Na anderhalf jaar bij het middelbaar onderwijs werkzaam te zijn geweest, is Huysmans journalist en achtereenvolgens gemeenteraadslid te Brussel en volksvertegenwoordiger geworden. Hij was een der ‘drie kraaiende hanen,’ die in 1910 de actie voor de vervlaamsing van de Gentse Universiteit voor goed inzetten. Tijdens de eerste wereldoorlog werd hij, als secretaris van de 2de socialistische Internationale, de omstreden inrichter van de vredesconferentie te Stockholm (1917).
Na 's lands bevrijding tot volksvertegenwoordiger en schepen van Antwerpen verkozen, luidde hij een verzoeningspolitiek op schoolgebied in en werd in 1925 tot Minister van Kunsten en Wetenschappen benoemd, in welke hoedanigheid hij ijverde voor de bevordering van de Vlaamse culturele belangen op alle gebied.
Zijn verdere loopbaan als Burgemeester van Antwerpen, als Minister van Staat, als Premier en voor de tweede maal als Minister van Openbaar Onderwijs is voldoende bekend.
Van de kernachtige, gedepouilleerde stijl van de journalist gaf de spreker enkele treffende staaltjes. De kracht van de polemist Huysmans ligt in het zgn. kortverhaal en in het aphorisme. Hij is een meester van het sarcasme. Ook uit zijn essays, doorgaans met een sterke, humoristische inslag en politieke bijbedoelingen, las spreker een paar uittreksels voor.
De vitaliteit van het gevierde tachtigjarig ‘binnenlands erelid’ van de K. Vl. Academie voor Taal- en Letterkunde is bewonderenswaardig. Spreker groet ten slotte in hem een onvermoeibaar en onkreukbaar strijder voor vrijheid en recht.
2. Carton de Wiart-prijs: valorisatie, aanduiding van de jury. - De Bestendige Secretaris geeft lezing van een brief van de Heer Directeur-Generaal van Schone Kunsten, waarin medegedeeld wordt dat de Carton de Wiart-prijs ditmaal aan een Vlaams werk zal worden toegekend; hij verzoekt de Academie een dubbele lijst van drie kandidaten voor de keurraad voor te stellen.
Het bedrag van deze prijs, aldus de Bestendige Secretaris, zal, in overleg met de Commissie van Beheer van het Nationaal Fonds voor Letterkunde, van 2.000 fr. op 10.000 fr. worden gebracht, indien de Academie er geen bezwaar in ziet, dat de aanvullende 8.000 fr. door het Nationaal Fonds worden uitbetaald.