Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1931
(1931)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 805]
| ||||||
Zuid- en Noord-Nederlandsche Kruiden Tuinboeken vóór 1800
| ||||||
Commelyn Johannes (1629†1692)[1676 Commelyn]. Nederlantze Hesperides, Dat is Oeffening en Gebruik van de limoen- en oranje-boomen; Gestelt na den Aardt, en Climaat der Nederlanden. Met Kopere Platen verçiert, Door J. Commelyn. Tot Amsterdam, By Marcus Doornik, Boek-verkooper op den Vygen-dam, | ||||||
[pagina 806]
| ||||||
1676. Met Privilegie. (31 × 19.5 cm., 2 lim. + 47 + 2 blzz., Bibl. Univ. Gent H N 194. Pritzel nr 1830). Titelplaat, het planten van oranjeboomen verbeeldende. Uit de voorrede verneemt de lezer dat het werk met behulp van de boeken van Jovianus Pontanus en Joannes Baptista werd opgesteld. In het overzicht dat 43 hoofdstukken bedraagt worden op verscheidene plaatsen verzen aangehaald van Cats en van Vondel; 27 platen versieren het werk.
Van der Aa (III, blz. 648) noemt Commelin Johannes, Amsterdam 1629 † 1692, geneesheer, hoogleeraar in de kruidkunde aan het Athenaeum te Amsterdam, aanlegger van den Hortus Botanicus aldaar in 1682, die schreef: Nederlandsche Hesperides, of oeffening van Limoenen en Oranjeboomen, Amsterdam 1676 fo. Catalogus plantarum Indigenarum Hollandiae, Amsterdam 1683 in 12. Catalogus plantarum Horti medici Amstelodamensis, Amsterdam 1689 in 8. Caspar Commelin, Amsterdam 1667†1731, volgde zijn oom Johannes als hoogleeraar in de kruidkunde, en schreef: Horti medici Amstelodamensis plantarum descripto, Amst. 1697 en 1701; Flora Malabarica, seu horti malabaricae Catalogus, Leiden 1696; Horti medici Amstelodamensis plantarum catalogus, Amst. 1698, 1715 en 1724; Praeludia botanica, Leiden 1703; Botanographia malabarica, Leiden 1718. Pritzel onder nr 1829 noemt nog: Afteekeningen van verscheyden, vreemde gewassen; in de Medicyn-Hoff der Stadt' Amsterdam. Door Ordre van de Heeren J. Huydekoper en J. Commelin, als Commissarissen van den voorn. Hoff. Inden jaren 1687 tot 1749, 9 deelen in fo. | ||||||
Casearius Johannes (ca 1642†1677)Casearius Johannes, geboren ca 1642 te Amsterdam, studeerde te Leiden en te Utrecht, reisde als predikant in het Oosten, | ||||||
[pagina 807]
| ||||||
en kwam in aanraking met H. van Rheede van DraakensteinGa naar voetnoot(1), goeverneur in Nederlandsch Indië, met wien en met Mattheus de Santo Josepho, hij aan het groot werk Hortus Malabaricus, 1679-1703 te Amsterdam in 12 deelen verschenen, werkte. Hij overleed te Batavia in 1677. De eerste twee deelen van Hortus werden in het Nederlandsch vertaald door Abr. van Poot, Amsterdam 1689, 2e druk Haag 1720. (Nieuw Nederl. biogr.-woordenb. 1921, V, blz. 106.) Het Britisch Museum bezit: Malabaarse Kruidhof, vervattende het raarste slag van allerlei soort van planten die in het Koningrijk van Malabaar worden gevonden, vergaderd door H. Van Rheede van Draakestein, in het Latijn beschreven door J. Casearius, met aantekeningen verrijkt door A. Syen, vertaalt door A. van Poot. Deel 1 en 2, Amsterdam 1689 in fo. In de bibliographie vond ik de twee volgende werken onder de namen van H. van Rheede van Draakenstein en J. Casearius: Malabaarsche Cruythof, vervattende allerlei slagh van allerley soorten van planten, die in het Koningrijk van Malabar worden gevonden nevens derzelver bloemen, vrugten en zaaden. In het Latijn door J. Casearius, met aanteekeningen door A. SyenGa naar voetnoot(2) en J. CommelynGa naar voetnoot(3). Vertaald door Abraham van PootGa naar voetnoot(4). Amsterdam 1689. (Daarvan de 2 eerste deelen verschenen. Pritzel nr 7587). | ||||||
Cause D.H. (XVIIe eeuw).[1676 Cause]. De Koninglycke hovenier aanwyzende de middelen om Boomen, Bloemen en Kruyden te zaayen, planten, aenqueeken en voort- | ||||||
[pagina 808]
| ||||||
teelen. Met konstige koperen Platen verciert. Door D.H. Cause Schuld Noidt voor dese Gedruckt met Privilegie voor 15 Jaren. t'Amsterdam by Marcus Doornick op de Vygendam [1676, 31 × 19.5 cm., 4 lim. + 224 blzz., Bibl. Univ. Gent H N 1941, Kon. Bibl. Brussel V B 4153]. De titelplaat draagt geen dagteekening, het privilegie echter de aanduiding: gedaan in den Hage den 14 September 1676. Het boek is aan Wilhem Henrik, prince van Orange en Nassau door den uitgever Marcus Doornik opgedragen. In een register worden de Nederlandsche namen, in alphabetische orde van ca 500 boomen, bloemen en kruiden die in het boek worden besproken, vereenigd. Voor iedere plant worden de geslachten, de gedaante, de natuur van den grond, de teeling, de planting, de inlegging, de enting, enz. besproken. Er worden geen Latijnsche namen gegeven, maar met talrijke platen wordt de tekst duidelijker gemaakt. Het boek wordt verdeeld in 3 overzichten: boomen, bloemen, kruiden. Op blz. 144 treft men eene reeks modellen van bloemperken, doolhoven die voor liefhebbers en hoveniers nuttig kunnen zijn. Ik heb over Cause zelf geen inlichtingen gevonden. | ||||||
Schoon Theodorus (XVIIe eeuw).Geneeskundige te 'sGravenhage. 1692. Schoon Theod. Waare oeffening en ontleding der planten, enz. Hiernevens De Culture ofte voortqueekinge van de tabak, enz. tot wederlegginge van... Tabaks verhandelinge... door Beintema a Peima... als mede Een Klaar vertoog van de grove dwalinge en onkunde der Galenische Schoole enz. 's Gravenhage 1692 in 8. (Catal. Nederl. Gen. bevord. Geneesk. Amsterdam 1930, blz. 503, van der Aa XVII, 405). | ||||||
Blankaart Stephanus (1650†1730).Over Blankaart Stephanus, den Nederlandschen Herbarius van 1698 en 1714, worden de noodige inlichtingen gevonden in mijne studie over dezen medicusGa naar voetnoot(5). Genoemd door Pritzel nr 830. | ||||||
[pagina 809]
| ||||||
Paars Adriaan (XVIIIe eeuw).Index botanicus of naamrol van de Batavsche en Hollandsche Schrijvers. Leiden 1701. Over dezen schrijver heb ik niets gevonden. | ||||||
van Oosten Hendrik (XVIIIe eeuw).[1703 Van Oosten]. De neederlandsen Hof, Beplant met Bloemen, Ooft, en Orangeryen, Waar in geleerd werd, hoe men alderhande soorten van de curieuste Bloemgewassen: als Tulpen, Angelieren, Hyacinthen, Narcissen, Beeren-Ooren, sal voortkweeken, vermeenigvuldigen, nieuwe aanwinnen, wel en met verstand veilig tegen 't verderf bewaaren, enz. Insgelijks ook een naaukeurige verhandeling, Hoe men alle soorten van Boomen sal Saajen, Planten, Vrugtbaar maaken en voortkweeken; mits gaaders de wijze om deselve regt en wel te Snoejen; en soo altijd vrugtbaar te houden. Hierby komt nog Den nieuwen Neederlandsen Hesperides, of Oeffening en gebruik van de Limoen en Orange-Boomen, & alles door langwijlige ondervinding geschikt naa 't climaat deser Landen, ten gemeenen voordeel uitgegeeven, en oversien, ja by na een derde met nieuwe Aanmerkingen vermeerderd door Henr. van Oosten, Bloemist en Entenier tot Leyden. Den Tweeden Druk. Gedrukt te Leyden Voor den Uitgeever, en sijn te bekoomen By Joh. du Vivie, en Is. Severinus, Boekverkoopers, Anno 1703. (17 × 10.7 cm., 6 lim. + 286 blzz., Kon. Bibl. Brussel III 1300). Hetzelfde werk als de 3e uitgave van 1715. Mede gebonden hetzelfde werk als bij 1715 van Oosten: [1703 Van Oosten] Register... Anno 1703. Zie na 1715 Van Oosten.
Ik vind geen inlichtingen over van Oosten's leven. De Catalogus van het British Museum bezit, buiten De Nederlandsen Hof, 3e druk Leyden 1715 en een 5e druk Leyden 1726, - een Engelsche vertaling Londen 1703, 2e uitgave Londen 1711, - een Fransche vertaling 1714, - een Duitsche vertaling Hannover 1706. [1715 Van Oosten]. De neederlandsen Hof, Beplant met Bloemen, Ooft, en Orangeryen; Waar in geleerd werd, hoe men alderhande soorten van de curieuste Bloemgewassen; als Tulpen, Angelieren, Hyacinthen, Narcissen, Beeren-ooren, & sal voortkweeken, vermeenigvuldigen, nieuwe | ||||||
[pagina 810]
| ||||||
aanwinnen, wel en met verstand veilig teegen 't verderf bewaaren, enz. Insgelijks ook een naaukeurige Verhandeling, Hoe men alle soorten van Boomen sal Saaijen, Planten, Vrugtbaar maaken en voortkweeken; mitsgaaders de wijze om deselve regt en wel te Snoejen; en soo altijd vrugtbaar te houden. Hier by komt nog Den nieuwen Neederlandsen Hesperides, of Oeffening en gebruik van de Limoen en Orange-Boomen, & alles door langwijlige ondervinding geschikt naa 't Climaat deser Landen, ten gemeenen voordeel uitgegeeven, en oversien, ja by na een derde met nieuwe Aanmerkingen vermeerderd door Henr. van Oosten, Bloemist en Entenier tot Leyden. Den Derden Druk. Gedrukt te Leyden Voor den Uitgeever, en sijn te bekoomen By Joh. du Vivie, en Is. Severinus. Boekverkoopers, Anno 1715. (15.6 × 9.8 cm., titelprent, 8 lim+286 blzz., Bibl. Univ. Gent H.N. 569). De titelprent verbeeldt Flora bezig in een tuin bloemen te verzamelen; in de voorrede hemelt schrijver moeder de Aarde op: ‘alles, hetgeen de blijde moeder de Aarde in een aangenaame Lente, uyt haaren milden schoot doet voortspruiten’. Het boekje bevat 5 verhandelingen: de nauwkeurige bloemist (blzz. 1-80) met 124 hoofdstukken, de verhandeling over de tulpen (blzz. 81-110) met 20 hoofdstukken, de behandeling der angelieren (blzz. 111-151) met 17 hoofdstukken, de boomgewassen (blzz. 153-224) met 35 hoofdstukken, de oranje- en limoenboomen (blzz. 225-286) met 14 hoofdstukken. Na ieder der 5 verhandelingen komt een register. [1703 van Oosten]. Register van alle de Soorten der voornaamste Vrugten, Als van Abricosen, Persiken, Karssen, Kruisbessen, Aalbessen, Peeren, Appelen, Queepeeren, Wyngaarden of Druiven, en Mispelen. Dito een Register van alle de Saaden, behoorende tot de Moestuinery. Sijnde het selve ten hoogsten nut en dienstig voor alle Liefhebbers van Hooven en Tuinen. Na langduurige Ervarentheid te saamen gesteld door Hendrik van Oosten, Entenier tot Leyden. Gedrukt voor den Uitgeever, tot Leyden By Joh. du Vivie, en Is. Severinus. Anno 1703. (15.6 × 9.8 cm., 4 lim + 55 blz., Bibl. Univ. Gent H N 5691). Na eene voorrede, twee lijsten van vruchten en zaden die in den tuin van van Oosten kunnen gevonden worden. Het stuk is medegebonden met 1715 van Oosten, De Neederlandsen Hof van Leiden 1715. [S.d. van Oosten]. De naauwkeurige Bloemist, of De nieuwe Nederlandsche Bloemhof, waarin onderrigt wordt, hoe men alle soorten van Bloemen, Planten en Boomen moet aankweeken, onderhouden en vruchtbaar | ||||||
[pagina 811]
| ||||||
maken, benevens eene Beschryving om de boomen goed en wel te snoeyen, ten einde dezelve goed vruchtbaar te houden, enz. enz. Alles door langdurige Ondervinding bijeen verzameld door H. van Oosten, Bloemist. Zevende vermeerderde druk. Met Platen. Te Amsterdam, bij Wouter Brave, junior. Op den Nieuwendijk, bij den Raamkooi, no 100. (16.5 × 10.3 cm., titelprent, 12 lim + 314 blzz., Kon. Bibl. 5e cl IV 3). Het is nog dezelfde titelprent, geteekend F. Bleyswyk, als in de uitgave van 1715, maar met een versleten blokje gedrukt en op zekere plaatsen weinig duidelijk geworden. De voorrede is in den grond dezelfde gebleven, alleen met toevoeging van eenige volzinnen en wijziging van enkele woorden in de spelling. De verdeeling is de volgende: de nauwkeurige bloemist (blz. 1-74) met 124 hoofdstukken, de behandeling der tulpen (blz. 75-102) met 20 hoofdstukken, de behandeling der angelieren (blz. 103-140) met 17 hoofdstukken, de boomgewassen (blz. 141-208) met 35 hoofdstukken, de verhandeling van oranjeboomen (blz. 209-268) met 14 hoofdstukken, de verhandeling over de meloenen (blz. 269-285) die in de 3e uitgave van 1715 niet voorkomt, register van bloemboomen en lijst van zaadbloemen (blz. 286-298), alphabetische bladwijzer (blz. 299-314). Buiten de verhandeling over de meloenen, den register en den bladwijzer stemt de inhoud van dat boek gansch met de 3e uitgave van 1715 overeen. | ||||||
Winter Feyo Joan. (XVIIIe eeuw).Kenteekens en Keur van voorname gewassen en mineralen met derselver bysonderste nuttigheden. Leeuwarden 1705 in 12 (Catal. Nederl. Gen. bevord. Geneesk. 1930, 503). | ||||||
Anonymus (XVIIIe eeuw).Nederlantschen Cruydt-hof in den welcken beschreven wort de cracht en de werckinge der cruyden, by een vergaedert ende in reym gestelt door J.V.M. Antwerpen 1716 in 12. (Catal. Bibl. Nederl. M. bevord. Geneesk.) | ||||||
Lehman Joh. Christ, (XVIIIe eeuw).Nieuwe volmaakte bloem-thuin in de winter; vertaalt door J. Le Long, Amsterdam 1718 (Catal. Brit. Museum). | ||||||
[pagina 812]
| ||||||
| ||||||
Agricola, Georg Andreas (XVIIIe eeuw).JöcherGa naar voetnoot(6) noemt George Andreas Agricola doctor in de wijsbegeerte en in de geneeskunde. Van hem verscheen; Bericht von der neuen Universal-Vermehrung aller Baüme und Standen, Leipzig 1716. Kurzer Bericht von dem Ursprunge der Universal-Vermehrung aller Baume, Regensburg 1716. Versuch der Universal-Vermehrung aller Baume, Regensburg, 1716, 1717; in het Fransch vertaald, Amsterdam 1720. Einleitung zur Universal-Vermehrung durch die versturzte Plantage 1717. Verzeichnis aller physicalischen Gartenproben 1717. Het British Museum bezit van Agricola Georg Andreas: Von der neu- und höchst-nutzbaren Universal-Vermehrung aller Baümeund Standen-Gewächse, Ratisbon 1716 in 4. Versuch der Universal-Vermehrung aller Baüme, Standen, und Blumen-Gewächse. Regenspurg & Leipzig 1716-1717; Regensburg 1772. The artificial gardener, London 1717, in 12. A philosophical treatise of husbandry and gardening, London 1721 in 4. Nieuwe en ongehoorde dog in de natuur welgegronde Queck-Konst van boomen, heesters en bloemgewassen, Amsterdam 1729 in 4. Het werk is ingeleid door Willem van Ranouw, M.D. In zijn voorbericht zegt de schrijver dat hij zijn boek laat verschij- | ||||||
[pagina 813]
| ||||||
nen, omdat door een zijner tegenstrevers hetgeen onder eed over het enten moest verzwegen worden, te Frankfurt en Leipzig op verkeerde en vervalschte wijze werd uitgegeven; er worden echter geen namen genoemd. Het Ie deel bevat drie afdeelingen: de ontwikkeling van een boom, zijne vermeerdering volgens natuurlijke wijze, zijne vermeerdering door de kunst. Het 2e deel is een practische handleiding over de kunstmatige vermenigvuldiging. Met talrijke, zeer duidelijke wel uitgelegde platen worden de kieming der zaden, het ontstaan van wortels uit weefsels, de ent- en stekkenmethoden uiteengezet. Op blz. 192 van het 1e deel worden op eene plaat de noodige toestellen geteekend en beschreven. Men noemt ook een uitgave te Amsterdam in 1719. Over J. Le Long, die het boek uit het Duitsch heeft vertaald, heb ik niets gevonden; zie ook Lehman wiens werk ook door Le Long werd vertaald. Er verscheen te Amsterdam in 1720 een Fransche vertaling: [1720 Agricola]. L'agriculture parfaite ou nouvelle découverte, Touchant la Culture et la Multiplication des Arbres, des Arbustes et des Fleurs; Ouvrage fort Curieux, qui renferme les plus beaux secrets de la Nature, pour aider la Végétation de toutes sortes d'Arbres et de Plantes, et pour rendre fertile le terroir le plus ingrat. Par Mr. G.A. Agricola, Docteur en Medecine & en Philosophie à Ratisbonne. Traduit de l'Allemand avec des Remarques. Le tout enrichi de très belles figures. Première Partie. A Amsterdam, chez Pierre de Coup, Libraire. MDCCXX. (19.5 × 11.7 cm., 6 + 261 blz., Bibl. Univ. Gent H N 894. Mede gebonden: Ibid., seconde partie (2 + 146 blzz. + table). | ||||||
Seuter Barthol., Ridinger Joh. El. en Weiman Wilhelm (XVIIIe eeuw).Duidelyke vertoning, eeniger duizend in alle vier waerelds deelen wassende bomen, stammen, kruiden, bloemen, vrugten en uitwassen, etc. Waar in de leevendige verwen, na haar natuur, door een geheime en voor deze nooit bekende konst door de beroemde konstenaars Barthol. Seuter en Joh. El. Ridinger Nieuw uitgevonden, met veel moeite in zuivere kopere door platen gebragt, vertoont worden Johan Wilhelm Weimann. Te Amsterdam, bij Zacharias Romberg, 1736-1748, 8 vol in fol. Over deze tuinkundigen kon ik niets verder vinden. | ||||||
[pagina 814]
| ||||||
Rumpf Georg Everhard (ca 1627†1702).George Everhard Rumphius werd geboren rond 1627 of 1628 en overleed den 15 Juni 1702. In het gedenkboek dat op 15 Juni 1902 werd uitgegeven vindt men zeer uitvoerige inlichtingen over zijn leven en zijne werken: Rumphius Gedenkboek 1702-1902, uitgegeven door het Koloniaal Museum te Haarlem 15 Juni 1902. (38 × 29.8 cm., VII + 221 blzz., Kon. Bibl. Brussel II 81957). Het laatste hoofdstuk, geschreven door A.P. Rouffaer en W.C. Muller heeft voor titel: Eerste proeve van eene Rumphius-Bibliographie (blzz. 165-220). Onder de gedrukte werken worden het Amboinsche kruid-boek en de Rariteitkamer uitvoerig besproken: Het Amboinsche Kruidboek, 1e uitgave, 6 boekdeelen, I en II 1741 Amsterdam, III en IV 1743 Amsterdam, V 1747 Amsterdam, VI 1750 Amsterdam; 2e uitgave, ook in 6 boekdeelen, Amsterdam 1750. Verder worden genoemd:
De waarde van het werk van Rumphius als natuuronderzoeker werd reeds door de Academia Naturae Curiosorum in 1681 begrepen toen zij hem den titel schonk van Plinius Indicus. Die benaming werd op de medaille in 1902 vervaardigd, hernomen. [1750 Rumphius I]. Het Amboinsch Kruidboek, Dat is, Beschryving van de meest bekende Boomen, Heesters, Kruiden, Land- en Water-Planten, Die men in Amboina, en de omleggende eylanden vind, Na haare gedaante, verscheide benamingen, aanqueking, en gebruik: Mitsgaders van eenige insecten en gediertens, Voor 't meeste deel met de Figuren daar toe | ||||||
[pagina 815]
| ||||||
behoorende, Allen met veel moeite en vleit in veele jaaren vergadert, en beschreven in Twaalf Boeken, Door Georgius Everhardus Rumphius, Med. Doct. van Hanau, Oud Koopman en Raadspersoon in Amboina, mitsgaders onder de naam van Plinius Indicus, Lid van de Illustre Academia Naturae Curiosorum, in 't Duitsche en Roomsche Ryk opgerigt. Nagezien en uitgegeven door Joannes Burmannus, Med. Doct. en Botanices Professor in de Hortus Medicus te Amsterdam, Medelidt van het Keyzerlyke Queek school der Onderzoekers van de Natuurkunde; Die daar verscheide Benamingen, en zyne Aanmerkingen heeft bygevoegt. Eerste Deel, Te Amsterdam, By Meinard Uytwerf. MDCCL. (40 × 25 cm., 32 lim + 200 blzz., Bibl. Univ. Gent H N 34; Pritzel nr 7908; Bibl. Kruidtuin Antwerpen). Dit eerste deel van het prachtig werk in 6 boekdeelen, ‘begrypende allerley Boomen, die eetbare Vrugten dragen, en door Menschen gehavend worden’ bedraagt 200 blzz. met 119 hoofdstukken en 82 platen. Iedere bladzijde draagt op de linker zijde een Latijnschen tekst, op de rechter zijde den Nederlandschen. Het boek zelf begint met den titel, in het Latijn en in het Nederlandsch, en is versierd met een schoone titelplaat tusschen den Latijnschen en den Nederlandschen titel. De titelplaat door A. Vander Laan uitgevoerd, - A. vander Laan inv. et fecit 1742 -, verbeeldt een zicht, van uit de zee, op het eiland Amboina, met een hemel bevolkt met goden en godinnen, die de boeken van Rumphius, door engelen gedragen, bewonderen. Twee groote portretten versieren de inleiding: het eerste van Rumphius, geteekend door J. de Later en geëtst door F. Halma, het tweede van Burmannus, geschilderd door J.M. Quinkhard in 1736, en geëtst door J. Houbraken. De inleiding zelf is zeer uitgebreid, en bedraagt een opdracht aan de ‘Bewinthebberen der Geoctroyeerde Nederlandse Compagnie van Oost-India’ geteekend van Rumphius, ‘Op Amboina aan 't Casteel Victoria, den 20 September 1690, midden in 't 63 jaar myns ouderdoms, - een voorrede, ook in het Latijn en in het Nederlandsch, waarin de schrijver onder meer vertelt dat hij eerst zijn werk had geschreven, maar dat hij ook een Nederlandschen tekst heeft bezorgd, ‘principalyk uit dit inzigt, omdat de gemene man, en inzonderheid, die hier in Indien leeft, aangaande de genees-kunst eenigen dienst daar uyt konde scheppen’, - een brief tot den lezer van Joannes Burmann, ook in het Latijn en in het Nederlansdch, geteekend uit Amsterdam | ||||||
[pagina 816]
| ||||||
20 October 1740, waarin hij zegt hoe hij de noodige verbeteringen aan den tekst heeft gebracht om het boek drukwaardig te maken. In de inleiding treft men de volgende gedichten:
Gaat nu myn Amboinees na Hollands-kust verzeylen,
En aan Europaas-volk u kruyden mede deylen,
Toont wat voor zeldsaam groen als nog verborgen is,
En nu ten voorschyn brengt d'Amboinsche wildernis,
Maar weet daar zullen pen en tongen in de weer zyn,
Waar van ik t'zyner tyt wel voelen zal de weerpyn;
Een ieder die u leest, zal zyn een oordelaar,
Gy zult ontmoeten gunst en spotten door malkaar,
Het scherp geneusde volk, dat zal u zeeker klouwen,
En ieder blad van u met Nota-beens benouwen,
Dan spreekt'er nog wel een, wel wat een misgeboort,
Wie heeft in Kruyde-konst zo slegten praat gehoort?
Ik weet als dan geen raad u beeter voor te dragen,
Dan dat gy stiltjes gaat 't Oost-Indisch huys bevragen,
En werpen u in d'arm van onze Overheyt,
By wien 't geheel bestier van ons Oost-Indien leyt,
Smeekt dan haar Edelbeens, op dat gy werd genomen
In haren scherm en gunst, dewyl gy zyt gekomen
Uyt 't land van haar bewint, en op haar kosten zyt
In deze form gebragt door myn gepleegde vlyt,
Zegt dat gy dienen komt voor zo veel duyzent zielen,
Die onder haar gezag hier in het Oosten krielen,
Aan wien gy leert wat nut in ieder plante zy,
Waar toe s' in huyswerk diend; waar toe in d'Artzeny;
Een ander Edel' Geest, die tragt nu vreemdigheden
Te hooren of te zien, kan hier zyn tyd besteden,
En door u stomme leer een kenner worden van
De Kruyden, die van hem zyn wonder ver van dan,
Hier vind hy, wat al raars Amboinas hoge bergen,
En 't digt geboomde bos voor Specery verbergen,
Met andere wond'ren meer, Ambon door Godes hand
En wapenen gehegt aan 't vrye Nederland.
Nogtans wil ik hier me myn werk niet zelfs uytstryken:
Want daar goe wyn is, moet men na geen kransen kyken:
Dierhalven alles in des Lezers oordeel stel,
En spreken laat, of 't werk is qualyk ofte wel,
Dog, uwen Lezer moet gy vriendelyk verzoeken,
| ||||||
[pagina 817]
| ||||||
Dat hy ten beste neemt de foute van u boeken,
Verhaalt hem, dat u heeft een droeve lange nagt
Met een geleende pen en oogen voortgebracht;
Gaat dan, en als gy hebt een nieuw kleed aangenomen,
Zo wilt te zyner tyd blymoedig wederkomen,
Verheugt myn gryze kruyn, en myn vervallen stant,
Eer dat ik reys van hier na 't Eeuwig Vaderland.
Was getekent
G.E. Rumphius.
Ik u Papiere-kind, waar van gy dertig jaren
Beswangert zyt geweest, om alles te vergaren
Tot myn volkomentheyt, zo lang 'k by u alleen
Verborgen ben geweest, tot dat nu, op gebeên
En veel verzoeks van vreemde Kruyden-minnaars, even
Als met myn eene voet, ten vollen dog beschreven,
In 't licht begin te treen, hoewel in slegt gewaat,
Dog 't kleed maakt niet de man, g'lyk 't anders dikmaals gaat,
Want door dien dat ik weet, dat veele wonderheden
In myn besloten zyn, die eerst haar eerste treden
Uyt haar verborgentheen in 't ligt des Werelds doen,
Wil ik, 't zy waar ik kom, daar door niet aars vermoen
Dan gunst, dies vaar ik heen na Neerlands schone Kusten,
Om daar te tonen wat voor kruyden hier berusten
In dezen Oosterhoek, des Werelds Nagelhof
Ambon, 't geen ik vertrouw den grooten Godt tot lof
Zal strekken, u tot eer, en het gemene beste,
Waar op van nu af aan myn hoop stantvastig veste,
En gansch niet agten wil der last'raars schimp en spot.
Terwyl zulks altyt zy het algemeen lot
Der geener, die iets raars en loffelyks voor de menschen
Vertonen in geschrift, en zo, 't geen veele wenschen
Te weten, halen uyt het diep der duysterheyd,
En ieder weten doen met een duurzame vlyt.
Dog aangezien, dat die dus scheppen haar vernoegen
Om vreemde schriften met haar laster te door ploegen
Of noyt, of zelden iets pryswaardigs voor den dag
Te brengen weten, is 't dat Momus niet vermag
Met zyn fenynig spogh op my, neen ik zal leven,
| ||||||
[pagina 818]
| ||||||
En door Patronen gunst den Momus nog doen beven,
Voor my, als zynde door die Heeren onderstut,
Aan wien myn opdragt luyd, en dus genoeg beschut,
Als dan na weynig tyts zult gy door my betoonen,
Dat waardig zyt de naam u door Apollos Soonen
In 't duytse Roomsche Ryk voor lang al toegewyd,
Dat gy de Plinius der Indianen zyt;
Hier mêe zeg ik vaar wel, den Hemel wil u geven
Een Nestors ouderdom, in 't minst zo lang het leven,
Dat gy niet alleen bekomen meugt in druk;
Maar ook myn ander helft, en alles tot een stuk,
't Geen u volleerde breyn, zo voor als na het missen,
Van u gezigt (ô ramp!) de Wereldt op te dissen
Bedagt heeft, als wanneer met een gemeen beklag
Europa uw' verlies zal smerten nagt en dag.
J.D.S. Hafniensis
Clercq van den Autheur.
| ||||||
Van den wyzen en hoog-geleerden Heer Georgius Everhardus Rumphius; Oud Coopman en Raadsperzoon in Amboina, en onder den naam van den Indischen Plinius, Lidt van 't Illustre Collegie der curieuse en nieuwsgierige ontrent natuurlyke zaken, in 't Duytsche Roomsche Ryk opgerigt.Den aardboom zag wel eer een wolk van oog-getuygen
En Schryvers, die met roem beschreven Kruyd en Plant,
Of Heesters, zo zy door Natuur in ieder Landt
Zyn voortgebragt, ten dienst van die, daar 't goed uytzuygen.
Men ziet dit heden nog, hoewel bedreven Geesten
t'Zaam bragten aan het licht, 't geen eerst verholen was
In 't diepste van het wout des Wereldts, dog wel ras
Deed opgetogen en verwondert staan de meesten.
d'Een schreef dan 't geen Europ', een ander 't geen het Oosten
Of 't Westen dienstigst gaf, tot d'Heelkonst in zijn bosch,
De Kruyden zag men daar, 't geboomte met zyn mos
Vertoont aan die de Son nog swart nog geel kan roosten.
| ||||||
[pagina 819]
| ||||||
Maar 't vrugtbaar Amboins wout, zyn Heesters, Boom, of Vrugten
Zyn Kruyden, of het Bosch, 't geen zig wel op de grond
Der Zeen te zien geeft, was tot heden niet gezondt
Beschreven, wel te regt mogt dan de Wereldt zugten.
Maar ziet den groten Rumph, berooft van 't ligt der oogen,
Geeft hier den Wereldt ligt, hier breekt hy 't ys alleen,
Hier maakt hy 't geen wel eer verborgen was gemeen,
Ten eynde men niet blyv' onkundig of bedrogen.
Wie zal dan hier zyn hooft, wie niet zyn hair verzieren
Met een gevlogte Kroon van Lauren? Wie zyn naam
En lof niet over al verbreyden, daar de Faam
Met haar Claroen, dien Man maar kan doen zegevieren?
Dog hier voor staa 'k verstomd, uyt vrees, dat ik in 't roemen
Van 't geen dat Licht verdiend, zyn luyster door myn veer,
Of digt beswalken mogt, ik agt dit werk te teer,
't Past anderen om volmaakt de naam van Rumph te noemen.
Godt gun dien Plinius een langer reeks van jaren:
Op dat hy meer en meer zyn wond'ren maak bekend,
Hy geev' hem dubbel Ligt, en Kragten in een lent
Des Levens, en hier na ten Hemel op te varen.
Franciscus Valentyn.
Verbi divini Minister Amboinensis.
7e Op de Afbeelding van den Heere Joannes Burmannus, | ||||||
Medicinae Doctor, en professor der Kruitkunde in de Geneeskundige Amsteldamsche Tuin; Medelidt van het Keizerlyke Queekschool der onderzoekers van de Natuurkunde.De groote Zoon des grooten Vaders
Is hier na 't Leven afgebeeld,
In wien al vroeg, door 't bloet, en d'aders,
s' Mans deugd, en yver, heeft gespeelt;
De Ziektens vlugten voor zyn Kruiden,
De Doot verschrikt op 's Mans gezicht,
Wyl ik, en duizenden van Luiden
Aan Hem den welstand zyn verplicht:
Zyn kennis in uitheemsche Planten,
Munt uit, in 't zestal folianten.
Adriaan Van Ommering
Jacobs Zoon.
| ||||||
[pagina 820]
| ||||||
8o Fratri carissimo Joanni Burmanno, Herbarium Amboinense G.E. Rumphii. In lucem publicam emittenti, geteekend Franciscus Burmannus. 9o Fratri optimo, conjunctissimo, Joanni Burmanno... Herbarium Amboinense... Rumphii E tenebris in publicam lucem vindicanti, ac Latina civitate donanti, geteekend Petrus Burmannus junior. 10o Viro clarissimo, expertissimo, Joanni Burmanno... Quod Herbarium Amboinense inscribitur, in Latinam Linguam conversum publicae luci exponeret, geteekend Joannes Oosterdyk Schacht. 11o Het laatste gedicht, aan Joh. Burmann door Jan Balde junior opgedragen, is in het Nederlandsch. | ||||||
Aan den Weledelen, hooggeleerden Heere, mynen veelgeachten Neeve; Johannes Burmannus, Der Medicynen Dokter, Hoogleeraar in de Kruitkunde te Amsterdam, Lid van het Keizerlyke Kweekschool der Onderzoekers van de Natuurkunde, Toen zyn Weledele het Amboinsche Kruitboek van Rumphius in het licht gaf.Non ego te meis
Chartis inornatum sileri,
Totve tuos patiar labores
Impune, Jane, carpere lividas
Obliviones. (Horatius).
Geleerde Burman! roem der braaven,
Was 't dan uw yver niet genoeg,
En 's avonts laat, en 's morgens vroeg,
Tot heil van ryk en arm te slaaven?
Was 't niet genoeg voldaan uw plicht,
Als gy de dood treed in 't gezicht,
De ziekten wyken doet van 't bed van uwe kranken,
Door heilzaame Artseny van welbereide dranken?
Of had uw hand geen lauwerblaaden
Genoeg, tot siersel van uw kruin,
Geplukt uit Amstels Kruiden-tuin,
Vermaart door zoo veel planten, zaaden?
'k Zie hoe elk kruitje 't hooft opsteekt,
Als uw verstant zyn wasdom kweekt,
En 's zomers yvrig leert den aart, gedaante, en krachten,
Van al wat Oost en West om stryt hier t' zamen brachten.
| ||||||
[pagina 821]
| ||||||
't Schynt neen; gy wilde ook op de vlerken
Van arbeit, uw verdienden lof
Noch verder voeren dan dees' Hof,
Beslooten in de nauwe perken;
Uw geest vloog dus met snelle vlucht,
Van d'Amstel naar een ruimer lucht,
En deet door naarstigheit den Aziaan verbaazen,
Als hy uw yver zach op duizent planten aazen.
't Verwondert my niet dat ge uw leeven,
O Burman! en uw dierb'ren tyd,
Dus hebt aan bezigheit gewyd,
Dat niets u meer vermaak kan geeven,
Dan onvermoeit den steilen trap,
Van wysheid, kennis, wetenschap,
In weerwil van den drom der slaafsche moeilykheeden,
Van dach tot dach, kon 't zyn, noch hooger op te treeden.
My is bewust hoe d'ed'len Looten,
Uit Burmans wydberoemden stam,
Wiens bloei tot hier geen einde nam,
Noit lastige arbeit heeft verdrooten.
O neen! dat loffelyk geslacht,
Heeft steets gepoogt met alle kracht,
De woeste bastaardy het muitziek hooft te pletten,
En 't God'lyk beelt der kunst op Neerlants troon te zetten.
Die roem doet myne drift ontvonken,
Als 'k met verwondering beschouw,
Een reeks van Burmans, die zoo trouw,
Hun vlyt ten onzen beste schonken;
Aan welken kant myn oog zich keert,
't Vind noit een Burman ongeleert,
't Zyn all' Hoogleeraars, ofdie 't waardig zyn te weezen,
All' Mannen boven 't peil van and'ren ver gereezen.
Zoo leven na hun dood de namen
Der Burmans, die zoo trouw hun plicht,
Aan Hollants Schoole, op die van 't Sticht,
Betoonden, en een eer bekwamen,
Die door oprechte dankbaarheit,
Noch straalen vol van luister spreit,
Als 't laate nageslacht staag hoort hun lof gezongen,
Door juichend koormuzyk van duizent blyde tongen.
| ||||||
[pagina 822]
| ||||||
Zoo mocht my in myn jeucht gebeuren,
Uit 's gryzen Petrus wyzen mont,
Wiens kennis nimmer weerga vond,
Te smaaken d'allerzoetste geuren,
Als hy my nodigde op 't onthaal
Van zuiv're Grieksche, en Roomsche taal,
Dan voelde myn verstant zyn kleen vermoogen groeien,
Als hy het met den dauw van wysheit kwam besproeien.
Myn Nimf te zwak den lof te zingen,
Dier Vraagbaak van de wetenschap,
Vreest met een roekeloozen stap,
In Febus heiligdom te dringen;
Maar smeekt hem om dees' laaste gunst,
Hy neem' haar dankbaarheit, voor kunst;
Zy ziet zyn achtbaar hooft met zoo veel loof belaaden,
Dat daar geen plaats meer is voor haare lauwerblaaden.
Zoo ziet m'n ook met vaste schreeden,
O Burman! Amstels Hippokraat!
Der kranken wisse toeverlaat!
Op 't loflyk spoor dier Mannen treeden;
Als men uw oordeel en verstant,
Uitblinken ziet aan allen kant,
Of als uw vlyt ons toont in zoo veel wyze boeken,
Een schat, dien uw vernuft uit kruiden weet te zoeken.
O ed'le kennis, waard te looven!
Hoe kostelyk is uw bezit!
Ons leerende de kracht, en 't pit,
Den kruiden ingestort van booven.
O allernutste Wetenschap!
Gy onderwyst ons heilzaam zap,
Den troost van 't ziek-bed, en een talloos heir van kwaalen,
Door 't vuur van syn verstant uit kruit, en plant te haalen!
Laat and'ren dan uw roem benyden,
En knaagen aan uw dierb'ren lof,
O Burman! ik vind ruime stof,
U dankgezangen toe te wyden;
Ik durf in myne Poëzy,
Ontbloot van alle vleiery,
Den Kruithof aan het Y driemaal gelukkig noemen,
Wyl hy op 't groot bezit van uwen dienst mach roemen.
| ||||||
[pagina 823]
| ||||||
Ja laat d'onwetenheit vry tieren,
En vitten op uw deftig werk,
Ei troost u! dit is 't rechte merk,
Om uw verdiensten hoog te vieren;
Want wyl ze in kennis voor u zwicht,
Staat haar uw werkzaamheit in 't licht,
Zy wilde uw arbeit graag met lastersmet bevlekken,
Om door die windselen haar naaktheit te bedekken.
Waar wiert'er oit een man gevonden,
Op wien de nyd niet heeft gewoed?
Maar een bedaart, en wys gemoet,
Stoort zich aan geen gebas van honden.
Vandaar maar rustig voort, myn Vrint!
En zach uw Rumphius zich blint,
Als hy dees' kruiden zocht in Amboins wyde perken,
Zoo zie de nyd zich blint op uw beroemde werken.
Jan Balde, Junior.
[1750 Rumphius II]. Het Amboinsch Kruidboek,... (zooals 1750 Rumphius I)... heeft bygevoegt. Tweede deel, Te Amsterdam, By Meinard Uytwerf, MDCCL. (270 blzz.) Het 2e deel bevat: Het tweede boek behelzende de speceryagtige Boomen, dat zijn die gene, die eenige speceryagtige Vrugten, Schorssen, ofte welriekent hout dragen. Blzz. 1-143, 54 hoofdstukken en 46 platen. Het derde boek behelzende die Boomen, dewelke eenig Hers, aanzienelyke Bloemen, of schadelyke Melk van haar geven. Blzz. 145-270, 46 hoofdstukken en platen 46 tot 87. [1750 Rumphius III]. Het Amboinsch Kruidbloek,... (zooals 1750 Rumphius I)... heeft bygevoegt. Derde deel. Te Amsterdam, By Meinard Uytwerf. MDCCL (218 blzz.) In dit derde deel: Het vierde boek, handelende van de wilde Boomen, waarvan men Timmerhout heeft. Blzz. 1-126, 71 hoofdstukken en platen 1 tot 83. Het vyfde boek, handelende van de overige wilde bomen onder malkanderen. Blzz. 127-218, 60 hoofdstukken en platen 84 tot 141. [1750 Rumphius IV]. Het Amboinsch Kruidboek,... (zooals 1750 Rumphius I)... heeft bygevoegt. Vierde Deel. Te Amsterdam, By Meinard Uytwerf. MDCCL (154 blzz.) | ||||||
[pagina 824]
| ||||||
In dit 4e deel: Het sesde boek, handelende van de Heesters, zo tamme als wilde. Blzz. 1-154, met 91 hoofdstukken en 82 platen. [1750 Rumphius V]. Het Amboinsch Kruidboek,... (zooals 1750 Rumphius I)... heeft bygevoegt. Vijfde deel. Te Amsterdam, By Meinard Uytwerf. MDCCL. (492 blz.) In dit 5e deel: Het sevende boek, Behelzende de Boschtouwen en Kruypende Heesteren. Blzz. 1-124, met 61 hoofdstukken en platen 1 tot 59. Het agtste Boek, Behelzende de Hof-Kruyden, zo wel die tot de kost, als Medicyn, en vermaak dienen. Blzz. 125-331, met 92 hoofdstukken en platen 60 tot 115. Het negende boek, van Winden en omslingerende kruipende Kruiden. Blzz. 333 tot 492 met 91 hoofdstukken en platen 116 tot 184. Dit 5e deel begint met een voorrede van den Schrijver geteekend den laatsten December 1695 uit Amboina aan 't Casteel Victoria; die voorrede dient om de zes laatste boeken aan te bieden en zou aldus aan het begin van het 4e deel moeten staan; daarna komt een open brief aan de liefhebbers der kruidkunde, waarin de Schrijver, uit Amsterdam op 16 Januari 1745, de hoop uitdrukt het zesde deel van zijn werk in den tijd van een jaar te kunnen gereed krijgen, indien hij door de dagelijksche geneeskundige praktijk niet te veel wordt afgetrokken. [1750 Rumphius VI]. Het Amboinsch Kruidboek,... (zooals 1750 Rumphius I)... heeft bygevoegt. Sesde deel. Te Amsterdam, By Meinard Uytwerf. MDCCL. (IV + 256 + 74 + XXI blzz.) Het 6e deel begint met een Latijnsch gedicht betreffende de reis van Rumphius in Brazilië. Het tiende boek, handelende van de wilde kruiden door malkander, bedraagt blzz. 1-94 met 64 hoofdstukken en 41 platen. Het elfde boek, handelende van de overige of resteerende wilde kruiden, bedraagt blzz. 95 tot 192, met 60 hoofdstukken en platen 42 tot 76. Het twaalfde boek, handelende van de Zeeboompjes en steenagtige Zeegewassen, die na een Plant gelijken, bedraagt blzz. 193 tot 256, met 33 hoofdstukken en platen 77 tot 90. | ||||||
[pagina 825]
| ||||||
Een uitgebreid bijvoegsel uitgegeven in 1755 draagt den volgenden titel: Het auctuarium, ofte vermeedering, op het Amboinsch Kruyd-Boek. Dat is, Beschryving van de overige Boomen, Heesters, en Planten, Die men in Amboina, en de omliggende eilanden vind, Allen zeer accuraat beschreven en afgebeeldt na der zelver gedaantes, met de verscheide Indische benamingen, aanqueking, en gebruik, Door Georgius Everhardus Rumphius, Med. Doct. van Hanau, Oud Koopman en Raadspersoon in Amboina, mitsgaders onder de naam van Plinius Indicus, Lid van de Illustre Academia Naturae Curiosorum, in 't Duitsche en Roomsche Rijk opgerigt. Nu voor 't eerst uitgegeven, en in het Latyn overgezet, door Joannes Burmannus, Med. Doctor en Botanices Professor in het Illustre Athenaeum, en de Hortus Medicus te Amsteldam, Medelidt van het Keizerlyke Queekschool der onderzoekers van de Natuurkunde; Die daar verscheide Benamingen, en zyn Aanmerkingen heeft bygevoegt. Te Amsterdam, By Mynard Uytwerf, en de Wed. S. Schouten en Zoon. MDCCLV. Dit bijvoegsel bevat 74 blzz. met 84 hoofdstukken en 30 platen, en is, zooals het overige van het werk, in het Latijn en in het Nederlandsch opgesteld. Ten slotte komt een alphabetische lijst der Latijnsche plantennamen over de 6 boekdeelen van het werk, op 21 blzz., na welke J. Burmannus, in een Latijnsch naschrift uit Amsterdam 20 Juni 1755, van den lezer plechtig afscheid neemt: ‘Vale, mi Lector, et, si quid meruerim, save.’ | ||||||
Burman Johannes (1707†1779).Joh. Wilh. Weinmann was apotheker te Regensburg. Johannes Burman die van het werk van Weinmann, alsook van het kruidboek van Rumph Nederlandsche uitgaven heeft bezorgd, werd geboren te Amsterdam den 26 April 1707, en overleed aldaar den 20 Januari 1779. Na te Leiden in 1728 gepromoveerd te hebben, werd hij nog hetzelfde jaar hoogleeraar in de plantkunde te Amsterdam. [1736 Weinmann en Burmannus]. Taalryk Register der Plaat- ofte Figuurbeschryvingen der Bloemdragende Gewassen Door den Heer Joh. Wilh. Weinmann, Eerste Apotheker en Mede-Lidt der Stads Gericht te Regensburg. Waar in de Benamingen uit de beste schryvers, zo oude als nieuwe, na de ordre van het A.B.C. niet alleen zeer geschiktelyk worden | ||||||
[pagina 826]
| ||||||
ter neer gesteld, maar te gelyk de Geslachten en Kentekenen, met der zelver gebruik, naar de beste ondervinding, uit de zekerste Schryvers getrokken, in de Latynsche en Hoogduitsche Taalen opregtelyk worden uitgelegt. Nu in het Nederduitsch door een voornaam Kender en Liefhebber vertaalt; en opgeheldert door Johannes Burmannus, Med. Doct. & Professor Botanices. Die daar zyn Aantekeningen en verscheide Vreemde Gewassen bygevoegt heeft. Eerste Deel. Te Amsterdam, By Zacharius Romberg, Boekverkoper, Aan de overzyde van het Spuy, over de Lutherse Oude Kerk, in de Weymarsche Bybel. MDCCXXXVI. (40.5 × 26 cm., 38 lim + 32 + 280 blzz., Bibl. Kruidtuin Antwerpen. Pritzel nr 10140). Het prachtig boek, van de Bibliotheek van Henri Van Heurck afkomstig, wordt aan Willem, Prince van Oranje opgedragen door den uitgever, Zacharias Romberg, onder dagteekening 7 September 1748. Daarna komen een gedicht van H. Van Elvervelt op de Nederlandsche uitgave van het Kruidboek van Weinmann, de lijst der inschrijvers, een zakelijk en medicinaal register in Nederlandsche alphabetische orde. Albrecht Haller heeft voor het werk een uitgebreide voorrede geschreven, 32 blzz. groot, die hij uit Göttingen 15 Januari 1745 schrijft en waarin hij zich verheugt dat Joannes Burmannus een Nederlandsche uitgave in het licht zendt. Daarna komt het kruidkundig overzicht, behelzende Abies tot Buxus. Hier laat ik het gedicht volgen: | ||||||
Op de Nederduitsche uitgave van het beroemde Weinmannische Kruidboek, Zynde een duidelyke Afbeelding en Beschryving van allerhande Gewasschen, van Boomen, Bloemen, Kruiden & met hunne levendige koleuren, uit alle vier Gewesten der Waereld.Hier opent zich een Hof, niet afgeperkt met paalen,
Waar in de Weetlust door 't naauwkeurig oog kan dwaalen,
En zien al wat Natuur, door Godts Almogendheid
Als koesteresse der Gewasschen voorbereidt,
Kan brengen aan den dag in alle Waerelds deelen,
Zó door de schrandre kunst, als door een eigen teelen:
Een Hof, die alles in zyn' wyden schoot besluit,
Van d'allergrootsten Boom, tot aan het kleenste kruid,
Doorzaait met Vruchten, om haar Voedzelkracht te roemen,
En een ontelbaar tal van keurelyke Bloemen,
| ||||||
[pagina 827]
| ||||||
Daar 't menschelyk vernuft, als een geheimenis,
Die edel in den aart en ondoorgrondlyk is,
Voor pal staat; en waar in, om niet in 't wild te rennen,
De Wysheid en de Macht des Scheppers is te erkennen,
Dewyl de minste Bloem, het minste Gras of Blad
Een boven menschlyk werk en konst in zich bevat,
Die elk, op 't eerst gezicht, tot hooger oorspronk leiden,
En hem de waarheid van den schyn doen onderscheiden.
Een Hof, die door Natuur zo wonder is beplant,
Dat hy in 't eene dit, en dat in 't ander Land
Te voorschyn brengt, en 't geen hier wordt door konst gedreeven,
Wordt op een ander plaats uit eigen aart gegeeven.
Dus pronkt dees Wonder-Hof, zo vol verwisseling,
Alóm verscheidentlyk en met verandering.
Dus kan men zonder moeite in dees geschikte bladen,
Ja zelfs in eenzaamheid, en zin en lust verzaden,
Beschouwen wat in 't Oost, in 't West, in 't Zuid en Noord,
Ons aller Moeder, de Aarde, op 't eens gegeeven woord,
Door 't koestren van de Zon, hier flaauw en ginder sterker,
Uit haren boezem dryft, als uit een duistren kerker,
Die 't zaad en wortel van een iegelyk Gewasch
Beslooten houdt, en geeft Boom, bloem, vrucht, kruid, en gras.
Ook niet men klaarlyk hoe de Godheid, in genade,
Met al dit aardsch Gewasch den menschen komt te stade,
Daar 't een ten pronk voor 't oog, en 't ander strekt ten nut,
Door d'ingeschapen kracht, die, nimmer uitgeput,
Den mensch of voedzel geeft, of hem in ziekte en kwaalen
Ten dienste is, en hem weêr doet veilig adem haalen.
Hoe veel Verstanden, daar de kunst in triomfeert,
Hoe veel Geleerden, in de kruidkunde afgeleert,
Die, door hun zoeken en veeljaarige ondervinding,
Gelyk een Scheider, die de stof brengt tot ontbinding,
Der kruiden eigenschap en heilzaam nut en kracht
Beschreeven hebben, zien wy hier byëen gebragt;
Zo die van 't ouden tyd, als die van latre dagen,
En van wiens roem de faam alle eeuwen zal gewagen!
Wien 't lust, een Kruid of Bloem, in haar gedaante en kleur,
Daar geen gebrek aan is dan de ingeschapen geur,
In een volkomenheid te zien in eigen maaten;
Hy neem den bondel van dees luiterryke Plaaten,
Waar in de konst hem toont naar 't leeven afgebeeld,
Een' schoonen Kruidhof die zyn greetige oogen streelt,
En om wiens vinding hy, met reden, zich verwondert,
Dewyl geen vreemd Gewasch daar van is uitgezondert;
| ||||||
[pagina 828]
| ||||||
Daar wortel, struik en zaad, en blad en bloem en vrucht
Hem voorkomt, zo als 't hier en in een vreemde lucht
Uit de aarde spruit, of wel zyn' vorm krygt op de boomen,
't Zy in 't begin, of als zyn waschdom is volkomen.
Wien 't lust, de kweeking, kracht en aart en eigenschap,
Zo 't nutte en goede, als 't kwaade, in hooge en laagen trap,
Van elk Gewasch te zien, hy kan zyn yverdriften
Voldoen, in 't leezen van dees keurige Geschriften,
Op 't roemryk Meesterstuk, dat Weinmans lust beving;
Wiens naam steets leeven zal door dees Verzaameling,
Als oorzaak van dit werk, volvoert met zó veel yvers,
Benevens die van zyn Graveerders, wakkre Schryvers,
En andren, die de kunst van hun vernuft en hand
Daar aan besteedden, en het bragten tot dien stand;
Als Seuter, Ridinger, en Haid, diè in de kleuren
En teekening hunn' konst en vinding doen bespeuren;
Gelyk Bielerus in 't beschryven wel het meest
Vertoonde, in 't treflyk werk, de rypheid van zyn' geest.
Een Werk, dat, uitgewrocht, vóór andren is te kiezen,
En dat, alle eeuwen door, zyn' roem niet zal verliezen;
Dat Amstels Hipocraat, Hoogleeraar in de Kunst
Der kruiden, tot zyn' lof, bestraalde met zyn gunst,
En met zyn toezicht heeft aan Nederland geschonken:
Zo kan ook Burmans Naam gy die van andren pronken.
En eindelyk een Werk, dat, door de kunst bekroont,
Zyn eigen waardigheid door zyne deugd vertoont,
En dat, door eigen glans steets blinkende uit het duister,
Geen kracht ontfangen kan van een geleenden luister.
Dies is 't vergeefs, al vind de Dichtkunst hier veel stof,
Zyn' roem te melden, want het draagt zyn eigen lof.
H. Van Elvervelt.
[1739 Weinmann en Burmannus]. Taalryk Register... bygevoegt heeft. Tweede Deel. Te Amsterdam... Bybel. MDCCXXXIX. (538 blzz.) Van Cacao tot Fungus. [1748 Weinmann en Burmannus]. Taalryk Register... bygevoegt heeft. Derde Deel. Te Amsterdam... Bybel. MDCCXLVIII (500 blzz.). Van Galanga tot Oryza. [1748 Weinmann en Burmannus]. Taalryk Register... bygevoegt heeft. Vierde Deel. Te Amsterdam... Bybel. MDCCXLVIII (619 blzz. + register). | ||||||
[pagina 829]
| ||||||
Van Paeonia tot Zinziber. Het 4e deel eindigt met een Index der Latijnsche plantennamen, een Duitsche namenlijst en een Nederlandsche. De 4 boekdeelen die daarop volgen dragen geen titel, maar maken een prachtige verzameling van platen uit, in kleur. Zij bevatten aldus resp. 1-256, 257-512, 528-768 en 769-1025 sierlijke platen. | ||||||
de Lacourt Pieter (XVIIIe eeuw).[1737 La Court?]. Byzondere Aenmerkingen Over het aenleggen van Pragtige en Gemeene Landhuizen, Lusthoven, Plantagien en aenklevende Cieraden: Zoo om de zelven ten meesten nutte en voordeel te Timmeren en Metzelen; als om de Gronden wel te bereiden; de Gebrekige te verbeteren, en met keurige Vrugt-boomen en Laeningen te beplanten: mitsgaders om het graven van groote Waters, Graften en Vyvers met goed gevolg te verrigten. Waar by gevoegt is Eene Verhandeling aengaende het snoeyen en voortteelen van Vrugt- en Wilde Boomen: inzonderheid eene nette Beschryving van jaerlyks overvloedige Druiven in open Lucht: ook by vervroeging in Stook- en andere Warme Kassen voort te brengen. Alsmede Om onfeilbaar Ananas-Vrugten, ook Citroen-, Limoen-, Oranje-Boomen en andere Gewassen van warmer Luchtstreek onder onze koude voort te queeken en te vermenigvuldigen: nevens een Berigt om de benodigde Weer-Glazen daer toe te maken. Nog Beproefde Waerneemingen wegens het Voortteelen van Aerd- en Warmoes-Vrugten enz., enz. Alles in den tyd van Vyftig Jaeren ondervonden, aengetekent, omstandig beschreven en met daer toe benodigende Plaeten opgeheldert. Te Leiden, By Abraham Kallewier, Jan en Herman Verbeek, en Pieter vander Eyk. MDCCXXXVII. Met Privilegie der Heeren Staeten van Holland en West-Friesland. (25.8 × 20cm., XIX+ 412 blzz. + bladwyzer, Bibl. Univ. Gent H N 104). Dezelfde beschrijving als de volgende betreffende de uitgave van 1763. Alleen treft men hier de twee aanhangsels der uitgave 1763 niet. Het voorbericht aan den lezer is wat langer, omdat daar wordt gezegd dat het nu verschijnend werk oorspronkelijk het voortbrengsel is van de ervaring van den niet genoemden schrijver, en niets gemeens heeft met de Snoeikonst der Ooftboomen van Goethals, werkelijk eene vertaling van het 4e deel van de Instruction pour les Jardins Fruitiers, door Quintinye, en met De Nieuwe en Naeuwkeurige Nederlandse Hovenier, ook een vrije vertaling van Quintinye met eenige aanvullingen over Hollandsche en Zeeuwsche gronden; eindelijk kan zulks | ||||||
[pagina 830]
| ||||||
gezeid worden van den Nederlandse Bloemhof van Henr. Van Oosten. [1763 La Court?]. Byzondere Aenmerkingen over het aenleggen van pragtige en gemeene Landhuizen, Lusthoven, plantagien en aenklevende Cieraden: Waer by gevoegt is Eene Verhandeling aengaende het snoeijen en Voortteelen van Vrugt- en wilde Boomen; inzonderheid eene nette Beschryving om jaerlyks overvloedig Druiven in de open Lucht; ook by vervroeging in Stook- en andere Warme Kassen, voort te brengen; alsmede Om onfeilbaer Ananas-Vrugten, ook Citroen-, Limoen-, Oranje-Boomen, en andere Gewassen van warmer Luchtstreek, onder onze koude voort te queeken en te vermenigvuldigen, nevens een Berigt om de benoodigde Weer-Glazen daer toe te maken; nog Beproefde Waerneemingen wegens het Voortteelen van Aerd- en Warmoes-Vrugten, het behandelen der Moestuinen, het aenleggen der Broeibakken voor Meloenen en soortgelyke Gewassen, en hoe men de beste Meloenen in dezelven kan teelen enz. Alles in den tyd van Vyftig Jaeren ondervonden, aengetekend, omstandig beschreven en met daer toe noodige Plaeten opgehelderd. Tweede druk. Vermeerderd met twee Aenhangzels, handelende over het aenleggen der Trekkassen voor de Persikken enz. en over het kweeken der Bloemen. Te Amsterdam, By K.V. Tongerlo en F. Houttuin. MDCCLXIII. (27 × 21.3 cm., XVI + 522 blzz. + bladwyzer, Bibl. Univ. Gent, Acc 26700). Een geschrevene aanteekening, aan de binnenzijde van den omslag, luidt: ‘door Pieter de La Court van der Voort, Ie ed. Leyden 1737, 3e ed. Amsterdam 1766’. Het boek, waarvan de inhoud door den titel wordt teruggegeven, begint met een bericht van den uitgever tot den lezer, een Missive aan het publiek door de letters N.N. geteekend, en een register der hoofddeelen, bedraagt 2 deelen: het 1e deel in 5 boeken verdeeld, handelende over vermaakplanten, houtgewassen, bloemen en vruchten, wijngaard, wilde boomen; het 2e deel bedraagt 3 boeken over de teelen en behandelen van planten en gereedschap daartoe noodig. De aangekondigde aanhangsels nemen de blzz. 415 tot 522 in. Het werk bevat een groot aantal Nederlandsche soort- en varieteitsnamen en verscheidene platen. | ||||||
Anonymus (XVIIIe eeuw).Natuurkundige naspeuringen op proef- en waerneemingen gegrond. Zijnde behalven een uitvoerige navorssing van den groey der planten. Alles | ||||||
[pagina 831]
| ||||||
vervat in verscheide brieven tusschen Paul Boccone, Ruysch, Swammerdam e.a. gewisselt. Amsterdam 1744 in 8. (Catal. Bibl. Nederl. Maatsch. bevord. Geneesk.). | ||||||
Miller Philip (1691†1771).Hovenier van het Genootschap van Apothekers te Chelsea, van af 1722, als opvolger van zijn vader; hij was in briefwisseling met Linnaeus en zijne zuster huwde met Ehret. Hij schreef het botanisch gedeelte van het groot Dictionarium Brittanicum van N. Bailey. Verscheidene zijner werken werden in het Nederlandsch door Van Eems en Baster vertaald. The Gardeners Kalender kreeg een Nederlandsche vertaling onder den titel: Korte inleiding tot de Kruidkunde, Haarlem, Jan Bosch 1772 in 8, 54 blzz. (Pritzel nr 6239). Ik vind ook: Maandelijksche tuinoefeningen aantoonende de moes-, vrucht- en bloemtuin, de stook- en broeikassen en de kweekerij. Haarlem 1767. [1745. Miller en van Eems]. Groot en algemeen kruidkundig, hoveniers, en bloemisten woordenboek, behelzende de manier om moes-, bloem-, vrugt-, kruid-tuinen, wildbossen, wyngaarden, oranjehuizen, stook-kassen, enz. aanteleggen, enz. en allerlei gewassen te kweeken. Alles volgens de ondervinding van de ervarenste hoveniers der tegenwoordige eeuw; Doormengd met de Historien der Planten, de kentekens van elk Geslagt en de Naamen van alle de bijzondere soorten in het Latijn en Duits; en eene Verklaaring van alle de kunst-woorden in de kruidkunde en het Tuinieren gebruikelijk, Waarby ook komt Een Berigt van de natuur en het gebruik der Barometers, Thermometers, en Hygrometers, welke den Hoveniers te pas komen, als meede van den Oorsprong, oorzaaken, en Natuur der Verhevelingen, en den bijzonderen invloed van Aarde, Lugt, Vuur en Water op de Planten, volgens de beste Natuurkundigen. | ||||||
[pagina 832]
| ||||||
Boekdeel I: Het Privilegie is geteekend op 21 September 1741 in naam van de Staten van Holland en Westfriesland, door J.H.V. Wassenaer en Willem Buys. Daarna komt een brief der uitgevers van der Eyk en van der Kluis tot Adrianus van Royen, doctor in de geneeskunde en hoogleeraar der Geneesen Kruidkunde te Leiden, een voorrede van Adrianus van Royen (4 blz.), een voorberigt van den vertaaler (4 blz.); een boekenlijst over de genoemde werken, de naamlijst der inschrijvers. Het woordenboek gaat tot het woord Myxa. Boekdeel II bevat het woordenboek van het woord Naantjes af, een bijvoegsel, verscheidene lijsten van planten, en verklarende lijst van kunstwoorden, platen met talrijke figuren, en een bladwijzer der gewassen en voornaamste zaken. Buiten zuivere plant- en tuinkunde, bevat het werk belangrijke artikels over zuiver wetenschappelijke onderwerpen, namelijk: barometer blz. 104, dampen blz. 263, dampkring blz. 269, gisting blz. 1052, voeding en groei blz. 1013, hop blz. 514, hout, hygrometer blz. 397, lucht blz. 499, thermometer blz. 853, vuur blz. 1023, water blz. 1034, wijn blz. 934, wind blz. 1085, zon blz. 1118. Op blz. 567 leest men over het microscoop: ‘Microscopium is een Instrument, hetwelk zeer kleine voorwerpen volgens de Wetten van Straalbuiging zeer groot vertoont, en maakt, dat men ze onderscheidenlijk beschouwen kan. Dit Instrument kan een oplettenden onderzoeker van de werking der groejing van grooten dienst zijn door hem een net gezigt te geven van de bijzondere kleine vaatjes en deelen der gewassen, om te ontdekken, waar ze toe dienen, en op wat wijs het werk der groejing bevorderd worde’. | ||||||
[pagina 833]
| ||||||
Het Nieuw Nederlandsch biographisch Woordenboek (III, 706) noemt van hem de volgende werken, in het Nederlandsch opgesteld: Uytrekening van een groote Soneclips, dewelke sal voorvallen in het jaar 1748, en uytrekening van de Maan-eclips op 13 januarij 1740, handschrift Bibl. Leeuwarden. De beknopte huishoudelijke hovenier, Leeuwarden, 1e deel 1752, Leeuwarden, 2e deel 1760, Harlem 3e deel 1762. (Brit. Mus.) Beschouwende en werkdadige hovenierkonst, Leeuwarden 1753. Jongmans-onderwijzer leerende de arithmetica, etc., Leeuwarden, 1756-1759, 2 deelen. Pylaar der algemeene mathesis, Leeuwarden 1758. Sleutel der Latijnsche Konstwoorden, Leeuwarden 1758 (Brit. Mus.). Vermaaklijk wapenkundig- geographisch-historisch spel, Leeuwarden 1758. Onderwijs om Couranten te lezen, Leeuwarden 1758. Konstmatige verhandeling van sonnewijzers, Leeuwarden, 1761. Historische beschrijving van Friesland, Leeuwarden 1763. Pomologia, dat is beschrijvingen van de beste soorten appels en peeren, Leeuwarden 1758 (Brit. Mus., Pritzel nr 4754); herdruk Leeuwarden 1770 en Amst. 1790. Fructologia, of beschrijving der vrugtboomen, Leeuwarden 1763 (Brit. Mus., Pritzel nr 4754). Herdruk Leeuwarden 1770 en Amsterdam 1790. Dendologia, of beschrijving der plantagie gewassen, Leeuwarden 1763 (Pritzel nr 4755); herdruk Leeuwarden 1770, Amsterdam 1790 (Pritzel nr 4755). Beschrijving van de moes- en keukentuin, Leeuwarden 1769. Nieuwe historische beschrijving van den geheelen aardkloot, Leeuwarden 1765, Amsterdam 1785. Fransche vertalingen bezit het British Museum, van Fructologia, 1768 te Amsterdam, - van Pomologia, 1768 te Amsterdam. Een Duitsche vertaling van Pomologia verscheen te Nurnberg 1760-1766 en bevindt zich in Brit. Museum. | ||||||
[pagina 834]
| ||||||
[1752 Knoop I]. De beknopte huishoudelyke Hovenier, of korte verhandeling, en Synonymische of Meer-namige Lysten van alle de Soorten der Ooft-vrugten, als Appelen, Peeren, Kersen, Pruimen, Persiken, mitsgaders van de Soorten der Oranje-, Citroen-, en Limoen-bomen: insgelijks van alle de Boom- en Heesteragtige Plantagie-gewassen, welke tot beplanting van Tuinen en Bosschen dienen: als mede van alle de keuken-gewassen, en van de Veldt-vrugten, &. Waar by over al de natuurlyke Groei-plaats, cultuure, en het gebruik dat deselve in de Huishouding hebben, in het kort dog klaarlyk aangewesen is: door Johann Hermann Knoop. Te Leeuwaarden, Gedrukt by R.J. Noordbeek, 1752. (20.3 × 11.8 cm., 32 lim.+448 blzz., Kon. Bibl. Brussel V 4152). Na de opdracht aan den vorst Georg, landgraaf van Hessen, en de Voorreden aan de liefhebbers van planten, beiden door den schrijver uit Leeuwarden 25 September 1752 geteekend, komt een gedicht van Gerbrandt Oldersma, 15 september 1752 gedagteekend: | ||||||
Op den Beknopten, huishoudelyken Hovenier van den Heere Johann Hermann Knoop. Quid bifera Alcinoi laudem pomanat? Statius.Waar toe altydt naar vreemde luchten
Gereist, om onbekende Vruchten?
't Zy dan Oranje, 't zy Citroen:
Die door het cieraadt van de bladen
't Verlangen van het Oog verzaaden,
En lagchen altydt vrolyk groen.
't Mag 't Indiaansche Java passen
Te zwetzen van zyn Ananassen,
Daar kiesche tong naar watertandt.
Wie 't lust door duizenden gevaaren
Te zwerven door de woeste baaren,
Ik blyf hier in myn vaderlandt.
't Is waar, dat Ooft wordt hoog gepresen;
Maar wie, die Knoop eens heeft geleezen
In zynen korten Hovenier,
Zal niet gewillig 't allen tyden
Met ons rondtborstiglyk belyden,
't Ooft van Alcinous is hier.
Wel aan dan zoektg'U te verzaamen
| ||||||
[pagina 835]
| ||||||
Een oogst van vruchten met haar naamen;
Treedt toe en proeft, en keurt en kent,
Goudt-pippelingen, Ringenetten,
Waardt op eens kenners disch te zetten,
Wiens tong die geuren is gewendt.
Of laat uw lust zich overheeren
Door 't zap van veelerhande Peeren?
Hier is wat gy begeeren kont,
Juist op den tydt U aangewezen.
Wanneer haar rypheit wordt gepreezen,
Zal 't alles smelten in uw mondt.
Of voelt zich uw begeerte zwellen
Naar bloedt van Praaghsche muskadellen;
Zie hier hoe aangenaam die bloost!
Plukt af; zy zal U wel gevallen.
Die spaansche Wyn-Kars boven allen.
Of is de groote Turk uw troost?
Of helt uw trek naar schoone Pruimen?
Want waarom zou men iets verzuimen?
Hier zynz' uitnemende van geur.
Wordt deze van U uitgekoozen?
Zy draagt haar naam van d'Abrikoozen,
En lykt haar in gedaante en kleur.
Of zoekt gy blaauwen, of wel rooden?
Zoekt uyt; geen boom is hier verboden.
Het staat den Eig'naar alles vry.
Die vroege blaauwe lokt tot plucken.
Die Mogol doet het oogh ontluicken.
't Belooft al kleur van lekkerny.
Of mengt gy d'Abrikoos beminnen?
Of streelt de Perzik uwe zinnen?
Of is de Wyndruif uw vermaak?
Ziet, Mispels, Hazel-, Oker-nooten
Den rykdom voor uw oogh ontblooten.
Indien 't u lust, voldoet uw smaak.
Doch leeft gy by veranderingen;
Die tóch, gelyk in alle dingen,
Hier meest vermoogen op ons aart;
Verlaat de vruchten met haar boomen:
Wy zullen in een Moes-tuin koomen,
Daar 't al een nieuw vernoeghen baart.
Ziet daar de wortels, daar de Raapen,
Daar Kool, voor eene tong geschaapen
Van malle en kiesche lusten vry.
| ||||||
[pagina 836]
| ||||||
Ziet daar zich aan uw oogh vertoonen
De weelderighe Roomsche boonen:
Een uitgezochte lekkerny:
Ziet daar de Turksche klimmers steigeren.
Daar kruipers, die de hoogte weigeren,
En vruchtbaar zyn op laagen stam:
En hondert andr'e, meer te roemen
Om bonte boonen, roode bloemen,
Dan om den smaak, dien ieder nam.
Ziet daar de schoone krop-salaaden,
Zoo dicht geslooten in haar bladen,
Zoo geel gelyk dukaate goudt.
Bernagie, Aspargies, Artichokken,
't Wordt al hier uyt den grondt getrokken.
Kiest uyt, daar gy het meest van houdt.
Men zou schier in de kleur verdwaalen;
Indien men alles op wou haalen,
Dat opwascht met gewenschte tier,
En naar uw lust zich pooght te voeghen.
Doch is 't genoegh tot uw genoeghen?
Zoo dank dan Knoop den Hovenier.
Gerbrandt Oldersma.
Den 15 septemb. 1752.
Dat eerste deel van het werk van Knoop bedraagt 4 afdeelingen: 1e de Ooftbomen en derselver vrugten, 2e de plantagiegewassen, 3e de keukengewassen, 4e de veltgewassen. Voor de varieteiten worden de synoniemen aangegeven. De schrijver stelt, met reden, groot belang in de technische woorden, en daarover is zijn boek een rijke bron. Op het einde (blz. 424-441) vindt men de lijsten van de namen van tuingereedschap, van landbouwgereedschap, van boterbereiding, met de noodige inlichtingen. [1762 Knoop II]. Beknopte huishoudelyke Hovenier. Tweede deel. Inhoudende eene verhandeling van alle bloem-gewassen, welken men in Tuinen tot vermaak en sieraad plant. Benevens eene naauwkeurige aanwyzing van hunne natuurlyke groei-plaatzen, cultuur en verscheide benaamingen. Waar by gevoegd is eene beknopte en tevens duidelyke aanleiding tot de cultuur der gewassen in 't gemeen: tot nader opheldering. Gelyk ook eene maandelyksche aanwyzing der tuin-bezigheden; wat namelyk in ieder maand, zo in Boom-gaarden, als Moes- en Bloem-tuinen &. hoofdzaakelyk te doen staat. Alles, volgens eene eige langjaarige ondervinding, door Johann Hermann Knoop. Te Harlingen, By Folkert van der Plaats. Te Amsterdam, | ||||||
[pagina 837]
| ||||||
By Yntema en Tiboel, in de Kalverstraat over de Jonge Graaf van Holland. MDCCLXII (20.3 × 11.8 cm., 8 lim.+415 blzz., Kon. Bibl. Brussel V 4152). In zijn voorrede zegt Knoop dat zijn 2e deel, volgens zijn voorheen gedane belofte, eindelijk verschijnt, en hij kondigt het 3e deel voor binnen kort aan; en werkelijk komt het 3e deel ook hetzelfde jaar uit. Talrijke bloemgevende planten worden met de Nederlandsche benamingen aangeduid. [1762 Knoop III]. Beknopte huishoudelijke Hovenier. Derde deel. Inhoudende eene verhandeling van alle Medicinaale planten, welke hoofdzakelyk in de Genees- en Heelkunde voorgeschreven en gebruikt worden; Bestaande in eene naauwkeurige aanwyzing van hunne natuurlyke groeijplaatzen, cultuur, gebruik, Pharmaceutische Praeparatien, en voornaamste en meest bekende kragten voor allerlei ziekten en gebreken. Zeer dienstig niet alleen voor Hoveniers en andere Liefhebbers van de Botanie, voor jonge Apothekers en derzelver Leerlingen, maar ook tot een Huishoudelyk gebruik. Alles, volgens eene eige langjaarige ondervinding, door Johann Hermann Knoop. Te Harlingen, By Folkert van der Plaats. Te Amsterdam, By Yntema en Tiboel, in de Kalverstraat over de Jonge Graaf van Holland. MDCCLXII. (20.3 × 11.8 cm., 6 lim. + 362 blzz. + registers, Kon. Bibl. Brussel V 4152). Het 3e deel is een pharmaceutisch boek waarin de namen zorgvuldig worden bijeenverzameld. De registers bevatten de latijnsche namen der planten met Nederlandsche vertaling, de voornaamste ziekten waartoe de planten kunnen gebruikt worden. 1753 Knoop J. H. Beschouwende en werkdadige hovenierkonst of inleiding tot de waare oeffening der planten. Leeuwarden 1753, in 4. | ||||||
[pagina 838]
| ||||||
by Allart, Holtrop, De Leeuw en Krap. MDCCXC. (33 × 21 cm., VIII+36 blzz., gekleurde platen, Bibl. Univ. Gent H N 229). Opgedragen door J.F. Martinet aan Hendrik Van Stockum, directeur generaal van Neerlandsch Indië, geeft het werk een zeer uitgebreid overzicht van de soorten appelen en peeren met de Nederlandsche, soms de Fransche benamingen, duidelijk gemaakt met goed uitgevoerde gekleurde afbeeldingen. Twee registers, een voor de appels en een voor de peeren. [1790 Knoop]. Beschrijving van Vruchtboomen en Vruchten, die men in hoven plant en onderhoudt, met derzelver verschillende naamen, voortteeling, groeiplaatzen, aankweeking, huishoudelijk gebruik, wijze van uitleggen en toebereiding. Na eene veeljaarige ondervinding opgesteld door Johann Hermann Knoop. Met naar het leven geteekende en gekoleurde afbeeldingen. Te Amsterdam en Dordrecht, by Allart, Holtrop, De Leeuw en Krap. MDCCXC (33 × 21 cm., 2+70 blzz., gekleurde platen, Bibl. Univ. Gent H N 2291). Na eene korte voorrede aan de liefhebbers van tuinen geeft Knoop de beschrijving van een 50-tal soorten, met een zeer uitgebreide Synonimie in het Nederlandsch en verscheidene andere talen. Talrijke gekleurde afbeeldingen van vruchten. [1790 Knoop]. Beschrijving van plantagie-gewassen, die men in hoven aankweekt, zo om te dienen tot sieraad by het maaken van laanen, cingels, heggen, berceaux, kabinetten, pyramiden, slinger-boschjes enz. als tot huishoudelijk gebruik, nevens derzelver verschillende naamen, groeiplaatzen, aankweeking, onderhoud en onderscheiden gebruiken, opgesteld volgens eene veeljaarige ondervinding, door Johann Hermann Knoop. Te Amsterdam en Dordrecht, bij Allart, Holtrop, De Leeuw en Krap. MDCCXC (33 × 21 cm., 2 + 91 blzz., Bibl. Univ. Gent H N 2292). Dit gedeelte van het werk van Knoop bevat geen afbeeldingen; voor talrijke soorten heesters en boomen worden Nederlandsche benamingen gegeven, met de overeenstemmende namen in andere talen. Register. | ||||||
Schwencke Martin Willem (1707†1785).Arts te 's Gravenhage. Verhandeling over de waare gedaante, aart en uytwerking der Cicuta aquatica Gesneri of groote waterscheerling, een gewas, 't welk hier te lande in menigte voorkomt en genuttigd van de doodelykste gevolgen is. | ||||||
[pagina 839]
| ||||||
Pritzel noemt nog: Nr 8538: Officinalium plantarum catalogus. Hagae Comitum 1752. | ||||||
Ludwig Christan Gottlieb (1709†1773).Hoogleeraar te Leipzig, heeft onder meer geschreven: Institutiones historico-physicae regni vegetalis, Lipsiae 1742; 2e uitgave Lipsiae 1757; waarvan een Hollandsche uitgave te Leeuwarden in 1757 verscheen. (Pritzel nr 5664.) | ||||||
Ludwig J.A.J. (XVIIIe eeuw).Verhandeling over den aart, de voortplanting en het veelerhande gebruik der nuttige aardappelen. Uit het Hoogd. vert. door Corn. Peereboom. Hoorn, 1772 in 8. (Catal. Bibl. Nederl. M. bevord. Geneesk. Amst. 1930, blz. 507). | ||||||
Meese David (1723†1770).[1760 Meese]. Flora Frisica of Lyst der Planten welke in de Provintie Friesland in het Wilde gevonden worden. Waar by gevoegt is een korte beschryvinge van boovengenoemde Landschap. Door David Meese, hovenier in de Kruid-Tuin aan Frieslands Hooge-School te Franeker. Te Franeker, Gedrukt by J. Brouwer, Boekverkoper, 1760. (20 × 12.5 cm., 12 lim. + 88 blzz., Kon. Bibl. V H 6792, Pritzel nr 6048.) Het boekje is opgedragen aan de Curatoren van de Hoogeschool van Friesland. Na het voorbericht aan de liefhebbers van kruiden en eene beschrijving van de Provincie, worden de planten volgens het stelsel van Linnaeus bestudeerd. Er worden aldus 572 planten kortbondig beschreven, en in vele gevallen wordt de Nederlandsche naam gegeven. | ||||||
[pagina 840]
| ||||||
1761 Meese Dav. Het XIX classe van de genera plantarum van Linnaeus, Syngenesia genaamt, opgeheldert en vermeerdert. Mitsg. een berigt van een nieuw-botanisch stuk, aangaande het leeren kennen der planten kort na hunne geboorte of uitspruiting uyt hun zaad. Als meede de beschryving en afbeeld. van een zeldzame en zonderlinge zeeplant. Leeuwarden 1761 in 8. (Catal. Nederl. Gen. bevord. Geneesk. Amsterdam 1930, blz. 504; Pritzel nr 6049; zie ook Linnaeus).
van der Aa (XII, 521) vermeldt dat David Meese te Leeuwarden op 25 December 1723 werd geboren, hortulanus werd te Franeker van 1750 tot zijn dood, in Augustus 1770. Hij is de uitvinder van een naaimachine. In de lijst van zijne werken, vindt men buiten de twee hooger genoemde boeken:
| ||||||
Stoerck Ant. (XVIIIe eeuw).De Catalogus van de Nederl. M. bevord. Geneesk. (Amsterdam 1930, blz. 507) vermeldt:
Verhandeling over de Cicuta of Dolle Kervel, waar in door veele proefnemingen betoogd werd, dat dit Kruid veilig kan gebruikt worden. Uit het Lat. vert. door Lamb. Bikker, Rotterdam 1760 in 8; 2e druk, Rotterdam 1761 in 8. Tweede verhandeling over de Cicuta of Dolle Kervel. Uit het Lat. vert. door Lamb. Bikker, Rotterdam 1761 in 8. | ||||||
Trew Christ. Jac. (1695†1768).[1717 Trew-Peereboom]. Uitgezochte planten, Beschreven door den wijdvermaarden Christ. Jacob Trew, M. Dr. Directeur van de Keyzerlyke Academie der Natuuronderzoekeren enz. te Nurenberg. Na 't leven getekend door den beroemden Georgius Dionysius Ehret. In 't koper gebracht en natuurlyk gekoleurd in 't licht gegeven door den konstryken schilder en plaatsnyder te Augsburg, Joh. Jacob Haid. Uit het Latyn vertaald en met aantekeningen verrykt door Cornelius Pereboom, M. Dr. Lid van de Keyzerlyke Academie der Natuuronderzoekeren. Te Amsterdam, By Jan Christian Sepp, Boekverkoper 1771. (52 × 36 cm., VI+72 blzz., Kon. Bibl. Brussel II 68711; Pritzel nr 9499). | ||||||
[pagina 841]
| ||||||
Dit prachtig boek bevat een portret van Trew geteekend door Joh. Jacob Haid, een portret van Joh. Jacob Haid volgens de schilderij van Ant. Graff door Elias Haid geteekend, van Georg. Dion. Ehret volgens de schets van A. Heckell door J.J. Haid geteekend. Het wordt opgedragen aan Laurens Kuiper leeraar te Hoorn door Cornelius Pereboom opgedragen. De voorrede van den schrijver is geteekend Nurenberg 1 Maart 1750. De portretten leeren ons dat Trew op 26 April 1695 werd geboren en op 18 Juli 1768 overleed, dat Haid op X Cal. febr. 1704 werd geboren en op IX Cal. dec. 1767 overleed, dat Ehret in Januari 1708 werd geboren. De 100 platen door Joh. Jacob. Haid geteekend, zijn met de hand geschilderd, en de bijgevoegde tekst geeft de Nederlandsche beschrijving, in het stelsel van Linnaeus.
De Catalogus van het British Museum bezit het oorspronkelijk werk van Christoph Jacob Trew: Plautae selectae quarum imagines ad exemplaria naturalia Londini in hortis curiosorum nutrita... pinxit Ehret... Colligit Trew... in aes incidit Haid. Nuremberg 1750-1790. Over Cornelius Pereboom vond ik niets. | ||||||
de Beunie Joannes Baptista († 1793).de Beunie, licentiaat in de Medicynen, werd tot lid van de Academie royale de Belgique gekozen den 13 April 1773; hij overleed den 25 Februari 1793.Ga naar voetnoot(7) [1772 de Beunie]. Antwoord op de vraege welk zyn de profytelykste Planten van dit Land, ende welk is hun Gebruik zoo in de Medicynen als in de andere Konsten. Die den prys behaelt heeft van de Letterkundige Maetschappy van Brussel Ao MDCCLXXI. Door d'Hr Joannes Baptista de Beunie, Licentiaat in de Medicynen. Tot Brussel, By Antonius D'ours, Boekdrukker by Sint Jans. MDCCLXXII. (24.9 × 19.6 cm., 70 blzz.; Pritzel nr 757; Bibl. Nat. Paris; Bibl. A.J.J.V.) Studie van de volgende planten: alsem, sulker, els, swam, malue, oranjeboom, beekenboom, nachtschade, dulcamara, | ||||||
[pagina 842]
| ||||||
aerdappel, berkenboom, wyngaert, kemp, distel, centori, saffloers, lage eyke, chamille, dolle kervel, lepelblad, alant, brem, aelbesien, nieswortel, gerst, ockernoote, lis, weede, jenever, patig, lavendel, leverkruyt, vlas, hop, wouw, joodenkruyd, materkruyd, lucerne, munt, moerbezie, duysentblad, toebak, pioen, witte heul, mastboom, eyke vaeren, populier, eykenboom, rams bezien, meekrab, wilg, vlier, waterlook, waterspeen, mostaert, haverelse, valeriane. [1772 de Beunie]. Antwoord op de vraege Welk is de beste ende onkostbaerste maniere van Vlasse Gaeren ende andere vegitabile Stoffen swert te verwen, soo dat de Verw de Stoffe doordringt, ende dat sy resisteert aen den sleet, sonder nogtans grootelykx de qualityt te verminderen, gelyk dit seer wel op de animale stoffen geschiet. Die den prys behaelt heeft van de Letterkundige Maetschappy van Brussel Ao MDCCLXXI. Door d'Hr Joannes Baptista de Beunie, Licentiaat in de Medicynen. Tot Brussel, by Antonius D'ours, Boekdrukker by Sint Jans. MDCCLXXII. (24.9 × 19.6 cm., 30 blzz.; Bibl. nat. Paris; Bibl. A.J.J.V.) | ||||||
Houttyn Martinus (geb. 1720).In van der Aa (VIII, 1334) leest men dat Martinus Houttuyn in 1720 geboren, te Leyden studeerde waar hij in 1749 doctor in de geneeskunde werd, en de geneeskunde te Hoorn uitoefende. Zijne werken zijn talrijk, waaronder de volgende over plantkunde: Vertaling van het Systema Naturae van Linnaeus, door F. Houttuyn in 1761, en voor de laatste deelen door van der Burgh in 1785 uitgegeven. (Zie Linnaeus.) De Catalogus van de Bibliotheek der Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst, Amsterdam (Intern. Antiquariaat) 1930, vermeldt: | ||||||
[pagina 843]
| ||||||
Handleiding tot de plant- en kruidkunde, benevens eene uitvoerige beschrijving der boomen, planten, enz. volgens het zamenstel van C. Linnaeus [Door M. Houttuyn]. Nieuwe uitgave 14 dln. Amsterdam [1773] in 8. (Als 2e deel van de Natuurlijke historie). Zie Linnaeus. Pritzel noemt ook: Houtkunde; verzameling van in- en uitlandsche houten, en derzelver benamingen in het hollandsch, hoogduitsch, engelsch, fransch en latijn. Amsterdam 1773; 1791; 1795. Een duitsche vertaling, Nurnberg 1773-1798. (Pritzel nr 4291). | ||||||
Linnaeus Carl, (1707†1778).Hoogleeraar in de plantkunde te Upsala, geboren te Rashult (Smaland) 23 Mei 1707 en overleden te Upsal 10 Jan. 1778. Overzicht van zijne werken in Pritzel (nr 5403 tot nr 5529). Van de Systema naturae verscheen een Nederlandsche uitgave, waarvan deel II, 14 stuk de planten bestudeert, Amsterdam 1774-1783 (Pritzel nr 5404). Het Systema naturae van Linnaeus, of de studie der drie rijken der natuur, dieren, planten en delfstoffen, werd in het Nederlandsch overgebracht. De Nederlandsche uitgave bedraagt 37 boekdeelen, tusschen 1761 en 1785 te Amsterdam verschenen, waarvan het 1e deel met 18 stukken de dieren beschrijft, het 2e deel met 14 stukken de planten, het 3e deel met 5 stukken de delfstoffen. Hier dient herinnerd te worden dat de rangschikking der planten volgens een nieuw stelsel, de natuurlijke rangschikking gesteund is op de studie der geslachtsorganen. De bruiloft der planten is openbaar wanneer de bloemen duidelijk zichtbaar zijn (phanerogamen), en heimelijk wanneer de bloemen met het bloote oog nauwelijks zichtbaar zijn (cryptogamen). Hier volgt de beschrijving van de Nederlandsche uitgave in 14 boekdeelen van de plantenrangschikking, te Amsterdam, bij de erven van F. Houttuyn, tusschen 1773 en 1783. (Bibl. A.J.J.V., Bibl. Kruidtuin, Antwerpen). De planten worden | ||||||
[pagina 844]
| ||||||
nog verdeeld in boomen, heesters, kruiden, bolplanten, grasplanten, maar voor iedere groep wordt dan de natuurlijke rangschikking van Linnaeus toegepast; aldus een mengsel van oud en nieuw, een overgangsstelsel. [1773 Linnaeus]. Natuurlyke Historie of uitvoerige beschryving der dieren, planten en mineraalen, Volgens het Samenstel van den Heer Linnaeus. Met naauwkeurige Afbeeldingen. Tweede deels, eerste stuk. De palmboomen. Te Amsterdam, By de Erven van F. Houttuyn. MDCCLXXIII. (22.3 × 13 cm., X + 8 + 438 blzz. + bladwyzer, 4 platen). Het werk wordt aan Joannes Burmannus, Nicolaus Laurentius Burmannus en Andreas Bonn, geneeskundigen en hoogleeraren te Amsterdam opgedragen; de voorrede is geteekend door M. Houttuyn, Med. Doctor, te Amsterdam, 25 Novenber 1773. De studie der palmboomen wordt door bespiegelingen over de biologische eigenschappen der planten en de lotgevallen der kruidkunde voorafgegaan. De natuurlijke rangschikking van Linnaeus heeft de plantensoorten in betere orde kunnen brengen: Lonicerus in 1546 kende 879 soorten, Dodoens 884 soorten in 1552, de Lobel 2191 soorten in 1570, Dalechamp 2731 soorten in 1587, Bauhin 6000 soorten in 1596, Tournefort 10146 soorten in 1694, Rajus 18655 soorten in 1704; in 1762 werd dit laatste getal op 7000 soorten teruggebracht. [1774 Linnaeus]. Ibid. Tweede stuk. De boomen... MDCCLXXIV. (VIII + 4 + 618 blzz., platen 5 tot 11). In eene voorrede van 2 Juli 1774 zegt M. Houttuyn, de beschrijving der boomen te geven, volgens de rangschikking van Linnaeus. [1774 Linnaeus]. Ibid. Derde stuk. De Boomen... MDCCLXXIV. (6 + 688 blzz. + bladwijzer, platen 12 tot 17). | ||||||
[pagina 845]
| ||||||
Het Britisch Museum bezit nog de twee volgende werken: Het XIX Classe van de Genera plantarum, Syngenesia genaamt. Opgeheldert en vermeerdert. Mitsgaders een berigt van een Nieuw-botanisch stuk, aangaande het leeren kennen der planten kort na hunne geboorte uyt hun zaad. Alsmeede de beschryving en afbeelding van een zeldzame zeeplant. Door D. Meese, Leeuwarden 1761 in 8 (Cf. Meese). | ||||||
Job Baster (1711†1775).Eene levensschets van Baster Job treft men in het Nieuw Nederlandsch biographisch woordenboek (1924, VI, blz. 74). Baster Job werd geboren te Zierikzee op 2 April 1711, en overleed aldaar op 6 of 7 Maart 1775. Hij bestudeerde de geneeskunde bij Willem Vink, en de klassieken bij Job. Jens te Rotterdam, dan ging hij bij Boerhaave voor de geneeskunde en Schacht voor de natuurstudie. Hij promoveerde op 31 Mei 1731 tot doctor in de geneeskunde met een proefschrift de osteogenia. Hij kwam te Parijs in betrekking met Le Vaillant en Tournefort, en te London met Sloane en Miller. In December 1732 vestigde hij zich als medicus te Zierikzee, en benevens zijne drukke bezigheden, | ||||||
[pagina 846]
| ||||||
hield hij zich druk bezig met plant- en dierkunde; het gelukt hem den chineeschen goudvisch in onze streken te acclimatiseeren, en te verspreiden. Hij bleef in regelmatige briefwisseling met Camper, Gaubius, Houttuyn, Vosmaer, Sloane, Reaumur, Linnaeus. Hij was lid van de Royal Society te Londen, van de Hollandsche en van de Zeeuwsche maatschappij der Wetenschappen. Door ouderdomsgebreken belemmerd, schreef hij in 1771 aan te Water deze eenvoudige gelatenheidsvolle woorden: ‘zelf niet veel meer kunnende metselen, is het mij lief, als ik als opperman maar wat kalk en steen mag aanbrengen.’ De verhandelingen van het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen vermelden (1775, 4, blz. XVIII): ‘den zevenden van lentemaand (1775) werdt het Genootschap door den dood beroofd van een zijner Leden, den Heer Job Baster, een man van uitstekende bekwaamheden in de geneeskunde en natuurlijke historie, waardoor hij niet alleen te Zierikzee, zijne geboorteplaats, en in de Nederlandsche gewesten, maar ook in alle landen, daar de wetenschappen op een hoogen prijs staan, zich zelven een' onsterfelijken naam verkregen heeft.’ Baster was in het Zeeuwsch Genootschap op 28 Juni 1768 getreden. In mijne studie over het microscoopGa naar voetnoot(8) bespreek ik van Baster zijn Natuurkundige uitspanningen verschenen in 1762 en in 1765 (Bibl. Univ. Gent H N 395); daarin worden verscheidene zeeplanten beschreven. Daaraan kan nog toegevoegd worden, volgens den Catalogus van het British Museum en van het Nederlandsch Biographisch Woordenboek (1924, VI, blz. 74): In de verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschaopen (1754-1793, Bibl. Univ. Gent Hi 2045): Dissertatio de osteogenia 1731; in von Haller A, disputationum anatomicarum selectarum, Gottingae 1746-1751, vol. VII; ook in Oberkamp F.J., Collectio dissertationum inauguralium Lugduno-Batavorum, Francofurti a.M., 1767, vol. vol. I. | ||||||
[pagina 847]
| ||||||
In de verhandelingen van de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen (1754-1793, Bibl. Univ. Gent Hi 2045): De bereyding van geneesmiddelen, II, 13. Geneeskundige proeven over de lugt, III, 37. Voortteeling van zeeinsecten, IV, 473. Ongemeen toeval aan den navel, IV, 26. Over gebruik van opium, V, 437. De huid der dieren, VI, 746. Over zwaarlijvigheid, VI, 767. Beschrijving van den goudvisch, VII, 215. De sprieten bij de insecten, XII, 147. Tweede verhandeling over de huid der dieren, XIV, 379. Boomen met vruchten in te voeren, XIX, 161-277 (na den dood van den schrijver bekroond). In de verhandelingen van het Zeeuws Genootschap: Waarnemingen omtrent de luchtsgesteldheid, 1773, 3, 648-662 en 1775, 4, 669-675, en: Schrijver zoekt eene uitlegging van het verschijnsel dat als een tarweplant uit een enkel graantje door scheuren en in wel toegemaakten grond, het aanzijn kan geven in 14 maanden tot het gewicht van 47 ponden en 7 oncen: die uitlegging schijnt voor hem het bestaan van eene werkzame, vruchtbaarmakende en vermenigvuldigende kracht, in het inwendig maaksel der | ||||||
[pagina 848]
| ||||||
georganiseerde lichamen. Schoone woorden! Wij zouden heden eenvoudig spreken van levende cellen. Het stuk wordt uit Zierickzee 20 december 1772 geschreven. | ||||||
Anonymus (XVIIIe eeuw).[1776 Anonymus]. Nieuwen Nederlandschen Hoveniers-almanach Over de XII Maenden des Schrickel-Jaer Ons Heere MDCCLXXVI. Gemaekt ende gecalculeert op den Meridiaen van Vlaenderen en Brabant, als ook van de andere Nederlandsche Provincien. Inhoudende alles wat men in de Groensel-Hoven, Boomgaerden, Bloem-Hoven, Orangereyen, Queekeryen, Plantagien; & van maend tot maend doen moet, en waer voor men zorge draegen zal, welke Vruchten de Groensel-Hoven ende Boomgaerden iedere maend uytleveren, en hoe men vele van de zelve des winters kan bewaeren; welke Peiren en appelen in iedere maend ryp en goed zyn om geeten te worden, en welke Bloemen in de Bloem-Hoven en Oragneryen idere maend bloeyen. Hier is bygevoegt eene Lyste van alderhande Vruchten, de Teekenen en Observatien van het toekomende Weder of Hemelsloop, als ook de Aenmerkingen van eenen Liefhebber, die ons ter hand zijn gesteld, over d'Afzuyging, Inenting en Occulatie der Boomen, als ook om de Hoven op eene gemackelyke en zekere wyze van alle ongedierte te bevryden &. Door G.H.B. Tot Gend, by Philippe Gimblet, op de Kooremerkt, in den Bybel. Met approbatie. (13.7 × 8 cm., 28 + XII + 138+2 blzz., Bibl. Univ. Gent G 2598). De voorrede aan den goed gunstigen lezer eindigt met ‘de volgende Verkens (sic) vaneenen Nederlandschen Liefhebber’: 't Wierd Adam opgelegd het Paradys te bouwen,
Om in dit schoon Prieel den Schepper aen te schouwen,
Te zien zyn hoog beleyd en onbegrepen magt,
En wat hy voor den mensch in wesen had gebracht.
Het Veld heeft wonder in, de stomme boomen spreken,
Ja, dat noch hooger gaet, de domme beesten preken;
Niet een zoo kleyne dier, niet een zoo teere kruydt,
Oft 't roept, ook zonder stem, den grooten Schepper uyt.
Na het almanach waarin de maanden opvolgentlijk Lauw-, Sporkel-, Lente-, Gras-, Bloey-, Braek-, Hoy-, Oogst-, Fruyt-, Wyn-, Slacht- en Wintermaend worden genoemd, komt een overzicht van sterrekundige ‘waerheden en onderstellingen’ en dan het eigenlijk almanach voor den hovenier (138+2 blzz.) met al de bewerkingen van maand tot maand. | ||||||
[pagina 849]
| ||||||
[1778 Anonymus]. Nieuwen Nederlandschen Hoveniers-Almanach Over de XII Maenden van 't Jaer. Gemaekt ende gecalculeert op den Meridiaen van Vlaenderen en Brabant, als ook van de andere Nederlandsche Provincien. Inhoudende alles... te bevryden & [zooals 1776]. Men heeft' er by gevoegt den Almanach tot 't Jaer 1799. Door G.H.B. Tot Gend, by Ph. Gimblet en Gebroeders, op de Koornmerkt, in den Bybel. Met Approbatie (13.7 × 8 cm., titelprent, 12 + XII + 138+2 blzz., Bibl. Univ. Gent, G 2599). De inhoud is dezelfde als in de uitgave van 1776. | ||||||
Johannes Ingen-housz (1730†1799).1780. Ingen-housz Joh. Proeven op plantgewassen. Ontdekkende derzelver zeer aanmerkelijk vermogen om de lucht des dampkrings te zuiveren. Uit het Eng. vert. door J. Van Breda, 1e deel, met pl. Delft 1780 in 8. Niet verder verschenen. (Catal. Bibl. Nederl. M. bevord. Geneesk. Amsterdam 1930, blz. 504). Geboren te Breda in 1730 en te Bowood (Engeland) in 1799 overleden, studeerde J. Ingen-housz te Leuven waar hij waarschijnlijk ook doctor medicinae werd; na verscheidene Universiteiten bezocht te hebben, vestigde hij zich als arts te Breda. Na verbleven te zijn te Londen, Edinburgh, den Haag, Weenen, Parijs, vestigde hij zich rond 1790 te Bowood waar hij overleed. Hij heeft, een der eersten, de enting toegepast tegen de pokziekte; hij ontdekte de assimileerende werking van het bladgroen bij de planten; hij bewees dat de ademhaling een algemeen verschijnsel is bij al de levende wezens, ontdekte de zwermsporen der algen en vond het dekglaasje van het microscoop uit. Hij schreef: Experiments upon vegetables, London 1779 (Brit. Museum). On the food of plants and the renovation of soils, London 1796 (Brit. Museum). Over hem schreef Julius Wiesner (Weenen 1905); zijne levenschets in het Nieuw Biographisch Woordenboek (VI, blz. 832) is geteekend Motreux.
Jacob van Breda, die het Nederlandsch werk bezorgde werd geboren in 1743 waarschijnlijk te Delft en overleed aldaar in 1818; hij was arts te Delft en vertaalde verscheidene werken van Ingen-housz: | ||||||
[pagina 850]
| ||||||
Proeve over den electrophorus, Delft 1780. Proeven over plantgewassen, Delft 1780. Verhandeling over de gedephlogisticeerde lucht, Rotterdam, 1781. Verzameling van verhandelingen over verschillende natuurkundige onderwerpen, s' Gravenhage 1785. Proeve over het voedsel der planten en de vruchtbaarmaking van landerijen, Delft 1797.
Zijn werk over de electriciteit in den dampkring werd in 1788 door de Nederlandsche Maatschappij van Wetenschappen te Haarlem uitgegeven. | ||||||
Van Geuns Matth.z. (1767†1795).1789. Van Geuns Matth. z. (Stev. Joa.). Verhandeling over de inlandsche plantgewassen, omtrent welker nuttige eigenschappen men met grond verwachten kan, dat, ten nutte van het vaderland, verdere nasporingen kunnen gedaan worden. Haarlem 1789 in 8. (Catal. Bibl. Nederl. M. Geneesk., Amsterdam 1930, blz. 504. Pritzel nr 3313). Geboren te Groningen op 18 nov. 1767 en overleden te Utrecht op 16 mei 1795, werd Stephanus Johannes van Geuns door de Hollandsche Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem bekroond voor de beantwoording van den prijsvraag, hierboven vermeld. Hetzelfde jaar 1789 werd hij te Harderwijk meester in de wijsbegeerte, en in 1770 promoveerde hij te Harderwijk in de geneeskunde. Geneeskundige te Amsterdam kwam hij in 1791 te Utrecht als hoogleeraar in de geneeskunde, plantkunde en physiologie. (Nieuw Nederl. biogr. Woordenboek). Hij schreef: Disputatio philosophica de corporum habitudine animae hujusque virium indice, 1790. Questiones academicae medici argumenti, 1790. De instaurando inter Batavos studio botanico, 1792. | ||||||
Boogh, J. (XVIIIe eeuw).Nederduitsch woordenboek, of alphabet van alle kruiden, wortels, zaaden, gommen etc. met een daar agter gevoegde: Catalogus generalis omnium fere simplicium in thesauro sanitatis praestantium. Amsterdam 1794 in 8 (Pritzel nr 990). | ||||||
[pagina 851]
| ||||||
Oskamp Dieterich Leonhard (XVIIIe eeuw).van der Aa (XIV, 227) noemt Oskamp, D.L., die arts was te Utrecht: Afbeeldingen der artsenij-gewassen met derzelver nederduitsche en latijnsche beschrijvingen, Amsterdam 1766. De Catalogus van de Bibliotheek der Nederl. Maatschappij tot bevordering der Geneeskunde geeft als jaartal 1796 tot 1800, voor de 6 deelen te Amsterdam bij Sepp en zoon verschenen. van der Aa noemt nog: Specimen exhibens nonnulla plantarum fabricam et oeconomiam spectantia, Traj. ad Rhenum 1789 (Brit. Mus., Pritzel nr 6867). Tabulae plantarum terminologicae, Lugd. Batav. 1792. (Pritzel nr 6868). Verder mededeelingen in het Nederlandsch over geneeskunde, dierkunde en Latijnsche gedichten. | ||||||
Kops Jan (1765†1849).Geboren te Amsterdam op 6 maart 1765, studeerde te gelijker tijd de natuurlijke wetenschappen en de godsgeleerdheid, en wijdde hij zich daarna aan de beoefening van den landbouw; aldus werd hij tusschen 1799 en 1812 directeur van den landbouw te 's Hage, te Amsterdam en te Utrecht, en in 1815 hoogleeraar in de landhuishoudkunde en plantkunde te Utrecht, bediening die hij tot 1835 bekleedde. Buiten wetenschappelijke werken heeft hij ook aan letterkunde gedaan; deze werken verschenen na 1800 en zijn vereenigd in de lijst aan de levenschets toegevoegd in het Biographisch woordenboek van Van der Aa (X, 357). [1800 Kops]. Flora Batava, afgebeeld door en van wegens J.C. Sepp en zoon; beschreven door Jan Kops. Commissaris van Landbouw, Lid van de Maatschappij der Wetenschappen te Haarlem, en van het Zeeuwsche Genootschap der Wetenschappen te Vlissingen, Lid Honorair van de Maatschappij tot bevordering van den Landbouw te Amsterdam. I deel. Te Amsterdam, by J.C. Sepp en Zoon. (30 × 22.8 cm., Bibl. Univ.. Gent H N 128, niet gepagineerd, 10 zware boekdeelen met 800 platen. Kon. Bibl. Brussel 5e Cl IV 3. Pritzel nr 4822). Talrijke prachtige gekleurde platen met Nederlandsche tekst behelzende de namen in het Latijnsch, Nederlandsch, Duitsch, Engelsch, den bloeitijd, de kenmerken, de groeiplaat- | ||||||
[pagina 852]
| ||||||
sen en het huishoudelijk gebruik. Aan de keerzijde der blz. de overeenstemmende Fransche vertaling. Door het voorbericht leeren wij de dagteekening van uitgave kennen, en wel 17 nov. 1800 uit den Haag. Op dezelfde wijze verschenen de volgende deelen, het 2e in 1807, het 3e in 1814, het 4e in 1822 (daar teekent Jan Kops zijn naam als hoogleeraar in de kruidkunde en natuurkennis der planten en in de landhuishoudkunde te Utrecht), het 5e in 1828 in medewerking van H.C. Van Hall, hoogleeraar te Groningen, het 6e in 1832, het 7e in 1836, het 8e in 1844, het 9e in 1846 met de medewerking van J.E. Van der Trappen, Med. Doct. die H.C. Van Hall vervangt, en het 10e in 1849. Het 10e en laatste deel eindigt met een register der 800 genoemde planten. In 1853 verscheen: Flora Batava of afbeelding en beschrijving van Nederlandsche gewassen, door wijlen Jan Kops, Hoogleeraar te Utrecht; vervolgd door P.M.E. Gevers Deijnoot, op Heidepark bij Nymegen. Afgebeeld onder opzigt van J.C. Sepp en Zoon. XI deel. Te Amsterdam, bij J.C. Sepp en Zoon. 1853. (Kon. Bibl. Bruss. 5e Cl IV 3, 30 × 23.5 cm.). Het boek bevat de afleveringen 159 tot 174 met de gekleurde platen 801 tot 880, Nederlandschen en Franschen tekst. Volgens Curiosités sur la médecine aux XVIe, XVIIe et XVIIIe Siècles, Amsterdam (Muller) 1911, blz. 70, werd het werk vervolgd tot 1908, 24 deelen, 1795 gekleurde platen, door F.A. Hartsen, F.W. van Eeden en L. Vuyk. Die prachtige uitgave heeft aldus 108 jaren geduurd.
***
Een derde mededeeling zal de Zuid- en Noordnederlandsche kruid- en tuinboeken vóór 1800 vermelden, die in deze twee eerste bijdragen niet werden opgenomen. Schr. verzoekt beleefd om inlichtingen. | ||||||
[binnenkant achterplat]
| ||||||
|