Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1929
(1929)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 549]
| |
In de Commissie voor Toponymie en Dialectologie (Vlaamsche afdeeling): de moderne spelling van onze gemeentenamen
| |
[pagina 550]
| |
Het is stellig voor Min. Huysmans geen geringe verdienste geweest, twee lang verwaarloosde taalkundige disciplines door de inrichting van deze Commissie officieel in eer te herstellen: hem worde hier daarom graag en dankbaar hulde gebracht. Niet minder groot zijn de verplichtingen der toponymisten en dialectologen tegenover den Alg. Voorz. J. Cuvelier - met C. Huysmans een toponymist van het eerste uur - die het jonge organisme met zijn steeds jeugdig enthousiasme wist te bezielen en den Alg. Secr. E. Blancquaert, voor wien geen moeite te zwaar was bij het voorbereiden en het uitgeven van de Handelingen der Commissie. In de werking der Commissie, die luidens art. 1 van het huishoudelijk reglement, voor doel heeft ‘de studie van de toponymie en de dialectologie uit te breiden en aan te moedigen’, werd, naast het inrichten van documentatiecentra ten gerieve van dialectologische en toponymische opzoekingen (resp. voor Vlaamsche dialectologie in het Seminarie voor dit vak aan de Universiteit te Gent, voor Vlaamsche toponymie bij de Vla. Top. Vereeniging te Leuven en voor Waalsche dialectologie en toponymie bij de Société de Littérature wallonne te Luik), naast het toekennen ook van toelagen aan jonge werkers op een der beide vermelde gebieden, vooral gedacht aan ernstige voorlichting door de uitgave van methodologische en bibliographische bijdragen in de Handelingen. Wij verwijzen in de eerste twee deelen (het 3e is op dit oogenblik ter perse) vooral naar de methodologische artikels van J. Mansion, E. Blancquaert en J. Feller, naar de bibliographische bijdragen van L. Grootaers, A. Doutrepont en steller dezes. En wij besluiten met den Secretaris der Commissie: als in de komende jaren voldoende ‘belanglooze liefde en werkdadige geestdrift voor de wetenschap’ voorhanden blijkt, dan mag ook de toekomst der beide wetenschappen in kwestie met gerustheid te gemoet gezien worden. Naast deze werkzaamheid van algemeenen aard, werd echter het werk van de Vlaamsche afdeeling der Commissie in het afgeloopen jaar vooral geconcentreerd op een vraagstuk dat, al is het nog zoo oud als de straat, en al is men het in wetenschappelijke middens vrij wel eens over de noodzakelijkheid en de hoogdringendheid van een rationeele oplossing, toch nog steeds onopgelost is gebleven: het vraagstuk namelijk van de moderniseering der spelling van onze Vlaamsche gemeentenamen. | |
[pagina 551]
| |
Het initiatief ging uit van Prof. J. Vercoullie, die overigens reeds vroeger meer dan een lans had gebroken ten gunste der ‘modernisten’ en in zijn lezing ‘L'orthographe en toponymie’ in de Académie royale de Belgique (zitting van 9 Mei 1923) eens te meer met zijn gezaghebbend woord had betoogd, dat én persoonsnamen én aardrijkskundige benamingen woorden zijn gelijk alle andere, die precies op dezelfde wijze evolueeren en waarop dus ook dezelfde spelregels moeten toegepast worden. En wij verpraten wellicht geen geheim, als wij hier mededeelen dat het initiatief van Prof. Vercoullie in de Commissie wel iets had van een politieken zet: de voorzitter van de Vlaamsche afdeeling Prof. Carnoy was namelijk intusschen tot Minister van Binnenlandsche Zaken benoemd geworden en daarom scheen de kans dubbel gunstig: door een wet van 26 Mei 1882 werd namelijk de Minister van dit departement gemachtigd de spelling der gemeentenamen bij koninklijk besluit vast te stellen en... Minister Carnoy was modernist. De uiteenzetting van Prof. Vercoullie op deze eerste vergadering werkte overtuigend en eenparig werd besloten, dat de afdeeling het vraagstuk verder zou onderzoeken en zoo gauw mogelijk aan den Minister een vast voorstel voorleggen, met als basis: de Vlaamsche gemeentenamen gespeld volgens de Vries en te Winkel. De algemeene vergadering, die in den loop van den namiddag gehouden werd, gaf aan de Vlaamsche leden de meest volledige vrijheid voor het oplossen van het vraagstuk: ook voor de Waalsche gemeentenamen waren de leden der Waalsche afdeeling in principe akkoord, het kwam hun echter voor, dat voor Wallonië de kwestie nog niet voldoende was voorbereid. Stonden echter de leden eensgezind aan de zijde van Prof. Vercoullie, waar het ging om het principe der moderniseering, minder scheen dit het geval te zijn waar hij - al was dit misschien ook maar de uiterste consequentie van het door hem ingenomen standpunt - ook de plaatselijke uitspraak in de spelling volledig tot haar recht wilde laten komen: al mocht deze daardoor nog zoo zeer van het overgeleverde officieele beeld komen af te wijken. Men moge hierover naslaan het boven vermelde artikel van Prof. Vercoullie in het Bull. Acad. Belg. 1923, bl. 8. Hier werd vrij algemeen: Casse-cou geroepen of, zooals de Flou het later uitdrukte: Quel chambardement! Nauwkeurig onderzoek scheen hier in elk geval gewenscht. | |
[pagina 552]
| |
Steller dezes kreeg daarom opdracht in een volgende vergadering verslag uit te brengen over het historisch verloop der beweging van de plaatsnamenspelling - die reeds in het jaar 1843 in de Commission centrale de statistique besproken werd - en maakte van de gelegenheid gebruik om tevens op voorloopige wijze, door bemiddeling van de correspondenten der V.T.V., inlichtingen in te winnen aangaande de uitspraak der Vlaamsche gemeentenamen ter plaatse zelf. Eenerzijds mocht dan een volgende maal bericht worden - al was het dan nog op zeer beknopte en dus voorloopige wijze - over de pogingen van allerhanden aard, die sedert jaar en dag van de meest verschillende zijden werden ingespannen om orde te scheppen in wat iedereen voorkwam als een voorbeeld van Bijbelsche verwarring: in den schoot van de Kon. Vl. Academie zelf, in andere officieele en niet-officieele organismen, in dag- en weekbladen en tijdschriften, op Taal- en Letterkundige Congressen, enz. Wat anderzijds de locale uitspraak der gemeentenamen betrof, bracht een voorloopig onderzoek ons al gauw tot de conclusie, dat aan een consequente aanpassing van de spelling aan deze uitspraak eenvoudig niet te denken viel: van het thans bestaande zou haast niets zijn overgebleven en van een officieele erkenning van dergelijke voorstellen zou nooit geen sprake zijn.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 553]
| |
Wij kregen dan ook van de Commissie de opdracht een naamlijst op te maken, met eenvoudige toepassing der spelregels van de Vries en te Winkel, maar tevens met verwijdering van de parasitaire consonanten, die in strijd met afleiding en uitspraak in den tegenwoordigen officieelen vorm waren binnengeslopen: daarbij zou gebruik gemaakt worden van de intusschen ingewonnen inlichtingen en anderzijds van de historische gegevens, die links en rechts in vroegere publicaties verspreid lagen. Ter illustratie van deze werkwijze moge gewezen worden op nieuwe vormen als: Zichen, Merchten, Erps-Kwerp, Heer, Zems, enz. Het bleek echter dat ook deze wijzigingen te ingrijpend zouden voorkomen en het toepassen der hervorming in den weg zouden staan: in hoofdzaak, omdat het groote publiek toch niet beschikt over de gegevens, die elk dezer verschillende wijzigingen wetenschappelijk moeten staven. Een laatste maal werd de lijst omgewerkt en dit maal volgens het nu zeer bescheiden en conservatief principe: de eenvoudige transpositie nl. in de Vries en te Winkel-spelling van de tegenwoordige officieele vormen, voorkomende in het Staatsblad of wellicht nog beter op het zegel der gemeente. Einde Januari van dit jaar raakte de Commissie eindelijk klaar met het werk: alleen een aantal Vlaamsche benamingen van Waalsche gemeenten en de N.O.-hoek van de provincie Luik moesten nog op verdere bespreking wachten. Er werd echter besloten voorloopig niet tot een definitieve publicatie over te gaan: met het oog op de uitgave van een speciaal nummer in de Nom. Geo. Fla., waar, naast de naamlijst met de oude en de voorgestelde nieuwe spelling, ook de plaatselijke uitspraak zou meegedeeld en voor de historische en principieele toelichting zou gezorgd worden, moest het voorloopig onderzoek nog aangevuld worden, om ter plaatse zelf de juiste uitspraak en de gebruikte spelwijze te kunnen vaststellen. Toen deed zich een onverhoopte gelegenheid voor: Min. Carnoy verklaarde zich namelijk bereid om, bij de jaarlijksche opgave van het bevolkingscijfer in het Staatsblad, de spelling van de Commissie ten minste officieus op te nemen in de naamlijst van de gemeenten, naast de officieele, oude spelling. Dit gebeurde op 21 Juni ll. Ongelukkig genoeg is deze lijst niet heelemaal vrij van drukfouten en andere vergissingen, zoodat wij ons verplicht achten, om elke verdere verwarring trachten te voorkomen, een voorloopige, | |
[pagina 554]
| |
alphabetische lijst in het licht te geven, met de noodige waarschuwing voor de vermelde, ongewilde afwijkingen. In elk geval komt ons de toestand op dit oogenblik als vrij gunstig voor: nu wij ten minste beschikken over een semi-officieele spelling, hangt het o.i. van het Vlaamsche publiek af, of de hervorming nu ook in feite zal worden doorgevoerd. Gezaghebbende organismen als Willemsfonds en Davidsfonds zijn voor de hervorming gewonnen of althans zeer licht te winnen, de groote Vlaamsche pers eveneens, in den Atlas van E.P. Verschueren zal bij een volgende uitgave de spelling van de Commissie zonder meer worden toegepast en ook de Vla. Toeristenbond heeft zich bij voorbaat bij deze voorstellen neergelegd. Door de Zuidnederlandsche Maatschappij voor Taal- en Letterkunde en Geschiedenis werd op de Paaschvergadering van dit jaar een motie uitgebracht ten gunste van het officieel doorvoeren van de uitgewerkte voorstellen: mag hier in alle bescheidenheid de wensch geuit worden, dat ook de Kon. Vla. Academie haar gezaghebbend woord in de weegschaal zou gelieven te werpen? | |
BijlageMen veronderstelt wel eens dat het vraagstuk, dat in bovenstaande mededeeling besproken werd, in andere landen de belangstelling veel minder gaande maakt en dat men dus elders de plaatsnamen vrij algemeen conservatief is blijven spellen. Het lijkt ons daarom niet heelemaal overbodig, ten minste in hoofdtrekken, even na te gaan wat in Noord-Nederland op hetzelfde gebied werd ondernomen. | |
IIn December 1857 werd door den Nederlandschen Minister van Binnenlandsche Zaken, op verlangen van zijn ambtgenoot den Minister van Oorlog, aan de Akademie van Wetenschappen, Afd. Letterkunde, het verzoek gericht haar zienswijze mede te deelen over de spelling van eenige Nederlandsche plaatsnamen, bepaaldelijk van dezulke, waarvoor twijfel bestond tusschen c en k spelling. Door de heeren P. Bosscha en M. de Vries, werd echter de meening vooruitgezet, dat de vraag ruimer moest gesteld worden, vermits men te doen had met een op alle Nederlandsche plaats- | |
[pagina 555]
| |
namen toepasselijk beginsel: dat de plaatsnamen een deel der landstaal uitmaken en aan dezelfde regelen onderworpen zijn als de gewone appellatieve woorden. Zij wezen daarbij tevens op het feit, dat de ondervinding als van zelf den weg aanwees, die gevolgd diende te worden: de namen der steden en dorpen waren immers van eeuw tot eeuw reeds feitelijk in uiterlijken vorm veranderd, naarmate zich de uitspraak gewijzigd had en naarmate de taal in den loop der tijden van orthographie verwisseld was. Vele namen van Nederlandsche gemeenten hadden overigens het ouderwetsche gewaad reeds afgelegd. Zij durfden dat beginsel ook nog daarom aanbevelen, omdat in Frankrijk, Engeland en Duitschland alle plaatsnamen geheel naar de heerschende spelregelen geschreven worden en ook in Spanje de nieuwe spelling van 1815 evenzeer op de geographische namen werd toegepast. In enkele gevallen zouden echter, naar hun meening, archaïsmen en provincialismen niet heelemaal geweerd moeten worden. Inlichtingen zouden gevraagd worden aan de plaatselijke besturen en een voorloopig plan van bearbeiding werd door de hh. Bosscha en de Vries voorgesteld. Als hoofdvoorwaarde werd vooral gesteld, dat de Akademie van de Regeering de bepaalde toezegging bekomen zoude, dat, zoodra de arbeid tot haar volkomen genoegen zoude zijn tot stand gebracht, deze door openbaar gezag in alle staatsstukken zoude ingevoerd worden. Daarop werden negen rapporteurs aangesteld, die de voorhanden portefeuilles met de verzamelde documentatie zouden onderzoeken. Ten slotte bleek het echter, dat voor vele plaatsnamen alleen een stellige beslissing kon genomen worden op wetenschappelijke taalgronden en werden de lijsten in handen gegeven van den heer W.G. Brill, die de herziening van het geheele werk op zich nam en op 10 September 1860 verslag uitbracht over de lijsten van plaatsnamen, welke door de respectieve rapporteurs werden opgemaakt. Laten wij hier een oogenblik den verslaggever aan het woord: ‘Met volkomen gerustheid, dunkt mij, kan men overgaan tot de toepassing van de gewone regelen der woordspelling op de plaatsnamen. Immers de afwijkingen van die regelen, waar wij ze in nog enkele gevallen ontmoeten, heeft geenerlei aanspraak op oorspronkelijkheid; zij is in betrekkelijk laten tijd ontstaan, op het hoogst in den tijd van de Graven uit het Beijersche Huis, | |
[pagina 556]
| |
en aan de willekeurige manier van schrijven te wijten. Zouden wij dan thans minder vrijheid hebben om de spelling van sommige plaatsnamen op nieuw aan eene wijziging te onderwerpen, die hen in vele gevallen nader tot hunnen oorspronkelijken vorm terug zal brengen? De plaatsnamen zijn, meer dan de familienamen, een algemeen goed. Zij worden door duizenden monden uitgesproken en door duizenden pennen geschreven, zonder dat men eenig Bestuur raadpleegt, hoe ze uit te spreken of te schrijven. Het algemeen nu kan zich alleen onderwerpen aan eene algemeene wet, en de willekeurige bepaling van een Gemeentebestuur kan geen algemeene wet wezen. Zulk eene wet kan slechts afdalen van het Rijksbestuur, voorgelicht, in dit geval, door den raad van bevoegden’. V. en M. der Kon. Akad. van Wet. Afd. Lett. VI (1882), bl. 45. In de bespreking van een aantal concrete gevallen, die op deze princiepsverklaring volgt, laat W.G. Brill dan ook steeds het beginsel van een normale, moderne spelling tot zijn recht komen: mits behoud ook hier van enkele archaïsmen en plaatselijke eigenaardigheden. Het werk van Brill verscheen in den vorm van een ‘Lijst van Nederlandsche plaatsnamen naar de nieuwere regelen gespeld, uitgegeven door de letterkundige afdeeling der K.A. van W.’ als bijlage bij het 6e (1862) en het 8e deel (1864) (1e en 2e stuk) van de V. en M. der Akademie. Het titelblad draagt echter het jaartal 1861. Deze lijst werd later o.a. ook opgenomen in Van Dale's Woordenboek, 4e dr. (1904), bl. 1963-70. | |
IIOok de uitgave van de Nomina Geographica Neerlandica houdt nauw verband met dezelfde spellingquaestie. In het ‘Verslag van de Commissie ingesteld in den schoot van het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap met het oog op het invoeren van een eenstemmige schrijfwijze van de Nederlandsche plaatsnamen’, vestigt J. DornseiffenGa naar voetnoot(1) de aandacht der belangstellenden op de redenen, om dewelke het nagestreefde doel niet werd bereikt, en wat in dezen van het Genootschap mocht verwacht worden. | |
[pagina 557]
| |
De uitgave van de naamlijst werd, meende hij, te lang uitgesteld: de aanvraag van den Minister werd gedaan in 1857, het antwoord eerst gegeven in 1864, toen reeds een vierde Minister van Binnenlandsche Zaken en ook van Oorlog aan het bewind waren. Ook was de belangstelling op dat oogenblik reeds aanzienlijk gekoeld. Overigens werd ook het wetenschappelijk publiek zeer teleurgesteld: het kreeg noch bewijzen, noch bronnen, noch memorie van toelichting; alleen dictatorische lijsten. Er werd ook verzuimd speciaal te vragen naar de locale uitspraak der plaatsnamen. Natuurlijk was de lijst van 1864 niet meer geheel bruikbaar, maar ze kon bijgewerkt worden; maar met niet geringen arbeid en met bekwame handen. Tot het geven van een advies achtte de verslaggever het Genootschap echter niet bevoegd, evenmin als hij het raadzaam vond zich nog verder met een voorstel te richten tot de Regeering; vooral, omdat de Nederlandsche Regeering nooit de eerste was geweest om een andere afwijkende spelling in te voeren en zulks ook nooit kon zijn: vooreerst wegens haar onderhevig-zijn aan afwisseling en voorts, omdat de Regeering een te zwaar en te veel samengesteld lichaam is, dat zich niet licht kan bewegen. Daarom moest men een anderen weg op: men moest zich wenden tot het publiek, dat moet overtuigd worden voor een betere schrijfwijze door gezonde redenen en geloofswaardige bronnen, zoodat geen auctoriteitsgeloof werd opgelegd: gelukte dat niet, dan zou het volk bij zijn gemakkelijke slaperigheid blijven; gelukte dat wel, dan moest de Regeering van zelf volgen en kon een belangstellend Minister voor de officieele invoering zorgen. Maar men mocht vooral niet te veel of te dadelijk willen. In sommige gevallen o.a. zou men aan de Besturen wel eenige vrijheid moeten laten: anders wordt die vrijheid toch genomen! In hoofdzaak zou het Genootschap, of liever de ingestelde Commissie, dus het bewijs moeten leveren uit afleiding of beteekenis, hoe de plaatsnamen tot hun tegenwoordigen vorm zijn gekomen: daaruit moest dan afgeleid worden of die vorm foutief is en welke spelling thans de voorkeur verdient, zoodat bij de voorbereiding der uitgave van de Nom. Geo. Neerl. als voornaamste doel werd gesteld: de voorbereiding van een wetenschappelijke, juistere spelling. Tegelijk werd echter de hand gelegd aan de nieuwe naamlijst, | |
[pagina 558]
| |
die reeds in 1884 verscheen, nl. de Woordenlijst voor de spelling der aardrijkskundige namen in Nederland, samengesteld door de afdeeling ‘Nederland’ van het Nederlandsch Aardrijkskundig Genootschap. | |
IIIBij gemeenschappelijke beschikking van de Ministers van Oorlog, van Binnenlandsche Zaken en Landbouw, en van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen (resp. op 14 Sept., 24 Sept. en 5 Oct. 1925), werd in N.-Nederland een Interdepartementale Commissie ingesteld, bestaande uit de hh. Dr. A.A. Beekman, voorzitter; Dr. A. Beets, redacteur van het Woordenboek der Nederlandsche taal; J. Kardux, secretaris der gemeente Hilversum, en J.T.L.W. Rutgers, commies aan het Departement van Oorlog, secretaris.
Het oordeel dezer Commissie werd gevraagd omtrent de spelling van aardrijkskundige namen, voorkomende in een door den heer Ph.G. Rapp, hoofd van administratie bij de Topographische Inrichting, samengestelde ‘Naamlijst van bewoonde oorden en huizengroepen in Nederland’Ga naar voetnoot(1): daarbij werd aanvaard, dat op deze naamlijst zou toegepast worden de spelling van de in 1884 door het Kon. Ned. Aardrijkskundig Genootschap uitgegeven ‘Woordenlijst voor de spelling der aardrijkskundige namen in Nederland’Ga naar voetnoot(2). Het moge hier vermeld worden dat het lid der Commissie Kardux er prijs op stelde te verklaren, dat, naar zijn oordeel, geen wijziging behoorde gebracht te worden in de namen der gemeenten, omdat deze als het ware eigennamen zijn, welke niet met de invoering van een nieuwe spelling voor de Ned. Taal kunnen worden gewijzigd en niet met die nieuwe spelling in overeenkomst behooren te worden gebracht. Dit was overigens het standpunt van meer dan een Minister geweest, die insgelijks de spelling, bij wetten aangenomen, tot algemeenen leidraad aangaven. Deze verklaring | |
[pagina 559]
| |
belette hem echter niet mede te werken aan de samenstelling der lijst in den geest der verstrekte opdracht. Door A. Beets, die in Augustus 1926 verslag uitbracht, werd er met nadruk op gewezen, hoe de Commissie, bij het in overeenstemming brengen van de spelling der voorgelegde lijst met het spellingssysteem van De Vries en de Winkel, op niet geringe moeilijkheden was gestuit; hoe moeilijk, ja in sommige gevallen ondoenlijk, het was zich zelven volkomen gelijk te blijven, hoe veel inspanning deze schijnbaar onaanzienlijke taak aan de leden der Commissie had gekost en hoe ten slotte, spijts alles, zich niet altijd elk lid met de aangenomen spelling had kunnen vereenigen. Hij eindigde met den wensch dat de arbeid der Commissie mocht bijdragen, om te komen tot een volledige woordenlijst van aardrijkskundige namen in Nederland en dat het gebruik daarvan door Regeeringsorganen en Rijksinstellingen eenmaal wettelijk zal worden vastgelegd. In hoeverre deze wensch in vervulling mocht gaan (de lijst is in druk verschenen in 1927, bij de Topogr. Inrichting te 's-Gravenhage) kunnen wij vooralsnog niet in alle bizonderheden meedeelen. Uit het Voorbericht door den samensteller der lijst Ph.G. Rapp (in dato 6 April 1925) vernemen wij echter, dat de schrijfwijze er van op dat oogenblik reeds werd toegepast in alle uitgaven van de Topographische Inrichting; op de kaarten behoorende bij den Wegwijzer voor de Binnenscheepvaart (uitg. van het Departement van Waterstaat); en in de publicaties van het Centraal Bureau voor de Statistiek (uitg. van het Departement van Binnenlandsche Zaken en Landbouw). Wat ook het verdere verloop moge wezen, dit lijkt in elk geval geen kwaad begin! |
|