Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1928
(1928)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1061]
| |||||||||||||||||
Julius Mac Leod's biologische opvattingen over sociologie
| |||||||||||||||||
[pagina 1062]
| |||||||||||||||||
Mac Leod zelf de groote waarde van zijne lessen niet overzag; nadat hij zijn onderwerp behandeld had, waagde ik zijne gedachten over de levende wezens over te brengen naar de niet levende stof, en wel naar de chemische verbindingen. Zonder moeite kon ik een aantal feiten aanhalen die met de biologische theorie overeenkomen. De chemische elementen, de atomen, de moleculen, de chemische affiniteit, de evenwichten, de endotherme en exotherme werkingen, in dit alles is er met biologische verschijnselen overeenstemming te vinden. Toen ik hem die overeenstemming uiteenzette, dacht hij eerst dat ik schertste, en hij was bijna op de gedachte gekomen dat ik mij verstoutte zijne opvattingen te parodieeren. Ik leefde een oogenblik van pijnlijken angst, omdat ik meende door mijne uiteenzettingen hem gekwetst te hebben; hij kon zich eerst niet voorstellen dat zijne opvattingen zooveel belang hadden opgewekt, en ten slotte voelde hij zich gelukkig met de vaststelling dat ook buiten het biologisch gebied gewichtige toepassingen konden getroffen worden.
Laten wij tot een kort overzicht overgaan van de sociologie, zooals Julius Mac Leod deze verstond. Men kan de wetenschappen rangschikken in wiskunde, werktuigkunde, sterrekunde, physica, chemie, biologie, sociologie. Zooals men ziet is die rangschikking opklimmend of liever is het eene volgorde, daar iedere genoemde wetenschap hulpmiddelen aan de voorafgaande wetenschap ontleent en over onderwerpen handelt die al de voorafgaande aan samengesteldheid overtreffen. De eenvoudigste is aldus de wiskunde, de meest ingewikkelde is de sociologie. De sociologie ontleent hare werktuigen aan de wiskunde, de werktuigkunde, de physica, de chemie en vooral aan de biologie; zij handelt over de zeer samengestelde verschijnselen die de maatschappijen vertoonen; zij onderzoekt de betrekkingen onder de levende wezens, namelijk de menschen, volgens dezelfde methode als een bioloog de dieren en de planten bestudeert. Het is de natuurkunde der maatschappijen. Enkelen bestudeeren wiskunde, werktuigkunde, physica, chemie, biologie, en iedereen doet aan sociologie. Daarin ligt de verklaring hoe het komt dat zooveel zonderlinge en onnatuurlijke denkbeelden worden verspreid, hoe het komt dat onze beschaving zooveel onnatuurlijke en kunstmatige producten | |||||||||||||||||
[pagina 1063]
| |||||||||||||||||
voortbrengt, hoe het komt dat hetgeen wij het gezond verstand noemen soms zoo ver staat van het werkelijke en het mogelijke. De geschiedenis der wetenschappen is voor den socioloog even onontbeerlijk als de geschiedenis van de volkeren. Hij dient de achtereenvolgende tijdvakken in de geschiedenis van iedere wetenschap aandachtig te bestudeeren. Aldus stelt hij vast dat voor de sterrekunde, bij voorbeeld, een eerste theologisch tijdvak heeft bestaan toen de hemellichamen als godheden werden beschouwd, of als zijnde door de godheden in beweging gebracht; daarna kwam een metaphysisch tijdvak, toen de hemellichamen aan eene neiging tot volmaking moesten gehoorzamen; eindelijk in het wetenschappelijk tijdvak worden de bewegingen der hemellichamen bestudeerd zooals de bewegingen in het algemeen volgens de methoden der wiskunde en der werktuigkunde. De physica en de chemie bleven langer dan de sterrekunde in haar metaphysisch tijdvak; verborgen hoedanigheden, geheime neigingen, natuurlijke tegenzin, hebben onder den invloed van de wijsbegeerte van Aristoteles, gedurende lange eeuwen de verbindingen en de ontbindingen der lichamen moeten beheerschen. De philosophie heeft aldus de proefondervindelijke wetenschap in hare ontwikkeling op hevige wijze belemmerd, en de beschaving van den mensch in haren vooruitgang verschrikkelijk achteruit gesteld.
Ik wil hier alleen twee voorbeelden aanhalen: in 1630 stelt Jean Rey vast dat het tin door de verbranding verzwaart. Wat een kleine gevoelige balans, buiten den invloed van den mensch, had doen vaststellen, werd niet aangenomen. In zijne Essays sur la recherche de la cause pour laquelle l'estain et le plomb augmentent de poids quand on les calcineGa naar voetnoot(1) schrijft Jean Rey letterlijk: ‘Je responds et soustiens glorieusement que ce surcroit de poids vient de l'air, qui dans le vase a este espessi, appesanti et rendu aucunement adhésif par la véhémente et longuement continue chaleur du fourneau; lequel air se mesle avec la chaux et s'attache à ses plus menues parties’. Onder den invloed van de wijsbegeerte der woorden moest de wijsbegeerte der feiten zwijgen, en Becher en Stahl kwamen met hunne zonderlinge theorie van het phlogiston voor den dag. Alleen had een Lavoisier gezag genoeg om de aanwijzing van | |||||||||||||||||
[pagina 1064]
| |||||||||||||||||
eene balans boven een denkbeeld van den menschelijken geest te stellen. In 1688 bemerkt RediGa naar voetnoot(2) dat het vleesch voor wormen gespaard blijft als men het tegen het bereik der vliegen beschut; van Leeuwenhoek, een man die gezond zien kon, bepaalde de rol der microben die hij ontdekt heeft. Maar na eenen Spallanzani, is een Pasteur noodig, om de onmogelijkheid van de zelfwording, dit zonderling product der wijsbegeerte van Aristoteles, door een zeer eenvoudige proefneming, vast te stellen.
De biologie handelt over de zeer samengestelde verschijnselen die de levende wezens vertoonen en moet dus grootere moeilijkheden overwinnen; dientengevolge bleef de wetenschap zeer lang op den metaphysischen trap van hare ontwikkeling. Een halve eeuw geleden werden nog talrijke levensverschijnselen verklaard door de levenskracht, die geheimzinnige kracht, die de levensverschijnselen beheerschte. Thans tracht men die verschijnselen te ontleden en aan de berekening te onderwerpen, door de toepassing van physische, chemische en wiskundige methoden. Een belangrijke toepassing der nieuwe methoden in de studie der biologie verscheen in 1919 van de hand van Julius Mac Leod zelf, in zijn standardwerk The quantitative method in biology, waarvan in 1926 een tweede uitgave het licht zag. De wetenschappen die zich op het gebied der sociale verschijnselen bewegen, bevinden zich thans nog grootendeels in haar metaphysisch tijdvak. In de werken over natuurrecht wordt bijvoorbeeld gesproken van begrippen zooals: de eerste beginselen van het recht die door de rede zijn voortgebracht, de natuur van den mensch, het geloof der menschheid aan beginselen van gerechtigheid, de stem van het geweten, het ideaal van den wil, de zedelijke orde van het heelal, enz. Eene wetenschap, die in dergelijke begrippen hare grondslagen zoekt, doet ons de zaken kennen zooals zij zouden moeten zijn, volgens een voorop gesteld ideaal. De sociologie die een echte wetenschap wil zijn moet daarentegen de maatschappelijke verschijnselen vooreerst leeren kennen zooals zij zijn; daartoe moet zij methoden gebruiken aan andere positieve wetenschappen ontleend. | |||||||||||||||||
[pagina 1065]
| |||||||||||||||||
Zooals het in den geest van Pasteur zoo duidelijk was opgekomen, bestaat ook bij Mac Leod dit thans algemeen aangenomen begrip, dat geloof en wetenschap onafhankelijk moeten bestaan, en dat het eene de andere niet tegenwerkt of dwarsboomt. In de wetenschappelijke opvatting moet de socioloog leeren denken en arbeiden zooals de natuuronderzoeker denkt en arbeidt. Hij moet feiten en verschijnselen waarnemen, hij moet de oorzaken opzoeken door het maken van veronderstellingen, om de feiten trachten te verklaren; daarna zal hij de gegrondheid der gemaakte veronderstellingen nagaan door het waarnemen van nieuwe feiten, en daartoe zal hij tot nieuwe proefnemingen overgaan; eindelijk zal hij genoopt worden wetenschappelijke veronderstellingen op te maken. Mac Leod zegt letterlijk in 1902: ‘men wordt gebracht tot de kennis der wetten waaraan de oorzaken gehoorzamen’. Ik weet dat hij later de uitdrukkingen wetten en gehoorzamen te scherp vond; zonder twijfel zou hij heden geschreven hebben: ‘Men wordt gebracht tot het uitdrukken van hypothesen waarmede de oorzaken in betrekking zijn’. Dan geeft Mac Leod nuttige wenken om de sociologie te bestudeeren. De socioloog zal arbeiden met het kalm gemoed van den natuuronderzoeker; het ontdekken van waarheden is zijn hoogste doel; de toepassingen zijn voor hem van ondergeschikt belang en komen later. Het is niet voldoende de methoden uiteen te zetten, men moet ze leeren toepassen. De studie der natuurlijke wetenschapppen, en in 't bijzonder der biologie is daartoe de beste leerschool. Geleerden, die de klassieke sociale wetenschappen hebben bestudeerd en wier geest dientengevolge gewoon is van het algemeen tot het bijzondere over te gaan, d.i. de deductieve methode te gebruiken, kunnen de methode der sociologie begrijpen; maar de opleiding die zij ontvingen heeft aan hun geest eene gesteldheid gegeven die hen veelal minder bekwaam maakt om die methode practisch aan te wenden.
De levende eenheid is de cel; de levende eenheid is ook het individu, samengesteld uit verscheidene cellen. Daaruit laten zich twee soorten maatschappijen onderscheiden. Mac Leod bespreekt eerst de maatschappijen van cellen en geeft eene reeks voorbeelden met opklimmende ingewikkeldheid: 1o Pleurococcus vulgaris, een eencellig wier dat al de levens- | |||||||||||||||||
[pagina 1066]
| |||||||||||||||||
verschijnselen vertoont die voor de levende wezens in 't algemeen kenmerkend zijn: opnemen van voedsel, verteeren van voedsel, ademen, stoffen van zich afnemen, groeien, zich verdedigen, zich vermenigvuldigen. Door vermenigvuldiging, d.i. door eenvoudige deeling, ontstaat eene menigte nieuwe cellen; onder al die cellen bestaan geen betrekkingen, er bestaat geen maatschappij. 2o Saccharomyces cerevisiae, de biergist, ook een eencellig wezen met al dezelfde levensverrichtingen als Pleurococcus vulgaris. De vermenigvuldiging geschiedt door knopvorming, er ontstaan uitspruitsels, die zich later van de moedercellen losmaken, zonder verdere onderlinge betrekkingen. 3o Spirogyra, een draadvormig losdrijvend zoetwaterwier, samengesteld uit een zeker aantal cylindrische cellen, tot een draad vereenigd, die een veelvuldig wezen vormen. Het is het allereerste begin van de vorming eener maatschappij. De band die tusschen de verschillende cellen bestaat is zeer los, vermits onder bepaalde omstandigheden de cellen van elkander kunnen loskomen. 4o Ulothrix zonata, een vastgehecht draadvormig zoetwaterwier; de plant is veelcellig en bestaat uit een cellendraad. Tusschen de ééncellige leden dezer maatschappij bestaan duidelijke betrekkingen; één der cellen daarenboven, die zich aan een uiteinde bevindt, is kleurloos en langer dan de andere; zij heeft het vermogen zich aan een steen of een ander voorwerp vast te hechten, en aldus wordt de gansche maatschappij vastgehecht; al de cellen zijn van die hechtcel afhankelijk. Komt die hechtcel van haar steunsel los, zoo wordt de geheele maatschappij veroordeeld om los in het water te zweven en te dobberen. De hechtcel bewijst dus diensten aan de overige cellen, en wederkeerig wordt zij door de overige cellen van het noodige voedsel voorzien; daar zij van bladgroen verstoken is, is zij onbekwaam om ruw voedsel te verwerken en zich onafhankelijk te voeden. In deze maatschappij treft men de volgende verschijnselen aan: wederkeerig dienstbetoon, verdeeling van den arbeid, aanpassing aan bepaalde levensverrichtingen, ongelijksoortigheid, wederkeerige afhankelijkheid. De cellendraad vormt aldus een levende eenheid van hoogeren rang. 5o Een mosplant; de eerste ontstane draad geeft weldra aanleiding tot zijtakken die zelf ook zijtakken leveren, en aldus | |||||||||||||||||
[pagina 1067]
| |||||||||||||||||
wordt een dradennet gevormd dat zich over den grond uitbreidt. Zekere takken dringen in den grond en dienen om de plant vast te hechten en om uit den grond voedsel op te slorpen; andere takken leven boven den grond en zijn belast met het opnemen van het koolzuurgas uit de lucht en met de assimilatie van het voedsel. De cellen zijn tot groepen vereenigd; iedere groep bestaat uit gelijksoortige cellen, die zich gezamenlijk aan een bepaalde levensverrichting aanpassen; wij ontwaren het eerste begin van de verdeeling der maatschappij in klassen. In deze maatschappij treft men verdeeling van den arbeid, ongelijksoortigheid, ruiling, wederkeerige afhankelijkheid. Mac Leod dringt aan op de beteekenis van ongelijksoortigheid die iets anders is dan ongelijkheid; hij dringt ook aan op de sociale gelijkheid: alle cellen hebben denzelfden oorsprong, alle. zijn nakomelingen van een enkele cel, alle bewijzen diensten aan de maatschappij, alle zijn even verdienstelijk, alle worden van het noodige voorzien; uit een sociaal oogpunt zijn zij aan elkander gelijk. Is het voorbeeld van de mosplant, door Mac Leod aangegeven, niet uiterst leerrijk? Moesten de menschen zich als de mosplanten gedragen, dan zou het leven ideaal zijn, dan zou de vrede onder de menschen bestendig heerschen. 6o De boonplant is eene zaadplant, eene maatschappij van tallooze cellen, die alle voortspruiten uit een enkele cel, het ei; het ei wordt eene kiem, een klein plantje dat in het zaad verborgen zit. Het zaad komt van de moederplant los en ontwaakt of kiemt; het plantje groeit en neemt den soortelijken vorm. Al de reeds vastgestelde eigenschappen der maatschappij worden hier waargenomen, doch in een hoogeren graad van volmaaktheid en samengesteldheid. Het blad op zichzelf vormt een veelcellige eenheid, met een aantal klassen, de verscheidene weefsels; dit kan vergeleken worden met sommige maatschappelijke groepen, zooals een leger, de bemanning van een schip. De gevolgen van sterker uitgesproken aanpassing, van ongelijksoortigheid, van verdeeling van den arbeid, van een verregaande afhankelijkheid, van de uitputting van het aanpassingsvermogen, kunnen nadeelig worden voor het individu en voor de maatschappij. Dit alles is met onze sociale verschijnselen vergelijkbaar: crisis, integrale opvoeding, veelzijdige aanpassing der verdeeling van den tijd. Na het aangeven van deze zes voorbeelden, acht het Mac Leod noodig de aandacht te vestigen op het zeer gewichtig feit | |||||||||||||||||
[pagina 1068]
| |||||||||||||||||
van het bestaan van talrijke fijne overgangen; de levende wezens kunnen toch slechts moeilijk in groepen gerangschikt worden; zij vormen opklimmende reeksen. Aldus verkiest Mac Leod voorbeelden aan te halen. De zes voorbeelden behooren tot maatschappijen waarvan al de leden uit een enkel individu gesproten zijn; zij zijn eencellige of meercellige individuën. Maar de veelcellige individuën kunnen zelf beschouwd worden als eenheden, en aldus ook als leden van maatschappijen: wezens die met elkander niet verwant zijn, die tot verschillende rassen of soorten behooren, kunnen zich tot eene maatschappij vereenigen. En Mac Leod gebruikt in zijn overzicht dezelfde methode, en noemt acht voorbeelden van maatschappijen uit veelcellige individuën samengesteld:
Hoe die gezonde beginselen gewoonlijk worden begrepen, | |||||||||||||||||
[pagina 1069]
| |||||||||||||||||
leert ons de geschiedenis: daar treft men ikzucht, oorlogen, vervolgingen, dwingelandij, slavernij, lichamelijke en zedelijke folteringen aan.
***
Na zijne biologische uiteenzetting welke in zijne voordrachten over sociologie uit een biologisch oogpunt breedvoerig werd volledigd, bespreekt Mac Leod het sociologisch vraagstuk, betreffende de menschenmaatschappijen. Hij heeft doen uitschijnen dat de sociologie een ingewikkelde wetenschap is, steunende op een grondige kennis van talrijke andere minder ingewikkelde wetenschappen, die opklimmend kunnen gerangschikt worden: wiskunde, werktuigkunde, sterrekunde, physica, chemie, biologie, sociologie; iedere wetenschap zooals we hooger zagen ontleent hulpmiddelen aan de voorafgaande wetenschappen van de opklimmende reeks. Doch aldus werken de sociologen gewoonlijk niet; zij houden geen rekening met wiskunde, werktuigkunde, sterrekunde, physica, chemie, biologie. Ook verstaan zij de kunst niet om de verschillende oorzaken van elkander te onderscheiden. De studie der natuurlijke wetenschappen leert ons hoe groot de menigvuldigheid der oorzaken is die gelijktijdig een verschijnsel teweegbrengen. Gewoonlijk wordt in de studie der sociologie een veel te belangrijken invloed aan de dusgenoemde economische factoren toegekend, en andere even gewichtige factoren worden eenvoudig over het hoofd gezien. Op den duur ontstaat de meening alsof de sociologie geroepen was zich uitsluitend op het gebied der stoffelijke belangen te bewegen. Er wordt gesproken, zegt Mac Leod, van de sociale wet, het sociaal vraagstuk, alsof het ééne wet, één vraagstuk gold. Ten gevolge van de klassieke opleiding die de sociologen ontvingen, zijn zij niet in staat de ware beteekenis te begrijpen van hetgeen men eene wet der natuur noemt. Zij verkeeren in de meening dat de mensch zich aan de wetten der natuur, en dus ook aan de sociale natuurwetten, noodzakelijk moet onderwerpen; daardoor worden zij tot een ontzenuwend fatalisme gebracht, dat zelf aan ziekelijke ontmoediging het aanzijn geeft. De studie der natuurlijke wetenschappen leert ons daarentegen, door de ervaring, dat de kennis van de wetten der natuur ons het middel geeft om de natuur dwars in den weg te treden, om ze met hare eigene wapenen te overwinnen. | |||||||||||||||||
[pagina 1070]
| |||||||||||||||||
De sociologie moet naar waarheid streven, en dit alleen is voldoende om de beschuldiging te vermijden, dat de sociologie hare leerlingen van een hooger ideaal zal afwenden. Aan de uitdrukking strijd voor het bestaan wordt in vele gevallen de beteekenis gegeven van eene worsteling; ze doet het denkbeeld ontstaan van een gevecht tusschen een roofdier en zijne prooi of iets dergelijks. Die onvolkomene, eenzijdige worsteling wordt overgebracht op het sociaal gebied, en geeft aldaar aanleiding tot gevolgtrekkingen die op een valschen grond berusten en des te nadeeliger werken, daar zij schijnbaar uit een natuurwetenschappelijke bron zijn gevloeid, en aldus als het ware bekleed worden met een wetenschappelijk gezag, waarop zij geen aanspraak hebben. De wetenschappen waarop de sociologie steunt vestigen de aandacht op iets anders dan strijden, en wel op vreedzame samenwerking en wederkeerig dienstbetoon. Indien men zeggen mag dat geen levend wezen ongestraft den strijd voor het bestaan zal ontwijken, zoo mogen wij met nog meer recht zeggen dat ieder levend wezen aan de wet van het wederkeerig dienstbetoon zal gehoorzamen. Daarenboven is die aldusgenoemde strijd voor het bestaan in menig geval iets anders dan een eigenlijke strijd. Hier geeft Mac Leod een aantal biologische voorbeelden: De knoppen der boomen strijden tegen het gure winterweder en zijn daartoe met schutblaadjes, met dons, met hars voorzien; die strijd wordt gevoerd tegen levenlooze natuurkrachten, zonder een enkel levend wezen te benadeelen of te vernielen. De woestijnplanten zijn van dikke vette bladen voorzien om den strijd tegen gebrek aan water te voeren, of wel het wortelstelsel is sterk uitgebreid, om overal en zeer ver het water in den grond te zoeken. De trekvogels schikken hun leven volgens de jaargetijden. Door dien strijd voor het bestaan wordt aan geen enkel levend wezen nadeel gebracht; de strijd wordt tegen de levenlooze natuurkrachten gevoerd. Maar, zegt verder Mac Leod, men heeft lijvige boekdeelen geschreven over dieren die elkander verslinden, over de woeste, bloedige tooneelen die de levende natuur te aanschouwen geeft: men heeft ons aldus in de meening gebracht dat strijden in echten zin eene natuurwet is. En hier onderstreept hij wat men zoo dikwijls vaststelt: zij die trachten rijkdom en macht te verwerven door het vertrap- | |||||||||||||||||
[pagina 1071]
| |||||||||||||||||
pen der anderen, of met gevouwen armen laten begaan, vinden in die dusgenoemde natuurwet eene verontschuldiging voor hunne handelwijze of voor hunne onverschilligheid. Als men dikke boekdeelen schrijft over vreedzame samenwerking en wederkeerig dienstbetoon, dan ontvouwt men, in de studie over den strijd tegen de levenlooze natuur, tafereelen die het gemoed afwenden van dat eeuwig verslinden en vertrappen. Hier is er geen, strijdigheid tusschen twee beginselen; dieper, nadenken leert ons een enkel beginsel kennen, namelijk het beginsel van den arbeid voor het zelfbehoud. Het roofdier dat zijne prooi achtervolgt om zich voedsel aan te schaffen, de stier die zijne horens gebruikt om den aanval van het roofdier af te weren, de boom die zijne teedere knoppen tegen het gure winterweder beschut door middel van ondoordringbare schubben, de woestijnplant die hare wortels diep in den grond drijft tot dat zij het welwater bereikt heeft, de bloem die de bijen aanlokt en hare medewerking voor de bestuiving koopt door middel van honig, de bijen die in een hollen boomtronk raten bouwen en honig verzamelen ten behoeve van hare jongen, de cellen die zich tot een veelcellig wezen vereenigen, de menschen die zich tot maatschappijen verzamelen, allen arbeiden tot hun zelfbehoud of tot het behoud van hun ras. Vreedzame samenwerking en wederkeerig dienstbetoon hebben het ontstaan van maatschappijen mogelijk gemaakt. De strijd tusschen de leden eener maatschappij is een ziekteverschijnsel; wij kunnen de maatschappij gezond maken door aan hare leden te leeren dat de arbeid voor het zelfbehoud kan volbracht worden zonder anderen te benadeelen. De voorschriften der metaphysische zedeleer hebben een wetenschappelijke waarheid tot grondslag; de wetenschap kan ons de kunst leeren om die voorschriften na te leven. Men zal bemerken uit dat overzicht, hoe rechtvaardig, hoe gezond, hoe moedig, hoe goedhartig, hoe oprecht de gedachten van Mac Leod waren; in 1902 uitgesproken, zijn die gedachten nog zoo frisch, zoo toepasselijk op den ziekelijken tegenwoordigen tijd.
Mac Leod bestudeert verder de betrekkingen onder de maatschappijen. De. menschheid bestaat uit een groot aantal maatschappijen die men volkeren noemt. Onder die volkeren bestaat haat, naijver, verdrukking; oorlogen breken los, tolgrenzen belemmeren de ruiling van koopwaren. | |||||||||||||||||
[pagina 1072]
| |||||||||||||||||
Er wordt gemeend dat die betreurenswaardige verschijnselen zouden ophouden door het vereenigen van alle volkeren tot één geheel, een wereldrepubliek; aldus laat men zich leiden door de deductieve redeneering. Zoodra de leden eener maatschappij talrijk worden, vormen zij zich tot kleinere maatschappijen die in zekere mate zich onafhankelijk maken en als het ware samengestelde individuën zijn; onder die nieuwe eenheden ontstaat nu wederkeerig dienstbetoon; aldus treft men bij een boom de wortels die de maatschappij aan den grond vestigen, en die haar water en minerale stoffen uit den grond verschaffen, de stam en de takken die de bladen dragen en de banen bevatten tusschen de wortels en de bladeren, de bladen die assimileeren, de bloemen en de vruchten die het voortzetten van de soort verzekeren. Iedere boom wordt nu een samengesteld individu, vele boomen vormen te samen een nieuwe maatschappij, een woud. De menschen zijn ook, ieder afzonderlijk beschouwd, maatschappijen van talrijke ongelijksoortige eenheden, en de samengestelde individuën vormen de menschelijke maatschappijen. De volkeren zijn groote maatschappijen: vreedzame samenwerking en wederkeerig dienstbetoon laten zich vertalen door ruiling van koopwaren en van denkbeelden. Onder de volkeren kunnen deze eigenschappen bevorderd worden zonder eenige poging tot eigenlijke versmelting, en op die wijze kan eenmaal de eenheid der menschheid tot stand komen, volgens het natuurlijk beginsel der bewerktuiging. Daartoe moet de oplossing niet overal dezelfde zijn: hier kunnen de grenzen verdwijnen, daar dienen zij behouden te blijven; voor ieder bijzonder geval past een bijzondere oplossing. Volgens Mac Leod is het onwetenschappelijk de volkeren die op een lagen trap van beschaving staan te minachten, want het zijn veelal jonge volkeren. Het is even onwetenschappelijk jonge en oude volkeren te willen vereenigen en op dezelfde wijze te behandelen: dit zou alleen mogelijk zijn door verregaande centralisatie en door verdrukking. De beginselen van den strijd voor het bestaan en van het wederkeerig dienstbetoon loopen uit op het postulatum dat ieder volk tot den hoogsten graad van volmaaktheid worde gebracht en dat het met zijne naburen vreedzame betrekkingen onderhoude. De volkeren zijn onder elkander wederkeerig afhankelijk.
*** | |||||||||||||||||
[pagina 1073]
| |||||||||||||||||
Na zijn overzicht over den strijd voor het bestaan en het wederkeerig dienstbetoon, bestudeert Mac Leod in zijn vlugschrift verder de navolging, de opvoeding, de vorming en het verbruik van kapitaal, de betrekkingen tusschen oorzaken en gevolgen, de levensvoorwaarden, de sociale verantwoordelijkheid. Iedere daad, die in de tegenwoordigheid van andere menschen wordt begaan, vindt navolging. Daardoor worden zeden, gebruiken, taal, van de eene generatie op de andere overgeplant; dit verschijnsel kan vergeleken worden met de overerving van lichamelijke eigenschappen. Het is echter geen ware overerving, daar het een verschijnsel is van bijzonderen aard, dat een gevolg is van het maatschappelijk leven, en zelf op de maatschappij een belangrijken invloed uitoefent. Telkens dat geene daad nagevolgd wordt ondergaat deze eene wijziging; er ontstaat veranderlijkheid of afwijking. Aldus worden woorden gewijzigd wanneer zij van de eene taal in een andere overgaan. De hoogere klassen der menschenmaatschappij worden door de volksklassen nagevolgd; de volwassenen vinden navolgers in de kinderen; hoog beschaafde volkeren dienen tot toonbeeld voor lager beschaafde. Zeldzamer heeft het omgekeerde plaats. De navolging kan, ten gevolge van een sterke afwijking, zeer onvolkomen worden; men volgt een voorbeeld na, zonder daartoe de noodige bekwaamheid te bezitten, men volgt aldus barbaarsch na: barbaarsche navolgingen van eene taal, van een kunstwerk, van de uitwendige kenmerken eener vreemde beschaving. Als voorbeelden noemt Mac Leod het gebruik van uitdrukkingen zooals je suis soixante, voor ik ben zestig jaar oud, het slaan van barbaarsche munten, het feit van Vlamingen die Franschen vergasten op eene uitvoering van Fransche liederen. Het zijn vooral de hoogst ontwikkelde bestanddeelen van ieder volk die zich moeten belasten met het opzoeken van de goede voorbeelden die bij andere volkeren kunnen gevonden worden, en die deze goede voorbeelden in het bereik der massa moeten brengen. Op die wijze wordt het mogelijk barbaarsche nabootsing, onvruchtbare nabootsing van uiterlijke vormen, navolging van slechte voorbeelden te vermijden. In de opvoeding is een te ver gedreven verdeeling van den arbeid nadeelig; de aanpassing mag niet eenzijdig zijn, en het aanpassingsvermogen niet uitgeput. Als de individuën onvolko- | |||||||||||||||||
[pagina 1074]
| |||||||||||||||||
men ontwikkeld en onderdrukt worden, zijn de sociale gevolgen nadeelig; de individuën worden onbekwaam om een goed gebruik-te maken van hunne politieke rechten; als behoedmiddelen kan de tijd goed verdeeld worden, de aanpassing veelzijdig zijn, handenarbeid en geestesarbeid vereenigd worden.
De reservestoffen door de planten in den stam, in de vruchten, in de zaden, in de knollen verzameld, door de dieren in de weefsels gevormd en opgestapeld om daarna geledigd te worden, zijn kapitalen. Onder de planten treft men proletariërs en kapitalisten; Mac Leod heeft een dusdanig onderscheid afgeleid uit zijne studie over de Bevruchting der bloemen in het Kempisch gedeelte van VlaanderenGa naar voetnoot(3): men kan de insectenbloemige planten verdeelen in kapitalisten, die over een welgevulde voorraadkamer beschikken, die de noodige uitgaven kunnen doen om insecten aan te lokken en door deze dieren regelmatig kruisbevrucht worden, en proletariërs, die reeds bloeien als het noodige kapitaal nog niet is bijeengebracht, die derhalve grootendeels of volstrekt honig en andere lokmiddelen moeten ontberen, en bijgevolg van de voordeelen der kruisbevruchting verstoken blijven. De klasse der kapitalisten bestaat uit polycarpische planten, zooals boomen, heesters, kruidachtige soorten die verscheidene malen zaad dragen, en uit een zeker aantal monocarpische tweejarige en eenjarige soorten; onder die kruidachtige soorten kunnen Convolvulus-soorten, Myosotis palustris, Linaria vulgaris, Valeriana-soorten, Veronica Chamaedrys, Polygonum amphibium, Geranium Robertianum, Cardamine pratensis genoemd worden. Onder de proletariërs treft men verreweg de meeste eenjarige en ephemere monocarpische soorten: Cuscutasoorten, Myosotis intermedia, Linaria minor, Valerianella-soorten, Veronica arvensis, Polygonum aviculare, Geranium molle, Cardamine sylvatica.
Ieder sociaal verschijnsel wordt teweeggebracht door verscheidene oorzaken welke dienen opgespoord te worden; het is niet voldoende te verklaren dat de dronkenschap een maatschappelijke kwaal is en die kwaal rechtstreeks te bestrijden. Zoodoende loopt men gevaar slechts een gevolg te bestrijden, en | |||||||||||||||||
[pagina 1075]
| |||||||||||||||||
dit is ondoeltreffend zoolang de oorzaken blijven voortbestaan. Volstrekt is het noodig al de oorzaken van de dronkenschap op te zoeken; dan zal men gewoonlijk de ellende ontdekken: ongeleerdheid, overdreven arbeid, werkloosheid, ziekte, huiselijk verdriet,.... en deze oorzaken moet men eerst zoeken te verminderen of te weren. Daarvan weer geeft Mac Leod eenige voorbeelden, getrokken uit de biologie. De spanning van de zuurstof beïnvloedt den groei van eene plant; naarmate de spanning toeneemt wordt eene aangroeiing waargenomen totdat een zeker maximum of optimum wordt bereikt; daarna heeft eene aangroeiing van de kracht der oorzaak eene vermindering van het uitwerksel voor gevolg. De temperatuur heeft een invloed op de ademhaling; door de verhooging van de temperatuur tot een zekere grens, wordt de ademhaling sterker. De aangroeiing van de werkende oorzaak en van het uitwerksel gaan hand in hand. Een voorraad rustend arbeidsvermogen wordt in levende kracht omgezet; een kleine oorzaak kan aldus zeer groote gevolgen hebben. Het prikkelen eener zenuw, wat een schijnbaar onbeduidende oorzaak is, voldoet om het lichaam van den mensch in hevige beweging te brengen. Het maatschappelijk leven levert voorbeelden van gelijken aard; Mac Leod herinnert aan overdadig schoolwerk, aan aanleeren van vreemde talen, aan onbezonnen en onverstandig radicalisme, aan politieke bedriegerijen, aan oppervlakkigheid, aan onbevoegdheid; hij onderstreept de beschuldigingen tegen de Vlaamsche beweging. Op het Vlaamsch Natuur- en Geneeskundig Congres te Brussel in 1900 hield Mac Leod eene prachtige voordracht over de sociale verantwoordelijkheid.Ga naar voetnoot(4) Hij deed uitschijnen hoe de menschen aangeboren eigenschappen vertoonen, hoe eigenschappen door de levensvoorwaarden worden medegebracht, hoe in het onderwijs de gevoelige periode tot opwekking van het talent wordt verwaarloosd, hoe het bestaande overschot van stoffelijken rijkdom, vrijen tijd en intellectueele macht aan diegenen die het broodnoodig hebben niet wordt geschonken, hoe de ellende op ondoelmatige wijze wordt verzacht en hoe het zoeken naar middelen om die ellende te voorkomen wordt verwaarloosd. | |||||||||||||||||
[pagina 1076]
| |||||||||||||||||
Het is in dit stuk dat men deze zoo diep gevoelde woorden aantreft die tot het verbeteren van den mensch steeds dienen herhaald te worden: ‘Zij die over een overschot van stoffelijken rijkdom, van vrijen tijd, of van intellectueele macht beschikken, hebben het in hunne macht de levensvoorwaarden van hunne medemenschen te verbeteren, in kleine of groote mate, en daarom dragen zij een grooter of kleiner gedeelte van de maatschappelijke verantwoordelijkheid’. De toepassing, in de praktijk, van zulke verhevene gedachten, is een uitstekende methode om den ziekelijken toestand van de menschenmaatschappijen te verbeteren. Ten gevolge echter van de verscheidenheid der aanpassingen ontstaat zonder ophouden de sociale ongelijksoortigheid; en als nu eens gunstige eigenschappen een gelukkigen invloed zouden kunnen uitoefenen, dan worden door de gewone ongunstige levensvoorwaarden de aangeboren kiemen van de gunstige eigenschappen versmacht. Ieder individu, ofwel door armoede of ziekte aangetast, ofwel door overdadigen rijkdom begunstigd, is een orgaan, een werktuig in de maatschappij, en de welvaart van ieder individu hangt af van de welvaart van de totale maatschappij. De maatschappij en al de individuën waaruit zij bestaat, ieder afzonderlijk beschouwd, hebben er belang bij dat al de werktuigen der maatschappij zoo volmaakt mogelijk zouden zijn. Ongelijksoortigheid is onvermijdelijk en niet nadeelig, ongelijkheid is nadeelig en onrechtvaardig. En Mac Leod eindigt zijn vlugschrift met deze eenvoudige woorden: ‘de wetenschap zegt nadeelig, de zedeleer zegt onrechtvaardig; beide reiken elkander de hand.’
***
De biologische opvattingen van Julius Mac Leod over sociologie moeten beschouwd worden als eene welgemeende poging om de maatschappij der menschen te verbeteren. De maatschappij der menschen is ziek, en middelen om die ziekte te bestrijden kunnen in de studie der natuur getroffen worden: ‘De wetenschap gaat bij de natuur te rade, zegt Mac Leod, ten einde van haar te vernemen hoe de menschelijke maatschappijen kunnen genezen worden; ongelukkiglijk door verkeerde opvattingen beroept men zich op haar om de geneesmiddelen | |||||||||||||||||
[pagina 1077]
| |||||||||||||||||
van de hand te wijzen. Wij zien de politieke partijen een bitteren strijd voeren tegen elkander en daarbij allerhande sluwe en oneerlijke middelen gebruiken, waardoor de maatschappij, in wier schoot de strijd wordt gevoerd, in verwarring wordt gebracht, tot groot nadeel van al hare leden. De partijen, zelfs die welke het edelste programma hebben, verliezen daarbij uit het oog dat wederkeerig dienstbetoon een der grondslagen is van den maatschappelijken vooruitgang, en dat zij door haar geweldig strijden, de maatschappij ziek en dientengevolge de verwezenlijking van hare idealen onmogelijk maken’Ga naar voetnoot(5). Deze opvattingen zijn deze van een rechtzinnig man, van een apostel die voor zijne medemenschen meer gelijkheid en meer liefde heeft gedroomd, die, omdat hij vóór zijn tijd onder de menschen verscheen en aldus veel heeft geleden, bijna altijd heeft aangetroffen zelfzucht, zucht naar stoffelijk vermogen, zucht naar heerschappij, zucht om, door een ellendig, oneerlijk streven, de vruchten van den arbeid van een vlijtigen mensch te ontnemen, en bijna nooit getuige was van een vreedzaam aanwerven van goederen, van edelmoedigheid, van wederkeerig dienstbetoon, van vrede... Sociaal en wetenschappelijk gesproken, verscheen Mac Leod vóór zijn tijd. Hij leefde, in eene soort van eenzaamheid, te midden van de menschen die als individuën van eene dwaze kudde, wel met hunne pooten of met hunne beenen vooruitgaan op eene baan of eene weide, maar die met hun geest en hun verstand op dezelfde plaats blijven of achteruitgaan. Aldus werden huizen, hospitalen, scholen, spoorweghallen gebouwd, en men dacht zelf niet eens dat de vooruitgang de uitbreiding zou opleggen, dat eens de verluchting, de electriciteit, de verwarming, de hygiëne, al die gebouwen na zeer korten tijd zouden onbruikbaar maken. Nieuwe straten, nieuwe steenwegen, nieuwe vaarten werden getrokken, en men dacht zelfs niet dat deze na eenige jaren ten minste twee maal breeder zouden moeten worden. Nieuwe fabrieken werden gebouwd en tien jaren later moeten zij afgebroken worden omdat de uitbreiding niet voorzien was. Mac Leod verscheen vóór zijn tijd, evenals eens Leucippes en Democrites die 500 jaren vóór Christus van atomen of onverdeelbare stofdeeltjes spraken, - Anthony van Leeuwenhoek die | |||||||||||||||||
[pagina 1078]
| |||||||||||||||||
in 1676 de diertjes van de peperuittreksels, de microben ontdekte waardoor twee eeuwen daarna Pasteur tot wereldberoemdheid zou stijgen, - Jean Rey die in zijne Essays sur la recherche de la cause pour laquelle l'estain et le plomb augmentent de poids quand on les calcine van 1630, 150 jaren vóór Lavoisier, vaststelde, dat door de verbranding de zuurstof op de stoffen wordt verbonden, - Jan-Baptist van Helmont, te Brussel in 1577 geboren en in 1644 overleden, die, omdat zijn standbeeld te Brussel op de stille Graanmarkt in 1889 werd opgericht, door de meeste Brusselaars gansch onbekend is, hij die het eerst begrip gaf van de physiologische beteekenis van het verteren van het voedsel in de maag, hij die den eersten thermometer vervaardigde, hij die als een reus van de proefondervindelijke wetenschap de doctrinaire voortbrengselen der Aristoteliaansche wijsbegeerte bestreed, en daarom door zijne tijdgenooten vervolgd en gefolterd werd, hij die voor de eerste maal de gassen wist te behandelen, hij die de eerste physiologische proef deed op den plantengroei, hij die naar het onmisbaar proefwerktuig in de chemische wetenschappen, de balans, de oogen van Lavoisier gericht heeft; - Cornelis Drebbel die in 1615 een onderzeesche boot tusschen Westminster en Greenwich in den stroom kon verplaatsen; - Lomonossow die te St-Petersburg in 1752 een leergang inrichtte van physische chemie, eene wetenschap welke Ostwald meent gesticht te hebben; - de apotheker Peter Johannes Kasteleyn, in 1794 overleden, die zooveel heeft bijgedragen tot den vooruitgang der chemische nijverheid, en van wien Vander Horn in 1914 schreef: ‘Als men thans onze werkplaatsen binnentreedt, waar mannen chemie beoefenen en beoefend hebben, die ons klein land op dat gebied groot doen zijn, dan vergete men niet, dat Kasteleyn dezen gelukkigen toestand heeft helpen voorbereiden’, - Jan Pieter Minkelers die in 1785 in de Universiteit te Leuven zijne les gaf in eene zaal met koolgas verlicht; - Martinus van Marum die reeds in 1787 door de drukking een gas zocht vloeibaar te maken; - Nicolas Leblanc die gedurende de Fransche Omwenteling kunstmatig soda kon verkrijgen; - Joseph Priestley wiens laboratorium en wiens huis op 14 Juli 1791 te Birmingham door de dwaze menschenmassa geplunderd werden, hij die had vastgesteld dat de oplosbaarheid van het koolzuurgas door de drukking wordt bevorderd, hetgeen later toeliet het spuitwaterbedrijf tot stand te brengen; - Avogadro die in 1811 deze veronderstel- | |||||||||||||||||
[pagina 1079]
| |||||||||||||||||
ling dierf uitspreken dat de moleculen van al de gassen denzelfden omvang hebben, en wien heden het door Perrin bepaald getal 29 milliarden van milliarden moleculen in één kubieken centimeter, onder den naam van Avogadrogetal als vereering werd opgedragen; - William Prout die in 1815 deze stoute opvatting uitsprak, dat de elementen uit een enkele oerstof, de waterstof, zouden samengesteld zijn, eene veronderstelling die door Berzelius, Dumas, Stas werd bestreden en heden als gevolg der geniale opvattingen van Antoon Lorentz opnieuw wordt bijgetreden, alleen met dit verschil dat de oerstof uit electriciteit zou bestaan; - Wöhler die in 1827 als een echte wetenschappelijke merkwaardigheid het aluminium in vrijen toestand verkreeg; - Moissan die in 1892 bij eene poging om het calcium door reductie te bekomen, de methode ontdekt om het calcium carbide te bereiden, de grondstof van de bedrijven van het acetyleen en van een nieuwe synthetische kunstmeststof, het calciumcyaanamide; - Mendelejeff die ter gelegenheid van zijne beroemde natuurlijke rangschikking der elementen drie niet ontdekte stoffen beschrijft, in 1869 het ekabor, of het scandium door Nilson en Cleve in 1879 gevonden, in 1869 ook het eka-aluminium, of het gallium uit de handen van Lecocq de Boisbaudran in 1875 geboren, in 1872 het ekasilicium, of het Germanium in 1886 in het laboratorium van Winkler tot het licht gebracht..... Maar ik mag thans mijn weg niet verliezen op de ver uiteenloopende banen van de geschiedenis der wetenschappen. Ik wilde alleen bevestigen dat Mac Leod een baanbreker was, zooals deze voorgangers die ik daareven heb genoemd, en dat daarom de meeste menschen de waarde van zijn intellectueelen arbeid nog niet kunnen begrijpen. Op hem kan ook het woord van Ibsen toegepast worden: ‘de sterkste man in de wereld is hij, die 't meest alleen staat’. Zulke sterke menschen behooren reeds tot de toekomst. |
|