reeds werd aangetoond, deelt Bilderdijks stuk deze eigenaardigheid met het door Pater vertaalde toneelspel dat eigenlijk teruggaat op Metastasio. Nu zijn het de veranderde natuuropvattingen van de preromantiek, die weer leiden tot de kultus van de primitieve mens. Het ‘sentimentalisme’ kreeg zijn ‘décor exotique’Ga naar voetnoot(3). Opnieuw kan ik niet nalaten eraan te herinneren dat ook dit verschijnsel reeds in de zestiende eeuw voorkomt, al moet men ongetwijfeld bevestigen wat Chinard over zijn waarnemingen in de preromantische literatuur mededeelt: ‘Jamais encore on n'avait vu | |||||||||||||||||||
[pagina 152]
| |||||||||||||||||||
pareille invasion de “bons sauvages”. Ils s'attendrissent et discutent, satirisent et pleurent, prêchent et maudissent......’Ga naar voetnoot(1). Bilderdijks Zelis en Inkle vertoont zeer zeker kenmerken van de reeds ter sprake gebrachte drama's waarin de in de ongerepte natuur levende mens ten voorbeeld wordt gesteld aan de beschaafde Europeaan. Het valt echter niet te ontkennen dat de primitieve wereld bij hem geenszins als absoluut goed wordt ervaren. Per slot van rekening voelt Inkle zich ongelukkig op zijn eiland en is de ‘wreedheid’ van zijn Europese geliefde slechts van tijdelijke aard. Ook de uitingen van sentimentaliteit wijken af van het gewone patroon. Ondermeer voor de reeds aangehaalde woorden die Inkle tot zijn vriend Macbride richt, geldt hetgeen Prinsen reeds n.a.v. een ‘gevoelige’ briefpassage van Bilderdijk aan zijn eerste vrouw opmerkte: ‘Sentimenteel, maar eigenlijk al door het sentimentele heen, te forsch, te bulderend, te zelfbewust’Ga naar voetnoot(2). Ik wees er reeds op dat Inkle en Zelis niet zijn gelijk te stellen met Eduard en Julia. Zij leven niet in diezelfde sfeer van weke liefde, deugd, godsdienst en gevoeligheid. Alleen de ‘vaktermen’ zijn hun goed bekend. Al verlustigt Zelis zich in haar droefheid aan de oever van de vliet in het Abeelbosch, toch is op haar gevoelens het voorbericht van toepassing dat Bilderdijk zelf nog geen twee jaar later bij zijn erotische bundel Bloempjens schreef: ‘Het is hier de zoete somberheid, de kwijnende zwakheid van de liefde niet, gelijk zij zich in de afzondering van het Paraclet, haar genoten vermaken bepeinzende, opdoet; of, gelijk ze zich op 't gemurmel eener vlietende beek aan de zachte strokingen van de hoop, of de mooglijk nog strelender vertwijfeling eener schroomvallige aandoening overgeeft. In zoodanig eenen toestand is zij duizendmalen, en met ongelijken uitslag, geschilderd. Het is hier vuur en vlam, die, terwijl zij de kracht van den geest uitput, het lichaam verteert...’Ga naar voetnoot(3). Waaruit de het lichaam verterende vlam bestaat die, blijkens hetzelfde voorwoord een zekere ‘woestheid’ veroorzaakt en de lezer een bepaal- | |||||||||||||||||||
[pagina 153]
| |||||||||||||||||||
de ‘kieschheid’ zou kunnen doen vorderen, wordt duidelijk als we Zelis nog eens aan het woord laten. In het openingstoneel van het stuk heeft zij het over verschillende soorten tranen, zuchten en geneugten. Gaan wij echter na waardoor die zo al kunnen worden veroorzaakt. Het onderdanige, hulpvaardige en liefdevolle inlandse meisje kan er slechts één reden voor vinden. Ofwel worden ‘aan de zuchten en de “teedre” tranen van Inkle 't minnend hart’ ontwrongen door de ‘uitgestelde drift’, - ofwel dienen zij te worden beschouwd als Inkles uiting van zijn droefheid over het feit dat hij fysiek niet meer in staat is aan die drift te voldoen. Zijn ‘wellustvolle traan’ wordt hem dan ontperst: ‘Bij 't snerpen van de weelde op 't Huwelijksledikant’, als hij ‘voor meer geneuchten niet bestand’ is. Bilderdijk beheerste de woordenschat van de sentimentele liefde inderdaad: ‘doch door alle zielsverscheurende ellende, door elk tranenplengen, iedere kwellende mijmering, horen we het geloei van dier en rut’, schreef Prinsen op zijn beurt weer wat overdrevenGa naar voetnoot(1). Overigens miste Bilderdijk ook de echte natuurliefde van de preromantici. Zoals Inkle geen rust in de ongerepte natuur van zijn eiland kan vinden en naar Edinburg terugverlangt, zo was hem zelf ook ‘de groejende natuur’ altijd vreemd gebleven en maakte hij er bezwaren tegen de stad Leiden in de zomermaanden te verlaten voor het verblijf op een ‘plaatsjen’ nabij HillegomGa naar voetnoot(2). Slechts het ‘exotisme’ in Zelis en Inkle schijnt gebaseerd op een werkelijk in Bilderdijk levende neiging. En die wordt veroorzaakt door een gevoel dat hem tot een èchte romantikus maakt: de afkeer van zijn eigen tijd die ervaren wordt als iets minderwaardigs. Met superieure minachting staat de romantikus immers tegenover zijn omgeving, in de overtuiging dat het geluk nu eenmaal toch ‘elders’ ligtGa naar voetnoot(3). Daarom wil Bilderdijk naar ‘de wildernissen van Siberien’ of desnoods te voet naar Perzië, naar die steden waar zijn hart ‘op de onbegrijpelijkste wijze aan hecht en altijd aan hechtte’. En daarom ook kan hij schrijven: ‘ik leef | |||||||||||||||||||
[pagina 154]
| |||||||||||||||||||
en heb altijd geleefd in de 10e, 11e en 12e Eeuw, en kan daar niet uit’Ga naar voetnoot(1). De Zelis en Inkle van 1783 doet Bilderdijk kennen als een auteur die op zijn eigen wijze de preromantiek in onze letterkunde vertegenwoordigtGa naar voetnoot(2). Ook zuiver dramaturgisch gezien behoort het toneelstuk tot de nieuwe tijd. Het kernpunt der ontwikkeling van de Westeuropese literatuur in de tweede helft van de achttiende eeuw is de veranderde houding tegenover de klassieken: ‘Cette rupture avec l'humanisme intégral qui est au fond du préromantisme’, zoals Van Tieghem het formuleertGa naar voetnoot(3). Brandt Corstius wijst in dit verband op de pleidooien voor de vrijheid van het vers die hij vond in De Nederduitsche Dichtkunde van 1781Ga naar voetnoot(4). Reeds twee jaar eerder had Bilderdijk de afwisseling van versvoeten in een zelfde vers, alsmede die van de verslengten in een en hetzelfde treurspel, verdedigdGa naar voetnoot(5). In overeenstemming daarmee worden de aleksandrijnen in Zelis en Inkle afgewisseld door jambische drie- of viervoeters. Er is meer. De komische inzet van het tweede bedrijf is niet voldoende om Bilderdijks stuk tot een zuiver blijspel te maken, maar al evenmin maakt de zelfmoord waarmee het eindigt er een zuivere tragedie van. Bilderdijk had Zelis en Inkle opgezet in vijf bedrijven en hij zou zeker de eenheid van plaats in acht hebben genomen; maar daarmee wordt nog niet beantwoord aan de eisen die hij zelf aan het treurspel steltGa naar voetnoot(6). Door de vermenging van komische | |||||||||||||||||||
[pagina 155]
| |||||||||||||||||||
en tragische elementen, behoort Bilderdijks stuk tot het ‘genre intermédiaire’ dat de naam ‘drama’ kreeg en dat, volgens Gaiffe, was ontstaan doordat de comédie en de tragédie langzaam in elkaar overgingenGa naar voetnoot(1). Zelis en Inkle zijn geen vorstelijke, noch zelfs hooggeplaatste personen; het spel over hun lotgevallen vertegenwoordigt de toneelsoort die het gevolg was van de sentimentaliteit en de drang naar moraliteit van de bourgeoisie: de comédie larmoyante, of het drame bourgeois. Het enige verschil tussen die beide genres ziet Prinsen in de al of niet bevredigende oplossing van de plotGa naar voetnoot(2). Zo blijkt Bilderdijk in 1783 een vertegenwoordiger van het ‘middelding tusschen Blijspel en Treurspel’ dat, zoals hij in 1808 zou schrijven, het ‘verval’ had voorbereid van het Franse toneelGa naar voetnoot(3). Was zijn mening dan sedert 1783 veranderd? Geenszins, want in 1779 had hij reeds beweerd dat het drama totaal overbodig was en ‘misschien ten voornamen bewijze strekken’ kon voor het verval ‘van der Franschen smaak en geest’Ga naar voetnoot(4). Bilderdijk bleef, althans in de teorie, inderdaad Semper idem! | |||||||||||||||||||
IVHet is niet gemakkelijk precies uit te maken wanneer Bilderdijk aan zijn Zelis en Inkle heeft gewerkt. Het gedicht en het prozafragment met de titel Yarico aan Inkle zijn in ieder geval vroeger ontstaan als het toneelstuk. De spelling komt overeen met die welke Bilderdijk nog gebruikte in 1777, doch ging loslaten in | |||||||||||||||||||
[pagina 156]
| |||||||||||||||||||
het jaar 1778. De beide fragmenten moeten daarom worden geplaatst minstens in 1777, maar meer waarschijnlijk in de jaren daarvoor. Het eerste bedrijf van het toneelstuk is geschreven in 1783, en wellicht niet lang voor 20 augustus. Op 9 augustus van het daarop volgende jaar was de auteur nog niet verder gekomen. Aangezien hij dan het voorstel doet het stuk gelijk uit te geven met de vertaling van Deucalion en Pyrrha, mag worden aangenomen dat Bilderdijk kort nadien is begonnen met de volgende bedrijven. In 1785 verscheen de bewerking naar het Frans: echter zonder dat het oorspronkelijke stuk van Bilderdijk aan de uitgave was toegevoegd. Dat Zelis en Inkle is ontstaan in verschillende fasen, blijkt ook uit de handschriften zelf. De drie overgeleverde bedrijven zijn geschreven op papier dat voor ieder bedrijf een ander watermerk vertoontGa naar voetnoot(1). Het tweede bedrijf gaf Bilderdijk onmiddellijk de titel Zelis en Inkle, doch aan het hoofd van het eerste bedrijf hebben die namen vroeger in een andere volgorde gestaan. De auteur moet dit eerste bedrijf minstens vijf maal onder handen hebben gehad. Allereerst komt een gedeelte van het derde en vierde toneel in klad voor op het kompositie-overzicht in de Koninklijke Bibliotheek; verder vertoont het handschrift in de kollektie-Leeflang varianten die werden geschreven met dezelfde inkt als die voor de eerste versie werd gebruikt; en tenslotte zijn er nog veranderingen die met andere inkt of met potlood werden aangebracht. Bilderdijk heeft dus op verschillende tijden aan het toneelstuk gewerkt. Waarschijnlijk gebeurde dit voor en in de zomer van 1783, en na de negende augustus van 1784. Of Bilderdijk zich met Zelis en Inkle heeft bezig gehouden nadat in 1785 de vertaling van Deucalion en Pyrrha was uitgegeven, valt niet aan te tonen. | |||||||||||||||||||
[pagina 157]
| |||||||||||||||||||
De handschriften van Bilderdijk
| |||||||||||||||||||
I
| |||||||||||||||||||
[pagina 158]
| |||||||||||||||||||
geeven? den heiligen naam van echt aan haare verbintenisse? Neen, zie uw teeder kroost (gij teelde 't kind) in het bitterst onheil gedompeld: dit verwekke eene vaderlijke aandoening in u, voor dit is 't, dat ik u smeeke; welhaast toch zal ik boven 't bereik van uwe hulpe weezen, zoo gij ze al mogt willen aanwenden. - Doch wat vleie ik mij! zou thans de klagt van de ongelukkige en vergeete Yarico meer vermoogen dan weleer 't gesmeek van uw teêrbeminnende weldoenster? Neen, dat we ons met geene ijdle hoope streelen; een enkele hand vol gouds is Inkle veel meer waard, dan zij, die hem het leven behouden heeft. Trouwlooze! herdenk dien dag, dien voor mij noodlottigen dag, als ik u de eerstemaal zag; wen gij, door een' bulderenden orkaan op onze kusten geworpen, ten prooie gegeeven waart aan 't zwaard der wilden; wen gij vruchteloos den Hemel om bijstand aanriept en niets dan de dood voor oogen had. Ik zag u, en, onnoosle, als ik was! ik verfoeide de wreedheid mijner landgenooten; wreedheid, welke mij de uitkomst heeft doen zien beter geplaatst te zijn dan mijne rampzaalige liefde! Ik redde u. Hemel! vermogt dit de bekoorlijke gedaante des Jongelings; of was mijn ongeluk bij u beslooten? Herinner u, ontmenschte! Herinner u mijne zorg voor u genoomen, al den tijd van uw verblijf; al de u betoonde tederheid en ongeveinsde liefde. Gij zelf, gij waart ten minsten, neen gij scheent daar van aangedaan te zijn. ô Hoe menigmaalen hebt gij mijne gulle liefkoozingen beantwoord! hoe dikwerf heb ik uwe omhelzingen genooten! Ach! konden zij anders dan oprecht zijn? Neen, zij waaren ongeveinst. Mijn minnaar had niet voorgenoomen zijne wederhelft der vrekke goudzucht op te offeren, wanneer aan onzen oever het vreeslijk gevaarte verscheen, gereed mij mijn vaderland, minnaar, geluk en vrijheid tevens te ontrooven. Gij ontdekte hetzelve, vlood daar heen, kwaamt te rug, en bood mij aan, mij naar uwe geboorteplaats te begeleiden. - ô Beminnelijke bosschen onder wier loof ik het eerst de schitterende luister der zonne aanschouwde, duistere wouden waar in ik ben opgevoed, onbesmet van 't bedrog der Européers! 'k Verliet u, en met vreugd: verblinde volgde ik mijn Inkle naar het einde des Aardbodems...... Maar waartoe dit alles opgehaald? In weêrwil mijner traanen, in weêrwil van mijne smeekingen verwisselde gij eene zwangere Echtgenoote voor de flauwe glans van dat metaal, dat 't voorwerp van alle uwe wenschen is, en als afgod van u | |||||||||||||||||||
[pagina 159]
| |||||||||||||||||||
geëerbiedigd word. Gij bracht me op Jamaika en verliet mij. Hemel! hoe deed ik de oevers van den naam mijns Minnaars weergalmen! hoe rukte ik 't hair uit mijn hoofd! als ik mij vond overgeleverd aan de woede van eenen onmenschlijken wreedaart, die zich Meester noemde, en onder verachtelijke zielen, van waan opgeblaazen, mij vernederen moest! ô Bitter lijden! Doch dit is niet genoeg: 't is genoeg mij de zwaarste arbeid op te leggen; met onmeêdoogende snoeren de rug te knellen; maar mijne zuigeling word, reeds van de geboorte af, van mijne borst gerukt en ik gedwongen om met mijne melk een vreemd schepsel te voeden. Dit kon ik niet dulden, vergeef mij, hemel, zoo ik gewenscht hebbe dat mijn zog in vergif verandren mogt. Nooit was een tijgerin in onze wouden verwoeder, als haar 't jong ontnoomen werd. Ik vlied heen en weder, als dol, neem mijn telg in den arm, en geef mij raadeloos op de vlugt. Ik zwier door de woestenijen onzeker waar ik ben, en van gebrek versmacht, terwijl de traanen langs mijn wangen biggelen, omhels ik mijn kind, jaa kus den trouwloozen maar mij toch waarden Inkle in zijn beeld. Ik zet mij neder en in zulk een houding ô Hemel bid ik er om de dood, doch mijne lieve toelachende zuigling aanziende: Onnoozel wigt, riep ik uit, het kind in de armen sluitende, wat zal er van u worden, van uwen vader verworpen van uwe moeder verlaaten: zult gij in deeze woestijnen mij overleeven om de wilde Bosgedrochten ter spijze, of nog wreeder Europeers ten slave te zijn? Beschreienswaarde nooddwang! Ellendige! onkundig van uw onheil strekt gij met vleiende lachjes, de tedre armen mij toe, als mij om hulp verzoekende, doch wat kan ik? Gerechte Hemel! moet de bedroefde Yarico 't voorwerp van uw toorn zijn, ten minsten wat heeft deeze onnoosle gedaan? Op nieuw het wichtje met mijn traanen bedouwende, roep ik uit: het eenige middel dat ons overschiet is de dood; vergeef mij, ô tedere telg, vergeef uw moeder haar bestaan. Zij zal u bevrijden van de slaafsche kluisters. En gij ô Hemel zoo gij 't geschrei der verdrukten troost, wreek ons onnoosle! dus spreek ik en staa op om ons beide in de beek te werpen. Doch vruchtlooze pooging mijn beenen waggelen, ik voel mijne knien bezwijken onder mij en stort ter neder op 't veld. Een zachte slaap bevangt me, en ontwakende zie ik een' eerwaardigen Grijsaard die mijn kind in zijn armen houd: wie zijt gij roep ik uit, die mijn kroost ontrooft, wreedste der...... De grijsaard ziet mij bedaard aan, doet mij hem volgen en brengt | |||||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||||
me in een klein huis. Vrees niet, bedroefde, dus spreekt hij, mij met een zacht oog aanziende, vrees niet iemand ontmoet te hebben van die dwaazen sterf'lingen, die hun evennaasten verdelgen, en tot den staat der beesten brengen. Mijn hart is niet in kwaad doen versteend, maar...... afgezonderd van 't mensdom breng ik hier mijn leven door, met den oppersten te bidden en mijn evenmensch te redden. Uit uw verwilderd gelaat, en ontsnoerde vlechten bemerkte ik uw droefheid: ontdek me uw toestand, en ontfang mijn hulpe. Wat goede geest; zeide ik. ô eerste die met mijn druk bewoogen zijt, heeft u mij doen vinden; Ach! Hemel waarom heb ik geloofd dat alle deugd van den aardbodem verbannen was? Maar gij, grootmoedige, hoor mijn wedervaaren: doch hoe vrees ik dat het verhaal daar van u zal doen verflaauwen in mij te helpen; wen gij ziet dat de deugd zoo beloond word. Hij heeft het weldoen ten val gebracht. ô Snoode Inkle, ach! waarom kan ik u niet voor eeuwig vergeeten? Op deeze uitroepingen troost hij mij: de Hemel zegt hij zal nooit den boozen zijn straf laaten ontvlieden, hij die de onschuld (onleesbaar). Schoon de boosaartigen voor een tijd bedekt mag zijn voor der menschen oogen de knaging van 't geweten kan hij niet ontwijken. Dus zijn zijn redenen. Hij verneemt mijn gevallen, en troost mij daarover, en geeft mijn hartzuchten kalmte. Intusschen voel ik mijn einde naderen. Besteed zegt hij deeze oogenblikken van uw leven, om den trouwloozen Inkle zijn misdrijf te toonen; Ik ben verzekerd dat het zijn hart, zoo 't niet geheel in de misdrijven verhart is, zal aandoen, vermurwen en tot inkeer brengen. Och mogt zijn hoop gegrond bevonden worden: mogt mijn Inkle mijnen nog beminde Inkle door mijn rampen geraakt zijn en aan zijn kroost de verongelijkingen der moeder aangedaan, verbeteren, mocht ik hem nog voor 't laatst zien, en mijne traanen met de zijnen samen mengende, hem, door oprechte liefdesbetooningen bewijzen hoe ik hem, zijn snoodheid vergeef! | |||||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||||
II
| |||||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||||
Toen gij, door 't woên des winds werd op ons strand geslagen,
Ten prooie aan hongersnood en 't alvernielend staal.
Gij, die niets dan een' dood vol wreedheid had voor oogen,
Gij riept al snikkend' te vergeefsch den Hemel aan:
Ik zie u, en ik koom, ter redding', aangevloogen,
En vloek de wreedheid van d'ontmenschten Mexikaan.
Onnozele, als ik was! Helaas! Ik durfde waanen,
Dat weldoen nimmer word gevolgd van naberouw.
Kon, kon ik denken dat die hulp mij zoo veel traanen,
Zoo bitt're zuchten, zoo veel droefheid kosten zou?
Herinner u, ondankb're, al mijn betoonde zorgen,
Mijn gulle tederheid en zuiv'ren minnegloed.
Hoe dikwerf zegende ik als de allerblijdste morgen,
Dien stond, waarop ik 't eerst mijn' Minnaar had ontmoet!
Gij zelf, gij scheent mij toe in d' eigen' gloed te blaakenGa naar voetnoot(1):
Hoe veele omhelzingen verzekerden dit mij!
Hoe dikwerf smaakten wij de tederste Echtvermaaken!
ô Hemel! was dit al slegts laffe veinzerij?
| |||||||||||||||||||
III
| |||||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||||
3. Inkle ontdekt zijn belemmeringen aan Batko / Batko haalt hem over. Zelis verlaten Batko alleen. / Zelis en Inkle-verwart. hij gaat / Batko met Zelis. Over Europa / Batko alleen: maakt ontwerpen op Zelis.
4. Zelis, Batko, Inkle. Zelis: neen. waarom uw verlangen mij niet ontdekt. - gaarne / twist over 't gaan of blijven / Batko en Inkle / hij geeft haar over aan Batko-last om haar eerst weg te brengen / Batko alleen / Zelis bij Batko komende. Beklaagt zich over Inkles min. Batko (onleesbaar) ontdekt haar alles / Batko alleen, 'k had gedacht dat zij woedend geworden zou zijn.
5. Zij heeft vergiftige kruiden geplukt, perst ze uit, en drinkt het vocht. Voor 't laatst moet ik nog die plaats beschouwen: hij moet hierdoor / Batko-om haar te halen / Zelis. Is Inkle scheep? / Batko. waarom! / Zelis. 'k moet eerst afscheid van hem nemen. getalm / Inkle komt.-gesprek-sterven. Batko verlaaten we dit aaklig oord. | |||||||||||||||||||
IV
| |||||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||||
aangebracht. Slechts hier en daar plaatste ik een kennelijk vergeten leesteken. De titel, de lijst der dramatis personae en de indeling in tonelen werden door mij vastgesteld, naar het voorbeeld van Bilderdijks uitgegeven toneelwerk. Varianten (door de auteur boven de betreffende passage geplaatst) heb ik steeds verantwoord in de voetnoten.
Beschrijving der handschriften De handschriften bevinden zich ongenummerd in de kollektie-Leeflang van het Letterkundig museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage. Eerste bedrijf. Een katern van 16 bladzijden oktavo, 105 × 165 mm., bestaande uit 4 bladen van 210 × 165 mm., die tezamen één vel hebben gevormd. Watermerken: vrijheidsmerk (vgl. noot 2 op blz. 162) en G.R. met een kroontje daarboven (het geheel in een cirkel). Vgl. ook Churchill, nr. 95. Van de 16 bladzijden zijn er 15 door Bilderdijk met inkt beschreven en genummerd. Er zijn varianten die met dezelfde inkt werden geschreven en verbeteringen in andere inkt. Eén regel werd later met potlood toegevoegd. Als titel schreef de auteur boven zijn tekst: Inkle en Zelis, boven welke woorden hij echter nadien de cijfers plaatste: 3 2 1. Tweede bedrijf. Als het handschrift van het eerste bedrijf. Watermerken: steigerend paard met ruiter, waaronder: P.W. de Vyfde en: KOUWENHOVEN. Van de 16 bladzijden zijn er 11 met inkt beschreven en genummerd. Op de eerste bladzijde schreef Bilderdijk onmiddellijk de nieuwe titel: Zelis en Inkle. Op de allerlaatste bladzijde (niet genummerd) staat een inlas van 16 verzen voor het eerste toneel van het tweede bedrijf. Derde bedrijf. 6 bladzijden oktavo (105 × 165 mm.) die een folioblad vormen, waaraan een kwartgedeelte ontbreekt. Watermerk: cirkel waarin een kroontje en (rechts daaronder) de letter S; links onder ontbreekt een gedeelte van het merk. Bilderdijk beschreef met inkt 4½ blz., die hij echter niet nummerde. Het handschrift is slordiger en heeft meer doorhalingen als dat der beide andere bedrijven, waarvan overigens het eerste een meer afgewerkte indruk maakt als het tweede. De vier bladzijden van het laatste bedrijf vormen, tezamen met de genummerde pagina's der andere bedrijven, een totaal van 30 bladzijden. Ik vermoed daarom dat dit handschrift hetzelfde | |||||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||||
is als hetgeen door Nijhoff in 1865 werd geveild uit de kollektie-Tydeman. G.D.J. Schotel beschrijft dit handschrift als volgt: ‘een omslag met het klad van een onuitgegeven toneelspel Inkle en Zelis (30 blz. 12o)’ (Handelingen en mededeelingen van de maatschappij der Ned. Letterkunde, Leiden 1866, blz. 119 e.v.). | |||||||||||||||||||
V
|
zelis: | Inlandse, Egade van Inkle. |
inkle: | Op een onbekend eiland gestrande Brit. |
macbride: | Halsvriend van Inkle. |
Een scheepsonderofficier. | |
Het tooneel is op het onbekende eiland.Ga naar voetnoot(1) |
Zelis en Inkle
Tooneelspel
Eerste bedrijf
Eerste tooneel
Zelis, Inkle
Tweede tooneel
zelis (Alleen)
Derde tooneel
Zelis, Inkle
Vierde tooneel
Inkle (Alleen)
Tweede bedrijf
Eeerste tooneel Macbride. met een scheepsonderofficier
Tweede tooneel
Zelis (Alleen)
Derde tooneel
Macbride, zelis
Vierde tooneel
Inkle, Zelis, Macbride
Vijfde tooneel
Zelis (Alleen)
Zesde tooneel
Macbride, Inkle
Zevende tooneel
Zelis, Macbride, Inkle
Achtste tooneel
Zelis, Macbride
Derde bedrijf
Eerste tooneel
Inkle Macbride
- voetnoot(1)
- Brieven van Mr. Willem Bilderdijk. Amsterdam 1836, dl. I, blz. 131.
- voetnoot(2)
- G. Kalff, Onuitgegeven brieven van Bilderdijk aan Feith. Tijdschrift voor Ned. taal- en letterkunde 1905, blz. 96.
- voetnoot(3)
- Van de vertaling naar De St. Foix was reeds een andere uitgave verschenen in 1779. Vgl. R.A. Kollewijn, Bilderdijk. Zijn leven en zijn werken. Amsterdam 1891, dl. I, blz. 68. De uitgave van Uylenbroek verscheen in 1785.
- voetnoot(4)
- Brieven, dl. I, blz. 131.
- voetnoot(1)
- Brieven, dl. I, blz. 122. De versregels zijn uit Huydecopers treurspel Achilles.
- voetnoot(2)
- J. Bosch, Mr. W. Bilderdijk's briefwisseling. Wageningen 1955, blz. 149. Vgl. ook blz. 21 van hetzelfde werk.
- voetnoot(3)
- Kollewijn, dl. I, blz. 447.
- voetnoot(4)
- Koninklijke Bibliotheek, map 129 D 28. Het handschrift uit de kollektieleeflang is niet genummerd.
- voetnoot(1)
- Het hier geschetste slot berust op het ontwerp dat zich in de Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage bevindt. De tekst van dit ontwerp volgt hierna in de afdeling De handschriften van Bilderdijk, onder nr. III, blz. 162.
- voetnoot(2)
- Dit gedicht is opgenomen als nr. II van De handschriften van Bilderdijk, blz. 161.
- voetnoot(1)
- Spellingen als: deeze, smeeken, weezen, traanen, slegts begint Bilderdijk rond 1778 te vermijden. Dit bleek mij uit talrijke gedrukte stukken, handschriften van literair werk en uit Bilderdijks brieven.
- voetnoot(2)
- Koninklijke Bibliotheek te 's-Gravenhage, map 129D28. Het prozastuk volgt als nr. I in de afdeling De handschriften van Bilderdijk, blz. 157; het heeft dezelfde spelling als het gedicht en moet dus ook voor 1778 zijn ontstaan.
- voetnoot(1)
- Gilbert Chinard, L'Amérique et le rêve exotique dans la littérature française au XVIIe et au XVIIIe siècle. Paris 1913, blz. 24 e.v.
- voetnoot(1)
- Chinard, blz. 27.
- voetnoot(2)
- t.a.p., blz. 400.
- voetnoot(3)
- t.a.p., blz. 401.
- voetnoot(4)
- t.a.p., blz. 421.
- voetnoot(5)
- P. Leemann-van Elck, Salomon Gessner. Sein Lebensbild mit beschreibenden Verzeichnissen seiner literarischen und künstlerischen Werke. Zürich und Leipzig 1930, blz. 157. Het werkje van Gessner verscheen anoniem en telt slechts 6 bladzijden.
- voetnoot(1)
- Joh. Heinrich Faber, Inkle und Yariko, dramatische bearbeitet, Frankfurt 1768. Deze door Leemann (blz. 181) genoemde eerste uitgave heb ik niet kunnen inzien. In de universiteitsbibliotheek te München bevindt zich echter, onder het nummer P. germ. 2235: Inkle und Yaricko, Ein prosaisches Trauerspiel in drey Handlungen, neue und verbeszerte Auflage, Frankfurt und Leipzig 1769. Op het titelblad is met inkt geschreven: von Joh. Heinr. Faber. Dit stuk kan in geen geval het direkte voorbeeld van Bilderdijks Yarico-fragmenten of van zijn toneelspel zijn geweest. Zelden las ik groter prullaria. Yaricko is met Inkle in Londen aangekomen en wordt daar door hem en zijn vriend Belvedere aan een slavenhandelaar verkocht. Als blijkt dat ze zwanger is, wordt de prijs met drie pond verhoogd. In de ‘Sclavengefängnisz’ vindt ze haar vader terug en later worden beiden vrijgekocht door een broer van Inkle. De snoodaard zelf wordt door zijn Engelse geliefde Elisabethe verstoten. Het laatste toneel toont Inkle en Belvedere ‘ganz rasend’, terwijl ‘Es (an) fängt zu blitzen’. Belvedere doorsteekt eerst Inkle en daarna zichzelf, teneinde daardoor te komen in: ‘unterirrdische Gegenden... wo keine Yaricko uns drohet-kein elender Bruder uns flucht und keine Gesetze uns martern’. De titel van de Franse vertaling is: Ynkle et Yariko, tragédie en un acte, traduite de l'Allemand par la Baronne Maximilienne de Lutgendorf, Vienne 1784 (Leemann, blz. 201). Aangezien dit stuk slechts uit één bedrijf bestaat, wijkt het waarschijnlijk af van Fabers produkt. Hoewel ik daartoe pogingen heb aangewend in verschillende landen, ben ik er niet in geslaagd de Franse tekst onder ogen te krijgen.
- voetnoot(2)
- Chinard, blz. 421.
- voetnoot(1)
- Vgl. Chinard, blz. 400.
- voetnoot(2)
- Leemann, blz. 191 e.v.
- voetnoot(1)
- Paul van Tieghem, Les idylles de Gessner et le rêve pastoral dans le préromantisme européen. Revue de littérature comparée 1924, blz. 254. Het opstel van Van Tieghem werd herdrukt in het tweede deel van zijn belangrijke werk: Le préromantisme. Etudes d'histoire littéraire européenne. Paris 1947, blz. 207 e.v.
- voetnoot(2)
-
Dizionario Biografico degli Autori di tutti i tempi e di tutte le letterature, vol. II, Milano 1957, p. 140. De drie ‘Vittorie’ van Gaspare Gozzi komen niet ter sprake in: Plinio Carli Augusto Sainati, Storia della letteratura italiana 9, Firenze 1953. Wel vindt men daar, op blz. 479, enkele biezonderheden over de auteur en zijn broer Carlo.
Mi sia permesso di esprimere i miei vivi ringraziamenti alla dottoressa Etta Forti a Lodi, per le sue informazioni concernenti la letteratura italiana, di cui ho potuto approfittare anche in relazione ad altri studi.
- voetnoot(3)
- Pietro Metastasio, Azioni e feste teatrali. Milano 1820, blz. 365-387. Het stuk van Metastasio werd hier in 1791 rechtstreeks uit het Italiaans vertaald onder de titel: Het onbewoonde eiland. Een zangspel, Kabinet van Mode en Smaak nr. I. Haarlem z.j., blz. 170 e.v. De vertaler is mij onbekend.
- voetnoot(4)
- Bilderdijk heeft twee onuitgegeven treurspelontwerpen gemaakt die zonder enige twijfel teruggaan op stukken van Metastasio. Ook andere geschriften van Bilderdijk tonen aan dat hij het werk van de beroemde Italiaan met vrucht heeft gelezen. Elders zal ik hierop terugkomen.
- voetnoot(5)
- Opere del signor abate Pietro Metastasio, 12 tomi, Londra 1784. De deeltjes van deze uitgave zijn uitermate klein. Voorzover mij bekend, zijn ze in Nederland slechts te raadplegen in de biblioteek van de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam. Dat Bilderdijk deze uitgave zelf bezat, blijkt uit de Catalogus eener merkwaardige verzameling van boeken en handschriften... nagelaten door Mr. Willem Bilderdijk, Amsterdam 1832, blz. 64.
- voetnoot(1)
- De verspreiding van Metastasio's werken komt ter sprake in: V. Santoli, Relazioni fra la letteratura italiana e le letterature nordiche, opgenomen in het vierde deel van: Questioni e correnti letterarie, Milano 1954-1955.
- voetnoot(2)
- In een eksemplaar van Paters stuk dat zich bevindt in de Leidse biblioteek, trof ik enkele ekstrakten uit de Leydse Courant van 27 en 29 augustus 1783, die betrekking hebben op de in dat jaar verschenen herdruk.
- voetnoot(3)
- Het onbewoonde eiland, toneelspel. Gevolgd naar 't Engelsch van den Heere Arthur Murphy. Door Lucas Pater. Het stuk werd afgedrukt in het derde deel van: Tooneel-poezy van het kunstgenootschap Oefening be schaaft de kunsten. Amsterdam 1764.
- voetnoot(1)
- Pater, blz. 1, 2.
- voetnoot(2)
- Pater, blz. 11; Zelis en Inkle, II, 6.
- voetnoot(3)
- Pater, blz. 45; Zelis en Inkle, slot I.
- voetnoot(4)
- Pater, blz. 38, 39; Zelis en Inkle, II, 1, 2, 3.
- voetnoot(5)
- Pater, blz. 11; Zelis en Inkle, II, 6.
- voetnoot(6)
- Pater, blz. 34; Zelis en Inkle, II, 4. Ook in de prozabrief van Yarico aan Inkle wil eerstgenoemde overgaan tot het ‘samen mengen’ van tranen. Dit gezamenlijk wenen was een geliefde bezigheid in die tijd. Bij Wieland las ik toevallig: ‘O Guilford! komm! und mische deine Thränen / Den meinigen!’ (Lady Johanna Gray, 1, 2. - Wielands Werke, dritter Band. Berlin 1910, blz. 154).
- voetnoot(1)
- Pater, blz. 34; Zelis en Inkle, II, 6; III, 1.
- voetnoot(2)
- In 1781 schreef Bilderdijk een lijkdicht op Lucas Pater (De Dichtwerken van Bilderdijk. Haarlem 1858, dl. X, blz. 229).
- voetnoot(3)
- W.H. Staverman, Robinson Crusoe in Nederland. Een bijdrage tot de geschiedenis van den roman in de XVIIIe eeuw. Groningen 1907, blz. 72-75.
- voetnoot(1)
- De Hollandsche Robinson, of Wonderlyke Gevallen van den Heer... 1743. Zie: Staverman, blz. 93-97.
- voetnoot(2)
- F. Gaiffe, Etude sur le drame en France au XVIIIe siècle. Paris 1910, blz. 253.
- voetnoot(3)
- Gaiffe, blz. 253-255.
- voetnoot(4)
- Chinard, blz. 418.
- voetnoot(5)
- Mme de Graffigny, Lettres péruviennes. Paris 1747. Volgens Chinard (blz. 418) verschenen hiervan herdrukken te Amsterdam in 1760 en 1764.
- voetnoot(6)
- Chinard, blz. 421 en 406.
- voetnoot(7)
- H. Lion, Les tragédies et les théories dramatiques de Voltaire. Paris 1895, blz. 114, 117.
- voetnoot(1)
- Gaiffe, blz. 255.
- voetnoot(2)
- t.a.p., blz. 255, 256. Opmerkelijk is in dit opzicht het stukje Arlequin sauvage van Delisle de Drevetière (1721), besproken door Chinard, blz. 226.
- voetnoot(3)
- S.R.N. Chamfort, La jeune Indienne. Paris 1764. Zie Gaiffe, blz. 251, 252, 270, 271 en J.A. Worp, Geschiedenis van het drama en van het tooneel in Nederland. Groningen 1908, dl. II, blz. 303. De tweede vertaling was van 1785. Blijkens een mededeling in het Kabinet van Mode en Smaak, nr. I, werd het stuk o.a. in 1791 te Amsterdam opgevoerd.
- voetnoot(4)
- Vgl. Brieven, dl. III, blz. 306. Men raadplege voor Corver: Ben Albach, Jan Punt en Marten Corver, Nederlandsch tooneelleven in de 18e eeuw. Amsterdam 1946.
- voetnoot(5)
- De jonge Indiaane, blyspel in een bedryf, gevolgt naar het Fransche van den Heer De Chamfort. 's-Gravenhage, z.j. door Ms. Corver.
- voetnoot(1)
- Corver, blz. 28.
- voetnoot(2)
- t.a.p., blz. 26, 27.
- voetnoot(1)
- t.a.p., blz. 18-22. Van 1781 is Bilderdijks gedicht Beklag, waarin het ‘Noodlottig goud’ als ‘vuig metaal’ wordt veroordeeld. (Dichtwerken, dl. IX, blz. 419).
- voetnoot(2)
- Voor het sukses van Kotzebue in Nederland: H.A.C. Spoelstra, De Invloed van de Duitsche Letterkunde op de Nederlandsche in de tweed? helft van de 18e eeuw. Amsterdam 1937. In De Dichtwerken van Vrouwe Wilhelmina Katharina Bilderdijk, dl. II, Haarlem 1859, staat op blz. 111 een romance met de titel De indiaansche maagd. Daarin verzekert een inlandse dat ze ‘eindloos teêrder’ mint als de ‘Europeesche schoonen’. Het stukje zal waarschijnlijk geheel los van Bilderdijks toneelspel zijn ontstaan. Volgens een mededeling van de schrijfster gaat het terug op een Engelse bron. Zijderveld is er niet in geslaagd die te achterhalen. Hij merkt slechts op dat de romance ‘moet dienen als de illustratie van de 18e eeuwsche opvatting, dat de teerste aandoeningen wonen in het hart van de zoogenaamde wilden’ en meent dat het gedicht is bedoeld ‘als protest tegen een maatschappij waarin men zijn gevoel moet verbergen’. (A. Zijderveld, De romancepoëzie in Noord-Nederland van 1780 tot 1830. Amsterdam 1915, blz. 215, 216).
- voetnoot(3)
- D. Inklaar, François-Thomas de Baculard d'Arnaud, ses imitateurs en Hollande et dans d'autres pays. 's-Gravenhage 1925, blz. 112.
- voetnoot(4)
- Vgl. Inklaars hoofdstuk Loin de la société, blz. 112-115 en zie noot 1 op blz. 210.
- voetnoot(1)
- Staverman, blz. 5.
- voetnoot(2)
- Staverman, blz. 72-75.
- voetnoot(3)
- D. Mornet, La pensée française au XVIIIe siècle. 9. Paris 1956, blz. 138. G. Kalff, Geschiedenis der Nederlandsche letterkunde. Groningen 1910, dl. VI, blz. 128 e.v., blz. 140.
- voetnoot(4)
- Vgl. J. Prinsen, Het sentimenteele bij Feith, Wolff-Deken en Post, De Gids 1915. Voor de invloed van Rousseau op de verbreiding van de wetenschap ‘que la faculté de sentir était la faculté de souffrir’ en van de ‘chère et délicieuse tristesse’, zie Mornet, blz. 139. Op van ‘wellustige smart weenende’ herders in de achttiende-eeuwse pastorale wijst: M.M. Prinsen, De idylle in de achttiende eeuw in het licht der aesthetische theorieën. Amsterdam 1934, blz. 301.
- voetnoot(5)
- Kalff, dl. VI, blz. 128, 129. Vgl. J.C. Brandt Corstius e.a. Van classicisme naar romantiek 1700-1850. Algemene literatuur geschiedenis, dl. IV, blz. 444 e.v., Antwerpen, Brussel, Gent en Leuven z.j.
- voetnoot(1)
- Feiths Julia verscheen in 1783.
- voetnoot(2)
- Vgl. Kalff, dl. VI, blz. 131.
- voetnoot(1)
- Daniel Mornet, Le Romantisme en France au XVIIIe siècle. Paris 1912, blz. 163. J.C. Brandt Corstius, Verschijnselen in onze literatuur aan het einde van de 18de eeuw in verband met veranderde opvattingen omtrent geloof en natuur. De nieuwe taalgids 1951, blz. 249.
- voetnoot(2)
- Voor Nederland werd daar de aandacht op gevestigd door M.M. Prinsen, die tevens (na Mornet) goede opmerkingen maakt over het verschil tussen het klassicistische en romantische landschap. (De idylle..., blz. 218; 88, 244). Vgl. A.C.M. Meeuwesse, Jan Luyken als dichter van de Duytse Lier, Groningen-Djakarta 1952, blz. 165 e.v.
- voetnoot(3)
- Pierre Martino, l'Epoque romantique en France 3. Paris 1944, blz. 19: Les apports préromantiques. Vgl. P. van Tieghem, L'homme primitif et ses vertus dans le préromantisme européen. Bulletin de la Société de l'histoire moderne 1922.
- voetnoot(1)
- Chinard, blz. 399. In dit zeer interessante werk wordt de kultus van de primitief o.a. aangetoond bij Montaigne. M.M. Prinsen signaleerde hem reeds bij Karel van Mander en geeft uiteraard talrijke voorbeelden uit de Nederlandse literatuur van de achttiende eeuw. (De idylle..., blz. 13, 209; 280, 313, 316).
- voetnoot(2)
- J. Prinsen, Het sentimenteele bij Bilderdijk. De Gids 1917, blz. 112.
- voetnoot(3)
- Dichtwerken, dl. XV, blz. 31. De Bloempjens verschenen in 1785.
- voetnoot(1)
- De Gids 1917, blz. 107.
- voetnoot(2)
- Briefwisseling van Mr. W. Bilderdijk met de hoogleeraren en Mrs. M. en H.W. Tydeman, dl. II, Sneek 1867, blz. 87 en 45.
- voetnoot(3)
- Vgl. Prinsen in De Gids 1917 en het artikel van G. Stuiveling, Wat is romantiek? De nieuwe taalgids 1942.
- voetnoot(1)
- Briefwisseling Tydeman-Portefeuilles, dl. I, blz. 159 en 209. Onuitgegeven brief van 21-5-1809 aan Valckenaer, Portefeuilles-Margadant, Bilderdijk-Museum, Amsterdam.
- voetnoot(2)
- ‘A tout prendre, Bilderdijk a été un romantique dans le caractère des préromantiques français’, zo schrijft J. Smit, die er o.a. op wijst dat Bilderdijk de ‘superiorité du sentiment sur la raison’ proklameert. Hij meent dat de dichter eerst in 1809, na het echec van zijn treurspelen, zijn klassicistische opvattingen vaarwel heeft gezegd. Tevoren zou hij uitsluitend hebben getracht: ‘de modeler son génie poétique sur les Anciens et les classiques français’. Het tegendeel blijkt uit het thans in het licht te geven Zelis en Inkle. (Johan Smit, Bilderdijk et la France. Amsterdam 1929, blz. 45, 43, 36).
- voetnoot(3)
- P. van Tieghem, Le préromantisme. Etudes d'histoire littéraire européenne, dl. III, Paris 1947, blz. 399.
- voetnoot(4)
- De nieuwe taalgids 1951, blz. 253. Vgl. P. van Tieghem, La réaction contre la poésie classique in: Le préromantisme, dl. I, blz. 21 e. v
- voetnoot(5)
- In de aantekeningen bij zijn vertaling van Sofokles' Edipus, Dichtw., dl. III, blz. 473. Vgl. Dichtw., dl. VII, blz. 408.
- voetnoot(6)
- Vgl. Bilderdijks verhandeling Het Treurspel (Treurspelen, 's-Gravenhage 1808, dl. II, blz. 105 e.v.) en de daaraan voorafgaande teoretische geschriften zoals de Voorafspraak bij zijn Edipus-vertaling van 1779, Dichtw., dl. XV, blz 3.
- voetnoot(1)
- Gaiffe, blz. 34. Vgl. voor deze materie het werk van G. Lanson, Nivelle de la Chaussée et de la Comédie larmoyante. Paris 1903.
- voetnoot(2)
- J. Prinsen, Het drama in de 18e eeuw in West-Europa. Zutphen 1931, blz. 195. Op het met deze termen samenhangend gebruik van de namen treurspel (tragédie) en toneelspel (drame) in de tweede helft van de achttiende- en het begin van de negentiende eeuw, zal ik in een apart opstel terugkomen. Ten onrechte wordt wel aangenomen dat de ongelukkige afloop conditio sine qua non voor de benaming treurspel of tragedie zou zijn. Men denke in dit verband echter eens aan de Eumeniden van Aeschylus, de Philoctetes van Sofokles en de Iphigenia in Taurië van Euripides.
- voetnoot(3)
- Het Treurspel, blz. 136.
- voetnoot(4)
- Voorafspraak bij Edipus, Dichtw., dl. XV, blz. 4, 24.
- voetnoot(1)
- Zie de hierna volgende afdeling De handschriften van Bilderdijk, nr. IV, blz. 164.
- voetnoot(1)
- De tekst werd zonder veranderingen overgenomen uit het enig bekende handschrift, dat zich bevindt in de K.B. te 's-Gravenhage, nr. 129 D 28. Het handschrift bestaat uit twee gedeelten: I. Een evenwijdig aan de korte zijde gevouwen kwartoblad van 210 × 165 mm. De vier bladzijden beschreef Bilderdijk geheel met potlood; II. Een papier van dezelfde afmetingen en op dezelfde wijze gevouwen. Van de vier bladzijden gebruikte Bilderdijk er slechts anderhalf voor een met inkt geschreven kopie van de tekst die voorkomt op het onder I genoemde handschrift. De kopie loopt tot: om met mijne melk...
Beide handschriften vormden oorspronkelijk een folioblad dat het watermerk C. en I. Honig vertoont, door mij eveneens aangetroffen in het handschrift van Bilderdijks in 1774 geschreven Alleenspraak van Jephtaas echtgenoot (vgl. Martien J.G. de Jong, Bilderdijks treurspel ‘Jephtah’, Levende talen 1957).
- voetnoot(1)
- De tekst werd zonder veranderingen overgenomen uit het enig bekende handschrift, dat zich ongenummerd bevindt in de kollektie-Leeflang van het Letterkundig Museum en Documentatiecentrum te 's-Gravenhage. Bilderdijk schreef met inkt op beide zijden van een oktavoblaadje van 103 × 165 mm. In het papier komt een fragment voor van een watermerk pro patria, dat ik eveneens aantrof in het handschrift van Bilderdijks in 1774 geschreven gedicht Jefthaas dochter aan hare moeder. (Vgl. Martien J.G. de Jong, Bilderdijks treurspel ‘Jephtah’, Levende talen 1957).
Varianten zijn in de volgende noten verantwoord.
- voetnoot(2)
- droevigsten der: droefsten aller.
- voetnoot(1)
- d'eigen' gloed: de eigen vlamm'.
- voetnoot(2)
- De tekst werd zonder veranderingen overgenomen uit het enig bekende handschrift, dat zich bevindt in de K.B. te 's-Gravenhage, nr. 129 D 28. Bilderdijk schreef met inkt op een kwartoblad van 165 × 210 mm., waarvan hij beide zijden gebruikte. Het watermerk dat in dit papier voorkomt is een gedeelte van een vrijheidsmerk dat niet precies viel te dateren met gebruikmaking van: W.A. Churchill, Watermarks in paper in Holland, England, France etc. in the 17 th and 18 th Centuries, Amsterdam 1935 en: Edward Heawood, Watermarks, mainly of the 17 th and 18 th Centuries, Haarlem 1950. Ook de heren E.J. Labarre, general editor van The paper publications society te Hilversum en H. Voorn van de Stichting voor het Onderzoek van de Geschiedenis der Papierindustrie in Nederland te Haarlem, wie ik hierbij dank breng voor hun hulp bij het onderzoek van vele andere Bilderdijk-handschriften, konden mij geen aanwijzingen voor een nadere datering verstrekken. Ik trof ditzelfde watermerk nog aan in de handschriften van het eerste bedrijf van Zelis en Inkle, van een in februari 1783 door Bilderdijk geschreven Bruiloftszang (Kollektie-Klinkert, nr. 3: Koninklijke Akademie van Wetenschappen te Amsterdam) en van Bilderdijks rond 1783 geschreven Thirsa-ontwerp (vgl. Martien J.G. de Jong, De eerste auteur van Feiths treurspel ‘Thirsa’, De nieuwe taalgids 1957). Behalve de hier weergegeven tekst staat in het handschrift de eerste versie van een gedeelte van het derde en vierde toneel in het eerste bedrijf, nl. vs. 269 tot en met vs. 331. Bovendien schreef Bilderdijk er enkele regels op die hij later heeft uitgewerkt in het slot van het zesde toneel uit het tweede bedrijf (vs. 728-745).
- voetnoot(1)
- Hierna volgt de tekst van Bilderdijk.
- voetnoot(1)
- Dat voor uw edel hart de teerste teerheid voedt,
- voetnoot(2)
- aan 't gindsche: op 't klippig
- voetnoot(3)
- 't Gevoel van dankbaarheid: Het dankbaar schuldbesef,
- voetnoot(1)
- beschouwen: aanschouwen
- voetnoot(1)
- van mij: vervalt
- voetnoot(2)
- Ik eisch uw liefde weder: De dood-of uwe liefde weder.
- voetnoot(1)
- In de open troostwel: Ontlast ze in 't open
- voetnoot(2)
- een hart: ons hart
- voetnoot(3)
- Door misdaân: Hij schuldig
- voetnoot(4)
- Had ik: Stond mij
- voetnoot(1)
- Vaarwel! - ik ga ter jacht. - en u ten dienst gevlogen,
- voetnoot(2)
- Haast wint mijn ziel een kracht, haar tederheid gelijk!
- voetnoot(1)
- Ik geef: Ik geef (door mijn droeve min)
- voetnoot(2)
- de allerwreedste: onverdienbre
- voetnoot(1)
- Het blozend morgenkrieken leidt / Voor mij de stralen die het spreidt / Aan 't blozend oosten niet te kosten.
- voetnoot(1)
- Op 't teêrst: als het mijn
- voetnoot(2)
- In zulk een staat 't gevolg etc
- voetnoot(3)
- mijn: ons vereenigd
- voetnoot(4)
- dronkenschap: zielsbegoochling of: zielsbedwelming
- voetnoot(1)
- schuilt in: kleeft op
- voetnoot(2)
- 't gevoel van alle: het denkbeeld aller
- voetnoot(1)
- ben hier niet bij wilden zonder: vind hier niets van kannibaalsche
- voetnoot(1)
- brenge ik 't over een: paar ik dit bij een
- voetnoot(1)
- verkwijnen: verteeren
- voetnoot(1)
- jeugd nog diep: jongelingschap
- voetnoot(1)
- mijn: dit
- voetnoot(1)
- Mijn zorg, mijn teedre: zijn zorg, zijn teedre.
- voetnoot(1)
- Evenals de erop volgende vier verzen, werd deze regel later door Bilderdijk geschrapt.
- voetnoot(1)
- M.b.t. het niet altijd originele taalgebruik in Zelis en Inkle, merk ik op dat de dramatische stijl van die tijd zeer konventioneel was. Van de verzen 840 en 841 las ik bijvoorbeeld variaties in verschillende andere treurspelen, waarvan ik slechts noem: Cl. Bruin, Lucius Junius Brutus, grondlegger der Roomsche vryheid, Amsterdam 1754, blz. 27. Het is dus hierbij niet nodig invloed te veronderstellen van Dr. Izaak Bilderdijk, de vader van de dichter, in wiens treurspel Arria en Petus, IV-3, ongeveer gelijkluidende verzen voorkomen (handschrift in de kollektie-Leeflang, Ltk. Museum en Documentatiecentrum, te 's-Gravenhage). Voor veelgebruikte treurspel-uitdrukkingen in Bilderdijks tijd, zie: C. van Schoonneveldt, Over de navolging der klassiekfransche tragedie in Nederlandsche treurspelen der achttiende eeuw, Doetinchem 1906, blz. 144 e.v. Bepaalde verzen in Zelis en Inkle herinneren meer in het biezonder aan het dramatisch werk van De Baculard d'Arnaud en aan het daardoor beïnvloede treurspel Thirsa van Rhijnvis Feith, dat overigens niet zonder medewerking van Bilderdijk tot stand is gekomen (vgl. mijn artikelen: De eerste auteur van Feiths treurspel ‘Thirsa’ I en II, De nieuwe taalgids 1957). Zo vindt men al onmiddellijk ekwivalenten van de nu volgende verzen in: D. Inklaar, François-Thomas de Baculard d'Arnaud, ses imitateurs en Hollande et dans d'autres pays, 's-Gravenhage 1925 en: R. Feith, Thirsa, of de zege van den godsdienst, Amsterdam 1784. Vs. 662 (Inklaar, blz. 241), vs. 798 (Feith, blz. 46), vs. 878 (Inklaar, blz. 241; Feith, blz. 48), vs. 880 (Inklaar, blz. 242; Feith, blz. 32), vs. 882-884 (Inklaar, blz. 242).