Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1928
(1928)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina t.o. 265]
| |||||||||||||
Joan. Jos. VANDEN ELSKEN
Presbyter Praeses Collegü Buslidiani Trilinguis Lovanii, Canonicus Ecclesiae Collegiatae et Parochialis ad S. Petrum, et per totam Germaniam Inferiorem Apostolicus et Patrius Librorum Censor et Visitator. | |||||||||||||
[pagina 265]
| |||||||||||||
I.Het vaderland beleefde woelige tijden onder de regeering van Keizer Jozef II. Jaren lang, eer men naar de wapens greep, had men reeds met de pen gevochten, en de raadgevers of vleiers van den Vorst 'tzij in Weenen, 'tzij in Brussel, hadden zich deerlijk misgrepen, toen zij onze landgenooten voor ontzenuwd hielden, en het woord van Keizer Karel V vergaten, dat de Belgen goede onderdanen, maar slechte slaven zijn. Over de Brabantsche Omwenteling kan men zeker verschillend oordeelen. Ik ook, ik meen niet, dat Jozef II het altijd slecht voorhad met tal van nieuwerwetsche maatregelen; zijne moeder Maria Theresia was hem daarin reeds voorgegaan; maar zij deed het met meer omzichtigheid. Hij, op het einde, hij sloeg er al te kras doorGa naar voetnoot(1), zonder omzien, en hij dacht den eeuwenouden | |||||||||||||
[pagina 266]
| |||||||||||||
bouw der “Blijde Inkomsten” met een, forschen mokerslag te kunnen stuk slaan. Dien slag gevoelde het volk bloedig; aan den lijve gevoelde het volk dien, want, sinds eeuwen gedwongen in zijn eigen als opgesloten te leven, beloerd en belaagd door afgunstige en hebzuchtige buurlui, had het geleefd in het herdenken zijner aloude voorrechten, en in het stille genot van zijn alouden godsdienst en aloude zeden. Een deel der hoogere standen, doortrokken lijk het was met uitheemsch philosophisme, kon met den geest der voorouders hebben afgebroken, het volk echter niet, en heeten het sommigen daarom verach- | |||||||||||||
[pagina 267]
| |||||||||||||
terd en onbeschaafd, wij schokschouderen en gaan voort. Wij houden het daarin met den historicus Moke. De Brabantsche Omwenteling, zegt hij, was de uitbarsting van het verkropt gemoed eener natie, die getrouw was aan hare aloude wetten en aan den geest van hare vooroudersGa naar voetnoot(1). Men denke maar even aan die talrijke vertoogen, welke onze voorouders, vóór het losbranden der Omwenteling, aan de Regeering deden geworden. De taal van die vertoogen was eerbiedig, maar krachtdadig. En legt daarnevens het barsch antwoorden van het BestuurGa naar voetnoot(2). Hun Blijde Inkomsten aanzagen de Belgen als een stuk hunner ziel... Toen de Keizer daar gewetenloos de hand | |||||||||||||
[pagina 268]
| |||||||||||||
dorst op leggen, was het mis. Het schenden dier vrijheden gold als de voornaamste reden van den opstand. Joseph II wilde dit maar te laat erkennen. Op den 13 Januari 1790 schrijft hij naar den Paus Pius VI - hij had hem nochtans zóó vaak vernederd! - en smeekt hem tusschen te komen in de beroerten van de Oostenrijksche Nederlanden. De Paus schikt zich goedwillig naar zijn believen, en verzoekt de Bisschoppen van België ter verzoening op te treden tusschen regeering en volk. Edoch, het antwoord van Mechelen en Antwerpen luidde, dat zij er onmachtig toe waren; dat zij noch de clergé het verbond tusschen onderdaan en Keizer gebroken hadden, en dat de onlusten maar even waren uitgeborsten, toen de ‘Blijde Inkomsten’ werden afgeschaft. Hgl. Kurth vatte de voornaamste hervormingen van Joseph II samen in het volgend alinea: ‘De Keizer vergat den eed, waarmede hij gezworen had de nationale grondwetten te eerbiedigen, en, pas aan het roer, meende hij verplicht te zijn alle onze instellingen te hervormen. Hij schafte al de rechtbanken af en richtte er andere op. Voornamelijk echter had hij het op de Kerk gemunt, en wou haar de vrijheid ontzeggen haar eigen bestuur te bezitten. Met die bedoeling trachtte hij de Kerk van België los te maken van het gezag des Pausen, en verbood aan de Bisschoppen zich nog tot Rome te wenden in zaken van godsdienstigen aard. Hij richtte een Algemeen SeminarieGa naar voetnoot(1) op, en wilde al de Bisschoppen verplichten hun toekomstige priesters daar naartoe te zenden. Kortom, hij kwelde op alle mogelijke wijze onze bevolking in de uitoefening van hare godsdienstige plichten bij zooverre, dat koning Frederik II van Pruisen hem heette mijn broêr den koster’.Ga naar voetnoot(2) Edoch hoe talrijker die knevelarijen waren, hoe krachtdadiger ook het verzet der Belgen, en hoe scherper de taal werd, waarin zij hun getergd gemoed lucht gaven. Ontelbaar, ja ontelbaar zijn de spot- en hekelschriften, die tusschen de jaren | |||||||||||||
[pagina 269]
| |||||||||||||
1780 en 1790 en vlg. hier te lande verschenen: 't was al erger dan de kampernoeljes tijdens 'n zoelen warmen zomernacht... en er waren onder die schriften ook echt venijnige. Zijn de schrijvers dier schimp- en vertoogschriften bekend? Over 't algemeen werden deze naamloos onder 't volk gesmeten. Wat te verstaan is: de oostenrijksche rechtsmacht had lange armen, en waren er brabantsche Patriotten, er waren ook duitschgezinde Vijgen, en nevens de Statisten bestonden ook de Vonckisten... Hoe jammer! Waarom, waarom waren 't niet alleen Belgen? Zoo bewerkten twist en tweedracht den ondergang der belgische onafhankelijkheid. | |||||||||||||
II.Onder die schrijvers is er echter een die op den voorrang staat, en in de chronijken van dien tijd vermeld wordt onder den deknaam Keuremenne. De pen van dien man was een vervaarlijk wapen. Menige bloedige wond heeft het geslagen... En wie was de man, die onder dien deknaam schuilde? Het was priester Jan Jozef Vanden Elsken, van Alsemberg. Over hem had onze diepbetreurde vriend Dr Jan Bols, vóór den oorlog, memge inlichting ingewonnen. Doch die kostelijke nota's heeft hij niet kunnen verwerken lijk hij verlangde en van zin was. Eerst beletten hem dit de schrikkelijke jaren van den oorlog, en daarna verrasten hem ziekte, lijden en dood. Zijn voorraad liet hij mij achter met den wensch, dat ik zou ineensteken en volledigen wat hij tot materiaal had bijeengebracht. Dit heb ik gedaan, en ik heb ze met mijn eigene en talrijke opzoekingen versmolten. Deze verhandeling is dus nog eens het werk van ons getwee: spijtig maar dat ik aan het opstel het zoo fijn afgewerkte, het zoo keurig karaktermerk van den gewaardeerden stylist, gelijk Jan Bols er een was, niet kan meedeelen: het hadde hem voor eene wijl wederom voor onze oogen doen herleven. Blijve intusschen dit opstel als een hulde aan zijn dierbare gedachtenis. Naar zijn opgemaakt plan ware het eerste deel zijner studie een levensschets geweest van Vanden Elsken. Meer dan iemand vóór hem had Heer Bols daar inlichtingen over verza- | |||||||||||||
[pagina 270]
| |||||||||||||
meld, en, zegt hij in een stuk dat wellicht tot een voorlezing bestemd was: ‘Mijn ambt van Pastoor te Alsemberg (1887-1907) gaf me den lust en stelde mij in de gelegenheid om over genoemden inboorling van deze parochie eenige ongeboekte bijzonderheden te verzamelen, en deze met later verkregene inlichtingen te verrijken. Mijn meeste inlichtingen vond ik in Alsembergs registers van geboorten, huwelijken en overlijdens, in de registers van Vorst-bij-Brussel, in 't archief van 't Aartsbisdom, in de opschriften van grafzerken te Vorst en te Hombeek, in de overleveringon te Alsemberg over de familie Heymans bestaande, en in de schriften van J.J. Vanden Elsken’.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||
[pagina 271]
| |||||||||||||
III.Jan Joseph Vanden Elsken werd te Alsemberg, op den 11 November 1759 gedoopt. - Zijne ouders Jan Baptist Vanden Elsken, meier van Rhode en Alsemberg, en Isabella Josina Van Herzele hoorden toe aan eene gegoede burgersfamilie. Zij bewoonden een huis gelegen waar nu het klooster staat, dat, tot 1911, een pensionaat was door duitsche nonnen bestierd, en later door verbannen portugeesche Jesuïeten aangekocht en betrokken werd. Zijn peter was Jan Adolf Van Herzele, Reguliere Kanunnik van Zevenborren, en zijne meter Maria Jozefa Dhandel. Zoo wij niet mis zijn in onze vermoedens, dat Willem Frans Emile Vanden Elsken, den 22 December 1770, te Vorst bij Brussel gedoopt, ook zoon is van Jan Baptist en dus broeder van Jan Joseph, dan was deze nog jong, toen zijne ouders Alsemberg verlieten, om zich te Vorst te vestigen. Hij studeerde in het aartsbisschoppelijk college te Mechelen en in het Atrechts-college te Leuven, verwierf het baccalaureaat in godgeleerdheid, en werd daarna, rond 1785, priester gewijd. Hij kreeg toen zijne benoeming tot biechtvader van 't Begijnhof te Leuwen, en in 't begin van Mei 1788 - misschien | |||||||||||||
[pagina 272]
| |||||||||||||
reeds vroeger zelfs - was hij tot leeraar van het Atrechts-college aangesteld.Ga naar voetnoot(1)
Noteert: Alreeds vóór dien tijd zal hij bekend gestaan hebben door zijn krachtdadig optreden tegen de voorstanders der josephische stelsels en gedoemde leeringen. Dit blijkt me uit een stuk met titel ‘Disceptatio inter R.D.J.J. Vanden Elsken, Presbyterum et Sacrae Theologiae Lovanii alumnum, et Clarissimum Dominum Le Plat, Juris Canonici Professorem ordinarium’Ga naar voetnoot(2). Die ‘twistredening’ of tegenspraak, wel is waar in der minne gehouden, op 9 December 1786 in de school der Universiteit zelve, liep ter beschaming af van Prof. Le Plat, die ten slotte op Vanden Elsken's bondige en gestrenge redeneering antwoordde ‘alto silentio et recessit’. Zoo luidde het verslag, door getuigen opgemaakt, gelijk men in Feller's Recueil lezen kan op blz. 67. Le Plat Was een heftig partijganger van het josephisme, en daarom ook in het Seminarium Generale tot leeraar aangesteld..... In een brief, dateerend uit Brussel, den 17 October 1789, komt hij zelfs vooruit als voorstander der jansenistische ‘Kerk van Utrecht’Ga naar voetnoot(3). Ei! Vanden Elsken zal later nog al eens handgemeen met den man worden. Edoch, laten wij voortgaan.
In April 1788 verschijnt de eerste zijner acht Brieven onder dezen titel: Brief van eenen Theologant van Loven aen de Heeren Theologanten van Gend, aengaende het Seminarie-Generael en het bedrog van de Gazettiers van Loven, Ceulen, Gend en Harlem, door J. Keuremenne (14 blzz.). Dagteekening: Loven, den 23 April 1788. Een tweede soortgelijke Brief volgde: hij was onderteekend | |||||||||||||
[pagina 273]
| |||||||||||||
Joannes Keuremenne, gedagteekend: Loven, 14 Mei 1788, en bevatte 22 blzz. Een derde, met 24 blzz., droeg eveneens den naam van Joannes Keuremenne als schrijver, en de dagteekening: Loven, 25 Junius 1788. Een vierde, met 76 blzz., was onderteekend Ernestus Keuremenne, en gedagteekend: Loven, 9 Julius 1788. Die Brieven, tegen het Gynecaeum of Seminarie-Generaal gericht, vloeiden over van vreeselijke persoonlijkheden tegen de heeren professoren en hun aanhang; zij baarden, vooral te Leuven, buitengewoon opzien, en iedereen loerde nieuwsgierig rond, om den waren schrijver onder dien deknaam Keuremenne te kunnen opsporen. Het duurde niet lang, of de naam van Jan Joseph Vanden Elsken, alsdan rector van het Atrechtscollege, lag op ieders lippen. Dit blijkt genoeg uit den vierden Brief. En hoe gebeten, hoe boos de verdedigers van het Seminarie-Generaal waren, zal de volgende aanhaling uit gezeiden Brief van J. Keuremenne bewijzen: ‘Alzoo zal het Gynecoeum welhaast in puynhoopen verkeeren, volgens het spreekwoord Vis unita fortior, Vereenigde magt maekt heldekragt. Immers den minister, den 7 8ber het Seminarie-Generael gezien hebbende en gevraegt zynde om eene capelle aen hetzelve te bezorgen, antwoordde dat men eerst moest zorgen om Theologanten te bekomen. En tot Heverlé, op het casteel van den Hertog van Arenberg, heeft hy tegen my uytgevallen, klaegende over dien schoonen bouw, die hy bynaar zonder inwooners gevonden had: Ce bougre de Keuremenne est la ruine totale du Séminaire Général! Ce malheureux fanatique nous jette plus des (sic) pierres sur un (sic) jour que nous pouvons ramacer (sic) sur deux mois etc. etc. Dien donderschen Keuremenne is vlak het ruïene van het Seminarie-Generael! Dien ongelukkigen fanatiek werpt ons meer steenen op één dag als wy op twee maenden konnen opraepen!’ Wien zal het verwonderen, dat men kortnaderhand, namelijk den 27 September, Vanden Elsken in 't Atrechts-college heeft willen verrassen en opleiden? Het feit wordt in den zevenden Brief door hem zelven verhaald. Zeggen wij hier enkel, dat Vanden Elsken in vrouwenkleederen ontsnapte, en | |||||||||||||
[pagina 274]
| |||||||||||||
naar St-Truiden vluchtte, waar hij bij de Religieuzen van Sint-Franciscus zijn verblijf nam.Ga naar voetnoot(1) Ook daar wisten zijne vijanden hem op te sporen. Den 7 Juni 1789, verzocht Graaf von Trautmansdorff, Algemeen Gouverneur, den Prins-Bisschop van Luik om Vanden Elsken en J. Michel, den drukker der Brieven, aan te houden. En ja tijdens eene wandeling in de omstreken der stad, den 14 Juni 1789, viel Vanden Elsken in de handen van in hinderlaag liggende soldaten, die, alhoewel buiten de grenzen van hun gebied, hem gevangen namen; maar nog op dien zelfden dag wierd hij door de inwoners van St-Truiden verlost, en, uit erkentelijkheid, droeg hij hun een gedicht op onder den volgenden titel: Grondhertige Dankplicht aen alle wel-meynende inwoondens der stad Sint-Truyden, door den eerweerdigen heere J.J. Vanden Elsken voorgedraegen over het gelukkig ontzet van zyne injurieuze gevangenis, voorgevallen op den 11 Junius 1789. Toen de Hoogeschool, in 1790, opnieuw werd ingericht, werd Vanden Elsken tot president benoemd van het Collegium-Busledianum of College der Drij-Tongen. Dit gebeurde op 19 Febr. 1790, en hij vervulde dit ambt tot den dag der afschaffing van de Universiteit, in 1795Ga naar voetnoot(2). In hetzelfde jaar vinden | |||||||||||||
[pagina 275]
| |||||||||||||
wij hem met den titel van Protonotarius apostolicusGa naar voetnoot(1) vereerd.
Nog in 1790, vroeg hij de kanunniksdij van eerste stichting in de Sint-Pieterskerk te Leuven aan. Doch daar aan deze weerdigheid het belangrijk ambt van apostolieken boekkeurder - librorum censor - vast was, waar de hem ontbrekende graad van licentiaat in godgeleerdheid was toe vereischt, ontstond er eerst een drukke briefwisseling tusschen den deken van het Kapittel van Sint-Pieter, den deken der Faculteit van godgeleerdheid, den Aartsbisschop van Mechelen en de roomsche Congregatie van 't Concilie van Trenten. Daar echter de tijdsomstandigheden ten spoedigste een boekkeurder vergden, werd hij toch tot kanunnik en librorum censor beinoemd; doch hij had aan zijne geestelijke overheid moeten beloven, dat hij op weinig maanden zou gereed zijn, om gemelden graad van licentiaat te verkrijgen. De benoeming door de Staten van Brabant dateert den 9 Meert 1790. (Zie Bijlage I). In die bediening zijn leven slijten was Vanden Elsken nochtans niet van zin. Reeds op den 20 Juni 1791, had de Rector Magnificus der Hoogeschool, ten voordeele van Vanden Elsken, een benoeming voorgesteld aan Beatrix de Villers, abdis der abdij van Cortenberg; hij verzocht voor hem een plaats van pastoor, waar zij, abdisse, de collatie van had, en negen dagen daarna werd het voorstel ingewilligdGa naar voetnoot(2). Dit was een eerste stap; edoch nu de tweede? | |||||||||||||
[pagina 276]
| |||||||||||||
Zijn aanstelling tot pastoor zoude nog zoohaast niet gebeuren. Het Vaderland beleefde al immer meer en meer beroerde tijden. Stormen wzaren uit het Zuiden opgegaan, die alles dreigden omverre te smijten en weg te vagen Vanden Elsken was van die eiken niet die weerstand bieden. Men zou gaan denken, dat de man een deel zijner eerste veerkracht verloren had. Wat moet er in de ziel van die menschen omgegaan zijn, van hen die, lijk Vanden Elsken, zich zóó krachtdadig verzet hadden tegen de aanmatigingen van den Oostenrijker, en nu met blaai en gekraai onderjukt en verdrukt werden door de frausche Sansculotten? Op hare vergadering van den 20 Ventôse, jaar V (10 Meert 1797), had het Middenbestuur van het departement der Dyle de afkondiging bevolen van een deel der beruchte wet nopens de uitoefening en de uitwendige politie der eerediensten. Krachtens art. VI van de wet (7 Vendémiaire jaar IV - 27 Sept. 1795), moest elk bedienaar van den godsdienst, indien hij nog eenig priesterlijk ambt wilde uitoefenen, een declaratie onderteekenen vóór de municipale overheid, luidende als volgt: ‘... Je reconnais que l'universalité des citoyens français est le souverain, et je promets soumission et obéissance aux lois de la République’. En daar werd onmiddellijk bijgevoegd: ‘De verklaring die iets meer of min bevatten zal, is nul en van geener weerde’. Laten wij echter de andere artikelen onverlet. De afkondiging er van werd in Leuven uitgebazuind in den namiddag van den 22 Germinal, jaar V (11 April 1797), zijnde den dijnsdag der Goede Week; de wet werd eenige dagen daarna, op de gebruikelijke wijze, aangeplakt. Den dag echter na de afkondiging, schreef de commissaris van het uitvoerend Directoire te Leuven, de genaamde Godfrin, 'nen brief tot de pastoors der stad, om hun het genomen besluit der Republiek mee te deelen. Nog dien zelfden dag, 's Woensdags den 12 April, vergaderden de geestelijken in het Atrechts-college, bij den aartspriester J.B. Samen, den laatsten voorzitter van dat college en plebaan van St. Pieter. Eenparig waren zij van meening, dat de verklaring, door de wet van den 7 Vendémiaire vereischt, ongeoorloofd en verboden was, en de vicariaten van Mechelen en Antwerpen, daarover geraadpleegd, gaven hun gelijk. Op aanvraag der pastoors werd nog des Zaterdags derzelfde week, den 17 April, de Faculteit van theologie ter be- | |||||||||||||
[pagina 277]
| |||||||||||||
raadslaging daarover bijeengeroepen, en ook al de leden, eenparig, achtten die afgedwongen verklaring ongeoorloofd en verboden. Dat besluit werd 's anderdaags door de pastoors naar Brussel gestuurd. Zij verzochten tevens het Middenbestuur van het departement der Dyle de uitvoering der maatregelen te verdagen, verdaging welke de municipaliteit van Leuven of de commissaris van het uitvoerend bewind wellicht kon nemen, vooraleer de wetgevende vergadering 'n beslissing hadde bepaald. Op den 20 April zonden zij copij van hunnen brief naar vermelden Godfrin; maar op den 6 Floreal, jaar V (25 April 1797) alreeds, kwam hun het antwoord van den commissaris toe: Er valt te gehoorzamen aan hetgeen de Wet van u vereischt. Uit Parijs, door een schrijven van den 16 Floréal (5 Mei 1797), werd dit antwoord bekrachtigd. Niettegenstaande dit uitdrukkelijk verbod, werd, op Zondag 14 Mei, de verjaardag der kerkwijding van St-Pieter met machtigen toeloop van geloovigen en met vollen luister gevierd; doch, op den 16 Mei, werden de plebaan en al de priesters, die bij die plechtigheid waren behulpzaam geweest, vóór den vrederechter gedagvaard en gevangen gezet. Later werden zij tegen borgstelling op vrijen voet gelaten; doch van dien dag af, hield alle openbare uitoefening van den godsdienst in Leuven opGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||
IVAlzoo stond het dan gelegen in de aloude stede der Alma Mater. Gaven wij hier dien uitleg, dan is het ook om te wijzen op de handelwijze van den vroeger zoo lichtgeraakten Keuremennne. Vanden Elsken achtte zich wijzer dan al de pastoors van Leuven, dan de geheele faculteit van Godgeleerdheid, dan de vicariaten der Bisschoppen van Mechelen en Antwerpen; - en hij teekende de verklaring, door Godfrin voorgelegdGa naar voetnoot(2). Hij ging zelfs nog verder, en schreef daarop nog zijn vlugschrift: Bericht acn hel Publiek, dat, naar hij later zelf getuigt, in 1797 gereed lag, doch dat hij eerst in Februari 1798 liet verschijnen. Zie Bijlage II. Hier echter mag een woord uitleg ingelascht. | |||||||||||||
[pagina 278]
| |||||||||||||
De wet van den 7 Vendémiaire jaar IV (29 Sept. 1795), op de politie der eerediensten, werd van eerst af-aan in haar geheel niet toepasselijk verklaard in België. Het is maar op den 7 Pluviôse, jr V (d.i. den 26 Januari 1797), dat men hier een gewichtigen stap vooruit deed. Door afkondiging van dien dag, eischte men van de geestelijken 'n verklaring van gehoorzaamheid aan de wetten der RepubliekGa naar voetnoot(1). Nu, onder die wetten kwam ook de burgerlijke constitutie der geestelijkheid, la Constitution civile du Clergé, voor, en die wet moest een echte scheuring in de Kerk bewerken. In den grond beschouwd stond die verklaring met een eed gelijk, met dit verschil nochtans, dat men de aanroeping van den Naam Gods ter zijde liet. Die wet bracht dan ook een buitengewone ontroering teweeg, en bijna al de priesters, - het getal uitzonderingen was bitter klein, - waren van meening, dat de goddelijke wet geenszins toeliet, om geen reden, de afgeëischte verklaring te teekenen. Edoch eenige maanden naderhand verergerde nog de toestand. Artikel 25 der wet van den 19 Fructidor (5 September 1797) legde aan al de bedienaars van den godsdienst de verplichting op, eed te zweren met de volgende bewoording: ‘Ik zweer haat aan het koningdom en aan de anarchie, en ik beloof aangekleefdheid en getrouwheid aan de Republiek en aan de Grondwet van 't jaar III’. Door dien eed uit den booze werd de Kerk in België ten bloedigste getroffenGa naar voetnoot(2).
Heeft Vanden Elsken nu dien eed ook gezworen? Neen, hij bevestigt het plechtig. Overigens nog, in zijn brief van verrechtveerdiging van den 29 Januari 1800 (er zal later spraak over zijn), klaagt hij over zijn lijden: ‘dat hij namelijk sedert November 1798, gedurende 13 maanden, zich op een zolder heeft moeten versteken’. Dit hadde hij niet moeten doen, ware hij schuldig geweest aan dien eed van haat. Het zal bij hem zich bepaald hebben tot de ‘declaratie’Ga naar voetnoot(3). | |||||||||||||
[pagina 279]
| |||||||||||||
Mogelijk zal nu deze of gene Vanden Elsken trachten wit te wasschen van zijn misstap. - ‘Het was immers een tijd van ongemeene, van algemeene beroering, zegt men, en het viel bijgevolg moeilijk een vast besluit te nemen. Men zag niet klaar’. Ei! de priester die niet klaar ziet door zijn eigen, leere klaar zien door de oogen van zijn Bisschop, van zijn geestelijke oversten, van zijne ambtgenooten... en voor een man als Vanden Elsken, geleerd en dagelijks met geleerden, en voorbeeldige geleerden, verkeerend, ware het niet lastig geweest klaar te zien in de zoo gezeide verwarring en duisternis.
Werpe men nog op, dat hij zich door het noodlottig voorbeeld van den afvalligen Huleu laten beïnvloeden heeft. - Dit kan zijn, maar bewezen is het niet. Wie zal het zeggen? Doch in geen geval verontschuldigt hem dit voorbeeld. Tegenover Huleu stond zijn eigen Kardinaal-Aartsbisschop, stonden honderden medebroeders in de priesterschap... Huleu ja, aartspriester van Mechelen, examinator-synodaiis en vicaris-generaal van Kard. van Franckenberg, trad vooruit ter verdediging van de declaratie van onderwerping aan de wetten der Republiek en van den eed van haat... Hij deed het door zijne woorden, door zijne schriften, al wist hij terdege, dat de Kardinaal-Aartsbisschop die declaratie doemde; al wist hij door zijn vriend, den administrator der nonciatuur van Brussel, dat hij gansch ten onrechte het gezag van den Paus tot bevestiging zijner denkwijze inriep, Huleu ging hardnekkig voort, - en | |||||||||||||
[pagina 280]
| |||||||||||||
dat eenige anderen hem volgden, valt te begrijpen, - ‘de ongelukkige’, zoo schreef van Franckenberg en hij mocht zoo spreken, ‘de ongelukkige, die onder den dekmantel van godvruchtigheid, doch eener godvruchtigheid zonder ootmoedigheid en gehoorzaamheid, het volk op den dool brengt en zich een gezag aanmatigt hetwelk hij niet heeft’.Ga naar voetnoot(1) Nu, het eerste vlug- en schimpschrift van Huleu verscheen in den beginne van 1797 met titel: Waerschouwinge aen het Volk. Ik heb het, op dit oogenblik, niet onder de oogen, maar een schrijven, uitgaande van den secretaris des bisdoms C. Van Beughem, op bevel van Kard. van Franckenberg, dateert uit Mechelen, den 18 Mei 1797. Dit schrijven luidde als volgt (ik vertaal uit het fransch): ‘De Kardinaal-Aartsbisschop van Mechelen, vernomen hebbende dat er een gerucht rondloopt, volgens hetwelk zeker vlaamsch vlugschrift met name: Waerschouwinge aen het Volk, verschenen is met zijne toestemming, verklaart bij dezen, dat dit vlugschrift opgesteld en uitgegeven werd buiten zijne kennis en buiten de kennis van zijn vicariaat’. Vanden Elsken zijn schrijven verscheen in Februari 1798, op het oogenblik dat hij zeker moest ingelicht zijn over het oordeel van Mechelen en Rome, en de titel er van copieert bijna dien van Huleu: Bericht aen het Publik. En dat er betrekkingen tusschen Vanden Elsken en Huleu zullen bestaan hebben, dit kan en mag men gissen: voor ons lijdt het weinig of geen twijfel. Later zien wij dan ook, wanneer de fransche bisschop naar het hert van Napoleon te Mechelen is gezeteld, wanneer de Roquelaure den afvalligen en te recht afgezetten Huleu hersteld heeft in zijn eerambten, boven het hoofd heen van eer- en plichtgetrouwe mannen als een Vicaris de Lantsheere, - zien wij, zeg ik, dat onmiddellijk daarna Vanden Elsken met Huleu tot leden van zijn synode worden benoemd. Doch loopen wij den tijd niet vooruit. Wij zijn nog in 1800, eer de kwestie van een concordaat oprijst. | |||||||||||||
[pagina 281]
| |||||||||||||
V.Dat de geestelijke overheid dan niet gereed zat om maar aanstonds Vanden Elsken tot pastoor te benoemen, valt uit te leggen. Doch ondertusschen was Pastoor Gisbert Joseph De Backer, van Hombeek, in de maand Meert 1799 tot Brussel overleden. Zal Vanden Elsken aan de Abdis haar vroeger besluit hebben herinnerd? Ongetwijfeld... In alle geval ontving hij van harentwege het volgend getuigschrift: ‘Je soussignée déclare, que M.J.J. van den Elsken comme nommé de la part de l'Université de Louvain aux Effects qui pourraient vaquer à ma collation, s'est présenté par son substitué pour L'Effect vacant par la mort de Mr de Backer, curé de Hombeek. En foi de quoi je lui ai fait la présente, ce 10 Avril 1799. Beatrix de Villers, Abbesse
Vanden Elsken had, ja, op 20 Juni 1791, een ‘expectatief’ ontvangen voor de eerst-open-komende plaats: wij stipten dit hooger aan; maar de omstandigheden waren niet meer dezelfde... en vooral Vanden Elsken van 1799 was niet dezelfde Vanden Elsken van 1791. Was hij, in Leuven, de eerste niet geweest om, op het zesde bureel, de verklaring te doen van gehoorzaamheid aan de wetten der Republiek? Dit deed hij in 't jaar IV. En vernieuwde hij die niet in 't jaar V, tevens erkennende de souvereineteit van het volk? En weinig tijds daarna: wat leerde zijn vlugschrift: Bericht aen het Publik? Dit wist altemaal de geestelijke overheid, en het legt dan ook genoegzaam uit, dat die geestelijke overheid er tweemaal op nadacht, eer zij den man tot pastoor benoemde. Zij liet dan den eerw. heer Milis, die tijdens den Besloten Tijd opoffering noch toewijding had ontzien om de geloovigen te helpen, - zij liet hem als deservitor voortgaan de parochie Hombeek te bedienen. Zoo verliep er bijna een jaar. Kwam Vanden Elsken intusschen al beter tot bezinning? Begreep hij zijn toestand? Begreep hij de begane fout? Dit zal wel geweest zijn, en, op den 29 Januari 1800, zien wij hem een brief naar Kardinaal van Franckenberg sturen om zich te verontschuldigen. (Ziet Bijlage II). De man deed te gelijker tijd beroep op de goedhartigheid van den edelmoedigen Kerkvoogd, en schilderde met levendige kleuren al de wederweerdigheden af | |||||||||||||
[pagina 282]
| |||||||||||||
door hem onderstaan: hoe hij, sedert November 1798, dertien maanden lang op een zolder had moeten verdoken zitten, en hoe hij, ja, sedert veertien jaar als gevangene, als vluchteling, als banneling had geleden...
Voordat de Kardinaal de benoeming goedkeurde, verklaarde nu Vanden Elsken, in de handen van den Vicaris-Generaal De Lantsheere ‘te abjureren en revoceren de declaratie door hem gezonden aen den Commissaris van de uitvoerende macht Godfrin tot Loven, den 6 Floréal jaar V, alsmede alle hetgene in een werkje door hem uitgegeven onder tytel Bericht aen het Publik zoude konnen tegenstrydig zyn aen de gevoelens en de leeringe van de H. Kerke en zyne wettige overheid den Cardinael Artsbisschop van Mechelen ende deszelfs Heere Vicaris voornoemd’Ga naar voetnoot(1). J.J. Vanden Elsken onderteekende deze verklaring te Mechelen, op den 30 April 1800. Het liep echter nog bijna een vol jaar aan, namelijk tot den 14 April 1801, eer hij werd ‘in de pastorye Sancti Martini geïnstitueert by opene brieven van wegens zyne Eminentie den Cardinael Artsbisschop van Mechelen’. Zoo vermeldt een stuk uit het archief van 't Aartsbisdom. ‘Vanden Elsken kende aan den eerw. Milis een schadevergoeding toe voor de bekomen rechten, en daarop kwam alles weer terug in den vrede.’Ga naar voetnoot(2) Waaraan de vertraging toegeschreven? Denkelijk alleen of toch grootendeels aan de tijdsomstandigheden. Wel klaarde in den beginne van 't jaar 1800 de lucht eenigszins op: volle zonne was 't nog niet. ‘Nu zijn de geestelijken vrij; doch zij mogen nog geenen publieken dienst doen, maar lezen misse in de huizen, en aldaar ook biechten en communiceeren zij’. Zoo lees ik in een chronijk van dien tijd. Op 't einde van 1801 begon men reeds misse te lezen - althans hier en daar - in de sacristij. Het is maar rond de maand Mei 1802, dat de plechtige eeredienst hernomen werd in de kerk zelve. Ondertusschen had de Kardinaal-Aartsbisschop van Franc- | |||||||||||||
[pagina 283]
| |||||||||||||
kenberg, op verzoek van Paus Pius VII, afstand gedaan van zijn bisdom, op 21 November 1801; doch hij bleef nog, als administrator apostolicus, het bisdom voorloopig bestieren door zijn vicaris-generaal De Lantsheere, en legde dien titel maar neer, toen, op den 4 Juli 1802, de nieuwe bisschop Joann. Arm. de Roquelaure van zijnen stoel had bezit genomen. | |||||||||||||
VI.Sedert 14 April 1801 was Vanden Elsken dan pastoor van Hombeek: zijne wenschen waren volbracht. Roquelaure benoemde hem zelfs, samen met Huleu, tot lid der Synode, alter a consiliis in aula Pitzemburgana Archiepiscopi. Maar de mensch wikt en God beschikt: de man zou in zijn stille parochie niet lang uitrusten van zijn veel bewogen leven. Alreeds op den 2 April 1803, om 1 uur 's nachts, ontsliep hij in den Heer. Alzoo toch vermeldt het kerkregister der overledenen tot Hombeek. Op zijn grafzerk echter aldaar las men: ‘qui obiit 1 Aprilis 1803: die den 1 April overleed’. Dit zou overeenstemmen met hetgene de chronijkschrijver van Leuven, Pelckmans, aanteekent: ‘Den 1 April 1803, is in syne pastorye van Hombeek, alwaer hy maer wynigen tyd geweest was, overleden den eerw. Heer Van den Elsken, gewezen President van het Collegie der Dry-Tongen alhier, en nu zedert weynigen tyd met den Heere Huleu, lid der Synode van den nieuwen Aertsbisschop van Mechelen’.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||
[pagina 284]
| |||||||||||||
Op den 4 April werd hij begraven. Dit vindt men aangeteekend in 't archief der naburige kerk van Leest door Simon De Heuck, aldaar pastoor op dat oogenblik. Wordt dezes getuigenis hier aangestipt, dan gebeurt het, omdat wij er de bevestiging in vinden, dat Vanden Elsken en Keuremenne wel degelijk één en dezelfde persoon is: ‘In dato 4 April 1803 in coemeterio Hombecano S. Martini sepultus est per R. adm. Dom. J.G. Huleu, archipresbyterum civitatensem, Rdus adm. ac erud. Dominus Joannes Josephus Vanden Elsken, ex Alsembergh, 43 ann aetat., quondam praeses Collegii Trilinguis Lovani, canonicus S. Petri, et per totam Germaniam Inferiorem Apostolicus et Patrius Librorum censor et visitator, et postmodum per biennium Pastor in Hombeke, necnon per sex menses cum praefato Do Huleu alter a consiliis in aula Pitzemburgana Illustr. ac Rev. Domini Joannis Armandi de Roquelaure, archiepiscopi mechliniensis. Famosus ille Keuremenne acerrimus Seminarii Generalis Lovaniensis libellis suis impugnator et eversorGa naar voetnoot(1). Voegen wij ten slotte dezer levensschets nog bij, dat 's mans rijke boekenverzameling tot Mechelen verkocht werd, op den 22 Juni 1803 en volgende dagen. De catalogus, 124 blz. in 12o, bevatte 1774 nummersGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||
[pagina 285]
| |||||||||||||
De grafzerk, welke in Hombeek zijne gedachtenis herinnert, bevindt zich thans in den vloer der kerk, tusschen den eersten en tweeden pijler, te beginnen bij den ingang der kerk, al den epistelkant. Zeer waarschijnlijk is het dezelfde, die, vóór den bouw der nieuwe kerk, rond 1860, in den kerkmuur gemetseld was. Het nog huidige leesbaar grafschrift in de kerk is immers hetzelfde als hetgene buiten de kerk stond te lezen. Samen met een extract uit het register der overlijdens, bestelde mij de zeer cerw. heer Pastoor De Ridder nog een ander extract uit het archief, en dat luidt: ‘Tot Hombeke, op het kerk-hof langst den kant van den Noorden, in den muer van de kerk, is ingemetst eenen blouwen serksteen; waerop men leest het naervoigende graf-schriftGa naar voetnoot(1): | |||||||||||||
[pagina 286]
| |||||||||||||
Hic Jacet ‘Dit is aldaer gestelt uyt krachte van syn testament, gepasseert voor den notaris M.J. Vinck’. De aanteekening in het register der afgestorvenen, onderteekend door den ambtgenoot van den overledene, is opgesteld als volgt: ‘Die secunda Aprilis anni 1803, hora prima nocturna, obiit hic, et quarta ejusdem sepultus est in coemeterio Rev. Dom. J.J. Vanden Elsken, Not.s Apostolicus, in vita sua pastor hujus parochiae, aetatis suae 43, cum exequiis solemnibus’Ga naar voetnoot(1).
P.J. Coolbonders,
Men zal bemerken, dat er eenig verschil bestaat tusschen de opgave van den sterfdag bij Pelckmans, hooger-op voornoemd, de opgave van den grafzerk, en anderzijds de opgave van het register. Dit verschil is van weinig belang; ik geef echter de voorkeur aan de opgave van het register: een en ander doen echter onderstellen, dat Vanden Elsken rondom middernacht gestorven is. | |||||||||||||
[pagina 287]
| |||||||||||||
VIIEdoch laten wij nu tot het onderzoek der schriften van Vanden Elsken overgaan. Wij kunnen die rangschikken onder drij hoofdstukken: het eerste zal handelen over zijne Brieven; het tweede, over tal van andere kleine schriften, en het derde, over allerhande schriften door hem ter uitgave verzameld. In een vierde hoofdstuk zou men ook de opwerping kunnen bespreken: Is Keuremenne inderdaad wel Vanden Elsken?Ga naar voetnoot(1) De uitgave dezer schriften gebeurde in twee deelen, doch hoeveel drukken zij telt, kan ik niet bepalen. Vóór mij ligt hier een ‘sevenste druk’, met titelblad: Versamelinge der Brieven van den heere Keuremenne aen de Heeren Theologanten van de Seminariën van Gend, Brugge, Ipren etc. over het soogenaemt Seminarie-Generael, waer in ontdeckt worden alle de heymelyke geschiedenisse voorgevallen ten dien opzigte... Tot Trier, by Pluckhaen van Lier. L.M... en Boek-verkooper. - Op blz. 1 begint dan onmiddellijk de eerste Brief. Nu, in de uitgaven dezer ‘Versamelingen’ ligt soms wel eenig verschil: zoo b.v. bevat soms deel II of III van de uitgave x stukken, die in deel II van de uitgave y niet voorkomen. Dit wijte men toe aan de tijdsomstandigheden, welke zeker niet gunstig waren voor het drukken van dergelijk hekelwerk. De eerste Brief dateert uit Leuven, den 23 April 1788. Hij draagt voor titel: ‘Brief van eenen Theologant van Loven aen de Heeren Theologanten van Gend, aengaende het | |||||||||||||
[pagina 288]
| |||||||||||||
Seminarie-Generael en het bedrog van de gazettiers van Loven, Ceulen, Gend en Harlem’. - Hij is 14 blzz. groot en werd onderteekend Joannes Keuremenne.
Eer wij ons nu verder met den inhoud bezighouden, zij het geoorloofd een en ander nota te laten voorafgaan: Ruw, zeer ruw is de aanval tegen de personen, die met den Oostenrijker heulden, of die van verre of dichte-bij tot het Seminarie-Generaal behoorden. Als wij met de oogen van onzen tijd die dingen beschouwen, en menschen en zeden van 1790 met de maat van 1928 afmeten, dan zou onze uitspraak streng zijn. Of zij zou juist en rechtvaardig zijn? Neen. Daarenboven, om Vanden Elsken's schriften naar behooren te verstaan, m.a.w. om eenigszins klaar te zien en zijn weg te vinden in die verwarring en beroerten, om de feiten en zinspelingen in die schimpschiften te begrijpen, moet men beginnen met zich in de geschiedenis dier woelige dagen te verplaatsen, en eenige bijzondere gebeurtenissen voor oogen te houden. Zoo b.v.: De hatelijke, en dikwijls ook belachelijke bemoeiingen van Keizer Joseph met de kerkelijke plechtigheden en de oefeningen van den godsdienst; de afschaffing der kermissen, processies en bedevaarten; de afschaffing der broederschappen en gilden; de nieuwe omschrijving van tal van parochiën; het aanslaan der kloostergoederen en het uitjagen van tal van kloosters; het herinrichten der rechtbanken met tal van veranderingen in zake van bestuur, enz... en dan, door decreet van den 16 October 1786, het oprichten van het Seminarie-Generaal te Leuven en van het filiaal te Luxemburg: dit alles te zamen, met tal van andere knoeiërijen, bracht de gemoederen aan 't gisten... en in die verbittering des volks onderscheidde men niet meer hetgene gerechtig, ja en noodzakelijk was, van hetgene hatelijk en noodlottig zijn moest, en van echte dwingelandij getuigde. Het is voornamelijk het Seminarie-Generaal, dat Vanden Elsken in zijn Brieven aanvalt. Voortaan mocht, naar 's Keizers bevel, niemand zijner onderdanen nog aangenomen worden tot subdiaak, diaak of priester, of die jongeling moest vijf jaar lang den leercursus van die seminariën hebben gevolgd. Bijgevolg werden alle bisschoppelijke seminaries afgeschaft. Afgeschaft werden ook de leergangen van godgeleerdheid en kerkelijk recht aan de Hoogeschool van Leuven. | |||||||||||||
[pagina 289]
| |||||||||||||
Edoch weiden wij daar niet verder over uit. Herinneren wij hier enkel, dat het Seminarie-Generaal op den 1 December 1786 geopend werd. Wellicht om grooter kwaad te vermijden, had Kard. van Franckenberg zijne seminaristen er naartoe gestuurd, wat velen hem wel als een zwakheid aanwrijven. De bisschoppen van Doornik en Luik, van Antwerpen en Gent, van Yper, Brugge en Roermonde hadden zijn voorbeeld gevolgd. Alleen Mgr de Lichtervelde, van Namen, was er niet toe over te halen van verre noch van nabij 's Keizers instelling te erkennen. Maar de hoogleeraars legden het zóó bont aan, en gaven zóó onbedwongen vrij lucht aan hunne vijandige gesteldheid jegens de Kerk van Rome en hare leering, dat, pas na de opening der lessen, alles in rep en roer stond. Zelfs Borgnet erkent hier, dat ‘plusieurs professeurs etaient signalés, les uns par leurs doctrines hasardées, les autres par la licence de leur conduite ou la brutalité de leurs moeurs. Leur position était difficile; ils la rendirent plus difficile encore par l'abus qu'ils firent de leur autorité, au risque de compromettre toujours davantage le prince qui leur avait accordé sa confiance’Ga naar voetnoot(1). De studenten kwamen openlijk in opstand zoo tegen de professoren als tegen hun onderwijs, en toen in November 1787 het Seminarie-Generaal het nieuwe schooljaar zou beginnen, zagen de Bisschoppen allen in, dat zij ongelijk hadden op de beloften en op de leering der keizerlijke agenten nog staat te gaan. Hun besluit, van dan af, stond vast: geen studenten meer naar Leuven! en nu telde 's Keizers Seminarie aldra meer leermeesters dan leerlingen.
En wie tot het ontvolken der school inzonderheid bijdroeg was zeker Joan. Keuremenne. Zooals wij hooger aanstipten, begon hij zijne openbare briefwisseling in April 1788. Keuremenne gebaart, dat hij theologant of leerling in de godgeleerdheid tot Leuven is. Hij antwoordt op de allerhande valsche nieuwsjes, uitgestrooid nopens den zoogezeiden groei en bloei van het Seminarie-Generaal, ‘bedriegelyke en lasterende maeren’ van ‘dien onbeschaemden gazettier Le Charlier... den opsteller van het Algemeyn Nieuwsblad, en van Urban, den drukker en valsaris van den Esprit des Gazettes’, geholpen in hun lasterwerk ‘door het | |||||||||||||
[pagina 290]
| |||||||||||||
bedrog der gazettiers van Loven, Ceulen, Gend en Harlem’. In 't voorbijgaan verwijst Keuremenne naar den 5n Brief van de Relation détaillée. De weerlegging van Le Charlier's logens is dan een opsomming van feiten en dingen, welke de schoolwereld van 't Seminarie-Generaal zeker niet tot eere strekken. Keuremenne ten slotte verzoekt de kameraden van Gent: ‘van déézen eene copye nae Iperen en Bruggen te zenden; ik hope, dat Ul. hier voor zult zorgen, en ik zal my bezig houden om Ul. nog voorder instructie by gelegentheyd te geven, want de zaeken van dat schoon Athenaeum (of volgens Marant, Gymnaeceum) zullen heel comiek gaen worden’.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||
VIIIDaarop volgt dan ‘den tweeden Brief van Keuremenne aen de Heeren Theologanten van Gend, Bruggen en Iperen over het zoogenaemt Seminarie-Generael’. Hij dagteekent: ‘Loven, den 14 Mey 1788’; was onderteekend Joannes Keuremenne, en telde 22 blzz. Deze brief mag als het vervolg gelden van den eersten. Maar wat is hij bijtend, bijtend! Ei! wat al onthullingen voor het publiek! Het zal ook niemand verwonderen wat hij als postscriptum toevoegt: ‘Men zegt, dat men de laeste strengigheyd zal gaen gebruyken ten opzigte van de anonieme schriften etc. Dit beweegt my zéeker als gehoorzaem lid van het Ryk myn correspondentie gaen te sluyten, maer in geval men nog toelaet van al, dat tegen de Religie en Universiteyt van Loven is, publiekelyk te verkoopen en aen den drucker Flon tot Brussel nog verzekert van alle liberteyt ten dien aenzien, of dat men nog eenige schandelyke Brieven in de Gazetten doet stellen tot nadeel van de Universiteyt, Bisschoppen, etc. en tot voordeel van het Seminarie-Generael, zoo zal ik, als held van de waerheyd en de Religie, myne tegenwoordige vryheyd ernemen en onderteekenen als gewoonte’.
Hier nu ‘den derden Brief van Keuremenne over het soo genaemt Seminarie-Generael aen alle de Heeren die het aengaet’. Hij telt 26 blzz. Op blz. 23 zie 'k gedagteekend en onderteekend: ‘Loven, den 6 Junius 1788. Joannes Keuremenne’. Doch nu volgt er op blz. 25-26 als een naschrift, dat ik meen te moeten overschrijven: | |||||||||||||
[pagina 291]
| |||||||||||||
‘Loven, den 25 Junius 1788.
Myne Heeren, - 't Is met de aldergrootste droefheyd, dat ik Ul. laet weten, dat den seer eerw. Heer Joannes Keuremenne syne correspondentie heeft moeten staeken, de krankheyd van syn lichaem die geduerige besigheden niet meer konnende onderstaen: ingevolge van alle catholyke versogt synde, om dusdanige verhandeling, die alsnu van het aldergrootste belang en nootzaekelykheyd is, te handhaven, hebbe ik gepeyst, dat ik déez ondernéeming aen de Religie en aen den Staet schuldig was. Zoo dan, Myne Heeren, aengezien de manier van opstellen hem heel eygen was, en bezonderlyk aen den smaek van een ider toegepast, versoeke ik van Ul., van in 't opstellen der volgende Brieven mynen iver te considereren, door den welken ik my sal tragten in Ul. goede genegentheyd te beveélen, op dat gy my met uwe tydingen, gelyk Gy-L. den heer Joannes geeert hebt, ook soude blyven vereeren. Ik blyve met alle eerbiedighevd, Myne Heeren,
Ul. Onderdanigsten Dienaer,
Eer we nader met Ernestus Keuremenne kennis maken, zij over Joannes' derden brief nog een woordje gezeid: Zou men hem verweten hebben, dat zijn stieltje van briefsteller niet al te christelijk was; dat hij soms de oostenrijksch-gezinde bent wat al te ruw, wat al te bloedig geeselde? Wat er ook van zij, op blz. 10-12 van zijn schrijven verschuilt hij zich achter hooger gezag, en, zegt hij, ‘myne intentie zal ik vóor God verantwoorden..... Wat echter de epitheta betreft, die ik somtyds aen die kerels toeschryve, die zoude ik wel konnen agterlaeten, maer 't is eventwel de waerheyd, die in een verlichte eeuw niet moet verswegen worden, volgens het maxiem van Boileau: J'appelle tout de son nom - un chien est un chien, un chat est un chat - et Rollin est un fripon’.
Edoch laten wij tot den vierden Brief overgaan: ‘Vierden Brief van Keuremenne: aen de Heeren Theologanten en alle andere wie het zoude kunnen aengaen, over het soo genaemt Seminarie-Generael. Loven, den 9 Julius 1788’. Dimaal onderteekent Ernestus Keuremenne; de brief gaat van blz. 27 tot 104. Of Joannes en Ernestus dezelfde persoon is? Och ja, twijfelt er niet aan: Vanden Elsken zal nog meer | |||||||||||||
[pagina 292]
| |||||||||||||
andere deknamen aannemen, en trachten zooveel hij kan, de speurhonden op het dwaalspoor te brengen.. Is de toon van Ernestus in den eerste meer gematigd, 't en is maar schijn, en schijn bedriegt..... en als hij bedenkt, hoe de tegenstrevers ‘in alle placcaerten en ordonnantien, die men voor 't Seminarie-Generael uytgegeven heeft, en voornamelyk in dat van den 16 October 1786, in het Plan de l'Institut en het brochurken genaemt: Aux six liards, maekt men de geestelykheyd der Nederlanden uyt voor onwetende, bedorven, dertel, zonder zuyver morael, en onbekwaem tot den waeren godsdienst, etc. etc...’; als hij die hatelijkheden overpeinst, dan spaart hij ‘die lieve heeren’ evenmin. Overigens, ik ben alleen niet, zoo spreekt hij, en zegt men al, ‘da. men begint onderzoek te doen tegen ons’, ei! ‘ik wil wel eens zeggen, uyt hoe veel stucken déezen tegenwoordigen Brief getrocken is, die ik uyt curiositeyt wel hebbe willen tellen: daer waren hondert en vier-en-dertig stucken, die ik alle alleen zonder wiens hulp het zoude mogen zyn, in order gebragt hebbe, en zoo heeft ook den Heer Joannes gedaen: ipsi vero in vanum quoesierunt animam meam, introïbunt in inferiora terrae etc...’ Nochtans neemt de man alle hout voor geen timmerhout aan, en aan een inzender van Gent erkent hij, dat zijne opgaven al te raak zijn en sommige lui zouden ontsticht hebben. Later zullen wij zien wat er te doen staat..... en dan in extremis extrema tentanda. Zoo oordeelt Ernestus. Nog iets: Op blz. 54 geeft hij de namen op van alle de theologanten-studenten, ‘die kloekdadiglyk tegen die “Synagoge” opgestaen zyn op den 8 Januari 1788’, d.i. die het Seminarie-Generaal ontvlucht zijn, en vraagt men nu: ‘En gij, Keuremenne, waarom teekendet gij het rekwest niet?’ dan antwoordt hij: ‘Men moet zich niet verwonderen, als dat den naem van den Heere Joannes Keuremenne en den mynen hier onder de Heeren Theologanten niet gevonden en word, want Keuremenne is onse heerlykheyd, welkers qualityd wy als Theologanten agtergelaten hebben; maer nu gebruyken om doen te zien, dat wy als gegoeyde in 't land de zaken van 'tzelve met alle kragt onser qualiteyt willen behertigen’. Op die heerlijkheid (!) zal hij later nog al eens zinspelen. Waar zij echter gelegen is, zoekt hij niet uit te brengen. Evenmin als hij ons de afleiding of de samenstelling van zijn schuilnaam openbaart... Doch daareven haalde ik aan wat al talrijke | |||||||||||||
[pagina 293]
| |||||||||||||
inlichtingen hem ter opneming werden toegezonden, en, sprak hij, ‘in extremis extrema tentanda’, de nood breekt al menige wet; ‘nogtans alles in waerheyd volgens eenen alderstricksten keur etc.’, zoo voegt hij er bij, en het woord keur drukt hij in groote letter... En menne? Heeft Vanden Elsken gedacht op het volkswoord, dat ik in Leuven en in Mechelen hoorde: menne in de beteekenis van man, kerel?... zoodat hij zich met reden den naam van keuremenne mocht toekennen: den man die 'n keur doet in de stukken ter uitgave bestemd.... Dit echter in 't voorbijgaanGa naar voetnoot(1)..... Wederom den vijfden Brief van Keuremenne over het Seminarie-Generael, aen alle de Heeren die het aengaet’. Hij dateert den 28 Julii 1788 ‘uyt onze Heerlykheyd’. Hij begint met de synthesis op te geven van de voorafgaande vier Brieven: ‘Ik hebbe Ul. tragten een beschryf te maeken van het Lovens Babilon of Synagoge of Gynaeceum, gelyck het Ul. belieft te noemen, om in het kort te toonen beneffens den Heer Joannes, dat het een huys is opgebouwt van den mensch; dat het eenen scheyn van stigting gehad heeft door schandael en intriguen; dat het een huys is van ondeugd en godloosheyd; met een woord, dat het de grafstede is van de zeedbaerheyd en het roomsch Catholiek Geloof: insgelykx is Ul. voor een deel aengetoont geweest, dat de gepretendeerde Universityd eene chaos was, een vergadering, waer geen de minste order, maer eenen eeuwigen schroom te vinden was, ubi nullus ordo, sed sempiternus horror inhabitat’. - En dan kondigt hij aan hetgene hij in dezen vijfden brief ontwikkelen zal: ‘De vacantie nu begonst zynde, gaen ik Ul. beschryven de intriguen, die men gebruykt heeft, om die quasi-Universityt in tryn te stellen; zy zyn zoo comiek als die, de welke men gebruykt heeft tot de gepretendeerde stigting van het Seminarie; hierom zal ik de zaek ab ovo beginnen’. Z. blz. 105-106. Deze 5e Brief gaat van blz. 105 tot 160. | |||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||
IXWat een droevige tijd! zoo zucht men onwillekeurig na de lezing van dien Brief. Wat een chaos! Keuremenne mocht het wel zeggen: een chaos van boosheid! Dat de bedorvenheid van boven naar beneden afzijpelde, ligt in den natuurlijken gang der dingen. Zoo komt hij ook te spreken over de keizerlijke dépêche, welke dreigde de Universiteit van Loven naar Brussel te ‘transfereeren’, en het Seminarie-Generaal alleen tot Leuven te laten. Onze jonkheid in Brussel! roept Keuremenne uit; ‘in de bedorvenste plaets van Nederland, want voor zulke is Brussel bekent, alwaer zedert eenige jaeren de jonkheyd met de dertelheyd en de ongodsdienstigheyd opgroeyt, het welk Maria-Theresia zaliger memorie, die waere Moeder van het Vaderland, eene ordonnantie heeft doen uytgeven, den 29 April 1777, dat den tyd van minderjaerigheyd in haer ryk niet meer en zoude geëyndigt hebben onder wat pretext het zoude mogen wezen voor den volkomen ouderdom van 25 jaeren, al waer zy zegt: “Wy hebben bevonden... dat eyndelyk alle déeze costumen in het generael niet kragtiglyk genoeg en hebben voorzien tegens het wanorder, het geene meer als ooyt heerscht onder de jonkheyd, namentlyk binnen onse Stad Brussel, alwaer men van dagh tot dagh siet aengroven het getal van de jonge lieden gebragt tot de ledigheyd, sonder religie, gelyk sonder zeden, bequaem om de besmettinge over te setten in geheele familienGa naar voetnoot(1) en ongevoelyk in alle ordens van het volk etc. etc.”. Zoo dat er geen onbekwaemer, geen schandelyker plaets en is voor de jonkheyd te reformeren...’ Zie blzz. 116-117.
Edoch, na die zwarte bladzijden en die zware onheilsklachten, lascht Keuremenne wat luchtigers in, en poetst hij 'n zitting na: hoe de licentiën in de rechten, in de medicynen en in de theologie geschiedden. Maar, zegt hij, ‘hier moet ik den ver- | |||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||
maerden Molière te raeden gaen, die gelyk in den geest van voorzienigheyd zyn comedie-stukxken van den imaginairen zieken aen déeze Universiteyt heeft willen toepassen, mits die aen de konst der medicynen zelf niet en mag geappliceert worden, maer wel aen de tegenwoordige aeperye.’ Hij geeft dan een allervermakelijkst staaltje van keukenlatijn, wiens voorbeeld in de traditie der leuvensche Hoogeschool niet verloren ging. Z. blz. 123 en vlg... Allerlei annexen heeft Keuremenne aan zijnen brief nog toegevoegd, en o.a. een bericht dat Ernestus onderteekent: ‘Gedaen op ons Casteel tot.... den 8 Sept. 1788’. Het zijn testamentaire schikkingen, want ja, o jammer! Joannes De Keuremenne is overleden; zijn broeder Ernestus is uitlandig, en nu is dezes doopkind met de voortzetting der Brieven belast!! - Zoo wil hij den argeloozen lezer verschalken, maar Joannes en broer Ernestus en zijn doopkind gelijken op elkaar gelijk drij druppelen water... en... Hem nu die wat nieuwsgierig is, zal het de moeite loonen het daareven vermeld ‘Bericht’ in den eigen text te lezen. Doch, zoo schrijft Ernestus' doopkind of Keuremenne III, ‘de menigvuldigheyd der schryvers konnende gemakkelyk in een en het zelve werk groote duysterheyd en verwarring bybrengen, heeft my goed-gedogt van de vyf voorgaende Brieven als myne eygen aen te neemen, en dusdanige te benoemen, ia zelfs de volgende te onderteekenen De Keuremenne, om dat ik uyt commissie dier Heeren schryve’. Dit ‘bericht’ dateert ‘uit ons Casteel tot.... den 8 Sept. 1788’. | |||||||||||||
X.Daarop begint De Keuremenne's zesde Brief. Hij gaat van blz. 165 tot 187, waarachter twee post-scripta. Hij is gedagteekend den 18 Sept. te 11 uren 's avonds 1788, en onderteekend Ernestus de Keuremenne. Eer wij van den inhoud gewagen, moeten wij aanstippen, dat de briefsteller nu dooreen aa en ae in zijne spelling gebruikt. Dit bemerkten wij alreede in het vorige ‘Bericht’. Waarom? Om het even... Deze zesde brief staat al in denzelfden toon als de voorgaande. Er is spraak in over ‘den verhuis’ der aloude universiteit van Loven naar Brussel: ‘Men gaat voort in de zaaken | |||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||
nog meer te vervoeren, en men is geduurig bezig met de boecken der Bibliotheek en de banken etc. van de Hal etc. op te laeden’. En in nota wordt er bijgevoegd: ‘In de vervoering zyn' er véele boeken gestolen, gekwetst en vrywillig gescheurt geweest. De provoosten die de zelve in wagt hadden, als ook de soldaeten die ze vervoerden, hebben op het feit betrapt geweest’. Zie blz. 170. Doch Keuremenne heeft het vooral gemunt op de nieuwaangestelde professoren. Wat zal de zweep doorgenepen hebben, welke hij hun op de leden legt, zacht, o neen! maar met forschen zwier en vollen arm... terwijl hij zucht, onder het vervloeken hunner onweerdigheid: ‘Alles gaat om zeep; men aanziet nog God, nog Religie, nog Staat!’ Zie blz. 173. Op het laatste van den Brief gewaagt hij van de knevelarijen, waar de keizerlijke agenten het volk tot oproer mee prikkelen, en anderzijds van de ingebeelde, louter verzonnen misdrijven, welke zij ten laste der Staten leggen, ‘volgens het principium van den goddeloozen materialist Machiavel, divide et impera, verdeel en gebied’. Zoo loopt ‘die gulde Liberteyt van de Nederlanders’ gevaar.... en ‘wat heeft den mensch heyliger, wat heeft hy grooter, wat heeft hy kostelyker als de vryheyd!’. Zie blz. 186..... Doch laten wij niet verder uitweiden. Onmiddellijk achter den zesden brief, op blz. 188, en vooraleer zijn Brief aan ‘Heerke Boulez’ te drukken, schuift Keuremenne een ‘Bekendmaking’ in, die we denken te moeten overdrukken; hier is zij: ‘Daer verschynt tegenwoordig in 't publiek een zeer schoon verkorting van het leven van Julianus den Apostaet, geschreven in het fransch door... Aengezien het een stuckxken is, het welk een ieders attentie verdient, heb ik geoordeelt van het te vertaelen, en gelyk myne Brieven aen myne correspondenten over te zenden’. Of dat stuk verschenen is, weet ik niet; het viel nog niet in mijn handen. Dan volgt er een ‘copye uyt eenen Brief van Geeraertsbergen’, nopens ‘de feest van de mytering van den Prelaet’, die uitgesteld was, doch weldra zou plaats hebben. Een bijtend schimpschrift van 3 blz., dat echter buiten de paginatie van de ‘Versamelinge der Brieven’ valt, en denkelijk later werd ingelascht. - Dan gaat de paginatie voort, blz. 189, en daar heb- | |||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||
ben wij nu een stuk van 38 blz. met den volgenden uitvoerigen titel: ‘Brief van Ernestus de Keuremenne aen den zeer geleerden Heer Joan. B.L. Boulez van Wareghem, autheur van een schrift van 20 pag. in 12o met titel: Vierden Brief van Keuremenne over het zoogenoemt Seminarie Generael, met een antwoord van de Heeren Theologanten van het Seminarie van Gend; - hebbende voor text-schrift: Want ik zegge het Ul. dat niemand van die mannen die genoot zyn, myn Avondmael zal smaeken. Luc. 14. § 24. Gedagteekent van den 24 Junii en 6 Julii MDCCLXXXVIII... ‘C'est à vous, mon esprit, à qui je veux parler:
Vous avez des défauts que je ne puis celer;
Assez et trop long-tems ma lâche complaisance
De vos jeux criminels a nourri l'insolence.
Mais puisque vous poussez ma patience à bout,
Une fois en ma vie il faut vous dire tout’.
Boileau. Satire IX.
‘20 Septemb. MDCCLXXXVIII.
En, op de keerzijde van dien titel, een keurige koperen plaat een ezel verbeeldend, en daaronder: De Pluribus unus, met het refrein: ‘Hé! Sire Asnes, ça chantez,
Belles bouches rechingnez,
Vous aurez du foin assez
Et de l'avoien à plantez.
Liedeken van de Ezels-Feest’.
Plaat en woorden laten al gissen wat volgen zal. En ja, Keuremenne spuwt nu al uit wat hij ‘tegen Heerken Boulez’ op de maag heeft liggen. Ontleding is hier onmogelijk. Het is een afpriggeling die verschrikkelijk is, en waar het ernstige met het luimige samenspant om het slachtoffer te mishandelen. Hedendaags echter zou men, en met reden, zulke polemiek in hare naakte bewoording afkeuren. Men zou uit dit stuk, bv., moeten besluiten, dat de 18e eeuw er niet zoo nauw op zag. Doch diep, diep moest het vlim van Keuremenne's wraakwoord dringen; en bloedig, bloedig moesten de striemen der zweep zijn, waar hij de aan- | |||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||
hangers van 't Seminarie-Generaal rechts en links, ja overal, mee afsloeg, dat de Minister zelf zich niet weerhouden kon, zooals ik reeds zeide, uit te varen: ‘Ce bougre de Keuremenne est la ruine totale du Séminaire Général! Ce malheureux fanatique nous jette plus de pierres sur un jour que nous pouvons ramacer sur deux mois!’ Dit gebeurde op den 7 Sept. 1788, toen Trautmansdorff het Seminarie-Generaal kwam afzien, en op het kasteel van den Hertog van Arenberg tot Heverlee putten in den grond kloeg ‘over dien schoonen bouw, die hy bynaer zonder inwoonders gevonden had!’... O ja inderdaad, die ‘dondersche Keuremenne’ zal de ondergang van 't Semirie-Generaal zijn! Zie op blz. 233. - Geen wonder dan hetgeen de gevreesde critieker ons nu schrijft op blz. 234: ‘Den 27n (Septemb.) heeft men den lector van het Atrechts-collegie, met naam J.J. vanden Elsken, mynen te vangen. Zy hadden hem valschelyk tot eenen zieken geroepen, en onderwegen mynen te pakken, maar zy hebben hem gemist etc. Ter déeze occasie stroyt men veele valscheden uyt, om aen het publiek wys te maken, als dat hy auteur zoude zyn van verscheyde brochueren etc. etc. Zy zeggen, dat zy véele schriften en correspondentien ontdekt hebben op zyne camer, maer in den 7sten staet den Brief die hy hier over aen eenen van zyne vrinden geschreven heeft ter deser. gelegentheyd gedagteekent den 18 October, alwaar ook een beschryving is van den schandaleusen en ongehoorden act tegen hem begaen’. Zie Bijlage III. | |||||||||||||
XI.Eer wij echter van den zevenden Brief gewagen, nog een woordje: De schrijver laat een bericht tot den binder voorafgaan, en, zegt hij, ‘de 6 voorgaande Brieven, den Brief aan Heerken Boulez, den Staat van 't Seminarie Generaal van Weenen moeten in één deel gebonden worden, en met dezen sevensten Brief zal ik het tweede deel beginnen’. Dan duidt hij ook de plaats aan waar de ‘figuren’ welke hij reeds heeft rondgezonden, moeten ingelascht worden. Ik noem ze hier op; de kennis er van doet ons nog beter het bijtende van Keuremenne's stukken begrijpen: ‘In den 6n Brief, de cirkels-bank (d.i. 'n pijnbank) op blz. 189; - De plaat met den ezel moet dienen voor het titel- | |||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||
blad van den Brief aan Heerken Boulez; - Het plan van de kapel van het Seminarie Generaal, alwaar den duyvel de klok luydt om gynaeceisten te krygen; blz. 1 van den sevensten Brief; - De plaat behelzende den bouw van 't Seminaire-Generaal omverre gestooten door de penne van Keuremenne; blz. 51 ibid.; - De plaat alwaer Mayence piep-beu of piep-muys speelt, en den econom Put terwylen op eenen stok moet reyden en staen op zien als eenen uyl, welkers handelwyze Breen en Heyde verwonderen; blz. 57 ibid.; - De plaat behelzende de schoole, de leeraars en leerlingen van 't gynaeceum; blz. 86 ibid.; - De plaat vertoonende Myn Heer en Madame De Cabas (Chappel met zyn vrouw) op blz. 165 in den sesden Brief’.
Nog een 2e nota moet hier tusschengeschoven: In een verzameling van Keuremenne's Brieven, vierden druk, vind ik gerangschikt, achter den Brief aan M. Boulez (20 Sept. 1788), een ‘Brief van Sincerus-Tout-Droit aen d'Heer Ernestus de Keuremenne’, (gedateerd uit Brussel, 1 Dec. 1788). Het is een afzonderlijk stuk van 16 blz., bevattende, buiten de 5 blz. van den Brief, een plaat met rijmpjes op de geboorte van een jong Keuremenneken; daarna een ‘Smeekschrift van de publieke dogters den stad Brussel, over het verplaetzen der Universiteyt van Loven’, en daarachter een fransch liedje met nog een spotrijm gericht tegen den rector Van Leempoel... Nu, waarom dat stuk hier ingelascht? In mijn oogen een bewijs, dat de aloude verzamelaar van dezen vierden druk de bijdrage van Sincerus-Tout-Droit voor een bijdrage van Keuremenne zelf hield; - of klaarder nog, Sincerus-Tout-Droit en Keuremenne voor een en denzelfden auteur. Wat nog mag aangemerkt worden: formaat en letter van Keuremenne's Brieven en Sincerus' Brief zijn volkomen dezelfde.
Doch laten wij thans den zevenden Brief - het begin van het tweede deel - ter hand nemen: ‘Zevensten Brief van Ernestus de Keuremenne over het zoogenaamt Semin. Generaal, de Universiteyt van Loven etc. etc. Aan alle die het aangaat. Tweede deel. Uyt de drukkerye van Ernestus, Heer van Keuremenne’. Welken toon zal de briefsteller hierin aanslaan? Zijn tekstschrift luidt: Dum prodesse volunt et delectare poëtae... Et jucunda simul dicunt et idonea vitae. Aldus Venusinus Poët..... | |||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||
Hij zal dan doen gelijk de dichter, die het nuttige met het aangename wil paren: al jokkende leeren! - Deze brief is bijna een heel boekdeel: 118 blzz. De schrijver verdeelt hem in drij deelen, waarvan het eerste gewaagt van de Universiteit. Wat gewordt er van onze leuvensche Universiteit? vraagt hij zich zelven af. Men verhuist er mee naar Brussel, en ‘de schoone en heldere bouwen van Loven heeft men ten deele afgebroken; andere in casernen verkeert; andere verkogt; andere verhuurt, en de Heylige Leering van de Godheyd aan valsche en onegte leeraars overgegeven’. Zie blz. 4. En de heeren dan, die de overblijvende bouwen betrekken? Ei! 't is alles behalve stichtend wat Keuremenne hier voor den dag haalt. Eene ernstige bladzijde is die, waar hij een verwijt van den Vice-Cancellier opraapt en het hem betaald zet. De ballonist Thysbaert, professor experimentalis, of gelijk hij hem nog noemt: Stöger Lusco-Miops, had de studenten die het Seminarie-Generaal verlieten, voor ‘deugnieten’ uitgemaakt: ‘Die deugnieten van vluchtelingen moesten opgehangen worden: want het zyn zy die de schult zyn van ons ongeluk. Ik heb hun dit alles voorzeyd; maer sy en hebben naer my niet willen luysteren!’ En daarop gaat Keuremenne hem met een verachtelijken ‘Vah!’ te lijf... en de rollen verwisselend, vraagt hij hem met klem: ‘Wie van Ul. deugenieten zyn, gy of de vluchtelingen? Zet eens den bril op, ik zal het onderzoeken!’.... En zoo bevindt hij zich te midden van zijn onderwerp: De heeren Professoren van hetgeen hij heeten zal de ‘Satansschole!’ O ja, om eene instelling in den grond te boren, kon Joseph II geen geschikter leeraars uitkiezen. En voor de meubelen van de afgeschafte pedagogies gold de leuze, die men in het aanslaan der afgeschafte kloosters gevolgd had: Rapite, capite: Steelt en rooft! (Cfr blz. 20 en vlg.)Ga naar voetnoot(1) Eilaas! wat | |||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||
gaven de oostenrijksche agenten en hun aanhang hierin een schandelijk, maar leerzaam voorbeeld aan de Sansculotten van 's anderendaags! En intusschen toch zal Keuremenne niet ophouden ridendo dicere verum al lachend, of liever al spottend op zijn manier, de waarheid te zeggen. Hij zal tevens trachten te doen gelooven, dat hij Vanden Elsken niet is; dat deze op de vlucht ging, en hem uit St. Truiden, in dato 18 Octob. 1788, een brief deed geworden. Die brief wordt dan ingelascht (cfr van blz. 38 tot 42), en een brief van Vanden Elsken's vriend volgt daarop uit Loven, den 29 Octob. 1788. In beide brieven wordt gehandeld over den mislukten aanslag, welken men tegen den Lector van het Atrechts-college beraamd had. Waarlijk curieus om lezen dit verhaal gaat tot blz. 49Ga naar voetnoot(1). | |||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||
Dit eerste deel van den 7n Brief scheidt dan uit met een hekeldicht, waarin het Seminarie-Generaal met Babilon wordt vergeleken (cfr blz. 50-51). Het tekstschrift luidt, volgens Jere- | |||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||
mias, 51 c., 44-45 v.: ‘Murus Babylonis corruet, egredimini de medio ejus; de muur van Babilon zal vallen, vlucht uit haar midden’. Het is merkweerdig genoeg om er eenige verzen uit over te schrijvenGa naar voetnoot(1) - al ware 't maar om over Vanden Elsken's dichtersgave te laten oordeelen: | |||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||
‘Wanneer dit groot Gebouw met aandagt word bekéeken,
Zoo word het wel met regt aan Babel vergeléeken:
Van wie eens is gezeyd: Ik haar verdelgen zal,
En brengen haar geslagt en naam tot niet met alGa naar voetnoot(1).
Haar voortgank, haare stam den Heere wilt beletten:
En volgens den PropheetGa naar voetnoot(2), ten zy den Heer wilt setten
Een huys op vasten grond, dit zal niet blyven staan,
En moeyte te vergeefs word sonder hem gedaan.
Wat is dit groot Gebouw? Verderving van de zeden,
Een broeyzel van venyn voor die daar in wilt treden,
Een toegank vol gevaar: het spreekwoord geeft berigt,
Wel word dit huys genoemt: Lanterne zonder ligt!
Zoo haast wy, Keurmenn' ons pen hebben uytgestéeken,
Is seffens het Gebouw op eenen kant gewéeken...
De Keuremensche pen heeft wonderlyke kragten:
Men moet u, heylloos huys, als Jericho maar agten:
Door klanke der trompet viel Jericho haar wal:
Zoo onze vrye pen haar muren buygen zal’.Ga naar voetnoot(3)
- Het tweede deel van den Brief beschouwt nu het lovensche Babilon, met een spreuk van den profeet Baruch vooraf ‘Adduxil... super illos gentem de longinquo, gentem improbam et alterius linguoe: Hy heeft wyt afgelegen volk tot hun gebragt, volk zonder zeden en van een, andere taal’. Bar. 4. Op blz. 69, kan de briefsteller zich niet weerhouden uit te roepen, als ten slotte van een eerste onderzoek: ‘Roept dit geen vraak voor God, van zulke bedorvelingen zonder eer, zonder faam, zonder roep, zonder religie, zonder wetenschap, zonder testimonium gelijk Z.M. gebied, tot de bediening van den H. Autaar te verzamelen? Is het niet met bloedige traanen te beweenen, dat men de menschen zoo schandelyk weet te bedriegen onder den zegel van de Majesteyt, het Babilon te vervullen met straat-loopers, straat-schenders, met dieven en bedelaars, die van de uyterste paalen van Ardennen als dood van honger, onder de beneficie van eenen toge den buyk komen vullen, en dat men zal doen gelooven, dat het ver- | |||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||
vult is met theologanten? Men heeft wel gezeyd, dat déeze de verligte eeuw is; want zekerlyk voor déeze en zoude men in de hoeken van de straaten, in de bosschen van Ardennc en agter de duynen van de zee geen theologanten weten te vinden hebben, veel min van hunnen roep zeker te maaken door de stemme van eenige recruteurs’.Ga naar voetnoot(1) Laten wij echter hier niet langer stilstaan... Dit tweede deel eindigt op blz. 87, insgelijks met een hekeldicht, dat een droom van Keuremenne vertolkt, in wier vertolking peper en zout niet ontbreken.
En daarachter het derde deel van den Brief: van blz. 88 tot 115. Hier hebben we ‘verscheyde voorvallen’, waar hij de spreuk van Boileau's Sat. VII aanpast: ‘Je... ne saurais me taire; Een groote waarheid voor Keuremenne! Aan zijn argusoogen ontsnapt er niets, en dat de ooren hem dom aan den kop staan, o neen! o neen! Hij kende terdege de spreuk, dat spotten doodslaan is, en dàt moesten zijn tegenstrevers aan den lijve ondervinden. Intusschen hadden zijne Brieven buitengewonen aftrok. Dit maak ik op uit een penneprik, dien hij in 't voorbijgaan aan ‘Heerken Boulez, den kanonik van Gent’, geeft: ‘Wat zal Heerken Boulez laggen, als hy zal zien, dat ik wederom iet heb moeten erroepen! Maar omdat zynen lag hem buyten maaten niet en zoude verheugen, laat ik hem en dito soort weten, als dat er eenen expressen uyt Berlin (hy weet wel dat die stad in Brabant niet en ligt) gekomen is om twee exemplairen van alle onze Brieven te haalen, en dat | |||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||
hy van alle naarvolgende Brieven, van naar den 6 excluus, twee exemplairen besproken heeft. Item dat 'er in Holland een nieuwe editie van onze Brieven uytgaet, en dat mynen drukker de vyfde al begonst heeft. Dat is een salaytje voor Heerken Boulez met olie en azyn, of gelyk anderen zeggen: une sauce aigre & douce’. | |||||||||||||
XIIEdoch, hoe pittig sommige dier ‘Keuremensche’ anecdootjes ook zijn, laten wij onze ontleding voortzettenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||
Ernestus De Keuremenne schreef zijn zevenden Brief ‘op ons Casteel, den 8 December 1788.’Ga naar voetnoot(1) Hierachter nog een bekendmaking die mag aangestipt: Een fransch werk dat aanbeveling verdient, zegt hij, is het Projet de Bourg-Fontaine, 2 vol. in 8o, dat de Jansenisten heel en al ontmaskert, en leert klaar zien in het gekonkel waar men aan 't Seminarie-Generaal getuige van was. ‘Ik ben van veele versogt geweest, zegt hij, om dit werk meer gemyn te maken door de Nederduytsche Taal, en het zelve door eene verkorting aan een ieders gelegentheyd meer by te brengen. Ik wille met veel plaizier deez stuk ondernéemen tot onderstand van het Roomsch-Catholiek Geloof, tot onderrigting van myne mede-broeders, en tot schaamte van die de welke in dit ongodsdienstig project ingewentelt zyn, zullende volgens myne klyne bekwaamigheyd het zelve nae wynige weken van hier beginnen en aan het publiek gemyn maaken in eenen vol. in 8o’.
En zoo gaat hij over tot zijn achtsten Brief. - Ernestus De Keuremenne dateert dien ‘van den 23 April 1789’, en stuurt hem ‘tot alle Heeren die het aangaat’, met het tekstschrift, uit Cornelius Gallus. Eleg. v. 471: ‘Restat adhuc alios, turpesque revolvere casus, - alque aliquo molli pascere verba joco’. Hij gaat van blz. 119 tot 198. Luistert, hier is het begin. De inleiding diene tevens tot voorbeeld van Keuremenne's ernstigen stijl: De man legt nog eens zijn bedoeling onder de oogen: ‘MM. H.H., 't Is nu een jaar dat ik my bezig gehouden heb om Ul., naar een zeer scrupuleus onderzoek, aangaande het | |||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||
Babilon, haare leeraars en leerlingen te onderrigten. Het is zoo eene fenynige stigting, het zyn de schandelyke en valsche middels, die de klyn tyrannen van het Gouvernement gebruykt hebben om de zelve in voegen te brengen; het zyn de ongehoorde calomnien der Depeche-Makers, die zy tegen den clergé van Nederland, mischien den stigtigsten, den volmaeksten van de vier deelen des werelds, hebben derven uytbraken, om onder den schyn van beter zeden of reform het Geestelyk Orden ten ondersten boven te keeren, zyn leden te onteeren, en op deezers ruinen de ongeloovigheyd en ongodsdienstigheyd te stigten, “habentes speciem quidem pietatis virtutem ejus abnegantes” (2 Tim. 3): deeze zyn de beweeg-redens die my gebragt hebben, om zoo eene openbaare schriftuur te maaken van de boosheyd en onzeedbaarheyd van die mannen, die hun willen voor “verligte” en “christenen” uytgeven en in den grond zonder ligt en religie zyn... Wy hadden voorgaandelyk aan deze middels door verscheyde schriften, die met heldere redens en fondament-regels zoo van de natuurlyke als goddelyke en borgerlyke wetten ondersteunt waaren, de Depêche-makers tot de reden tragten te brengen en tot het goed orden; wy hadden de alderkragtigste vertooningen aan de Heeren Staaten gedaan en geprotesteert by het publiek; wy hadden niets het welk het Regt en de Constitutie toeliet veronagtzaemt, maar de passie en vleeschelyke begeerten, opgehitst door den geest van heerschappye, en lieten diergelyke beweegredens tot hun gemoed niet doordringen; 't was dan door stuurheyd, door bitterheden, door schande en met hun oogwit voor den weereld belaggelyk te maken, dat wy hun moesten beproeven en aanranden die door de liefde niet meer kosten getrokken worden, volgens het gene Horatius zegt: ridiculum acri fortius’. - En, zoo gaat Keuremenne voort, ‘'t is waarlvk door deezen laasten middel, dat wy ten tyde van het jaar die eylooze schole onder de voeten behouden hebben, die men onder regt van canons en bajonnetten, tegen de ordonnantie en leering van de H. Kerk wilde doen bloemen. Wy hebben dan deez beweenelyk voorwerp verheydelt, totdat zig in 't beginne van de maand Meert deezer jaare zyn Eminentie den Cardinaal Aartsbisschop van Mechelen met zyne suffragaane bisschoppen zig in cas gevonden hebben, om met meerder uytwendigheyd die Schole voor den heelen weereld bekend te maken’. | |||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||
Ja, Kardinaal van Franckenberg, onder den dwang en de uitdaging van het Landsbestuur van Brussel, was in den beginne van Meert 1789 in Leuven geweest om een onderzoek in te stellen nopens de leer, die de professoren aankleefden en voorhielden. Van eerst af bleek hun kwade trouw en tevens hun verdachte, en aldra zelfs hun heterodoxe leering. In Juni 1789 verscheen een breedvoerig verslag van zijne Eminentie, hetgeen tevens onderteekend werd door de bisschoppen van Antwerpen en Yperen, van Roermonde, Brugge en Atrecht, door den Aartsbisschop van Kamerijk, door de grootvicarissen van Doornik, door de oude Faculteit van godgeleerdheid van Leuven en door die van Douai. Paus Pius VI hechtte aan de Declaratie zijne goedkeuring, en sprak bij deze den lof uit van Kard. van Franckenberg om zijne godsvrucht, zijn iever en zijne geleerdheid. En hoe luidde het besluit? De geestelijke overheid hield de leering van het Seminarie-Generaal voor niet-orthodoxe, d.i. in strijd met de leering der Roomsch-katholieke Kerk. Welk was echter het antwoord des Keizers? Het ligt in zijn decreet van den 16 September 1789: ‘Wij verbieden dat men zich om de Declaratie van den Kardinaal bekommere. Gaat voort!’ - Ja, maar de volksgisting ging ook voort; de omwenteling lag bijna uitgebroed. En eenige weken daarna, op den 20 November, zoude een nieuw decreet verklaren, ‘dat het Seminarie-Generaal bij dezen afgeschaft werd’. - Edoch, wij loopen de gebeurtenissen vooruit; laten we tot den 8n Brief van Keuremenne terugkomen. Het zal echter zijn laatste zijn: ‘Ik gaan dan deez onz werk, het welk wy onder den titel van onze Heerdye in forme van Brieven uytgegeven hebben, door deezen agtsten eyndigen’... En, zegt hij tot de lezers: Overleest nog eens inzonderheid den 3n, den 5n en den 7n Brief: ‘Zij besluyten zekerlyk zoo veele zaken, die den eersten oogslag tot aan het begryp niet laten komen, dat ik van de zelve met Phaedrus mag zeggen: ‘Joculare tibi videtur.... Sed diligenter intuere has nenias, - quantam sub illis utilitatem reperies!’ Wederom verdeelt hij dezen 8’ Brief in drij deelen: Het I deel handelt over zaken ‘aangaande de Universiteyt’. De faculteiten van de rechten, van de wijsbegeerte en geneeskunde waren dan naar Brussel verplaatst, en te Leuven, was de pedagogie ‘het Verken’ in een brandewijn-stokerij verkeerd; ‘de | |||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||
Drij-Tongen’ stond open. ‘Divei’ was bewoond door militairen; het ‘Ste Anna-College’ was verhuurd; ‘Bay-College’ was afgebroken, en ‘Winkeli’ en het ‘Theresiaansch College’ waren tot vergrooting van het Babilon ingenomen. Oordeelt wat geharrewar dit alles in 't aloude Loven moest veroorzaken! En intusschen wat al knevelarijen, waar men de treffelijke borgerij mee lastig viel, als zij met het nieuw geslacht der Hoogleeraars niet wou te doen hebben! Het II deel onderzoekt nog eens wat er al in het Babilon omgaat. Ongelooflijke dingen, zou men zeggen, ware het niet dat alles met naam en toenaam, met plaats en datum wordt aangeduid, en ook door nog andere getuigen dan Keuremenne bevestigd wordt. De briefsteller vertelt ook wat in de eerste weken plaats greep, toen het bisschoppelijk onderzoek aanvang namGa naar voetnoot(1).. Wat me trof: Ik vind in dit deel nu van drij (zoogenaamde) medewerkers van Keuremenne gewag gemaakt. Eerst, op blz. 157, vernoemt hij Petrus Jacobus Elcke de quippe qui, die hem op 18 Meert 1789 zou geschreven, hebben, ‘dat er eenige lafhertige Abten waren, misschien 7 of 8, die, niettegenstaande de bisschoppelijke oppositie, hunne onderzaten naar 't Seminarie-Generaal gezonden hadden’. Keuremennne citeert dan den Abt van Diligem, den Abt van Floreffe, St. Foillain, Roeux, St. Guillain, Bonne-Espérance, St. Denis, St. Martin, Geeraardsbergen en den Prior der Regulieren van Oignies. Op blz. 161: Onder de wervers van de Satans-schole, zoo schrijft Keuremenne, zijn er drij die ik tot heden-toe gespaard | |||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||
heb, maar ‘ik moet ze nu nog vermaanen met zoo te meer drygementen van eenen zwaaren keur (hij zelf onderlijnt dat woord keur!), deeze ryze nog bedektelyk’... Dat zij voorzichtig wezen! ‘want al is 't dat ik deez werk sluyte, andere nogtans van de correspondenten zullen de zaak voltrekken. Wee hun van eenen Sincerus-tout-droit aan hun vodde te krygen of een Geerard van der Waarheden, want het zou daar nog anders gaan als zy van my zouden te verwagten staan: ik verzoek deeze schryvers nogtans, van hun te bepaalen volgens de regels die ik hun gegeven, en zelfs gevolgt heb’... Ei! Keuremenne, wat legt ge 't listig aan om de speurhonden te misleiden... maar... ja, de achtste brief zal de reeks sluiten, en Sincerus en Elcke en Geerard zullen de zaak voltrekken in twee-drij deelen van verzamelde stukken uit Keuremenne's lessenaar!
In het III deel schrijft hij als titel: ‘Wat nieuws verheugt het hert’. Hemel! Daar is verandering op handen... maar vooraleer afscheid te-nemen, bindt hij nog eenige aanhangers der josephistische bent aan de kaakGa naar voetnoot(1). En nu, zegt hij, ‘deeze Brieven hebben uytwerkzel gehad, het Babilon gaat vallen, murus Babylonis corruet!... Maar (dit voor zijn briefwisselaars), ik bezweere Ul. van nog in | |||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||
de zelve werkzaamheyl te blyven, en in de waarheyd aan uwe vrinden over te schryven al wat die eylooze schoole, dit cabinet van Satan in haaren doodstryd onderstaat door den iever van Z.E. den Cardinaal-Aartsbisschop’... Zie blz. 187. Het stuk was onderteekend: ‘Ernestus de Keuremenne, op ons casteel, den 23 April 1789’. Uit het bijvoegsel en de bekendmakingen knip ik enkel nog dit: ‘Het boek in den voorgaanden aangekondigt, is voltrokken onder titel: De Wezentlykheyd van het bewerp van Bourg-Fontaine verkort en verciert met eenige bemerkingen. Het loopt op 300 blzz. in 8o, en zal tegen half-mey of ontrent publiek zyn’. Hier weze ingeschoven een nota nopens een stukje, dat in mijn ‘Verzameling van Brieven’, vierden druk, achter den 8n Brief werd opgenomen; het heet: ‘Copie de l'Arrêt rendu le 13 Mai 1789 par le Grand Conseil Patriotique de Brabant, toutes les Chambres assemblées, contre le nommé Emmanuel De Cock, Pensionnaire et Greffier des Etats de cette Province’. Het stuk, 8 blz. in 8o groot, formaat en letter der Brieven, bevat 22 beschuldigingen; en ten slocte: ‘Pour réparation de quoi la Cour ordonne, que le Portrait en estampe de l'accusé soit transporté demain au champ patibulaire, dit Ternyvelt, sur la route de Bruxelles à Louvain, pour y être et rester suspendu à la potence la plus prochaine du pavé, depuis le lever du soleil jusqu'au plus haut point du jour, avec cette inscription en grandissimes caractères: Emmanuel De Cock, Archi-traître. Ordonne de plus.....’ en dan volgt ei wat moet weergegeven worden door den veroordeelde..... Waarna: ‘Ordonne aussi à l'Acteur d'agir sans aucun délai à charge du susnommé Pensionnaire Reniers (deze was pensionnaris van Leuven), et de tous autres complices des crimes de l'accusé’. Geteekend Keuremenne, Griffier. - Een spot- schimpschrift 'lijk al de andere. | |||||||||||||
XIIEdoch, we mogen de Brieven nog niet wegleggen: Keuremenne geeft ons nog een vervolg op zijn 7n Brief, en dit heet: Vervolg van den sevensten Brief, inhoudende de Reyze van den vriend en neve van den Heer Ernestus de Keuremenne, als getrouwen opzoeker en overbrenger der voorvallen in de tegenwoordige Tydsomstandigheden, gedaen uyt zyn Hotel..... binnen Brussel, den 1 Meert 1789 langs de steden van Aelst, Zottegem, Audenaerde en aengelegene plaetsen, tot en met den 20 | |||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||
der zelve maend, dag van zyne terug-komste in zyne oude woonplaetse. Tekst-schrift: Veritas odium parit: Waerheyd baerd Nyd. MDCC LXXX IX. Het stuk verscheen zonder naam of woonplaats van drukker. Het telt nagenoeg 28 blzz., en zet de paginatie van den 7n Brief voort: 119 tot 148: dubbel paginatie dus met den 8n Brief. En de inhoud? Het titelblad legt het reisplan voor, en op de volg. bladzijde luidt het: Na het verschijnen van mijn zevenden Brief ‘wekte de curieusheyd my op, om te gaen onderzoeken d.e uytwerkingen van de depêches van date 24 February 1789 aen de Bestierders van Gods Kerke, de Prelaten, en Oversten der bedelende Orders toegezonden, gebiedende op pene van verbeurte van hunne goederen, van de uy.roeyinge van hunne Orders, hunne studenten, die den cours van theologie niet hadden volbragt, te zenden nae het Gynaeceum, wiens ondergang niet alleen gedreygt wierd door de kloeke penne van Ernestus, maer wiens vernieting en afschaffing op handen was; ten waere men door duyvelsche ingevinge nog eenen middel had uytgevonden, om den mond van de Helle (zoo noemt men het Seminarie-Generael) nog niet te sluyten; doch deze dreygingen hebben alhier kleyne uytwerkingen op het gemoed van de minnaers van Gods Kerk gehad’. Zie blz. 121-122. Keuremenne was tevreden over zijn omreis. Men gevoelt dit bij het herlezen van het slot; hier is het: ‘Wy begaeven ons nae Loven, en vernomen hebbende, dat de wolven van den Herder aengetast en hunne muylen gestopt waeren, gaeven wy onze voldoeninge daer over te kennen door het drinken van den Pieterman. Den volgenden nagt begonnen wy de plaete te stellen en de presse te bereyden, 't welk wy op dry dagen voltrokken: den vierden dag deden wy de verbeteringe ofte correctie, en kwaemen met vyftig afdruksels nae Brussel, thien tot Loven gelaeten hebbende; terstond hebbe ik, met eenen expressen, vyf-en-twintig nae Aelst gezonden, om vyf aldaer te behouden, thien tot Gend te doen behandigen, en even zoo veel nae Audenaerde af te stieren: opdat alle de misslagen die ik hebbe aengehaelt, zouden verbetert worden. De naeste reyze zult gy my zien onder het kleed van eenen theologant, maer niet kennen, tot dat God de droeve troubels zal laeten ten eynde loopen, en de goede zullen geloont worden, zal ik myne penne niet wederhouden’. - | |||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||
Maar zou die Reyse wel het opstel zijn van Vanden Elsken? Wij twijfelen: naar den stijl te oordeelen meenen wij te zien, dat zij niet door hem geschreven werd... Dat de man medewerkers had staat buiten kijf... Hiermede sluiten wij het overzicht zijner acht Brieven... Doch eer we verder gaan, wilt ge weten, hoe die Brieven door de eenen vervloekt en door anderen gevierd werden? Keuremenne zelf stipt dit hier en daer wel eens aan. Men zat hem als razend wild op de hielen, men wou kost wat kost hem in de ijzers klinken. O die venijnige penne! Vanden Elsken was Keuremenne... en daarom die overval in zijn college, later in St. Truiden... En intusschentijd jubileerde het volk. In den 8n Brief komt daarover in 't 3e deel een bladzijde voor (blz. 174), die smakelijk doet lachen: Hoogleeraar Marant, een van Keuremenne's slachtoffers, zendt een Duitsch naar St. Truiden om den 7n Brief te koopen. Maar daar gekomen, heeft hij des schrijvers naam Keuremenne vergeten... toen men hem toevallig noemt: ‘Ja, 't is die boek dien ik moet hebben! Wat is Marant boos op dien auteur! Ik heb er hem over in gramschap gezien gelijk een' hond! Hij heeft me gezeid, dat het Gouvernement als vlam en vuur tegen hem is; dat hij het ruine van die schoon school is; hij is reeds grijs geworden van colère’. Hoe jammer!... En intusschen jubileerde het volk, zeide ik. Keuremenne, op die zelfde bladzijde, vertelt, hoe een koopman in snuif, in de Schipstraat tot Loven, boven zijn deur een uithangberd doen hangen had: In den keurman van snuif en rooktabak...... En, o schelmstuk! pas was het geschied, of de man krijgt van hooger hand het bevel: ‘tusschen de 24 uien, het uythangberd in te trekken!’ - ‘Wat moeten mijn schriften hun toch op de maag liggen!’ zei Keuremenne... En inderdaad, 't was zoo: Maar toch zou Keuremenne ‘de Satansschole’ overleven! | |||||||||||||
XIVWe zeiden dan: zijner acht Brieven. Keuremenne zelf aanzag die acht als 'n eenheid, als geschreven voor bepaald een zelfde doel en op een zelfden toonGa naar voetnoot(1). Dit blijkt uit aanhalingen, welke | |||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||
wij hooger-op inlaschten. Pelckmans ook, meen ik, schijnt van dat gedacht. Dat men echter van zin geweest is nog een negenden Brief gereed te maken, lijdt geenen twijfel. Dit blijkt uit een stuk, dat onze betreurde vriend Edw. Van Even zaliger ons in den tijd mededeelde, en dat in den Spectateur Universel (van Leuven, nr van 20 Dec. 1789) voorkwam: ‘Sedert den 8n Brief van Keuremenne is dit werk door de intriguen van die van den slinken vleugel komen te staeken. Het waer jammer, dat onze Naerkomelingen van alle die geschiedenissen geen kennisse zouden hebben. En om dat'er niets zoude verloren gaen van alle heymelyke truken van de géene die den onderganck der Patriotten gezworen hadden, zoo verzoekt den drukker Josephus Michel, tot Sint-Truyden, aen alle de geene die nog zouden eenige voorvallen weeten, die ons niet by tyde zyn bestelt, van dezelve maer af te zenden om dit werk te voltrekken. Den drukker heeft nog een deel fyten in schrift, die tot heden aen de waere Patriotten nog onbekent zyn, hetwelk zal dienen om den negensten brief te vervolgen tot dat wy komen aen den Triumph van Keuremenne, waer van de plaeten al gereed zyn’. Wij gelooven echter niet, dat die negende Brief ooit verschenen is. Maar tal van andere schriften zond Keuremenne nog de wereld in: A. stukken die hij zelf had opgesteld; doch ook B. stukken die hem onder de hand waren gevallen, en die hij geschikt achtte om samen met zijn eigen werk uitgegeven te worden. Het zijn al vlugschriften, soms maar eenige bladzijden groot.
A. Door hem opgesteld: ‘Staat van het Seminarie-Generaal van Weenen, en een Beschryf van den Staat van Duytschland aangaande de Reli- | |||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||
gie’. Opgedraagen aan die Heeren Theologanten, die, zedert half September déezer jaare, het Sem. Gen. tot Loven vervult, maar wynige dagen daar naar, verlaaten hebben, door Ernestus De Keuremenne, 1 November 1738. MDCC LXXX VIII; 28 blzz.Ga naar voetnoot(1). Keuremenne wendt zich eerst tot de Theologanten, en looft den moed welken zij aan den dag gelegd hebben door het moderne Babilon te ontvluchten: ‘Er bestaan beweegredens genoeg om dusdanige school te verlaten, te verachten en te vervloeken’; zoo spreekt hij, en haalt dan hooggezaghebbende menschen en instellingen aan, die zijn woorden staven. Men legt er zich in dat leuvensch Babilon op toe, om na te apen wat er gebeurt in de Seminariën-Generaal van Gratz in Stiriën, van Olmutz in Moravién, van Paviën in 't hertogdom Milanen, van Pest in Hungariën, van Praag in Bohemen en van Inspruk in Tyrol. En, zegt hij, om er u een staal van mee te deelen, geef ik u te lezen (cfr blz. 11) den Brief van eenen Religieus van St. Franciscus, Piofessor in eene Academie van Tyrol... van den 17 Sept. 1788. Ernestus teekent ‘Op ons casteel... den 1 November 1788’. Van wien nu die Brief ook voortkome, uit de studiekamer van Keuremenne of uit de celle van den Franciscaan, om het even! Zeker toch zijn de nota's van Ernestus: 't Zijn meestal toepassingen op ons Vaderland. Ei! als men nagaat wat er toen in de oostenrijksche monarchie omging, wat al ongebondenheid en schandalen alginder uitbroeiden onder de bescherming van wet en gezag; wat lage en bedorven listen gebruikt werden om het volk te bederven; en als men nadenkt, dat met helsche sluwheid aldaar beraamd werd wat men in België zou probeeren, of liever met geweld zou doorvoeren, dan verwondert ons niet, ik zal niet zeggen, de strenge en ruwe taal van een Keuremenne, maar ook niet het hertig verzet van ons volk. Aldra met naar de wapens te grijpen, zal dat volk gebruik maken van een ontegensprekelijk recht. Als een volk immers geen ander middel meer heeft om zijne rechten, zijne vrijheden en zijn bestaan te verdedigen, dan is het in rechte een ver- | |||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||
drukkende en tyrannische regeering omverre te werpen: dit is de gewone leering der godgeleerdenGa naar voetnoot(1). - Wat de bent van Joseph II voor België in het schild voerde, bleek zonneklaar, en ook waarom men zijn plakkaten alginder eerst had uitgevoerd: dit was geen raadsel meer. Men was in November 1788 alreede. ‘Gelieft altyd wel indagtig te zyn - zoo annoteert Keuremenne op blz. 22 zijner brochure - alsdat het plan van het reform zoo in het geestelyk als weerelyk geweest is, niet voor een ryk alleen, maar voor alle de landen van zyne Majesteyt Joseph II; dat alle placcaarten die in Duydsland geweest zyn, gedestineerd waaren ook voor ons land; dat men alle die placcaarten eerst in Duydsland uytgegeven heeft, omdat het volk aldaar de slavernye gewoon is, en dewelke met onze vryheyd niet overeen komende, hier te veel tegenstryd zoude gevonden hebben; en dat zy ons zouden konnen voor ongehoorzaam en rebellen uytgemaakt hebben, gelyk'er al in eenige Depêchen gestaan heeft, als wy die placcaarten, gelyk de Duydschen, niet en zouden aangenomen hebben’.
- En waarom dan dezen Brief van den Franciscaan ingelascht? - ‘Men ziet dan in déezen Brief de uytwerkzels van die vermenigvuldigde Placcaarten. Gelukkig zullen wy zyn, is 't dat wy, door déez droevig exempel aangeport, de zelve hier konnen beletten’. En op het einde van dien Brief voegt er Keuremenne nog 'n nota bij, die niet enkel door de lezers van toen, maar ook door die van heden mag in aandacht genomen: ‘Als men heel die goddeloosheyd verzamelt ziet (gelijk b.v. in dien Brief, wil hij zeggen) men zoude bynaar genegen zyn om alle punten in twyffel te trekken. Dog alles kan men ten deele vinden in de Placcaarten van dien tyd en de genoemde Gazetten: dat zulke mishandeling in dien tyd den zelven indruk niet gedaan en heeft gelyk het misschien tegenwoordig zal doen, als men alles verzamelt ziet, is, omdat men dan en dan maar een puntje van reforme en hoorde, en misschien omdat men de onbehoorlykheyd nog niet al te wel en kost gelooven, | |||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||
al is 't dat de placcaarten van tolerantie en van de kerkhoven, sepulture, enz. daar licht genoeg toe gaaven’. Zie blz. 24, loc. cit. Edoch zoeken wij verder naar Keuremenne's vlugschriften; een dezer is nog: | |||||||||||||
XV.B. Verhael van de manire, hoe den Pensionaris Van Schel, De Cock, Reniers en den Borgemeester Beekman du Vieusart, de Staaten hebben mynen te verlyden den 22 Januari 1789 (te Brussel). Door Ernestus de Keuremenne. Dit stuk telt 6 blz. Om het wel te verstaan, herinnere men zich eenige feiten uit de geschiedenis van toen: Joseph II had door gedeeltelijk toegeven in 1787 verkregen, dat de subsides door de Staten gestemd wierden; maar van het afschaffen van 't Seminarie Generaal en van 't intrekken zijner voorschriften nopens den eeredienst wilde hij niet weten. Zelfs koesterde hij niet al te geruststellende inzichten: het oostenrijksch leger alhier kreeg versterking, en met het bevel er over werd belast een ruw en barsch veldheer Richard d'Alton met name. De man gebruikte geweld en te Leuven en te Brussel en te Mechelen; maar toen de Staten, den 21 November 1788, vergaderden, weigerden de afgeveerdigden van den Derden Staat de gewone subsidiën te stemmen. Ook in Henegouwen hadden de afgeveerdigden even kranig gehandeld: zij, zij volherdden... Die van Brabant echter kwamen later op hun besluit terug, toegevend lijk zij deden, uit schrik voor de bedreigingen der Regeering... Keuremenne verhaalt in deze eenige bladzijden, tot welke schrikaanjagende middelen de Regeering overging om de Staten te vergaderen. Het stuk is geteekend D.K., maar de titel drukt in volle letter: door Ernestus de Keuremenne. Dit vlugschrift bevat nog: 1) op blz. 6, in rijmen: Smeekschrift van die goede luyden van Schaerbeek binnen de kuype van Brussel, aen den roem-ruchtigcn Jongen Ernestus de Keuremenne, onder d'hand-haevinge van d'Heer Sincerus-Tout-Droit. Het dichtstuk is van weinig belang; het draagt noch datum noch schrijversnaam, doch mag wel toegeschreven aan Keuremenne. Hetzelfde moet gezeid van een tweede dichtstuk: 2) De Wytberuchte Universiteyt, het Genecht ende het Volck van Schaerbeek wettelyk verzaemelt, heeft in pleno geresolveert, gedecreteert etc. etc. | |||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||
XVITot Keuremenne's schriften behoort ook ‘Omstandig Verhael van de injurieuse Gevangenisse van den eerweerdigen Heere J.J. Vanden Elsken op den 14 Junius M DCC LXXX IX, voor gevallen buyten, en des selfs ontzet binnen de stad Sint Truyden, onder by-schrift: Considerat peccator jusum et quaerit mortificare eum. Dominus autem non derelinquet eum in manibus ejus. Den goddeloozen loert op den rechtveerdigen, en zoekt hem te dooden; maar den Heere zal hem in zyne handen niet laeten. Ps. XXXVI, 31-32. - Tot Brussel, uyt de drukkerye der vry Brabantsche Provincien. MDCCXC. - Dit stuk beslaat 30 blz. van een brochure die er 40 telt. Vanden Elsken, sedert den aanslag op zijne vrijheid te Leuven, verbleef te St-Truiden, bij de religieuzen van den 3n Regel, genaamd Steenaert. Dit was aan de ooren zijner vijanden geraakt, en nu werd beraamd: Hoe zullen wij den man in onze macht krijgen? Dat St-Truiden buiten Brabant lag, scheelde hen weinig. De 1e afdeeling van 't verhaal luidt: Samenrotting tegen den eerw. Heer Vanden Elsken. Laten wij hier de inleiding van die 1e Afdeeling overschrijven: Convenerunt in unum adversus Dominum. P.S. II, 2. Zy zyn tegen den Heere by-een-vergadert. - ‘Het is onnoodig den lof en de uytwerksels van de vermaarde- en welbekende Brieven onder den naam van Keuremenne in het licht gegeven, hier op te helderen, terwijl dit papiere canon zoo deftig tegen het Seminaire Generael van Loven heeft geschooten, dat nog Keyzerlyk Canon nog Bayonnetten met al hun geweld dat Canon hebben konnen overweldigen: dit is de keyzerlyke insichten zoo sterk te gemoet gegaen, dat er die onzydig wilt oordeelen, bekennen zal, dat de kracht van het poeder in het zelve los gebrand, zoo veel te wegen gebrocht heeft, dat alle welpysende ouders hunne kinders uyt die perykeleuse leering hebben wederhouden, en terwyl de getuygen van den gesworen vyand van Keuremenne, selfs gegeven de kragtigste preuve is, zal het genoeg zyn de woorden te herhaelen, die den gewesene Minister tot Heverlé, op het casteel van den Hertog van Aremberg, tot lof van dese Brieven gesproken heeft, seggende: Ce bougre de Keuremenne est la ruine totale du Séminaire Generael; ce malheureux fanatique nous jette plus de pierres sur un jour, que nous pouvons ramacer sur deux mois, etc. Den donderschen | |||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||
Keuremenne is het geheel ruïen van het Seminarie-Generael; den ongelukkigen fanatiken werpt ons meer steenen op éénen dag als wy op twee maenden konnen opraepen. - Hierom den Minister, beneffens het Gouvernement hebben alle mogelyke middels uytgepyst, en nagels zoeken te smeden, om dit geweldig papieren canon konnen te vernagelen, en om den subtielen schryver zyne pluymen lonte uyt de hand te rukken, en terwyl den eerweerdigen Heere Vanden Elsken, lector in het Atrechtcollegie en in geheyligde bediening van het Begynhof tot Loven, op enkele suspiciën als schryver van dit werk verdacht was, heeft men aen zyne geruste bediening tot Loven beginnen laegen te leggen, zoo dat hy de listen door eenen loosen vond heeft moeten zien te ontspringenGa naar voetnoot(1): zooals breeder door andere schryvers is bekent gemaekt. Terwijl deezen weerdigen man zijne geruste wooning tot Sint Truyden in het klooster van Steenart hadde verkoozen, bleef het opgemeld canon met groot succes tegen het Seminarie-Generael donderen, zoodat het Gouvernement niet eens heeft getwyfelt den gezeyden Heere tot Sint Truyden op syne ruste te stooren’. - In de 2e afdeeling wordt verhaald, hoe hij gevangen wordt: Op den 14 Juni was hij naar de abdij van Mielen geweest, een half uur boven St-Truiden gelegen; in den avond, rond 8 uren terugkomend met een vijftal vrienden, werd hij door Siaens, den onderschout, en zijne provoosten overvallen en gevangen naar de stad geleid; - en dan, in de 3e afdeeling, vertelt de schrijver hoe hij door het volk verlost werd, en door de juichende menigte naar Steenaert vergezeld.Ga naar voetnoot(2) Z. Bijlage IV. | |||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||
In dezelfde brochure volgt op blz. 31: Grondhertige Dankplicht aen alle wel-meynende inwoonders der stad Sint Truyden door den eerweerdigen Heere J.J. Vanden Elsken, voorgedraegen over het gelukkig ontzet van zyne injurieuze Gevangenis voorgevallen op den 14 Junius 1789, onder by-schrift: Dirupisti vincula mea: tibi sacrificabo hostiam laudis: Gy hebt myne banden gebrooken: aen u zal ik opdraegen een lof-offer. Tot Brussel, uyt de drukkerve der vry Brabantsche Provincien. 1790. Het is een dichtstuk van wat meer dan 4 blz. Het is opgesteld heel en al in den trant van den tyd, och ja... maar nog al vloeiend. Ik meen dat het zal volstaan, er eenige regels uit over te schrijven. - In den beginne verhaalt hij, hoe 't kwam dat hij naar St. Truiden uitweekGa naar voetnoot(1): Ik was tot Leuven, zegt hij,
‘Ik was in 't weerdig ampt om 't ziel-brood voor te snyden
Aen Begga's zuyver schaer: in deeze bezigheyd
Komt druk en stoort de vreugd, want dees wierd my benyd:
Aen veel was ik verdacht, die wisten kwaed vermoeden
Op reden zonder grond in 't nydig hert te voeden:
Straks kreeg ik eenen roep, moest naer een zieke gaen:
Men zag ontrent myn deur een bende fielen staen.
Recht mynden zy het stuk: zy zochten my te vangen
Om my nog diën nacht in boeven vast te prangen;
Maer... 't is hun niet gelukt, al deeden zy hun best:
Zy dringen in myn woon; den vogel was van 't nest:
Den aenstoot van die druk gelukkig ben ontkomen.
Den luk wierd door den Heer aen hun gedacht benomen,
Omdat het heylig ampt des priesters wierd ontrust.
Naer deezen druk met vreugd, zocht ik een ander kust.
| |||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||
Sint Truyden was de plaets die ik hadd' uytgeléezen. Myn rust en woon voortaen op Steenart moeste wéezen’.
Daarachter, op blz. 37, volgt dan het Smeek-Schrift van den eerw. Heer Vanden Elsken aen m'Heeren de Staeten van Brabant in hunne generaele vergaedering... en tevens de: Declaratie van Petrus Josephus Huybrechts, portier van het AtrechtscollegieGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||
Wat in zijn smeekschrift wel mag aangemerkt worden is de eerste regel: ‘Joannes Josephus Vanden Elsken, “priester van Vorst, cuype der stad van Brussel, lector van 't Collegie van Atrecht te Loven, en doende de pastoreele bedieningen in 't Groot Begynhof der voorzeyde stad, heeft de eer... enz.’ Men zal zich herinneren, dat we in den beginne onzer verhandeling opgaven Alsemberg als Vanden Elsken's geboorteplaats. Priester van Vorst: die woorden mogen doen gissen, dat | |||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||
de familie, op het oogenblik waarop hij schrijft, naar Vorst verhuisd was... Nu, hooger-op deelden wij mede, hoe men den aanval tegen den lector van 't Atrechts-college gepleegd had; nadat Vanden Elsken dit in zijn smeekschrift had herinnerd, gaat hij voort: ‘Dien toeleg is onbetwistelyk eenen meest vraekroependen inbreuk aengedaen aen de Bleyde Inkomste, en versoekt onophoudelyk herstelt te worden, voor zoo veel te meer dat den zelven De Burleus om de eerloosheyd van synen handel krachteloos te maeken, derft beleenen den geheyligden naem van Syne Majesteyt, zeer zekerlyk onbekwaem van te beveelen oft te beproeven geweld-daedige heylig-schendingen, en in 't tegendeel beryd om wreedelyk te straffen den géenen die zoude kwetsen de eerbieding schuldig aen den Koning der koningen. Het is om die hersteltenis te bekomen, dat den vertoonder, uyt kragte van den 24 Art. der Constitutie, derft synen toevlucht neémen tot u Lieden m' Heeren als tot de waere vaders van het Vaderland, tot de verdedigers der verdrukte inwoonders, boven al in 't geval alwaer de Constitutie uytvaeren ten hunnen voordeele, en maekt van déeze verdediging eene geheyligde plicht. - U Lieden ootmoedelyk versoekende van de middels werkstellig te maeken, de gene U Lieden kloeksinnigheyd zal oordeelen de betaemelykste om te doen ophouden de ongehoorde vervolgingen tegen den suppliant, en ingevalle men hem pligtig bevond van eenig feyt, men des zelfs proces doet aenstellen voor wettige en competente rechters’. | |||||||||||||
XVII.In de bladzijden die voorgaan, hebben wij, naar we meenen, al de schriften ontleed, of althans opgenoemd, welke met zekerheid aan Vanden Elsken worden toegeschreven. Heette de man eerst al Joannes, dan Ernestus en wat weet ik! die naam deed echter weinig ter zake. Och! de pen brengt dikwijls uit wat het hert besluit! Er was toch maar één Keuremenne! Het moet nochtans gezeid: daar zijn eenige vlugschriften, waar men met zeketheid niet van zeggen kan, dat zij bij hem thuis behooren. Had hij schrik er het vaderschap van op zich te nemen? Achtte hij het geraadzaam de snuffelende jachthonden op een valsch spoor te lokken?... Doch dat die schriftjes overal en altijd trouw gezelschap houden, en hand in hand, zou ik zeggen, tot ons gekomen zijn met andere, welke hij met zijn | |||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||
eigenaarszegel merkte, ziet, dit doet nadenken... Zouden zij ook niet uit Keuremenne's werkhuis komen? Over soortgelijke schriften zeggen wij dan een woord in de volgende bladzijden.
In meer dan één verzameling van Keuremenne's stukken - al zeker in drij verschillende die mij onder de hand vielen, - vond ik mede opgegeven: 1. Copye uyt eenen Brief van Geeraerdsbergen: Schimpschrift van 3 blz. met betrekking tot de mijtering van den Prelaat Van Havermaet, een aanhanger van 't oostenrijksch Bewind en van het Seminarie-Generaal. De stijl gelijkt fel op Keuremenne's stijl; het stuk draagt echter geen schrijversnaam. 2. Daarna een brochure van 40 blz. Daarin komt voor: a) Copye van eenen Brief, heden toegesonden aen den wyt vermaerden Heer Boulez, Canoninck van de Cathedrale Kerk te Gend. Een stuk van 5 blz. Het past wel bij Keuremenne's Brief aan M. Boulez, op den 20 Sept. 1888. Het begint als volgt: ‘Ik hebbe vernomen, dat Ul. in Brieve-wisselingen getreden zyt met den Heer Ernestus de Keuremenne, ende alsoo het my tot hier toe niet mogelyk en is geweest, zyne woonplaetse te ontdecken, neemt dog niet qualyk af, dat ik de vryheyd gebruyke Ul. te versoeken, van aen den geseyden Heer Ernestus de Keuremenne, Ul. alderbesten boesem vriend, te willen schryven, dat het eyndelyk waer is, tot groot genoegen van alle eerlyke lieden, dat d'Heer Guillielinus Janssens verlost is uyt den kercker... enz...’ Dit stuk was onderteekend ‘Jonas in den Walvis’. Loven, den 16 December 1788. Aard en stijl doen op Keuremenne denken. Ja, het schijnt me van hem te zijn. Daarop volgt, op blz. 5: b) Brief van den Heer Gerardu, eertijds Lector in het hollandsch, daar naar in Divcei Collegie, jongst Onder-Directeur in het Seminarie Generael tot Loven. Als inleiding, een briefje van den uitgever (Aken, 2 Febr. 1790) aan den overzetter; waarop het antwoord van dien vertaalder (Maestricht, den 12 Februari 1790) aan den uitgever. - Daarna volgt dan eigenlijk de: Brief van den Heer Gerardu... enz...: geschreéven aan zyne ouders, eerst uit het Nederduitsch in het Fransch overgezet, en nu uit het Fransch weder in het Nederduitsch overgesteld met aanmerkingen, vermeerderd door eenen vriend van den Heer de Keuremenne. | |||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||
Die gecommentariëerde Brief begint op blz. 7 tot 28. Hij draagt geen schrijversnaam. Hij commentariëert Gerardus' brief op dezelfde wijze als er gedaan werd met een schrijven van ‘Heerke Boulez’, dat wij hooger-op aanstipten. Onwillekeurig denkt men dan op 'n vergelijking, en besluit men: ja, dat verraadt den trant van Keuremenne! Inderdaad voor ons staat dit vast: Nog een van Keuremenne's zweepslagen!..... Maar 't gaat soms wel over zijn hout. Ruw en ruw is twee,..... en daarbij nog, er zijn van die potjes, welke men best altijd gedekt laat. Op blz. 29 begint dan het Waeragtig Verhael van het geene voorgevallen is in het Aerts-bisschoppelyk Seminarie tot Mechelen, sedert den 24 Juli tot den 2 Augustus 1788, dag der uytwerkinge van het vonnis tegen de theologanten etc. etc. Het gaat tot blz. 36, zonder schrijversnaam. Nu volgen Verscheyde Voorvallen, op blz. 37-38, zoogezeid nieuws uit St. Truiden en uit Luik... Eindelijk ook een Bermhertige Treurklacht van de Lange Jennemie onder de Sin-spreuk: Versa est victoria in luctum. II Reg. 19... en daarbij de beeltenis van Lange Jennemie van Loven. Het treurdicht is onderteekend Theysbaert.
3. Een derde brochure die 'k in die verzameling aantref, heet Brief van Sincerus Tout-Droit aen d'Heer Ernestus de Keuremenne. Hij dateert uit Brussel, den 1 Dec. 1788, en beslaat 5 blz. met een portretje van ‘den Nieuwen-gebóoren Keuremenne’. Bitsig, bitsig!... Vroeger nog is Keuremenne met Sincerus-Tout-Droit in briefwisseling geweest. Ziet even den VIIen Brief, derde deel, XII, of blz. 93 van Keuremenne's Tweede Deel. Ik lees daar: ‘Ik heb eenen Brief gezien van Brussel door Sincerus-Tout-Droit aan my geaddresseert in welken den auteur verscheyde slibberagtige zaaken verzaameld: Het schynt als dat een ieder zig wilt moyen met mynen naam te verbryden’. - Voor mij geen twijfel of dit stuk is van Vanden Elsken zelf: hij is de Sincerus-Tout-Droit. Die naam paste terdege voor den man! Maar wil Vanden Elsken doen gelooven, dat Keuremenne en Sincerus-Tout-Droit twee verschillende personen zijn? Zoo het maar één en dezelfde persoon, namelijk Vanden Elsken is, dan handelt hij nog eens zoo, meen ik, om alle vermoeden van zich af te keeren. Maar zal het gaan? - En ten 2e, doet hij het misschien, om derwijze zonder stoornis sommige echt vreeselijke | |||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||
personaliteiten te kunnen drukken. Maar de stijl... ei! verraadt de stijl den man niet? Dit moet ook gezeid nopens het tweede stuk in deze derde brochure: Smeek-schrift van de publieke dogters der stad Brussel over het verplaetzen der Universiteyt van LovenGa naar voetnoot(1). Het wordt opgedragen aan Z. Exc. Mijn Heer den Graaf van Trautmansdorff, volmachtig Minister voor het Gouvernement-Generaal der Nederlanden, enz. - Het stuk gaat van blz. 7 tot blz. 14. Het is een herdruk, zegt de anonieme schrijver, ‘van vóór dat die dry Faculteiten tot Brussel gestelt waeren. Het heeft my goed gedogt van het met deézen tyd nog eens publiek te maeken met de volgende feyten, op dat een ider zig zoude kunnen verzekeren van de veyligheyd der Verthoonderssen volgens hunne beloften, en van de zeedbaerheyd der Professoren en Studenten van die Trautmansdorffsche Universiteyt’. Treden wij hier in geen uitleg. Afschuwelijke dingen! Ik zei daar: anonieme schrijver, ja, maar toch geen vreemde schrijver. Het is ontegensprekelijk, dunkt me, de stijl van Vanden Elsken. Is 't niet droevig wanneer men zulke dingen als verweerschrift, als bewijsstuk eener goede zaak moet inroepen? Het geeft zeker geen hoogen dunk van de toenmalige maatschappij. - De brochure eindigt met twee bladzijden fransche rijmpjes.
4. Een vierde brochure van 13 blz. heeft voor titel: Copye van eenen Brief uyt Loven, van den 15 Meert 1789, aen d'Heer Ernestus door Petrus Jacobus Ecke de Quippe-quiGa naar voetnoot(2). Drukk. tot Brussel, uyt de nieuwe Drukkerye van Hunneprik, scheef over den Wollen-Driesche Toren; 13 blz. Dit stuk, over 't algemeen ernstig van taal en trant, spreekt den lof van den Kard. Aartsbisschop, die zich vernederd had om naar Leuven te komen, en de visu en de auditu de heeren Professors aan 't werk te zien. Het tweede gedeelte onderzoekt het gedrag van eenige abten - ‘hunne schandelyke geveynstheyd’ - die hun studenten naar Loven zonden..... doch hij looft, en te rechte, den Pater Provinciaal der Capucienen, die naar de pluimstrijkers der Regeering niet luisteren wou, en daarom ook ‘des anderendaags met twee provoosten | |||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||
tot aen de grenzen van het land van Luyck geleyd wierd’; en zoo gaat de schrijver voort: ‘Den zelven dag hebben zy tot Perk de suppressie aengezeyd, om dat de Novitien hun tot het Babilon niet en wilden begeven’. Het slot der brochure verhaalt hoe het reeds met velen verging, die zich als handlangers der Regeering aanstelden in 't verkoopen en inpalmen der kloostergoederen. Wie is nu die Petrus Jacobus Ecke de Quippe qui? Is het Keuremenne, nog eens verdoken onder dien deknaam? Ja, 't stuk is heel en al in den zin van Keuremenne's schrijven opgesteld; ge vindt er zelfs woordvormen in die, als elligt = helft, op blz. 13, in de alsembergsche streek thuis hooren; maar de wijze waarop hij zelf over Keuremenne (op blz. 9) spreekt, en dan de stijl, o! Keuremenne schrijft doorgaans zóó goed niet! doen zeker twijfelen of Petrus Jacobus hier voor Joannes Jos. Vanden Elsken mag optreden. Ik twijfel er aan.
5. Een vijfde vlugschrift, dat ik insgelijks met Keuremenne's Brieven ingebonden vind, is: Waere Grond-regels van de Constitutie der Catholyke Kerke, tegenstrydig aen de hedendaegsche verwostende aenmerkingen der Kerk-regéring ende wettige regtsgeleertheyd, cpgedraegen aen den Heer Ernestu: de KeuremenneGa naar voetnoot(1)... Titel-schrift uit Math. 28: My is alle magt gegeven enz. Drukk. Tot Roomen, uyt de pauselyke drukkerye. 1790; 46 blz. De brochure begint met 'n ‘opdragt aen de Heeren Joannes en Ernestus de Keuremenne’, en daarin, op blz. 3, lees ik: ‘'t Is waer, en ik moet het met weenende oogen zeggen: by nae geheel de geestelykheyd was in 't begin oft bedrogen of verleyd in deeze nieuwigheyd zoodanig, dat deeze goddeloose school in voegen gekomen was en in stand bleef’. Doch daar stond Keuremenne op, ‘aen wie het geheel land moet toeschryven den ondergang van dit rampzalig uytvindzel (Seminarie-Generael): en op den zelven tyd de herstellinge van de oud-beroemde Universiteyt van Loven. Uwe Brieven, Mynheer Ernestus, zyn hier van een klaer en onwederleggelyk bewys | |||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||
(zonder van uwe andere schriften te melden betrekkelyk aen deez materie)... Den Onvergelyckelyken Godsdienst is nu in voegen gelyk 't te vooren geweest is!’ (Jaarschrift 1790). Maar is die brochure wel van Keuremenne? - Het is waar, ik zag die in al de verzamelingen zijner schriften opgenomen, maar zoude hij zelf dan die loftrompet opgestoken hebben, welke men in voorzeide opdracht hoort tuiten? Wat er ook van zij: hier is even de lofspraak in de Opdragt aen de Heeren. Joannes en Ernestus de Keuremenne: Geheel het land erkent u ‘voor een oprechten Roomschen Censor, aen wie niets, het welk het gemeyn konde bederven, ontsnapte, om in 't licht te brengen tot verdelging van die goddeloose school met geheel haeren aenhang opdat een ider zig zooveel te gemakkelyker mogt bevryden van het bederf. - Niet tegenstaende alle het goed, dat hier uyt voortquam, ende het quaed dat hier door belet is, wierd gy ondertusschen, Mynheer, by zommige gehouden als eenen eerschender; dog de wederlegging die gy dees aengaende gegeven hebt, dede genoeg zien, hoe zuyver uwe intentie was, hoe rechtveerdig uwe berispinge, met de welke gy geheel den aenhang van die zielverdervers ontdekte; hoe loffelijk uwe handelwyze, met de welke gy zonder ophouden quamp te roepen als eene trompette, en uwe stemme verhefte om aen dit verdervende volk hun schelmstukken te doen zien, en om de onnoozele en eenvoudige daer van zig te doen wagten’. - En daarachter wordt zijne penne vergeleken bij de trompet van Jericho, welke de muren heeft doen omvallen... Noteert, dat de man die zelfde figure en vergelijking gebruikt in het hekeldicht, dat het 1e deel van Keuremenne sluit (8 Dec. 1788). Het mag doen nadenken. Dit stuk is in ernstige taal opgesteld. 's Schrijvers doelwit was tegenover de dwaalleer, die toen in 't Keizerrijk ten trone zat, de waarheid te verdedigen, de reine waarheid, geput uit de onbedorvene bronnen der Kerk.
Zoude ook van Keuremenne niet zijn: Den wensch van het Capittel... opgedraegen aen den Uytmuntensten Heer Cardinael Aerts-Bisschop van Mechelen, voorstellende, naer alle die verdrukkingen gedaen aen de Kerk, haeren aenstaenden ondergang in Nederland? Met korte bemerkingen op ieder Verhandeling. Tweeden druk, merkelyk vermeerdert en van verscheyde drukfauten becorrigeert. Tekstschrift: ‘De stem is in Rama gehoort, veel geween en gekerm: Rachel beweende haere kinde- | |||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||
ren’. Matth. cap. 2. Tot Maestricht. Is te koop tot Brussel, by P.J. De Haes, drukker op de Kieke-merkt, 1790; brochure van 69 blz. - Het laatste gedeelte (van blz. 51 tot het einde), een gevolg of vollediging er van, heeft voor titel: Korte Uytlegging der Vraeg: Waerom word tot Loven zoo eene ruyme leerschole opgeregt? (Text-schrift): Zy hebben binnen Jerusalem eene oeffen-plaets gebouwt naer de wetten der heydenen. I Boek der Mach.. Uyt het Latyn overgezet. 1790. Deze brochure staat vermeld op de lijst van een negental schriften van Keuremenne, voorkomende op blz. 210 van Sincerus-Recht-uyt 's II tome, uitg. van 1790. - Ik beschouw ook dit schrift als zijn werk. Welk is het doel van den schrijver? Zich tot Franckenberg wendende, schrijft hij: ‘Op dat wy dan door geen wytloopig treur-schrift uwe Uytmuntendheyd beswaeren, hebben wy voorgenomen den staet der Nederlandsche Kerk, zoo schandelyk verdrukt, in het kort en met eerbied te verhaelen, op dat wy, voor zoo veel in ons is, het gemoed van uwe Uytmuntendheyd bewegen, dat zy door den H. Stoel van Petrus oft door eene Kerkvergadering te houden binnen het Land, ofte door eenen anderen kragtigen middel die bedroefde Moeder te hulpe komt’ bl. 3. Daarop geeft de schrijver dan, bij wijze van vragen, eene reeks feiten of stellingen op, waardoor de Regeering zich tegen bezondigd heeft. En bij elke opgave volgen tal van ‘bemerkingen’ of nota's, ontleend aan de kerkelijke geschiedenis of aan den Bijbel. - Dat dit boekje bij zijn verschijnen eenl practisch en leerrijk boekje mocht heeten, ja voorzeker! Nu nog levert het belang op, want vele der verhandelde kwesties komen heden op deze of gene wijze nog voor. Het 2e deel der brochure, in nauw verband met het 1e, is de verdediging der aloude Alma Mater... waarachter dan volgt ‘Afbeeldsel van Strydigheden tusschen (en dit nu in twee nevens elkaar staande kolommen) de Universiteyt van Loven, gelyk zy behelst de schole van theologie - en het Seminarie-generael tot Loven. Ten slotte: ‘Ik eyndige met dit afbeeldsel, om dat myn voornemen is geenen boek, maer een klyn schrift in het ligt te geven: Deze vorige strydigheden zyn meer als genoegzaem op dat dien die oogen heeft zien zoude, hoe voordeelig voor de Kerk van Christus in het Nederland is de Universityt van Loven, | |||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||
en wat ongelyk haer geschied, met dese te willen veranderen in een Seminarie-Generael, het welk, gelyk uyt het voorgaende blykt, met regt genoemt word een Seminarie-Generael van alle onkruyd’. Cfr op cit. bl. 68.
Met dezen sluit ik de tweede reeks van schriften, door Keuremenne opgesteld of toch betrekking tot den man hebbend. Schreef hij nog andere schimpschriften? O ja, ongetwijfeld! - Maar dewelke? Wederom kunnen wij gissen. Edoch, dat hij zelf er verschillende aankondigt als zullende eerlang verschijnen, en dezelve aankondigt in zijne eigene uitgave, in de uitgave zijner Brieven, dit heeft zeker zijn beteekenis. Op zijn minst genomen mag men bevestigen, dat, zoo hij er niet het vaderschap van draagt, hij er toch het patroonschap over erkent. | |||||||||||||
XVIII.Ter zake: Op het einde van het IIe D. der uitgave van de Brieven zie ik een ‘Bekend-maekinge’.
Ik schrijf ze over:
| |||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||
Die ‘volgende tome’, waarvan hierboven spraak, waren niet één, maar de twee deelen met stukken verzameld door Sincerus-Recht-uyt: I D. Versamelinge van verscheyde Stukken, waer onder men vind: Den Oogslag op de goddeloosheden bedreven in de Nederlandsche kerken sedert 1783 tot 1789, alsook het Vertrek der Geuze-doctoors van Loven, plegtiglyk in cavalcade vertrokken den 21 November 1789. - De Genealogie der Vijgen, beginnende van hunnen eersten vader Casper ofte Joseph II etc. etc. met 9 figuren. - Bijeen vergaedert door Sincerus-Recht-uyt. Tom. I; prys: 1-4-2. Drukk. Tot Brussel .MDCCXC. - Deze verzameling behelst 44 stuks en telt 170 blz.
II D. Versamelingen van Cretieke Stukken, waer onder men vind: 't Verhael van de Buytensporigheden de welke de Keyzerlyke troepen bedreven hebben tegen de Brabandsche vluchtelingen in de Provincie van Luyk, in de maend October 1789. - Aenmoeding tot de getrouwe Vaderlanders om hun op te wakkeren tot de Lands gerechtigheden. - Ontdekking van de persoonen die door hunne doorslepentheden, vernielende de Constitutie, om de Keyzerlyke gunsten te winnen. Uytlegging van den Brevier ende Missen van Beetje Priester Van Volxum, geestelyken Raeds-heer van den Grooten Raede van Mechelen. - Verwoestinge van het Clarissen-Klooster van Loven. - De Biecht van den Heer Stassaert, Fiscael van den Grooten Raede, over zijne grouweldaeden bedreven in 't vernietigen en plunderen der Kloosters binnen Mechelen sedert den jaere 1783 tot 1786. - Het Vertrek der Gouverneurs-Generaels der Nederlanden, Maria Christien en Albertus Casimirus, nae Bonn; satyrsgewys afgeprint in hunne galla-koetse met alle hunne Hof-vygen, in de maend November 1789. - Verzaeme- | |||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||
linge van verscheyde Brieven geschreven door J. Wouters, waer in men ontdekt de verraederye van deeze Lande. - Rouwbeklag van de te peerd vluchtende en te voet zuchtende Nosdammen van 't Seminarie-Generael van Loven, etc. etc. met fig. - By een vergaedert door Sincerus-Recht-uyt. Tom. II; prys: 1-4-2. Drukk. Tot Brussel MDCCXC. - Deze verzameling telt 214 blz. en bevat 34 stuks.
Bij nader onderzoek vindt men nu, dat de stukken, in de Bekend-maekinge van hierboven vermeld, - dat zij alle in 't een of 't ander deel van Sincerus-Recht-uyt voorkomen. En namelijk in het I D. o.a. het nr 5 der Bekend-maekinge (overeenstemmend met nr 36 der inhoudstafel of der lijst welke ik verder geven zal, I D.); - en in het II D. o.a. de nrs 1, 2, 3, 4, 6 der Bekend-maekinge (overeenstemmend met de nrs 38, 29, 33, 32, 39 der inhoudstafel of der lijst bijdragen II D.): Slechts een enkel van al die opstellen is met 's schrijvers naam onderteekend: het is het laatste van het I D.: Bareel sluytende de Cavalcade van de Hunnepricken van Loven, door Sincerus-Recht-uyt, een liedje dat den eersten prijs van kieschheid niet bekomen zou. - Geen enkel ander, ook niet in 't II D. draagt een auteursnaam... maar het heet op beider titelblad: By-een vergaedert door Sincerus-Recht-uyt. Hier en daar echter treffen wij een nota of eenig feitje aan, dat ons bijna met zekerheid laat vermoeden van wien de bijdrage, van Keuremenne ofte niet, uitgaat. Dat de stukken der voornoemde Bekend-maekinge uit de penne van Keuremenne komen, lijdt voor ons weinig of geen twijfel. Zijn geest leeft er in, 't is zijn trant, 't is zijn stijl. Dat hij er medewerkers toe gehad heeft, kunnen wij gereedelijk aannemen. Edoch, wat er ook van zij, laat ik even herhalen: herleest de daareven genoemde Bekend-maekinge; zij komt voor in de uitgave van Keuremenne's Brieven; wij zagen ook in welke bewoording. Bedenkt nu, hoe vooraf aangekondigde stukken voorkomen in de twee deelen van Sincerus-Recht-uyt... Wat daaruit op zijn minst besloten? Dat er alzeker nauwe kennis en intieme betrekkingen moesten bestaan tusschen Keuremenne en Sincerus... En als men daarbij aanknoopt vingerwijzingen, welke wij in 't verloop dezer verhandeling aanstipten, dan zijn wij ten stel- | |||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||
ligste overtuigd, dat onder die twee deknamen een zelfde persoon, een zelfde J.J. Vanden Elsken schuilt. Ja hij, dat is Keuremenne, verzamelde, onder de benaming van Sincerus-Recht-uyt, de stukken dier twee ‘Versamelingen’... Ja hij, Keuremenne is zelf de schrijver van menige, we zeiden bijna, van de pittigste, scherpste bijdragen, die in deze twee boekdeelen voorkomen. Wilt ge een voorbeeld? Op blz. 133 van het II D. komt een stukje voor met titel Per transennam, (d.i. in 't voorbijgaan). Hier is het: ‘Ik heb gehoord’, zoo spreekt de verzamelaar, ‘dat Mevrouw Beekman kwalyk genomen heeft, dat ik haar onlangs in 't byschriftGa naar voetnoot(1) onder haer Ed. afbeldzel te stuur beschreven heb; ziet daar dan wat zoeter: Ei! Lieve! zie! ei, zie!
Dit nieuwe Filosoofje,
Dit janseniste stoofje
Is Lange Jennemie!
Dat Keuremenne de hand had in de verzameling der stukken, blijkt ons nog uit een alinea op blz. 144, ibidem. Het stuk heet: “Middel om te komen tot de kennisse der persoonen, de welke zig uytgemunt hebben door hunnen iver ende hunne doorslependheden in de verwoestinge der Constitutie, om de gunsten te winnen van den Oostenrykschen Minister door hunne tyranike uytwerkzels”. Hoogstwaarschijnlijk werd dit stuk opgesteld door iemand, die gewoonlijk fransch sprak. Dit wijst elk alinea uit, en werd het zeker niet geschreven door Vanden Elsken. Wanneer werd het opgesteld? Nadat de onafhankelijkheid bevochten en gewonnen was. Dit blijkt uit blz. 134, uit de eerste bladzijde van het stuk. Edoch dat de opsteller met Keuremenne nauw bekend stond, leid ik af uit no 14 van het stuk, op blz. 144. Dit nr 14 is gericht tegen leuvensche inwoners: Van Laken, Leenheer, Schepmans, d'Hase, Pulinx, Beyts, etc.: “Zy zyn niet onweerdig dat men op hun denkt; de naespeuringen die zy gedaen hebben om Keuremenne te krygen, de werkzaemheyd die zy | |||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||
onderhouden hebben, om aen de eerlyke opsigters van policie over te draegen het vaderlandsch gedrag, zyn te wel bekent om hun over te slaen zonder vergelding. Men zal hun konnen inlyven in eene bende bedelaers-dienders met de gemeyne betaeling, te meer dat men kan staet maeken op hunne waekzaemheyd om aen te houden die, de welke sig een stiel maeken van betigten, onder welk getal zy eertyds konden gerekend worden.”
Nog een andere bijdrage in dat II D. van Sincerus: Zij komt voor op blz. 195 met titel: Van verscheyde Brieven geschreven door J. Wouteis, originelyk vertaelt van het Fransch in het Nederduitsch’. Geen twijfel of dit zijn de ‘Minnebrieven’ die vermeld staan onder nr 1 van de Bekendmaekinge hierboven, en die aangekondigd werden in het II D. van Keuremenne's Brieven. Men mag gerust onderstellen, dat die brieven van Wouters door Keuremenne waren opgegeven. | |||||||||||||
XIXUit de voorgaande bladzijden kan men nu eenigszins opmaken, welken aard van stukken Sincerus-Recht-uyt verzameld had; wy zeggen: ‘verzameld’, en wij moeten gereedelijk aannemen, dat alle bijdragen van hem niet voortkomen. Daar zijn b.v. de talrijke liedjes, welke wij ingelascht vinden. Doch uit de vorige bladzijden blijkt ook voor ons, vooral als wij die in verband met Keuremenne's Brieven beschouwen, dat Sincerus en Keuremenne en Vanden Elsken een drijmanschap en eenheid zijn onder dezelfde mutse. Kunnen wij dan met zekerheid het auteurschap van elke bijdrage niet klaar maken, toch willen wij er de lijst van mededeelen, omdat door de opneming zelve bewezen wordt, dat zij in den geest van Keuremenne zijn opgevat, en wij daaruit ook leeren welke woelige tijden ons arm Vaderland toen moest doorworstelen. Niet zonder belang zijn ook de talrijke nota's, welke de uitgever Sincerus aan menig dezer stukken toevoegt; insgelijks ook, en voornamelijk zelfs, de talrijke spotprenten, altijd niet even kiesch, welke met die bijdragen samengaan. Van de liedjes, alle van politieken aard, maken wij een afzonderlijke lijst op aanduiding van ‘stemme’ en van den eersten versregel. | |||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||
Eerste deel van Sincerus' Versamelinge: 1. Berigt tot de waere Vaderlanders (in dicht)Ga naar voetnoot(1). 2. Aenspraek der rechtveerdigheyd aen de Nederlanden. 6. Den patriotschen uytleg van den Onzen Vader, Ave Maria en ons waer Christen Geloof, opgedragen aen onze dry waere Vaderlandsche Staeten. (In D.) Nota: Van dit stuk viel ons een afzonderlijk afdruksel in de hand met voorgaanden titel, en daarachter: ‘Gemaekt en in druk gegeven door A.J. de Rielessyup M. à t' S. Salocin syap ed seaw. T' Antwerpen, by J.B. Carstiaensscns, boekdrukker en boekverkooper op de Steenhouwersvest; 14 blz. breed 8o Achter den uitleg der X geboden, volgt in de Versamelinge een korte tweespraak (in D.) tusschen een soldaat en een Patriot. Ook in 't afzonderlijk afdruksel komt dit voor, waarna daar ook nog een ‘Sonnet op het verdommelyk spriwael d'Alton over 't goed onthael in d'abdey van Sint-Hubert tot Ardenen, hem dankbaer toonende met de renuwatie der Keyzerlyke Abdey voornoemd’. (22 regels). 7. De Regeering onder Joseph II is de oorzaeke van de publieke Ellende. 8. Het Afbeeldsel van Josephus den II, toegeëygent aen eenen Afgesant in het Hof van Weenen en afgeteekent in 't jaer 1773. 9. Storm-klok ofte rechtveerdigen Roep om hulpe om te beletten den schroomelyken ende afgryselyken Brand waer door het huys van Oostenryk poogt te verbranden ende te vernietigen de Nederlandsche fondamentele ende Constitutionele Wetten, en te verslinden de Heylige Roomsche Catholyke Apostolyke Religie, gegrondvest ende gewortelt in de zelve Constitutie. 10. Aen den vermaerden Pensionaris Van Schel, De Kock, Reniers en den Borgemeester Janus du Vieusart, in de maend December 1788; (in D.). - Een stuk met veel opklarende nota's, heel en al in den aard van den spottenden Keuremenne. | |||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||
Daarachter volgt een. bladzijde: ‘De Lanterne-Magie van Loven, van den 28 December 1788’. 11. Staeltje van het caracter van den Onder-Lieutenant Frick, in 't Regiment van Vierset, krygs-gevangene tot Namen, seer bekent door de excessen en moorderyen, begaen binnen Loven in 't jaer 1788. Bericht aen den Lezer. Declaratien van Charles a Zanino (waardoor de plichtigheid van dien Frick bevestigd wordt), en onder zyn handteeken: ‘Collationné contre l'original, que le négociant Peemans avait consigné entre autres pièces, pendant le règne des Bayonnettes de l'an 1788, entre les mains du sieur Naveau, Secrétaire du Chef-Mayeur de cette ville et trouvé y concorder; signé J. Louis Rulens, chanoine, secrétaire du Commissariat Général’. 12. Voorzegginge van Gaspar Albanus, monnik van het Orden van den H. Franciscus, den 4 Meert 1614. Wonderbaere teekens. 13. Voorzegging van J. Lichtenberge, eenen vermaerden Astronomist in Duytsland, 'twelk hy geschreven heeft, anno 1484. 14. Voorzegging van de vergelding der inbrekingen gedaen aen de Wetten en Privilegiën van 't Nederland, afgezonden in 't jaer 1787 door Maria Theresia saliger gedaghtenisse Keyzer en Koninging, aen haeren zoon Joseph II, Keyzer en Koning. 15. Moederlyke Zedelessen (in D). 16. Zede-lessen uyt 't Boek der Spreuken, toegepast aen Josephus den II in 't jaer 1787. 17. Wondere Teekenen die gezien zyn geweest in den Nacht, tusschen den 2n en 3n October 1789, in de locht ontrent de hoogte van het Tropic in de Noord Zee ontrent den 22n graet soo lengde als breede, door geheel het gemaetschap van het west-indisch schip, genaemt d'Eendracht, komende van de Veracrux, de welke zyn uytgeleyt door den seer eerw. Pater Alphonsus de Beyra, Salig in God overleden den volgenden nacht. 18. Visioen van Esdras (uyt het IV Boek Esdrae, XI Hoofdstuk) weezentlyk toegepast aen Josephus II (in D.). 19. Letterwisselenden Byval toegevoegt aen Zyne Excellentie den Heere Henricus Van der Noot, Beschermer van het | |||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||
VaderlandGa naar voetnoot(1). Verbeeld in Josaphat II, Paral. cap. XX. Van der Noot (anagramma): duo renovat: Hy vernieuwt door den Heere. A Domino factum est istud, et est mirabile in oculis nostris. Ps. CXVII, 23: Dat is door den Heere geschied, en het is wonderlyk in onze oogen (in D.). 20. Oog-slag op de goddeloosheden bedreven in de Nederlandsche Kerke, sedert 1783 tot 1789. Consumetur nequitia peccatorum. Ps. VII, 10. 21. Op een nevengaende Print verbeldende de Keyzerlyke Kerk-Roovers (in D.). 22. Het Gedrag der Nederlanders, gerechtveerdigt door het recht van God, van den Natuur, van de Volkeren ende van de Borgerlyke wetten. 23. Omstandig Verhael van hetgeen er voorgevallen is in het verbergen der HH. Miraculeuse Hostien, berustende in de collegiale en parochiale kerke van de H.H. Michaël en Gudila, | |||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||
binnen Brussel, sedert den 24 November 1789 tot den 16 der volgende maend December. (Dit stuk is 'n vertaling van het fransch verslag). 24. Aenmoeding tot vereening der Patriotten in 1789. Nota: Wat in dit stuk min of meer te verwonderen valt, is het inroepen van 't voorbeeld van Frankrijk: ‘Begeert gy een voorbeeld in 't bezonder? Geeft eenen oogslag op Vrankryk en hunne Staeten Generael; ziet de stad van Parys, die op min dan 24 ueren tyds de Verlossinge bekomen heeft van geheel de fransche Natie; het Oostenryks bloed verdrukte even den Franschman als den Nederlander, met dit onderscheyd nogtans, dat de laeste verdrukkinge verre de eerste overtreft’.... En dan wordt de vergelijking uiteengezet (Z. loc. cit. blz. 119 en vlg.). 25. Het Kieken-kot te koop. Request van den Hond tegen den Haan. Apostille van den Leeuw. - 22 Crimineele Artikelen tot last van De CockGa naar voetnoot(1). Vonnisse tegen den zelven uytgesproken, den 13 Mey 1789. Rouwbeklag voor zyn dood. Graf-schrift om onder zyn afbeeldzel te hangen (met twee platen). Nota. De apostille op het smeekschrift van den Hond ‘was onderteekend: De Leeuw, Koning der Dieren. - Ter ordonnantie: Sincerus-Regt-uyt, Greffier’. Niet enkel dit handteeken, maar de aard en de trant van het geheele stuk doen denken op Keuremenne. Voor ons geen twijfel of zeker van deze bijdrage was hij de opsteller. Nota: dat het ‘grafschrift voor den land-verraeder E. De Cock’ in D. is. Met dit stuk gaat samen: 26. Vertoon-schrift van den Beul van Brussel, aen den Keyser ende Konink in zynen Koninklyken Raede geordonneert in Brabant. Nota: Daar ook schuilt een Keuremennne onder. En wat gezegd van het volgende stuk met het al te realistisch afbeeldsel? Het heet 27. Rym-stoffe op 't afbeeldsel der printe (Trautmansdorff te bedde... en de duivel aan 't voeteneind). 28. Historie (namelijk de herkomst der Vijgen). En in verband hiermede het vlg. stuk: | |||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||
29. Medecyn (acht gevallen waarin de vijgen kunnen gebruikt worden). 30. Historie (Trautmansdorff, een wilde vijg), en daarachter 31. Rym-stoffe op het nagt-gezigt (Trautmansdorff aan 't braken van 't vijgen-eten). Eveneens al te grof en te realistisch:.. Waarlijk de oûwkens zagen er niet nauw op! Hetzelfde mag gezeid van 32. Bevalligcn Droom van eenen waeren Patriot op eenen nacht ontstaen over den toestel van de tegenwoordige landszaeken (in D.).
Nota: De stukken van 27 tot 32, beide inbegrepen, komen voorzeker uit een zelfde penne voort. Zijn zij van Keuremenne? Al liggen zij buiten kijf ten halve op zijn baan, al leeft er wel zijn geest in, toch durf ik niet bevestigen, dat hij verantwoordelijk is als derzelver schrijver. Hetzelfde zij gezegd van de bijdrage: 33. Samen-spraeke tusschen den Doctoor Marant, Mazière, Wouters, Dillen, Sentelet, enz. (hoogleeraars van het Seminarie Generaal)... 34. Vertrek oft plegtige Cavalcade der Heeren Directeurs en Professores van 't Seminarie-Generael: van Loven, den 21 Novemb. 1789 (met spotprent). - O ja, het is de bitsige schimp van Keuremenne, al laat hij niets van zijn persoon doorschijnen... behalve zijn stijl en geest. 35. Graf-schrift van het Seminarie-Generael.... Grafschrift van het Seminarie filiael (in D.). 36. Half Meert, cum crollibus et figuris anticipative verbeld op den 21 November 1789 in het soo genaemt Seminarie-Generael van Loven. Discedite a me omnes operarii iniquitatis: vertrekt van my, alle arbeyders der boosheyd. Luc XIII. 27 (met spotprent). In D. En daarop volgt, als nr 37, en als 37. Bareel, sluytende de Cavalcade van de Hunnepricken van Loven, door Sincerus-Recht-uyt, een liedeken in 14 strophen. (De auteur legt een bezoek af in de hel..... Of het in kiescher bewoording moest gezegd? O ja! | |||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||
De volgende ‘bekend-maekinge’ op 't einde van dit I D. van Sincerus' ‘Versamelinge’ heeft wellicht haar belang: ‘Sincerus-Recht-uyt zal in den volgenden Tom. geven alle de Pasquillen in alle Taelen die hy heeft konnen by een versaemelen sedert den jaere 1786, gemaekt tegen de Land-verraeders. Hy versoekt ook, aengesien dat' er vele dier Pasquillen weynig tot kennisse van het volk syn gekomen door de al te strenge Ordonnantie en oplettentheyd, dat alle degene di'er nog souden konnen by hebben, van die maer aen de Boekverkoopers deser onder envelop te senden, met het adres om voorders te bestellen aen Sincerus-Recht-uyt, die deselve in eene versaemelinge sal voegen, waervan de boekverkoopers verwittigt syn, soo dat de gene die de selve sullen senden, noyt en konnen gekent worden. - N.B. Want dat'er eenige der Pasquillen souden gemaekt geweest syn alwaer een fig. by was, soo moet men maer by schryven wat dit bediede om alsoo het selve te doen graveren’. Of nu die verzameling in kwestie ooit in druk verscheen, kunnen wij niet verzekeren.
Laten wij thans overgaan tot tom. II der ‘Versamelinge’: 1. Beschryving van den Arend en den Leeuw. Auditi vocem unius aquiloe. Apoc. 8. 12. Ik hebbe de stemme gehoort van eenen Arend (in D. de inleiding). 2. Spreuken uyt de H. Schriftuere tot schande en oneer van den Arend. 3. Beschryving van den Leeuw. Quid fortior Leone? Judic. 14. 18. Wie is er sterker als den Leeuw? (de inl. in D.). 4. Spreuken uyt de H. Schriftuere tot lof van den Leeuw. 5. Aenspraek van den Leeuw aen syn negen Geborelingen (in D.). Nota: Het stuk begint met een raad, die, o jammer! zoo ras werd in den wind geslagen: ‘Myn kinders, wilt te gaer in liefde overkomen,
6. Samenspraeck tusschen den Brabantschen Leeuw en den Keyserlyken Arend (in D.). Nota. In die verzen - ze zijn ja, ‘van den tijd’, doch niet zoo mank als veel andere, - zit zwier in. Zij drukken won- | |||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||
der wel de gevoelens uit van de bevolking; ik citeer maar eenige: ‘En wagt u, Arend, wel wagt u van myne klouwen,
Is 't dat gy nog voorts gaet, ik sal 't u haest doen rouwen.
Myn klouw die is bereyt, myn muyl wyt open staet,
En lagt met Brabant niet, gy weet niet hoe het gaet.
Ik zal dat edel dier syn pluymen eens gaen plukken,
En in myn rasernye de kroon van 't hoofd gaen rukken
Ik seg het u maer rond, hoe edel dat gy zyt,
Ik wil den selven zyn en blyven in vryheyd.
Myn luyster roep ik weer, ik wil hier niet meer treuren,
Eendragt die maekt magt, 'k sal liever al verscheuren
Als lyden tyrannie, gelyk men heden siet;
Daerom hout u wat in, gy kent myn magt nog niet...’
9. Waer Verhael van het geene voorgevallen is ter oorzaeke der overtreding van het Ressort en de Souvereyniteyt van het land van Luyk, gedaen door de Keyzerlyke, den 11 en 12 October 1789 en de volgende daegen ter oorzaeke der huysvesting, geoeffent door de Luykenaers ten opzigte der vluchtelingen van Brabant en andere Provincien. 10. Aan de Heeren de dry Staeten van het Prinsdom van Luyk ende Graefschap Loon. 11. Memorie van het Gouvernement Generael van Brussel, den 30 7ber 1789. Aengekomen tot Luyk den 2 8ber, den 2 en 3 Octob. 1789 gezien in den Geheymen Raed. 12. Gebed om dagelyks te lezen, en om de Heylige Catholyke Religie in onse Nederlanden te behouden. - Daar achter volgt de bekendmaking, vooral tot de inwoners van Brussel gericht, van godsdienstige oefeningen welke tot heil van 't Vaderland zullen verricht worden. Die bekendmakingen zyn ten getale van 23; zij gaan van den 5 Nov. 1789; de laatste dateert den 22 April 1790. 14. Brief van den leeraer Le Plat aen S.M. den Keyser ende Koninck Josephus II, wegens de leerende verklaeringe van S. Eminentie den Cardinael-Aertsbisschop van Mechelen. 15. Brief van eenen inwoonder der Nederlandsche Provincien aen Syne Excellentie den Graeve van Trautmansdorff. 16. Aenspraek van Maria Theresia aen Josephus II. - Men mochte er bijvoegen: van uit haar graf. Het moet | |||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||
gezeid, dat dit stuk veel beter gesteld is dan de meeste andere. 23. Aenmoedinge tot de getrouwe vaderlanders om hun aen te wakkeren tot verdedinge der handsgerechtigheden in den jaere 1789.
Nota: Talrijke voetnota's zijn hier aan toegevoegd, voornamelijk gericht tegen zekeren C.M. Spanoghe, oud-theologant der Universiteit en uitgever van een dagblad met name ‘Mercurius’. Die nota's, zonder naam van schrijver, zijn heftig, bijtend en ontzien niets... Wilt ge een staal? Een laatste nota is gericht tegen ‘die bloode en vreesagtige zielen, de welke door eene verworpene baetzugt, door eenen verfoeyelyken schrik wederhouden worden, als er gehandelt word van voor het algemeyn welvaeren de schatkist te openen; als er gehandeld word van te stryden voor het Vaderland en de Religie, welken dierbaren pand wy schuldig zyn aen ons naergeslagt over te laeten’. En dan voegt hij de volgende nota bij: ‘Zulke menschen verdienen voor altyd uyt de agtbaere vergaedering verbannen te zyn, die zoo schrokagtige gevoelens op hun voorhoofd gesneden hebben, die wel zouden van de vreugd genieten als wy sullen triumpheren, maer die tot medewerking van de selve triumphe ongevoelig syn; die niet alleen door onweerdige vreese bevangen, maer ook voor de voornaemste allarm-slaegers van den Staet aensien worden; want word'er eene valsche tyding door den slinken vleugel uytgegeven, men siet die het eerste op de beenen om die te verspreyden, en de gemoederen van onse kloeke borgers in agterdenken te brengen; tot de quesels in de Mey-straete toe hebben daer exempels van; met wat verbaestheyd, met wat weenende oogen tot ontstigting van de godvreesende zielen en tot schande van het christendom, sekeren persoon sig uytgelaeten heeft; en soo syn er veele, niet alleen desen en Jan met syn gat, maer ook veele andere, die beter souden doen hun voor desen korten tyd op te sluyten als met hunne benouwde en alarm slaende tonge voor den dag te komen; wat my aengaet, God is met ons, wy sien alle dagen syne mirakelen uytschynen, daarom vrees ik nog duyvel, nog helle, nog canonnen, nog bayonnetten, versekert synde, dat'er niets meer in het wiel kan gesteken worden, en wy in 't kort sullen segepraelen’. - Nota: Dese Aenspraek, in 't fransch uytgegeven door Gabriël Arlequin, onder den titel van ‘La triple Henriade, à la tête des Belges écrasant le Tyran Autrichien’, is zoo zielroerend, dat ik Ul. verzoeke de zelve diep in uwe herten te | |||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||
drukken, aengesien ik geenen arbeyd gespaert heb om die uyt het Fransch in onze moederlyke tael over te zetten, haer hier en daer te vertyken met eenige Aenteekeningen op onzen trouwloozen dief, vergulden Mercurius of zoogenaemden Spanoghe: dat hy nu wederom gaet zoeken met du Jardin, Mark-Graeve van Cantfort, die te hoeragtige Peirel of zoogenaemden Cagliostro, en met den aberdaenschen Bogaerts. U-lieden Dienaar’. - Wat nu besloten? Deze bijdrage is dan een vertaling uit het fransch. Uit de leste nota zou men eenigszins besluiten, dat zij door Sincerus zelven bewerkt werd; en 2o dat ook de voetnota's van hem zijn. Trouwens, het is werk met den voorhamer afgemaakt, ja al te hevig; het ontaardt in grootspraak en in zagerij. Ik durf toch niet bevestigen, dat Sincerus alleen het vaderschap van die vertaling op het geweten heeft. Onzes inziens is de vertaler en de ‘commentateur’ een priester geweest; men zie bv. de blz. 105 en 123 aandachtig na, maar Keuremenne's stijl vinden wij er niet in weer. Edoch daar Sincerus die bladzijden onder zijn vleugelen neemt, is hij er ook wel eenigszins verantwoordelijk voor,... ja, zullen het ook wel zijne gedachten geweest zijn die er in uitgedrukt liggen. 25. Slag van Turnhout op den 27 October (in D.). Hierbij de jaarschriften: Victoria Turnhoutana initium fundationis Reipublicae. - De volkomen Victorie van Turnhout, 't beginsel van 't Republiek. 26. Den slag van Meirhout (in D.). 27. Per Transennam. 28. Middel om te komen tot de Kennisse der persoonen, de welke zig uytgemunt hebben door hunnen iver ende hunne doorslependheden, in de verwoestinge der Constitutie, om de gunsten te winnen van den oostenrykschen Minister door hunne tyranike uytwerkzels.
Nota: Onder 16 nummers geeft dit stuk inlichtingen tegen: 1. Crumpipen; - 2. Le Clerc, Reuss, Burtin, Delplancq, Dufour, Le Vielleuze, Kulberg, Gilbert, Limpens, Feltz, Prevot Van Velde, de Berg, etc.; - 3. Reul, Muller, Pistrich, Nieulant, Launay, Wilt, Weiss Baesen, etc.; - 4. Stocquart, Robiano, Van Velde, Barthenstein, cadet; - 5. Du Chesne, Orts, Fierlant, Pellenberg, Staquet, Van Langendonck, Van der Fosse, Goubau, | |||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||
De Laing, Diu, etc.; - 6. Cuylen en zyne zonen; - 7. Koekelberg, Reniers zone, Du Toiet, Mosselman, Lanné, Misson, etc.; - 8. De Cock; - 9. Reniers, pensionaris, Beekman, borgemeester van Loven; - 10. Valeriola; - 11. Van der Dilft, Ransonnet, Beelen, Bartenstein, enz.; - 12. Van Languendonc, oud-pensionaris, Van Schelle, Wouters, Mevrouw Bartenstein, moeder, Md. Schouten, enz.; - 13 Loquengien etc.; - 14. Van Laken, Leenheer, Schepmans, d'Hase, Pulinx, Beyts, etc.; - 15. Van Leempoel, Marant, de Mazière, Le Plat, Wouters, Dillen, Sentelet, Goessens, etc.; - 16. M. Mauroux, Marloop, d'Hoop, De Grave, Van Volden, Desandrouin, Briederbach, De Gemenis, den Prelaet van St. Hubert, d'Arberg en de Brou, etc.
29. Uyt-legginge van den Bref-vier ende Missen van Beetje Priester Van Volxum, beestelyken Raeds-heer van den gewezen Grooten Raede binnen Mechelen. - Schoon een ider den Brefvier ende Misse van Beetje Priester Van Volxum, beestelyken Raeds-heer van den Gewezen Grooten Raede binnen Mechelen, genoegzaem bekent zy; nogtans is het van groot belangen eenige passagekens aen te haelen, om een iegelyk te overtuygen, hoe deezen schelm met onze H. Religie den spot hield.
30. Taxaet ende Verwoestinge van het Klooster der Clarissen binnen Loven, in 't licht gegeven tot een eeuwig gedenkteeken voor de Religieuzen van het voorzeyd Klooster, in wiens handen de origineele Acte van 't voorschreven taxaet is berustende. Gedagteekent den 24 Julii 1786.
31. Hier volgt nog een ander staeltje van taxaet, weerdig van door de voornaemste tyd-schryvers opgehaelt ende in zyne hoedanigheyd verheldert te worden, voorgevallen op den 29 Meert 1787.
32. Verbeltenis van eenen Spioen van het Gouvernement van Brussel: Thysbart van Tongeren, die voor syne functie betaelt wierd. (De inleiding alleen in D.).
Nota: Dit stuk, zonder twijfel, is van Keuremenne = Sincerus-Recht-uyt. Dit besluiten wij uit hetgene de samenspraak van Thysbaert met W. voorafgaat op blz. 162-163: ‘Zyn afkeer toonde hy tegen de Patriotten niet alleen in 't gemeyn, maer ook in 't bezonder, want ziet (even maer) een discours (men zou zeggen waer komt men er achter?), hetgene hy van my vluchteling actuelyk schuylende onder het dak der hospi- | |||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||
taele Minderbroeders, achter zeker haege voerde tot sekeren W... fameuzen Libertien’... 33. Biegt van de Raeds-Heer Stassart, Fiscael des Grooten Raede etc. tot Mechelen over syne grouweldaeden bedreven in 't vernietigen en plunderen der kloosters binnen Mechelen, van den jaere 1783 tot 1786. (Deels in D.). -
Nota: Belydende dat ‘hy S.E. grootelykx gekwollen heeft met het Seminarie-Generael en syne Seminaristen’, voegt hij er bij: ‘Den 2 Augusti 1788. Ziet het relaes in 't vervolg der Brieven van Keuremenne’.
34. Officiëele Afsending der Waerheyd, aen Josephus II als hem aenkondigende de beroerte der Nederlanden. - Het stuk was geteekend: ‘de waerheyd’.
35. Samenspraek tusschen Joseph II en het Nederlands volk: Nolite confidere in principibus. Ps. 145, 3. Wilt niet betrouwen op de princen, (n D.). -
Nota: Het is een verklaring van den Ps. 129: De Profundis. 36. 't Vertrek der Gouverneurs-Generaels der Nederlanden, Marie-Christien en Albertus Casimirus, nae Boon', satyrsgewys afgeprint in hunne galla-koetse met alle hunne Hof-Vygen, in de maend November 1789. Naer 't verblyden komt het lyden: Post gaudia luctus, (in D.) met fig. Onderteekend: Avance, cocher! 37. De Biegte ofte Belydenisse van Joseph II aen zynen Cancelier Kaunitz. 38. Recueil der différentes Lettres écrites par J. Wouters (er zijn er 5): Verzaemelinge van verscheyde Brieven geschreven door J. Wouters, originelyk vertaelt van het Fransch in het Nederduytsch. 39. Rouw-beklag van deze te peerd vluchtende en te voet zuchtende Nosdammen van Loven, onder byschrift van Ovid. Trist. lib. I, eleg. V: Si quid et in nobis vivi fuit ante vigoris exstinctum longis excidit omne malis (in D.). 40. Zaemen-spraek tusschen de myssens van Babylon, oft het gewezen Seminarie-Generael van Loven, over hun vertrek uyt het zelve.
Dit zijn nu de bijdragen, welke Sincerus-Recht-uyt in zijne | |||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||
twee boekdeelen heeft opgenomen. - Doch nu rijst wederom de vraag: Welke mag men aan Sincerus - of laten wij maar zeggen: aan Keuremenne, - toeschrijven? - Dit zal wellicht voor altijd een raadsel blijven. De lijst der liederen laten wij hier buiten kwestie. Wij geven echter die op: zij is niet zonder belang. Of er onder die, buiten nr 37 van I D., nog andere zijn door Sincerus = Keuremenne verveerdigd, kunnen wij niet bevestigen. Hier volge nu de dobbele lijst: A. Lijst der Liederen in het I D. van Sincerus-Recht-uyt: 3. Sang-stuk. Van de Borgerlyke Wachten van Sichem, voor het jaer 1787. Stemme: 't Was op de Feest van Hertog Jan tot Loven, enz. - - 7 strophen, de eerste beginnend: Landsmannen al, in wiens bcquame aed'ren... 4. Liedeken. Stemme: C'est ce qui me console. - - 9 stroph., de 1e beginnend: Heel Nederland, maer Braband meest... 5. Lof-gezang. Van den nieuwen Vygen-Boom geplant binnen Loven, den 28 Julii 1789. Stemme: 'k Heb den meyboom aen myn hand. - - 5 stroph., en de 1e beginnend: Binnen Loven voor 't Stadhuys..... Onderteekend: Jaerschrift: Vivat Loven, zyt vol van glans! - Vivat alle de Peetertmans! 37. Liedeken om de Cavalcade te sluyten van de Hunnepricken van Loven (Hgl. van 't Sem. Gener.) door Sincerus-Rechtuyt. - - 14 strophen, de eerste beginnend: Lieve geselle, weet gy wel.
B. Lijst der Liederen in het II D.: 7. Liedeken van de Brusselaeren, den 1 Sept. 1789. - - 5 strophen, de 1e beginnend: Joseph, gy syt een beest. De 1e strophe wordt dan het refrein der vier andere. 8. Liedeken van de Mechelaeren, den 5 Decemb. 1789. - - 5 stroph., de 1e beginn.: Op, Mechelaeren, komt maer by. 13. Liedeken. - - 4 strophen waarvan de eerste begint: Laet ons nu gaen kiesen eenen souveryn. 17. Liedeken over de schroomelykheden begaen in Braband van den jaere 1781 tot 1789. - - 11 stroph., waarvan de eerste begint: Men zag Brussel triumpheren. 18. Liedeken. 1789. - - 6 stroph., waarvan de eerste begint: Ziet de pruysische soldaeten. | |||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||
19. Liedeken. - - 5 stroph., waarvan de eerste strophe deze is: Boere Jongens Patriotten,
Hebt courage, schept maer moed!
Geene Vygen, geen Paiotten,
Geen van al ons vrees aendoet.
Siet de Vygen nu eens swygen,
Den Paiot word Patriot. -
Boere Jongens, Patriotten,
Hebt courage, schept maer moed,
Nog een weynig 't sal wel hotten,
Alles maer in order doet!
20. Liedeken. Stemme: Avec le jeu dans le village. - - 4 stroph. waarvan de eerste begint: Adieu, ouders, bloedverwanten. 21. Liedeken op een bekende wys. - - 8 strophen, en de eerste begint: Bedrukte Nederlanders. 22. Liedeken op eene aengenaeme wyse. - - 5 strophen en de eerste begint: O blyden dag, o soeten stond! 24. Liedeken. Saemen-spraeke tusschen de Patriotten en hunne liefste. Stemme: Van Tante Wanneke. - - 7 strophen, en de eerste begint: Liefste Lise, gy zult vraegen. | |||||||||||||
XXDe twee deelen van Sincerus-Recht-uit zijn dan een verzameling van bijdragen in verband met de tijdsomstandigheden. Het is klaar, dat zij niet uit de pen vielen van een en denzelfden schrijver. Edoch er zijn nu, onder de ontelbare brochuren van dien tijd, eenige schriftjes, naamloos verschenen zooals meest alle, welke men aan Keuremenne = Vanden Elsken toeschrijft; nog andere nopens welke men twijfelt of zij hem wel toebehooren. Hij zoude, zegt men o.a., de hoofdopsteller geweest zijn van Het Groot Ligt, door den waeren Brabander. Het eerste nummer verscheen zonder naam van drukker in 1790. Het telde 29 blz. druks in kl. 8o, met 2 blz. prospectus, tot de ‘waere Brabanders’ gericht. Wie de schrijver ook zij, 't zal wellicht eenig belang opleveren met die uitgave toch nader kennis te maken. Dit leert alleszins den tijd beter kennen. | |||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||
Luisteren wij dan eene wijl naar den inhoud van 't prospectus of liever, naar de bedoeling van den schrijver: Hij wil ingaan ‘tegen een zoogenaemde Patriotische Societeyt van 42 geteekenden, die het hoofd opsteeken... die den twist en verdeeling onder Ul. zaeyen’... En daartoe, zegt hij, ‘heb ik een schrift verkozen aen uwen waeren patriotischen iever op te dragen, in het welk ik ontdekken zal volgens loop van tyd allen het booze voor het welk zy zamengeswooren hadden om Constitutie, Staeten, Souverynen Raele, Vryheyd, Eygendom, Bezit, en al wat een gereguleert volk, als Brabanders behoort, na het afgryselyk voorbeeld van onze nabueren, te verdonkeren, te krenken, en, konden zy, te vernietigen. - Dit schrift zal aenstonts uytgaen in verscheyde numeros, onder tytel: Het groot Ligt door den waeren Brabander: den eersten zal tot grond-steen dienen van de volgenden en zal allen in het groot ligt brengen, het gene die 42 rust-stoorders onder het bestier van den advocaet Vonck beslooten hadden volgens een text-schrift er toe van die dweersche geesten onteert, en aen het hoofd van een hunner papieren hy heyligschendelyk gestelt heeft: Fiat lux, dat het ligt worde!’ En, zoo lees ik nog: Ik zal alles meedeelen ‘in de brabandsche stiel, my verlaetende voor de fransche papieren op de goede zorg van den eerw. Heer du Vivier en den advocaet Van der Hoop’. De inleiding tot het eerste nummer, met text-schrift: Ficus enim non florebit: de vijgenboom zal niet bloemen. Hab. 3, is nog eens de voorstelling van 's schrijvers plan: ‘Hy zal toonen in een historisch verhael, dat deeze laeste muytelaers, overblyfsels van 't voorig tyraniek Gouvernement, of zoo men ze noemt vygen, de alderslegtste zyn in hunne zoort’... Dit historisch verhaal neemt alreeds aanvang in de eerste bijdrage, blz. 6. Het spreekt over het begin der Omwenteling, over het comité van Breda en over het verraderlijk gedrag van Vonck. Ongelooflijke dingen! En andere namen komen daarbij: o.a. Deveau, ‘een van de uytzendelingen van de propaganda der fransche zoogezeide philosophen’, Vander Mersch zelve, en zooveel anderen..... doch laten wij dit alles maar overslaan: moesten al die beweringen waarheid zijn, 't ware om van verbazing omverre te vallen! Edoch ongelukkiglijk was het waarheid en de groote oorzaak van 't mislukken der Brabantsche Om- | |||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||
wenteling: de tweedracht onder hen die samen hand in hand hadden moeten werken en strijden! Deze eerste bijdrage was onderteekend: den 19 April 1790, den waeren Brabander. Was Vanden Elsken de schrijver daarvan? - Naar mij dunkt: Neen! Heeft hij misschien de vertaling er van bewerkt? Ik zeg ‘vertaling’, want, ja, de uitgave was oorspronkelijk fransch, en hiet Le vrai Brabançon. Van beide uitgaven luidde het tekst-schrift: ‘Enfin, il est donc vrai, ce complot détestable,
Que tout bon citoyen traita d'abord de fable,
Tant on eut peine à croire à san atrocité!
Ce complot infernal est une vérité.
Un homme que le Ciel créa dans sa colère,
Qu'un peuple généreux avait nommé son père,
Tout courbé sous le poids des dons de son Pays,
Trompait, vendait, livrait trois millions d'amis’.
Welnu, ik meen niet, dat Vanden Elsken er de hand in had. - Hij werd er nochtans van beschuldigd. Zoo werd er o.a. aangetroffen in een ‘Recueil choisi de pièces de théâtre qui ont paru pendant la Révolution des Pays-Bas’. Zoo las men daar in de verzameling van dichten een lied ‘Le Retour de la liberté brabançonne’. Chanson-parodie avec des notes historiques et explication. Maestricht, le 26 octobre 1790: Sur l'air: Ah! ça ira, ça ira, ça ira. En de twee laatste verzen van elke stroof zijn: ‘Ah! ça ira, ça ira, ça ira,
Malgré la prêtraille on réussira!’
En op blz. 15, in de nota's:
‘Sur la même ligne encore doit figurer l'auteur de deux espèces de journaux, dont l'un a couru de 1788 et 1789, sous le titre de Keuremenne, et dont l'autre paraît depuis le mois de mai 1790, sous celui de Grande Lumière de Brabant, par le vrai Brabançon. Ces deux ouvrages sont un tissu mal ourdi de calomnies si énormes et en même temps si plates et si dégoû- | |||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||
tantes, que le public un peu éclairé ne balançait déjà plus à les attribuer à la plume crapuleuse de quelque Bonze Belgique, lorsqu'on apprit que c'était en effet un Président de la très célèbre Université de Louvain, qui avait enrichi la littérature nationale de ces deux brillantes productions. A ce Président qui a nom Van Elsken, et autres illustres, qui l'on vient d'indiquer, il faut ajouter.....’ etc. Neen, Vanden Elsken is de schrijver niet van die tweede uitgave met name Het groot Ligt van den Waeren Brabander. En waarop ik steun? De stijl van Keuremenne verschilt hemelbreed van den stijl des Waeren Brabanders. Dat beider zienswijze somwijlen ineenloopt, zal ik echter niet loochenen. Edoch, ook de zienswijze van menig anderen tijdgenoot zal met die des ‘waeren Brabanders’ overeengestemd hebben..... Heeft Keuremenne er dan eenigszins de hand in gehad? Ook dit meen ik niet. Er bestaat van hem een brief, waar ik later zal van spreken, gedateerd den 12 Februari 1794. Daarin bekent hij stellig, dat hij zich sedert zijne gevangenneming tot St. Truiden ‘van kant gehouden heeft’.
Bij de gebroeders Aug. en Al. De Backer en Ch. SommervogelGa naar voetnoot(1) lees ik nu, dat zekere Pater Pieter De Doyar de schrijver was van L'Ami des Belges, die, in 1790, bij Lemaire te Brussel in 8o verscheen, doch aldra zijn naam verwisselde met dien van Vrai Brabançon. Later heette het tijdschrift Waeren Vaderlander: het verscheen van den 14 Mei 1790 tot den 25 November van 'tzelfde jaar. Waarna lk verder lees: ‘Le vrai Brabançon, imprim. de Lemaire (à Bruxelles), hebdomadaire; nos de 16 pages. 8o. Rédacteur l'abbé Dedoyaer. A paru du 16 juillet 1790 à 1792. La bibliothèque royale de Bruxelles en possède les 20 premiers numéros, ou du 16 juillet au 20 novembre 1790. Dans le premier numéro, le rédacteur s'exprime ainsi: ... Je suis attaché à la religion et à la patrie. | |||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||
Je suis l'ennemi du philosophisme et du Vonckisme. Voilà les titres qui m'enhardissent à succéder à l'Ami des Belges’. Voyez A. Warzée. Essai historique et critique sur les journaux belges. Gand, 1845, 8o.
Wie schreef nu den vlaamschen tekst van den ‘Vrai Brabançon’ of ‘Waeren Brabander’? Dit kan ik niet bepalen, evenmin als i'k verzekeren kan, wie in denzelfden trant opstelde: Vervolg van het groot Ligt door den waeren Brabander, behelzende een beschryving der Keyzersgezinde, alias Vygen, met hunne arglistige uytwerking en deszelfs Naemen: een brochure van 12 blz. in het gewoon formaat van Keuremenne's brieven, met tekstschrift: ‘'t Is van de hand der standvastigheyd, dat de deugd de kroon der glorie bekomen moet (d'Oxenstirn)’; verschenen in 1790, zonder naam van drukker noch van schrijver. Hiernevens leg ik nu 'n brochure van 28 blz. in 't formaat der vorige, met titel: ‘Copye van eenen Brief van J. Boekhouder, neef van den Waeren Brabander, aen eenen zyner vrienden te Brussel. Tekstschrift: ‘Sans se rendre coupable du crime de lèze-majesté, on ne peut révoquer en doute, que les Etats de nos Provinces sont en effet les Souverains et la Souveraineté même’. Mr. de Wicquefort, blz. 6. 1790..... Zonder naam van drukker... en wie is J. Boekhouder? Dat die schrijver een priester is, wordt men aldra gewaar: men hoeft maar een of twee bladzijden te lezen. Dat die wijze van iets aan den man te brengen aanstonds denken doet aan Ernestus Keuremenne, neef van Joannes keuremenne, en dat die J. Boekhouder, neef van den ‘Waeren Brabander’, wonder wel Keuremenne's taal en trant afgeleerd heeft: 't Zijn al dingen die men niet loochenen kan. Nochtans is mijn verdenking niet sterk genoeg, zijn mijn redenen niet genoeg doorslaande om het auteurschap er van aan Keuremenne toe te schrijvenGa naar voetnoot(1). Waar wil de schrijver heen? Hij bestrijdt hetgeen ‘zommige zeggen, dat in de Staeten van Brabant, eene nieuwe organisatie noodig is: dat het betaemde, dat alle soorten van menschen daer in plaetze hadden, capittels, pastoors, landsluyden, etc. etc.’ Hij, hij wil het hek aan den ouden stijl houden, en die thesis verdedigt hij op, ja, op 'n snedige wijs, | |||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||
gelijk wij overigens Keuremenne al menigmaal aan 't werk zagen. In zijn P.S. breekt hij nog een lans met den naamloozen schrijver van Lettre d'un Patriote Malinois, die met hert en ziel de ‘nieuwe leerstelsels en vrijheden’ voorstaat, of, gelijk ik lees, ‘die zyn verfoeylycke gevoelens zonder vrees en schaemte opentlyck uytbraekt’. Ten slotte voegt J. Boekhouder er aan toe: ‘Zoo schryft dezen en zoo spreken vele. 't Is geen wonder, dat er vele hedendaegs voor de vryheyd van de druk-persse pleyten, maer te vergeefs; Braband is vry onder zyne wetten, geeft ieder wat hem toekomt, en sluyt de wolven van de schaepen, 't welk eeniglyk de waere vryheyd uytmaekt. 'k En wil dan deeze laeste stellingen van eenen Mechelschcn Patriot niet meer verleggen, den naem alleen in den welken hy zig uytend diend tot wederlegging; men weet wie te Mechelen de ziel van de anarchieken is; hy figureert reeds in commedien en andere schriften, en wel aenstaendelyk zal hy nog meer in 't spel gaen komen.: Wee het Gezond Oordeel! vae homini per quem scandalum venit!’ - Neef J. Boekhouder schreef zijnen brief in dato den 19 Mei 1790. De ‘mechelsche Patriot’ welken Boekhouder bedoelt, zal wel dezelfde zijn van wien sprake in een vlugschrift met titel: ‘Brief van den waeren Brabander aen d'Heer Jan Vanden Eynden, advocaat en pensionaris tot Mechelen.... tot antwoord aen een Schrivt... 't Gezond Oordeel etc. en intusschentyd voor no II van het Groot Ligt.... 1790 (30 Mey) in 8o, blz. 32. - Dit vlugschrift bewijst, dat de Staten de wettige vertegenwoordigers van het Brabantsch volk zijn’. (Confr. Joseph II et la Révolution brabançonne... par L. Delplace S.J. Append. bibliogr. no 344. 2e édit. blz. 241).
Nog een andere brochure citeer ik hier, broch. van 24 blz. in 8o met titel: Onbetwistbaere Geregtighevd der tegenwoordige Nederlandsche Omwenteling, beweezen in eene korte verhandeling der twee volgende vraegstukken: Ten eersten: De Souvereyniteyt of Oppermagt komt die van Godt of van het volk; en hoe? Ten twecden: Wanneer, en op wat wyze mag een volk zyn eygen regt doen, ook met de waepenen, tegen het aengestelt Hoofd van den Staet? - Tekstschrift: Est modus in rebus, sunt certi denique fines, - Quos ultra citraque nequit consistere rectum. Horatius. - - Medio tutissimus ibis. | |||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||
Ovidius. - - Tot Brussel, uyt de drukkerye van H.F. T'Serstevens, recht over de kerk en 't klooster van Berlaymont. Het jaartal der uitgave staat niet vermeld; doch het stuk moet verschenen zijn na de dood van Joseph II en vóór de herstelling van Leopold. Komt het auteurschap er van aan Keuremenne toe? Ik meen het niet; doch ik vermeld dit stuk alhier, omdat het waarlijk eenige gelijkenis vertoont met een ander in de Versamelinge van Sincerus-Recht-uyt, tom I, 1790, blz. 104, met titel: ‘Het Gedrag der Nederlanders gerechtveerdigt door het Recht van God, van den Natuur, van de Volkeren ende van de Borgerlyke Wetten’. - Het stuk schijnt mij ook in nauwe betrekking te staan tot den ‘Waeren Brabander’. Ik zie er het prospectus of inleiding van nr I wederom gedrukt. - Merken wij ten 2e nog aan: dat de naamlooze schrijver van het stuk zeker een priester blijkt te zijn; ja, een brabantsch priester, die ‘gelooft te mogen zeggen, dat eene Republiekaensche Constitutie de voordeeligste is aen eene middelmaetige Landsruymte, gelyk is die onzer Nederlanden: Ook hebben deeze daervan den wezentlyken grond altyd gehad’. Zie op. cit., blz. 10, nota a. Stijl en geest van het vlugschrift inziende, denken wij ja op Vanden Elsken; doch gewichtige reden om hem daarvan den auteur te heeten, hebben wij niet. | |||||||||||||
XXI.Nog eenige andere beschouwingen: louter eenige gedachten, die in ons oprezen bij het doorblâren van Sincerus' bijdragen... en die wij in verband brengen met sommige afzonderlijke brochuren. In de lijst van Sincerus' bijdragen, II D., haalden wij hooger aan, onder nr 23, Aenmoedinge tot de getrouwe Vaderlanders. Wie vertaalde dit stuk uit het fransch? Was het Sincerus? Of wie was het? Hebben wij geen beslissende reden om hem voor den schrijver der nota's of der bijdrage zelve te houden, toch zijn wij wel eenigszins gerechtigd te denken, dat er ook zijn meening in uitgedrukt ligt, daar hij de bewerking in zijne Versamelinge opneemt. Ik lees daar de 11e voetnota: Bij de woorden. ‘O Tyran! wat is uwe magt schaedelyk aen geheel de wereld’, teekende hij aan: ‘Voornaemenlyk aen ons, die hy wilde doen ploeyen onder de bebloede zweerden van syne | |||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||
tyranye; ook is die magt schaedelyk geweest, en nog is, aen die kloeke fransche Natie, een minzaem volk, het welk nu kortelings had moeten dienen tot eenen tweeden massaker de Bartolomé, waer 't dat de verholendheyd Gods het schelmstuk der Koninginne niet ontdekt had; wat leed veroorzaekt de Familie van Oostenryk niet aen het menschdom! Zonder nog te spreken van de Koninginne van Napels, van Christina van Brussel, met wiens schelmstucken wy besig zyn, van Toscanen en Milanen, zonder te spreken van die dry Gezusters, die op het schoonste gefigureerd staen in een Boeksken voor tytel voerende: Les trois Soeurs, wat invloed heeft die Familie niet bekomen op den Prins van Luyk, dien eerzugtigen Land-verkwister! Is het misschien om dat den Keyzer syne Zuster onderhoud, dat hy de Luyksche Natie voor eeuwig, door het toedoen van dien onderhouder, wilde verdrucken!’ Laten wij onverlet alles wat er bombastisch in dat alinea staat. Het stuk verscheen in 1790. De schrijver houdt bepaald de oogen op Frankrijk gericht. Die zelfde gevoelens komen ook voor in nr 24, I D., zooals wij hooger aanstipten: Aenmoeding tot vereeniging der Patriotten in 1789. Ik zou dan nog wel aannemen, dat de schrijver dier nota's ook de vertaler is van Les Trois Soeurs, een vlugschriftje in 8o van 24 blz. met titel: De dry Gezusters of Arglistige Staetkunde van Maria-Antoinette, koninginne van Frankrijk, Marie-Caroline, koninginne van Napels, en Marie-Christine, gewezene Gouvernante der Nederlanden: waer by gevoegd is eene merkweerdige Voorzegging gedaen, ten jaere 1484, door Joannes Lichtenberg, vermaerden Sterrekundigen van Duydschland. M.D. CCXC. (Zonder naam van schrijver of drukker): 24 blz. in 8o. Uit die drij vermelde stukken, zeggen wij, spreken nagenoeg dezelfde gevoelens: De haat tegen Oostenrijk, doch een zekere toegevendheid voor Frankrijk, dat, volgens daarin voorkomend beweren, de omwenteling had aangestoken om zich op Oostenrijksche drukking te wreken. Wij zouden hier zelfs een vierde stuk kunnen bijschuiven, waarin ons die zelfde gevoelens treffen. Het heet: Copye van eenen autentiken Brief geschreven uyt Ryssel, den 26 Juny 1790 aen eene aenzienelyke Persoon tot Brussel, op de ontdekkinge van een voorwerp van tegen-revolutie in Vrankryk en in Brabant, door de Hollandsche patriotten, de Fransche aristocraten en de Brabantsche democraten, onder het bestier van den | |||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||
Weenschen-Raed, opgeregt tot Parys in de Thuileries; en onder de directie van de generaels grave de B., grave de M., grave de la M., marquis de L., baron de C. 1790, 16 blz. 8o. (Zonder naam van drukker of schrijver). - De copije van dien brief is voorafgegaan van een bericht ‘Aen het Nederlandsche Volk ter gelegenheyd van eenen Brief uyt Ryssel...’ In dat bericht of in die voorrede troffen ons dezelfde gevoelens van meer dan toegevendheid jegens Frankrijk. Hebben wij hier met schriften van Keuremenne te doen? Ik hoorde 't bevestigen o.a. voor de brochure van ‘De dry Gezusters’. Maar noch in het eene stuk, noch in het andere, in geen der vier herken ik de hand van Vanden Elsken. Neen. Mij dunkt altijd, dat zijn afkeer van Oostenrijk niet zoozeer de keizerlijke familie betrof als wel de verderfelijke leerstelsels der duitsche staatslui, evengelijk hij ook gekant was tegen het fransche philosophisme. Dat hem de fransche Omwenteling eene wijl heeft toegelachen, dit kan in den allereersten aanvang er van gebeurd zijn, och ja! maar al ras zal hij de buitenspor gheden er van begrepen hebben. Heeft hij dan de Aenmoediging tot de trouwe Vaderlanders en die tot eendracht der Patriotten in de verzameling van Sincerus opgenomen, dan zal het denkelijk geweest zijn, omdat hij t' akkoord was met de grondgedachten er van. -
In de brochure De dry Gezusters volgt ten slotte: ‘Merkweerdige Voorzegging gedaen, ten jaere 1484, door zekeren Joannes Lichtemberg, vermaerden Sterrekundigen van Duytschland’. - Ook in de Versamelinge van Sincerus-Recht-uyt, I D., blz. 78, wordt zulk stuk ingelascht: ‘Voorzegging van J. Lichtemberge, eenen vermaerden astronomist in Duytsland, 't welk hy geschreven heeft anno 1484’. Edoch al hebben wij hier hetzelfde onderwerp, de bewoording is echter heel en al verschillend. Naar mij dunkt, pleit dit voor twee verschillende opstellers. - Noch de Copye van den Brief van Ryssel, noch de brochure van Dry Gezusters komt bij Sincerus voor.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||
Kortom, welke ook de gevoelens van Vanden Elsken geweest zijn, ik kan niet aannemen, dat hij de opsteller er van is. | |||||||||||||
XXIIHebben wij nu al de schriften van Keuremenne opgesomd? Ik durf het niet verzekeren. De vlug- en spotschriften in die woelige tijden waren ontelbaar, maar gericht gelijk zij waren tegen het oostenrijksch bewind en zijn handlangers in België, droegen zij zelden of niet een auteurs- of een drukkersnaam. Een voorbeeld: De uitgaaf van Keuremenne's Brieven welke ik hooger vermeldde, kwam, naar het luidde: van Pluckhaen van Lier, tot Trier. Het was, heette zij, de sevenste druk. Een vijfde druk, naar ik zie, verscheen ‘tot Bonn’, by Luc. Hinhoeber, in den Gulden Haen, M. DCC. LXXXIX, in 8o, in 3 deelen. Ei! en van waar zijn de andere uitgaven te voorschijn gekomen? En Keuremenne? Wij stipten in 't voorbijgaan aan wat al moeite de man aanwendde om onbekend te blijven. Herdenkt even: Tot den 6 Juni 1788, is 't ‘theologant Joannes Keuremenne’, die naar de theologanten schrijft. Van den 25 Juni 1788 af, is 't ‘Ernestus Keuremenne’. Op den 9 Juli 1788 verschijnt de IVe Brief. Hij is onderteekend Ernestus; maar luistert: hij heeft de namen opgegeven van al de ‘theologanten’ die het rekwest tegen ‘de Synagoge’ teekenden. ‘De mijne noch die van Joaunes Keuremenne staan er niet tusschen, want Keuremenne is ‘onze heerlijkheid’... Het is de eerste maal dat die heerlijkheid ter sprake komt. Ziet IVen Brief, blz. 58. Edoch Joannes Keuremenne sterft zoo het schijnt, op 18 Augustus; hij maakt Ernestus zijnen erfgenaam, op voorwaarde echter dat bij voortga in het afbreken van 't Seminarie-Generaal. Ernestus laat dit weten van ‘op ons casteel den 8 September 1788’. Ei! Ernestus geeft al ras zijn naam en taak over aan zijn doopkind, die nu teekent ‘De Keuremenne’. Ziet blz. 164 .. En wat mag opgemerkt, die Ernestus II gebruikt onverschillig aa en ae... Wat wil hij daardoor den lichtzinnigen lezer doen gelooven?... En later zal het zijn, op den 28 Juli 1788, ‘uyt onze Heerlykheid’, z. bl. 141. Doch houden wij ons daar niet langer bij op. Wij wilden enkel een staal geven van de voorzorgen, welke de schrijvers van die hekelschriften namen om buiten scheut der speurjagers te blijven. Het valt dan ook moeilijk, of liever onmogelijk met | |||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||
al hun schriften bekend te geraken. Hebben wij van Keuremenne alles kunnen opsporen... of met volstrekte zekerheid zijn auteurschap voor sommige bijdragen kunnen vaststellen? Wij durven het niet bevestigen.
Van zijn Brieven verschenen ook vertalingen. Hij schrijft zelf daarover op blz. 218 van het Ie D., in zijne bijdrage ‘Brief aan den Heer Boulez’ (zie hooger). Die man had tegen hem geschreven, dat ‘Keuremenne's Bouxkens hun crediet verliezen, die van nu nouwelykx gelezen worden als van Begghynen, Quezels... en dito soort, aen wie men op pretext van religie veel kan wys maken’. En 't antwoord luidde: ‘Den eersten van onze Boekskens is in 8o en in 4o gedrukt geweest, en aanstons overgezet in 't Fransch. Ik heb hem by den zelven drukker tot twee ryzen doen erdrukken, en is nademael in verscheyde steden erdruckt geweest; - insgelijk den tweeden, maar deézen heeft by mynen drukker tot dry ryzen toe erdruckt geweest, en ook in verscheyde steden; - den derden is in een stad my bekent dry mael erdruckt geweest zonder de exemplairen te rekenen, die ik daer alreeds gezonden had. - Den vierden is in twee steden gelyk begonst, en den vyfden is ook al tweemaal gedrukt geweest by den zelven: denckt nu eens, Heerken Boulez, hoe zy zullen herdruckt worden in de andere steden. En gelieft eens te bemerken, als dat dit alle gebeurd is ten tyde van een alderschroomelykste inquisitie van de heeren Cuylen, Schepmans, Maruose en van alle die uytgekogte zielen, die, gelyk den wyzen man zegt, hunne ziel te koop hebben, animam enim suam venalem habet. De bosschen roncken alreeds van het geschreeuw tot de volgende, en zy zouden van nu nouwelykx gelezen worden als van begghynen, quezels..... en dito soort! Maekt dat aen de ganzen wys!’ En in N.B., als voetnota op blz. 219, I D., voegt hij nog bij: ‘Van alle exemplairen dat er uytgekomen zyn, als ook van den Relation fidèle et détaillée, waer van nu haest de beloofde editie zal verschynen, hebbe'r altyd nae Weenen, Roomen, Engeland en Parys van gezonden geweest, alwaer de taelemans hun voorgelezen hebben. Nu dadelyk, is'er een persoon uyt Vranckryck bezich met alle de Brieven in 't Fransch over te setten, en om dat sy allen van den zelfsten stiel souden syn, van den eersten af begonst, die nogtans gelyk ook den | |||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||
tweeden alreeds overgezet was. En eenen persoon van distinctie heeft my laeten weten, als dat er eenen Engelsman het zelve voor zyn Land ondernomen heeft’. Wat nu eigenlijk die daareven genoemde Relation fidèle et détaillée is, kan ik niet nader bepalen. Hij vertaalde ook in 't vlaamsch het fransche boek: La Réalité de Bourg-Fontaine; Paris, 1787, 2 vol. in 8o. In zijn catalogus, nr 1134, heet die vertaling: ‘De Wesentlijkheyd van het ontwerp van Bourg-Fontaines, in 8o’.Ga naar voetnoot(1) In het verweerschrift van drukker Michel tegen Keuremenne, waar verder, in de Bijlagen, zal spraak over zijn, wordt gewag gemaakt van een vlaamsch stuk, ‘Waerschouwing’, en van een franschen brief, rakende de Universiteit, die beide door Keuremenne zouden opgesteld zijn. Inhoud? 'k En weet het niet. | |||||||||||||
XXIIIIs daarmeê nu alles gezegd over Keuremenne's schriften? Neen. Het zal niemand ontgaan zijn, dat de uitgaven waarvan men met zekerheid zeggen kan, dat zij door hem of door Sincerus-Recht-uyt werden in 't licht gegeven, - dat die uitgaven vóór of in 1790 verschenen. Op den 2 December van dat jaar echter namen de Oostenrijkers opnieuw bezit van Brussel. Het was dan uit, mag men zeggen, met tegen Leopold II te schermen. Maar pas is hij gestorven (1 Meert 1792) en zit Frans II op den troon, of de Franschen rukken het land in (April 1792), dat zij op hun manier ‘beschaven’ tot bij hun nederlaag te Neerwinden (18 April 1793). Tot in Juni 1794 blijven de Oostenrijkers nog meester, doch na den slag van Fleurus geven zij het op. | |||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||
Rustte Keuremenne's penne al dien tijd? Ik geloof ja, dat de man sedert de terugkomst der Oostenrijkers weinig of niet meer heeft geschreven. Zijn oneenigheid met zijn vorigen drukker Michel zal hem denkelijk ook wel - 't gebeurde in October 1791 - eenigen lust tot schrijven hebben ontnomen. Edoch in 't archief van Mechelen trof ik een stuk aan, dat inderdaad van Keuremenne is. Het telt 6 blz. druks, is opgesteld in den vorm van brief, gericht tot zijne ‘Zeer Lieve ende Beminde Vaderlanders’, en onderteekend: ‘Blyve naer myne oude gewoonte: Ul. oodm. Dienaer, Joannes Ernestus De Keuremenne. Uyt ons vermaerd Casteel. Den 12 Februarii 1794’. Ik schrijf de inleiding er van over, omdat zij ons nadere inlichtingen over Keuremenne meedeelt: ‘Ik hebbe my van kant gehouden, sedert dat de goede inwoenders van St. Truyden my geholpen hebben uyt de clampen van de bende van den vreeden Stocquaert, ende tot dat het my gelukt is aen te toonen, aen onzen reghtveerdigen ende reghtzinnigen Keyzer Franciscus den II, dat ik geenen vyand en was van zyn doorlughtig Huys, dat wy al te saemen, gy-lieden door U.L. kloekmoedige standvastigheyt ende ik met myne penne, door Godts-gratie, het Nederlands Babel overrompelt hebben, het zoo genaemt Seminarie-Generael, hetwelk de Sansculotten van over dertig jaeren, hebben willen doen dienen tot begraef-plaets van de Religie ende van de Souvereyniteyt, gelyk het onlangs wei heeft gebleken. - Ik hebbe zoolang stil gebleven, omdat myne penne niet meer moeste veghten, dat alle de waere Vaderlanders hunne devooren volbraghten om ons van den vernielenden zught van de Sansculotten te bewaeren. - Maer nu dat het getal van die deugenieten grooter geworden is, zedert dat de fransche Sansculotten de onze hebben komen wakker maeken, neme wederom myne penne in de hand, om U-L. hetzelve voor oogen te stellen, want onze Sansculotten zouden geerne de fransche wederom inbrengen, om van de galge bevryd te zyn, aen de welke zy moeten komen door de herstellinge van onze Lands-Wetten’... En wat bedoelt nu de schrijver? ‘Aengezien’, zegt hy, ‘dat die knaepen wederom onder den duym werken, en dat onzen reghtveerdigen Souvereyn nu gedaan heeft ende nogh doet al hetgene onze Dry Staeten van | |||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||
het Land hebben gevraeght, mogen wy ons niet te zoeken laeten’.Ga naar voetnoot(1) Wat moet er dan gedaen? ‘De Staeten zullen eerst-daegs onze kloekmoedige Vaderlanders verzoeken om het zelve opnieuw helpen te bewaeren tegen den inval van het groot getal fransche Sansculotten geduerende dezen oorlogh’..... Nu, ‘onze Nederlandsche en Duytsche Sansculotten houden niet op den Keyzer te verzekeren, dat Braband geen volk noghte hulpe zal verleenen, niettegenstaende de herstellinge van de geheele Blyde Inkomste. Diensvolgens laet ons nu de zelve leugenachtigh maeken..... Laet ons toonen, dat wy Franciscus nu zoozeer beminnen als wy voordezen Maria Theresia bemind hebben: in dien tyd hebben wy dezelve in Duytsland gaen helpen, ende in dezen tyd komt Franciscus ons alhier helpen tegens de vernielende fransche ende inlandsche Sansculotten.... De nederlandsche jeught is altoos den schrik geweest van onze vyanden, ende twyffelt niet oft Ul. opneming van de wapens zal denzelven schrik in de fransche Sansculotten jaegen; mynen volgenden brief zal Ul. daer naederen uytleg af bedeelen’. Daarop volgt in P.S. een uittreksel uit een brief uit Henegouw, waarin naar Keuremenne geschreven wordt over de baldadigheden der Carmagnols in Maubeuge.
Waar dit stuk of brief van Keuremenne gedrukt werd, wordt niet vermeld; maar het staat in de aloude verzameling van stukken die vóór mij ligt, gerangschikt tusschen twee andere stukken, opgesteld in den vorm van brieven, en getiteld, | |||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||
het eerste: ‘Eersten Brief aen de goede Lieden van het plat Land. Weerde Nederlanders’; het derde: ‘Derden Brief van den Waaren Nederlander aen alle welpyzende Weerde Nederlanders’. Deze twee kwamen ‘uyt de drukkerye van Belgica’, en dat Keuremenne's stuk daar ook gedrukt werd, lijdt geen den minsten twijfel. Is er nu verband tusschen deze twee stukken of brieven en het stuk van Vanden Elsken, dat wel het tweede staat gerangschikt in mijn verzameling, doch het opschrift ‘tweeden Brief’ niet draegt? Maar heeft er werkelijk een stuk bestaan met opschrift ‘Tweeden Brief’, een ander dus dan hetgeen hierin geschoven is, een ander dan hetgeen wij met zekerheid mogen toeschrijven aan Keuremenne? - Ik ben geneigd het te gelooven: althans dat ‘ander’ ondersteld met titel voluit ‘tweede Brief’ en de derde brief dien we kennen, zullen buiten twijfel, van denzelfden schrijver geweest zijn. Dit staat in volle letters in den aanvang van den derden brief... Maar is er dan geen verband tusschen Keuremenne's stuk en den derden brief, een verband dat wellicht den onbekenden rangschikker der drij stukken genoopt heeft aan het stak van Keuremenne de tweede plaats te geven? Ja wel: althans het slot van Keuremenne (zie hooger) getuigt, dat hij in een volgenden Brief ‘naederen uytlegh zal bedeelen... nopens de opneminge van de wapens’. Nu, die ‘derde Brief’ handelt heel en al over die kwestie. Het stuk is een dringende aansporing tot de jeugd en de vergaderingen ‘mits het weer eene zaek van waeren Patriotisme is, gelyk over vier jaeren’. In dat opzicht zou men dus geneigd zijn te denken: wie weet is Keuremenne niet ‘de Waere Nederlander’, die den 1n en den 3n Brief schreef, en, ten slotte van dien 3n, nog een 4n beloofde? Ik durf het echter niet gelooven. Ik kan stijl en spelling niet naar wensch overeen brengen. En wat meer is: De 3e Brief geeft in den beginne de synthesis op van hetgeen in den 2n, naar mij schijnt, onbekenden of onderstelden Brief besproken werd, en dat klopt niet met het stuk van Keuremenne. Wie onder dien deknaam ‘Ware Nederlander’ zich schuil hield, weet ik niet. Zij in 't voorbijgaan nu nog aangestipt, dat die 3e Brief dateert van den 16 Mei 1794, en de 1e Brief alzeker van na den 10 Februari '94, | |||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||
op het oogenblik dat Keizer Frans II ‘gaet gehuld worden en staet in het Land te komen’.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||
XXIVEdoch er rijst hier nog een andere vraag op, die wel verdient onderzocht te worden: Is Keuremenne wel dezelfde persoon als priester Vanden Elsken? Dit wordt geloochend in de reeds vermelde Chronyk van Pelckmans. Ik vind die opwerping opgeraapt door wijlen Edw. Van Even, die er echter geen geloof aan hechtGa naar voetnoot(2). Trouwens hij schrijft: ‘Een lid der Hoogeschool Jan Jozef Vanden Elsken, Voor- | |||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||
zitter van het Drie-Tongencoilege, schreef te Leuven zijne brieven van Ernest Keuremenne, 1788-89, en zijne Verzameling van stukken byeen veigaederd door Sincerus Rechtuyt, 1790. Het zijn, als bekend is, bijtende hekelschriften tegen het Seminarie-Generaal van Jozef II en in het belang der patriotiek’. - En nu in een voetnota voegt Van Even er bij: Over dezen man lezen wij in de Kronyk van Pelckmans: ‘Den 1 April 1803 is in syne pastorye van Hombeek, alwaer hy maer wynigen tyd geweest was, overleden den eerw. Heer Vanden Elsken, gewezen President van het Collegie der Dry-Tongen alhier, en nu, zedert weynigen tyd, met den Heere Huleu, lid der Synode van den nieuwen Aertsbisschop van Mechelen. Hy is altyd gesuspecteert geweest als den autheur van de acht Brieven van Ernestus Keuremenne en de daer op volgende stucken, waer voor hy in gevaer geweest is van gevangen te worden in het Collegie van Atrecht, maer gelukkiglyk is ontkomen, in den hof van den heer Baelmans, daer nevens woonende, geraekt zynde. Ik zal hier aen ieder verzekeren, dat M. Vanden Elsken noyt den autheur van de acht Brieven van Keuremenne en van eenige andere daer op volgende stuxkens geweest is, maer alleen dengene die de manuscripta daervan kwam haelen om die aen den drukker te draegen, tot zoo langh dat hy die liet, zonder eene letter daer aen te veranderen; maer wanneer hy in een stuksken eene kleyne veranderinge gedaen had, heeft den autheur hem gezeyt, dat, indien hy in het toekomende nog eenige de minste veranderinge dede, hy alsdan de hand van hem zoude trecken, gelyk hy oock gedaen heeft, wanneer hy veel valsche logenachtige en faemschendende zaeken vertelt heeft, als van den gewezen rentmeester der infirmereye van het Groot Beggynhof, onder den naem van Pastor Poliphemus, van Mevrouw de Beeckman, geboren De Vroey, onder den naem van de lange Jennemie, dewelke, om de waerheyd te zeggen, in dien tyd haer geboortestad Loven niet genegen was, en zoo den eertitel van Baron, door den Keyser Josephus aen haeren man gegeven, en meer andere zaeken genoegh hebben doen zien; maet het was aen hem niet zulks te doen, alzoo dit niet baeten konde om het opkomen van het nieuw Seminarie te beletten, gelyk deden de Brieven van Keuremenne, zoo uyt de woorden van den eersten Minister te vatten was, de welcke hy ter taefel by den Hertogh van Arenberg zynde, tot Heverlé, gesproken heeft: Ce bougre de Keuremenne est la ruine totale du Séminaire général; ce malheureux | |||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||
fanatique nous jette plus de pierres sur un jour que nous pouvons tamasser sur deux mois’. En van dit gezeg van den Minister magh men verzekert zyn, want men wist het al des anderdaeghs 's morgens, wanneer noghtans alle de caemerlingen die de taefel dienden, nog daer waeren, en sy van het Seminarie Generael hebben beginnen te spreken, het welk den Minister wel heeft doen vloeken’. - Zoo spreekt dan de Chronyk van Pelckmans, 11e deel, blz. 357Ga naar voetnoot(1). Noteert dat hij dit schreef in de jaren 1805 en 1806. Wat nu over Pelckmans' bewering gedacht? Dat de man het mis voorheeft. Tusschen 1788, toen Keuremenne de pen opnam, en 1805, toen Pelckmans zijn meening uitsprak, ligt een afstand, die veel nevel voor de memorie doet opdampen. Dat Vanden Elsken heeft medewerkers gehad, dit moet de aard zelf zijner Brieven doen onderstellen, en, overigens, hij zelf erkent dit op meer dan één plaats; wij hebben er reeds hooger gewag van gemaakt. Wie waren die medewerkers - dit woord staat ook in een stuk van Michel, den drukker van Keuremenne's Brieven - wie waren zij? Uit dat zelfde stuk kennen wij maar één: namelijk Priester De Paire. Maar dat stuk zelf, wat was dit stuk? Dit stuk was een vreeselijk verontweerdigd antwoord van Michel op 'n ‘Waerschouwing’, welke Vanden Elsken tegen hem had doen aanplakken (22-23 October 1791): ‘Heerke Keuremenne (zoo spreekt hij daarin), het is om u gedient te hebben, dat ik de stad Loven en het Land heb moeten verlaeten. Het is ter diër oorzaeke ende voor u geweest, dat ik (de ondergeteekende) twee verscheyde decreten ofte vonnissen tot mynen laste gehad hebbe, ende nog ter uwer oorzaeke heb moeten consigneren in de Weth van St-Truyden eene somme van 620 guldens’...Ga naar voetnoot(2). Edoch genoeg. Michel was jaren lang de vertrouweling van Vanden Elsken geweest. Nu was er oneenigheid tusschen hen opgerezen! O die wereld! Nu vragen wij: Hoe zoude Michel in zulk openbaar stuk Vanden Elsken durven betichten hebben, dat deze de schuld geweest was van de verbanning en de boete waarmede men hem, drukker, gestraft had, indien hij van zijn slag niet zeker was | |||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||
geweest? Ja, zeker zal Michel geweten hebben wat hij zei: het was amper anderhalf jaar na de gevangenneming van Vanden Elsken (14 Juni 1789). Hij noemt hem. Vanden Elsken, bij zijnen deknaam Keuremenne. ‘Ik heb u’, zegt hij nog, ‘te St. Truyden, waer gy in 't klooster van Steenaert verbleeft, uyt de handen geholpen van acht provoosten’... Wat Michel hem onder de oogen legde, had Vanden Elsken-Keuremenne zelf verhaald: herleest even dat ‘Omstandig Verhaal zyner injurieuze Gevangenisse’, op blz. 11..... Pelckmans' bewering kon dan doen twijfelen, of Keuremenne wel inderdaad Vanden Elsken was, - doen twijfelen zoolang er geen stellig bewijs het tegendeel klaar maakte; maar dat stellig bewijs steekt in het stuk van Michel, en Pelckmans' gezegde houdt dan geen steek.
Ten andere zij hier nog eens aangehaald de bewoording, waarmede Pastoor De Heuck van Leest het overlijden van Vanden Elsken, pastoor van Hombeek, opteekende: ‘Famosus ille Keuremenne, acerrimus Seminarii Generalis Lovaniensis libellis suis impugnator et eversoi: Hij was die befaamde Keuremenne, door zijne vlugschriften de heftigste bestrijder en omverwerper van het leuvensch Seminarie Generaal’. Pastoor De Heuck, een ervaren en geleerd priester, zal zeker zijn naasten buurman en confrater wel gekend hebben lijk hij was en geweest was! Geen twijfel daarover!Ga naar voetnoot(1)
En moesten wij nu nog herhalend samenvatten wat wij hooger nopens den persoon van Keuremenne en Vanden Elsken aantroffen, dan viele er aan te stippen, o.a.: dat Joannes en Ernestus een en dezelfde persoon zijn, schuilend onder den deknaam Keuremenne; dat men van de eerste bladzijden gewaar wordt, dat de schrijver een priester is. Daarbij, hij zelf geeft eene plaat waar hij, zoo hij zegt, op verbeeld wordt... verbeeld | |||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||
in priesterkleêren. Ziet brief VII, blz. 51. Die plaat stelt het Seminarie-Generaal voor, waaronder staat: Wat baet dog onzen tegenstant?
Hy stoot te zeer van zynen kant.
Links staan de hoogleeraars, die het wankelend gebouw met hand en stok willen tegenhouden; rechts, opstaande uit zijn leunstoel met een pen in de hand, een priester..... Cfr ook nog Brief VII, blz. 102-103. En die man, die schrijver, die priester woont te Leuven, kent Leuven met zijn straten en steegjes, is in dagelijksche betrekking met Leuvensche menschen, is dus in de gelegenheid van tien kanten te gelijk inlichtingen te bekomen, en zijne taal intusschen heeft een sterk brabantsche kleur, die aan de streek van Alsemberg bij Brussel doet denken... Dat hij de schrijver was kon niet bestopt blijven; aldra staat hij als zoodanig bekend, al heeft men geen enkel doorslaand bewijs, al doet hij wat hij kan, maar al te naieve pogingen, om te doen gelooven dat Keuremenne met Vanden Elsken geen uitstaans heeft..... Doch het algemeen gevoelen is daar (cfr Brief IV, 81, 102: ‘Men zegt, dat men begint onderzoek te doen tegen ons’... En blz. 233, opgewondenheid van den Minister, te Heverlee... Daarop volgt de aanslag tegen J.J. Vanden Elsken: ‘Den 27 Sept. heeft men den Lector van het Atrechts-collegie met naem J.J, Vanden Elsken meynen te vangen’: cfr blz. VIe Brief, blz. 234-236... Ja, 't algemeen gevoelen van volk en bestuur hield Vanden Elsken voor den gevreesden Keuremenne... Ware 't hij niet geweest, dan zou men toch iemand noemen. Werd dat gedaan? Nooit.... Zoo komen wij tot zijne gevangenneming te St. Truyden. Het volk juicht hem toe; hij is de verdediger van recht en Kerk, de bestoker van het Seminarie-Generaal, Keuremenne! Ziet Omstandig Verhael... o.a. blz. 18-28... Wonder is het ook, hoe Keuremenne, in de reeks zijner Brieven, een woordje rept over zijne later ontvangen eerambten, of hen beknibbelt die er vóór hem in zijn. Zoo b.v. in het vlugschrift ‘Opdragt aen de Heeren Joannes en Ernestus de Keuremenne’, blz. 3, heeft hij het op het eerambt van | |||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||
Roomschen Censor: vroeger was het op de kanoniksdy van St. Pieter, o.a. in VIIIn Brief, blz. 146...Ga naar voetnoot(1)
Edoch dit zij voldoende, en uit hetgene voorgaat mogen wij besluiten, dat Vanden Elsken, zoo niet alleen, al zeker de voornaamste opsteller der Brieven van Keuremenne geweest is; doch dat hij medehelpers gehad heeft, ja. Dit blijkt ten duidelijkste o.a. uit de getuigenis van drukker Michel. Pelckmans verkeert zeker in dwaling, als hij denkt, dat Keuremenne-Vanden Elsken enkel de bijdragen ontvangen en gerangschikt heeft. Ongetwijfeld heeft hij medewerkers van Keuremenne gekend, en werd hij er aldus toe gebracht het auteurschap aan Vanden Elsken = Keuremenne te ontzeggen. Desnoods kan nu ook die verscheidenheid van medewerkers het waargenomen verschil in stijl en seplling uitleggen. - Wij voegen ten slotte er bij, dat ook Sincerus-Recht-uyt, naar ons oordeel, geen andere is dan Vanden ElskenGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||
XVAl hetgeen nu voorgaat zal u ongetwijfeld de vraag in den mond gelegd hebben: Wat denkt gij dan over het karakter, en ook wel over stijl en trant van Vanden Elsken? Voorzeker, om rechtveerdig te zijn, in dien opzichte vooral is het noodig zich trachten te verplaatsen in de samenleving van toen. Dit dient gezeid zoowel voor den aard en den toon zijner schriften als voor de taal die hij gebruikt. Over heh algemeen is de stijl zijner Brieven niet zeer | |||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||
vloeiend. Op sommige plaatsen meent ge wel de brabantsche volkstaal er ongekunsteld te hooren in klinken, klaar en krachtig; doch daarnevens is het weer de gewrongen gang van naar het latijn of het fransch ineengesmede zinnen. Niet gekuischt is die stijl; veeleer slordig is hij, zelfs zonder eenheid van spelling; men zou zeggen dat de schrijver den tijd niet gehad heeft of zich de moeite niet gegeven den tekst te herlezen, te snoeien, te zuiveren van onkruid en miswas. Zij echter erkend, dat de moeilijke omstandigheden, waarin die stukken opgesteld en gedrukt werden, wel eenigszins den schrijver verontschuldigen. Is nu in die menigvuldige stukken verscheidenheid van stijl, ja, en van spelling, waar te nemen, waaraan kan dit toch wel geweten? Valt dit niet uit te leggen door de verscheidenheid van medewerkers? Zeker, ik zei het reeds: Vanden Elsken in zijn krijgstocht tegen het oostenrijksch bewind, en inzonderheid tegen het Seminarie-Generaal, had medehelpers. Hoeveel? Dit weet men niet; maar inlichtingen zal men uit alle hoeken van Brabant aangebracht hebben. Hij schrijft dit zelf. Sommige bijdragen nochtans, die, naar men gist, ook uit zijn penne voortkomen, zijn degelijker, beschaafder, minder slordig, minder stroef: men wordt gewaar, dat hij die ernstiger doordacht; zij slachten meer een, ik zei bijna, een academische verhandeling van dien tijd, en geen hekelschrift. Is zijn stijl nu voor ons altijd niet helder, dan moet men dit toeschrijven, althans in menig geval, aan den inhoud zelf van brief of bijdrage: Hij handelt bijna gedurig over niet of weinig bekende namen en feiten uit die dagen; maar doorgaans is hij bitsig, onuitputtelijk in schimpen en schampen, en die kwinkslagen, die steken onder water ontaarden vaak in hatelijke persoonlijkheden, gelijk zijn drukker Michel getuigt, en de man ondervond het zelf. Zijne scherts wil soms te geestig zijn, en zoo wordt zijn lach lomp en gemeen. Tekst en platen zijn somwijlen zeer ‘shocking’. Maar een hardnekkig, een vreeselijk tegenkanter is hij, die door dun en dik vooruitspoort naar zijn doel, pijl en slijk werpt rechts en links... en het moet gezeid, hij geraakte tot zijn doel. Spotten is doodslaan hoorde ik wel eens zeggen. Moet ik op voorbeelden wijzen? Leest maar even den VIIn Brief. Nu anderzijds zij erkend, dat Vanden Elsken een geleerd man was. Moet dit uit zijn rijke bibliotheek opgemaakt? Och neen; doch de man handelt, niet zóó oppervlakkig, over kerke- | |||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||
lijke geschiedenis, over godgeleerdheid, over schriftuur en kanoniek recht. Hij doet zich kennen als een waarlijk geleerd humanist, te oordeelen althans naar zijn talrijke aanhalingen uit de latijnsche klassieken: uit Virgilius en Horatius, uit Tacitus en Juvenalis, enz. Ook uit de fransche schrijvers en inzonderheid uit Boileau, wiens hekelrijmen hij zich ten nutte sielt. De ambten welke hij, zoo vóór als na de Brabantsche Omwenteling, aan de Universiteit vervulde, strekken overigens ten bewijze, dat hij voor een bekwaam mensch doorging. Dit erkent ook een getuigschrift van Hgl. J.F. Vande-Velde, in dato 8 October 1790 aan de geestelijke overheid van Mechelen gegeven. Vanden Elsken was tot de plaats van Kanunnik van St. Pieter bevorderd. Volgens decreet van Pius V was aan die eereplaats het ambt van boekkeurder verbonden, en daartoe was de graad van Licentiaat in de H. Godgeleerdheid vereischt. Tot Licentiaat had Vanden Elsken het nog niet gebracht, doch hij bereidde er zich toe. Toen vroeg de geestelijke overheid van Mechelen het gevoelen van den heer Hgl. en Deken der Faculteit Dr Vande Velde daarover. Het antwoord was gunstig, doch men zou den belanghebbende eenigen tijd jonnen ter voorbereiding: ‘Overigens getuig ik, zoo sprak hij, na hetgeen de eerw. heer PlebaanGa naar voetnoot(1) mij mondeling meêdeelde: ‘dat de heer Vanden Elsken immer met iever en vlijt zijn plicht van lector in 't Atrechts-college gekweten heeft, de nieuwigheden in zake van godsdienst heeft verafschuwd, en door gedrag en zeden aller achting heeft verworven’.Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||
De uitslag was dan ook, dat Vanden Elsken voldoening kreeg, en weinig tijds daarna teekende: Joan. Jos. Vanden Elsken, presbyter, praeses Collegii Buslidiani Trilinguis Lovanii, Canonicus Ecclesiae Collegiatae et Parochialis ad S. Petrum et per totam Germaniam inferiorem Apostolicus et Patrius Librorum censor et visitator, etc. etc. - Zoo ja, was zijn portret onderteekend, dat L.A. Claessens gegraveerd had. | |||||||||||||
XXVI.Wij zijn nu, om zoo te zeggen, op het einde onzer taak. Wij hebben het werk van Priester Vanden Elsken, of liever van Keuremenne ontleed, en wat besluiten wij? Streng was hij, uiterst streng, en wij moeten erkennen, dat hij tegen de voorstanders van het Seminarie-Generaal meer dan eens de palen der betamelijkheid te buiten ging. Op onze dagen kunnen wij niet verstaan, dat men zich zulke ruwe, zulke hatelijke, zulke afschuwelijke personaliteiten zou durven veroorloven. Doch zijn die aan hem persoonlijk toe te schrijven? Waren er geen medewerkers in 't spel? Ja, zei ik, dat Keuremenne medewerkers had staat buiten kijf; aan wie dan toegeschreven wat men meent te moeten afkeuren? Dit valt niet te bepalen; doch Keuremenne, wie hij ook zij, draagt de verantwoordelijkheid. Dat hij volle vlucht aan zijne pen geeft, dit valt te begrijpen. De buitensporigheden, de ergernissen die onder zijn oogen eenieders eerlijk en vaderlandsch gemoed tergden en verbitterden, gingen waarlijk alle denkbeeld te boven, en wanneer wij ons dan met de verbeelding in die woelige tijden verplaatsen, kunnen wij ons wel eenigszins voorstellen den bitsigen grondtoon, die in Keuremenne's meeste schriften ligt. Overigens vergete men niet: de man heeft naar de roede maar gegrepen, als ons volk reeds bijna tien jaar lang zijne vrijheid zien verbrokkelen, en zijne rechten zien verschoppen had; als hij alle eerbiedig verzet of beroep had zien afweren met uittartende barschheid, - en in wiens name? door wien in per- | |||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||
soon? Door keizer Joseph II zelven. Doch volbloed Brabander gelijk hij was, riep Keuremenne - en met hem zij, de groote meerderheid van 't brabantsch volk, in wie de vrijheidszin van 't voorgeslacht niet ontaard was door den geest der eeuw, - riepen zij het aloude brabantsch recht in, dat Joseph II had bezworen, dat hij onder den voet vertrapte... doch krachtens hetwelk hij ook nu zijn recht op de kroon van 't hertogdom verbeurde Dat hij die het volk niet spaarde, ook door het volk niet gespaard werd, spreekt van eigen, - en men moet maar even de volksliedjes van dien tijd nalezen om te gevoelen wat een verbittering tegen den Oostenrijker de herten vervulde. Keuremenne's taal klinkt heel en al in den geest zijner samenleving, in den geest van het geknevelde volk... en Joseph II haalde zich maar over het hoofd hetgeen het natuurlijk gevolg was zijner meer dan kortzichtige handelwijs. Kortzichtig ja; hij hadde wat beters van zijne moeder moeten leeren... maar die moeder, o! zij zelve had zulk hoogen dunk niet van haren zoon. Wordt hij nu door sommige lui zoo hoog opgehemeld, wij vragen hun niet waarom: wat hij in ons Vaderland bewerkt heeft en nog wou bewerken, antwoordt in onze plaats. Maar het zal wel waar zijn, hetgeen ons de geschiedenis leert: ‘Maria Theresia zelve had geen hoogen dunk van de bestuurlijke kennis van haren zoon: zij kende zijn wispelturigen geest, zijn onmatige zucht naar nieuwigheden, zijn onbeteugelde jacht op roem en volksgunst’Ga naar voetnoot(1). En daarop citeert Mathot de schets, die een protestant, die Bilderdijk teekende naar het leven, misschien wel met ietwat te scherp hoekige trekken, doch wij gelooven dat hij, tijdgenoot van den Vorst, beter onder den indruk der feiten dan wij, ook beter over die feiten kon oordeelen. ‘Jozef II, zegt hij, was in de beginselen der fransche philosophie opgevoed, en hij beantwoordde daaraan. Geen vorst van zijn leeftijd is geroemd als hij, en niemand ooit verdiende het minder. - Hij spotte niet alleen, maar had een afkeer van godsdienst, was geldgierig, dwangzuchtig, egoïst in den hoogsten graad, en van dolle ijdelheid opgezwollen, was waarachtig eer en braafheid hem vreemd, zoowel als de goede trouw, en zijn in den grond bedorven hart had het minst ge- | |||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||
voel niet van menschelijkheid. Hij verachtte de fraaie kunsten, en drukte ze neer, en haatte zijne moeder, van wie hij niets dan de hoofdigheid in zijn karakter had. Hij placht te zeggen: Dans l'ordre d'ici-bas la royauté est un métier, en hij beschouwde het ook als een bloot métier; waar hart of gemoed niets met te schaffen had, en dat métier waande hij te verstaan, en 't kwam bij hem op het allerhatelijkste despotismus uit, hetgeen zoolang als het zich bloot in het verongelijken der geestelijkheid vertoonde, hemelhoog als blijk van verlichting geprezen wierd. Hij brak alle heilige traktaten, trad alle verplichtingen jegens bondgenooten, naburen, vrienden en onderdanen onbeschaamd met den voet, beroofde en plunderde kerken en kloosters van alle sieraden en kostbaarheden, en verkocht den geplunderden diezelfde kostbaarheden weer voor eene som gelds, deed fatsoenlijke en edele stiftjonkvrouwen soldatenhemden naaien, in plaats van haar kunstwerken daar geheel Brabant wel van voer, en drukte de Nederlanden derwijze dat hij ze verloor. Met Hongarije scheelde 't weinig, of 't had denzelfden gang gegaan... Zonder eenige reden deed hij den Turken den oorlog aan; ontsloeg generaals uit zijn dienst, en stelde zich aan het hoofd van zijn armée, zonder geschut, wapenen of bagage, en na de groote helft van zijn leger daar bij te laten zitten, terug te keeren... Zoo was deze fraaie kweekeling der fransche philosophie!’... Ja, zoo sprak Bilderdijk in zijn voortvarende en hartstochtelijke wijze van schrijven, en toch - dit getuigt Mathot, - ‘na de openbaring van zoovele oorkonden, moet men wel bekennen, dat het levensbeeld des Keizers, in de hoofdtrekken, met vaste hand en naar waarheid geteekend is’. En dan besluiten wij: valt het dan te verwonderen, dat de opgewonden gemoederen der bloedig gekrenkte Belgen zich lucht gaven in de bijtende taal of in de bittere spotternij van Keuremenne en zijne vrienden? | |||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||
Bijlage I.Wij geven hier de stukken, die betrekking hebben tot de benoeming van Vanden Elsken als kanunnik van St. Pieter te Leuven en tot het ambt van Boekkeurder:
| |||||||||||||
A1. eme et rme dne obsme,Non gravetur Eminentia Vrâ super adjunctis precibus porrectis nomine Joannis Josephi Vanden Elsken Sacram Congregationem Concilii, audito capitulo, instructam reddere, et referre de justa, et necessaria causa dispensandi, et de oratoris scientia, et idoneitate, prudentissimumque animi sui sensum aperiendo, preces ipsas remittere non dedignetur Emiñtia Vrâ, cujus manus humillime deosculor. Emiñtiae Vrae. Romae n7 Augusti 1790. Gratis et quoad scràm. Mechlinien. Emô Archiepiscopo. Humillmus etc. S. Card. Pallotta... Julius Gabrielli, secret. | |||||||||||||
A2. brief van Kard. van Franckenberg.Exploratur judicium nostrum per Litteras S. Cong. Concilii Tridentini num dispensare expediat R.V. Van den Elsken in ordine ad ineundam possessionen Praebendae S. Petri Lovanii cui annexum est, ex decreto Pii V, officium Visitatoris Librorum, propter quod Licentiae Gradus in S. Theologia requiritur. Praefatae autem consultationi priusquam faciamus satis, etsi praedicti Dni Vanden Elsken desiderio favorabiliter inclinemur, requirendam duximus sententiam vestram, quam ad Nos transmitti sinc mora exoptamus. Et cuncta vobis a Deo fausta precamur. Mechliniae, die 4 8bris 1790. | |||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||
B1. eminentissime domine,Ut eâ, quâ par est, promptitudine Eminentissimae gratiae vestrae fiat satis, relative ad petitionem Rdi Domini Vanden Elsken; ad Eandem transmittimus tenoren resolutionis, quae in hodiernis comitiis capitularibus capta fuit, et hic subsequitur: ‘Cum gradus iste (Licentiae) videatur requisitus propter scientiam non mediocrem, necessariam librorum visitatori et censori; et de eâ supplicantis scientiâ judicare non possit capitulum, nec ad ipsum spectet; pariter judicare non potest, num expediat nec ne, cum eodem dispensare. Si vero Sanctitati suae dispensationem petitam concedere placuerit, judicat capitulum, enixè eam rogandam esse, ut promovendum non eximat a gradu suscipiendo, sed praefigere dignetur morale aliquod tempus, verbi gratiâ biennium, intra quod ab adeptâ possessione praedictum gradum suscipere teneatur’. Offerentes Eminentiae Vestrae quodcumque aliud obsequium possibile, venerabundi subcribimur, Eminentissime Domine,
Vestri humillimi ac obsequentissimi famuli
Lovanii, 6 8bris 1790. | |||||||||||||
B2. eminentissime domine,Ad litteras, 4a Octobris ad nos datas, quibus sententiam nostram requirere, Eminentiae tuae placuit, videlicet, num expediat dispensare R.D. Vanden Elsken in ordine al ineundam possessionem Prebendoe S. Petri Lovany, cui annexum, ex decreto Pii V, officium visitatoris librorum, propter quod Licentice gradus in S. Theologia exquiritur; Facultas theologica in hunc modum respondendum censuit: hactenus non nisi famâ publicâ praefati R.D. Vanden Elsken capacitatem nobis innotuisse. Examen quidem subiit coram aliquibus eorum, qui nunc collegium Facultatis constituunt, in quo ad disputandum pro Baccalaureatûs gradu fiat admissus: verum annorum aliquot intervallum effecit, ut amplius probè non reminiscantur, num eo | |||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||
successu examen absolverit, ut spem fecerit, fore ut ad Licentiae gradum admitti aliquando potuisset. Quo circa ex Archidioeceos tuae Examinatoribus Synodalibus, a quibus non ita pridem eumdem R.D. Vanden Elsken examinatum fuisse, nobis est relatum, facilius et securius, quae sit ejusdem in theologicis disciplinis eruditio ac capacitas, Eminentia tua poterit cognoscere. Interim oretenus R. ac amplissimus D. Plebanus, ad S. Petrum, declaravit: ‘Soepe dictum Vanden Elsken Lectoris, ut vocant, officio, in suo Atrebatensi collegio cum laude functum fuisse, et peregrinis in fidei ac religionis negotio novitatibus, quas in primis perspectas habet, prorsus abhorruisse, morumque insuper integritate et in rebus agendis dexteritate, plurimum sese commendasse; ac proin favore dignum esse’. Quantocumque tamen favore dignus idem ille esse possit, censemus nihilominus, Eminentissime Cardinalis, minime expedire, ut a Gradus Licentiae susceptione, quem Bulla Pii V merito requirit, penitus eximatur. Si vero sanctae Sedi, cum praefato R.D. Vanden Elsken eatenus dispensare visum fuerit, ut possessionem prebendae S. Petri ante adeat, quàm Licentiae gradu sit decoratus; censet Facultas, ejuscemodi gradûs susceptionem non esse diu differendam. Quam ob rem roganda nobis sua Sanctitas videtur, ut eo in casu biennii spatium supplicanti praefigat, intra quod, ad Licentiae gradum in S. Theologia capessendum, sese consuetis disputationibus et examine idoneum exhibeat. Deus Eminentiam tuam Ecclesiae suae diu servet incolumen. Subscribimur profunda veneratione et ad officia promptitudine Eminentissime Domine,
Eminentise tuae humillimi ac obsequentissimi famuli, Decanus et Facultas theologica Lovaniensis. Lovanii, hac 8 octobris 1790.
V.V. Van de Velde S.Th. Facultatis p.t. decanus. | |||||||||||||
C. - emin. ac rever. dom.,Redditae mihi sunt Litterae Eminentiae vestrae, quibus jussus sum sacram Congregationem S. Concilii Tridentini intructam reddere super precibus, quae ab oratore Vanden Elsken Sanctitati suae humiliter porrectae sunt: Auditis itaque | |||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||
tum capitulo Ecclesiae collegiatae S. Petri Lovanii, tum theologica Facultate oppidi ejusdem, credo nihil obstare quo minus concedatur gratia in accluso Libello petita, quin imo in hac rerum temporumque pernicie plurimum referre, ut quantocius de sedulo et perspicaci Librorum Visitatore provideatur, quod munus per praefatum oratorem luculenter et studiose impletum iri confido. Posset autem, si Beatissimo Patri Nostro ita videbitur, dicto oratori, qui infra paucos menses Gradum Licentiae in jure canonico suscipere paratus est, praefigi biennium trienniumve, intra quod spatium eumdem gradum etiam in Theologia adipiscatur. Interim remittens transmissum ad me Libellum Eminentiae vestrae manus deosculor omni cum veneratione et obsequio. Eminentiae vestrae, Bruxellis, die 16 8bris 1790.
Emo ac Rmo Dno Card. Pallotta, Sacrae Congregationis concilii Trid. Praefecto. Romam. humillimus et observantissimus
| |||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||
Bijlage II.Wij geven hier 3 stukken van Vanden Elsken nopens het teekenen der Declaratie ingevolge het bevel van den 26 Januari 1797. Hij deed dit in dato van 25 April 1797. De twee eerste stukken betreffen eigenlijk de declaratie. Het derde stuk is gericht tot Z. Em. Kardinaal van Franckenberg, uit Brussel, in dato van den 29 Januari 1800. Vanden Elsken tracht zijn gedrag te rechtveerdigen, en verzoekt zijne Eminentie de aanvraag tot het bekomen der pastorij van Hombeek in te willigen. | |||||||||||||
1.Copie de la lettre écrite au Commissaire du Dre Exécutif près la Municipalité de Louvain par J.J. Vanden Elsken, Prêtre et Président du Collège des Trois Langues à Louvain. Citoijen, La conduite loijale qui m'a caractérisé dans toutes mes démarches depuis mon retour au Paijs, vous devroit sufficemment convaincre de la pureté de mes sentimens religieux et civils, et pourroit servir de réponse à la lettre que vons venez de m'envoijer ce 6 floreal. Car lorsque l'an quatre l'autorité constituée me demande la déclaration de Soumission aux Loix de la République, je la fis sans ij ajouter la moindre restriction; je fus le premier qui se présenta au comité établi à cet effet au sixième bureau. Ce seroit donc à tord qu'on voudroit douter sur la pureté de mes intentions, j'atteste la declaration que j'ij deposai entre les mains des commissaires. Il est vrai que la déclaration que la République demande actuellement, outre la soumission aux loix, faite l'an quatre, exige une reconnoissance de Souveraineté dans l'universalité des citoyens, et pour m'en expliquer je vous envoije la présente, et déclare que je reconnois que l'universalité des citoyens françois est le Souverain: voici, citoijen, une déclaration bien claire pour convaincre la République de la pureté de mes intentions, et par laquelle je crois avoir satisfait à l'acte spécial et solennel qu'elle pourroit exiger des fonctionnaires publics. Louvain, ce 6 floréal an 5.
Salut et fraternité! Signé J.J. vanden Elsken Prêtre et président du collège des trois langues. | |||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||
2.Autre lettre du même au même.
Citoijen, L'huissier qui m'a fait remettre votre imprimée du six floreal, avoit dit de revenir ce soir pour en chercher la reponce; comme j'étois absent, voijant qu'il ne s'est pas presenté, je vous l'envoie comme je l'avois preparé hier: j'espère que vous l'agréerez avec les mêmes sentimens par lesquels je me suis empressé de vous la faire transmettre. Louvain, ce 7 floreal l'an 5.
Salut et fraternité. J.J. vanden Elsken, President du Collège des trois langues.
Pour copie conforme delivrée au Citoijen... à son invitation par moi commissaire du directoire exécutif pres la municipalité de Louvain soussigné: Etoit signé: Godfrin. | |||||||||||||
3.Monseigneur,
Il ij a dix ans, que j'ai nomination de la part de l'Université de Louvain sur l'abbesse de Cortenberg: En nonobstant le grand désir, qui m'a toujours animé pour prendre un effect, jamais je n'ai pu atteindre ce but, quoi qu'il ij aient eu des effects vacans. Des personnes d'authorité me prièrent dans ce tems de ne pas quitter ma présidence, crainte d'y être remplacé par des sujets, que V.E. venoit de flettrir; et qui nonobstant ses flattoient de retour. La Religion donc exigeoit tel sacrifice. Entretems un autre devoir m'obligea à plaider auprès du gouvernement pour le maintien d'une collation, qui m'avoit été faite par les Etats de Brabant: et je le fis plus pour l'honneur de la cause dont je la tenois, que pour le Benefice même, dont je fus honoré. Je ne vous dirai pas, Monseigneur, dans quelles inquiétudes, quels mouvemens, et quelles depenses que je me suis trouvé durant ce terme: et cependant ni l'honneur de la cause, ni mon honneur propre me permettoient de retrogarder; ce n'étoit qu'en | |||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||
prenant quelqu'effect sous ma nomination, que je pus sans préjudice de droit et d'honneur me tirer d'embarras. Il ij a huit mois, que le Curé de Hombeke, près de Malines, est mort; j'ai en tems et lieu insinué mes lettres à l'abbesse collatrice, et tout s'est fait qu'est de droit. Lorsque dans ma penible retraite, Monseigneur, je me flattois de voir bientot la fin de mes inquietudes, et de pouvoir jouir paisiblement du fruit de ma longue espérance: un bruit sourd s'est fait entendre, et n'a cessé depuis de me ronger le coeur. L'on me dit, qu'on avoit prévenu V.E. contre moi; qu'on l'avoit pu persuader, que j'avois fait la fameuse déclaration et le serment de haine à la Royauté, qu'à ces causes on aimoit d'éluder mon droit sur l'effect vacant par quelques prétextes; et, si je devois le croire, par un acte controuvé de resignation, qu'on présenteroit à V.E.; et qu'ainsi au moment, que la tranquillité seroit rendu au public, je devrois rencontrer des nouvelles troubles pour mon particulier. J'ai méprisé ce bruit, Monseigneur, et me suis reposé sur la confiance, qu'il a toujours plu à V.E. d'avoir en moi, jusqu'a passés quelques jours, lorsque je me trouvois heureusement avec deux respectables membres des Etats de Brabant, MMrs le Comte de Duras et le Baron D'hovorst, qui me persuadèrent pour en écrire à votre Em.; et le second me disoit, de lui en parler personnellement, lors de son voyage en Allemagne, qui aura lieu d'ici en 4 ou 5 semaines. C'est d'après ces motifs, Monseigneur, que je prends mon recours envers vous, comme vers le pasteur dont je me suis toujours fait un devoir sacré d'entendre la voix, et dont j'espère d'être entendu dans le cas présent. Je ne dissimulerar rien: je parlerai sincerement, afin que ma cause son aux ijeux de V.E. telle qu'elle fut réellement durant ces malheureuses circonstances. Lors de la déclaration au commencement de 1797. Le bruit s'étoit repandu dans le public, que je l'avois faite. Je crois, que des malintentionnés l'inventerent pour authoriser leur témerité. Ce bruit n'a guerre duré, et j'étois au fait d'ij mettre fin, comme je fis particulièrement au Chapitre de S.S. Michel et Gudule à Bruxelles, où, crainte des suites facheuses. j'écrivis une lettre, et decouvris l'iniquité du rapporteur, qui était Beneficier de la dite Collegiale, et le danger de declarans. Je pourrois, Monseigneur, s'il étoit nécessaire, prouver par | |||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||
vingt authorités, que j'ai toujours dissuadé la déclaration à tous ceux qui m'en ont parlé. J'ai laissé imprimer une lettre, que j'avois écrite à ce sujet à un curé, qui m'en demanda instruction: dont le contenu porte: qu'on ne pouvoit pas faire la déclaration; - que tels chapitres, tels vicariats, les curés & l'université de Louvain ne la feroient pas; - qu'il importoit, que les Ecclesiastiques se réunissent de fait et de cause; - que les curés de Louvain avoient écri à Rome, pour connoitre le sentiment du Pere commun de fideles; - que le vicariat lui devoit servir de regle - et que je le priois de dire les mêmes choses à ses confreres voisins. Et comme il me demanda quelqu'explication de la formule, je l'y fis, et ajoutois, que cependant je croiois, qu'on lui pouvoit donner une interprétation d'après laquelle elle n'étoit pas contre la Religion; mais qu'alors cette même interprétation devoit devenir celle du public, & finalement celle du Legislateur; et que nonobstant cela, personne ne la pourroit faire, qu'apres la prononciation de l'authorité interpellée. Tels sont les principes, Msgr, d'après lesquels je me suis toujours comporté sans en écarter ni à droite ni à gauche. J'avois fait inserrer cette lettre dans un imprimé, que j'avois destiné pour déjouer la calomnie et pour combattre le commissaire du pouvoir Extre; qui, pour engager des autres, sembloit la soutenir; mais comme celui-ci se retracta à ma première interpellation publique, crainte des suites dont je le menaçois; et qu'ainsi le motif principal venoit de cesser, je ne le rendis pas public. non obstant qu'il étoit deja imprimé. Lors du serment de haine qu'on exigeoit à la fin de 1797, et qu'on presscrit de rechef au commencement de 1798, je vis jurer plus de 50 Ecclésiastiques à Louvain, le nombre de jureurs ne put jamais ébranler mes principes; au contraire toute sollicitation fut vaine, et cela étoit assez connu à Louvain, ce ne fut que par l'étranger, que je me trouvois avec peine dans une gazette comme jureur. Mais comme la persécution alloit toujours en croissant, je ne crus pas qu'il étoit de la prudence de me déclarer au grand jour sur le fait: je laissois donc publier au mois de février 1798 l'imprimé, que j'avois conservé depuis 1797 et je crus, qu'en publiant les principes, que j'y avois professés pour la cause de la déclaration, le public auroit facilement conclu a minori prohibito ad majus prohibitum, que j'étois bien éloigné de me préter au serment, et principalement à un serment de telle nature. | |||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||
Aurois je pu croire, Msgr, que de ceux mêmes, qui n'avoient pas juré, en auroient conclu le contraire? Tel est cependant le fait; et l'on, s'est avancé inconsideramment, jusqu'à croireque j'avois fait le serment, et que l'imprimé en question en portoit la justification! non obstant que c'etoit la même brochure touchant la declaration, et qui portoit la date d'avant que l'idée du serment avoit été conçue. Ils n'avoient pas vu l'imprimé, et ils en jugèrent d'après le moment de la publication. Cette idée sinistre se soutenait ainsi jusqu'à ce qu'un mois après on me dit deporté a l'isle de Cayenne. Entretems le fondement étoit posé par la prévention. Les jureurs y battirent, et des ennemis achevèrent l'edifice. Dans le courant du mois de mars passé (même tems que le curé de Hombeke commençoit à décliner), 5 à 6 malheureux se presenterent au departement de Bruxelles pour y preter le serment, et un nouveau bruit se repandit, que la langueur de la retraite m'avoit fait complice de leur crime. Je n'avois cependant depuis 9bre 1790 vu ni maison, ni rue, pas même respiré autre air, que celui d'un sombre grenier. Il paroit qu'aucune circonstance voulut adoucir mon sort; pas même celle du bruit le plus avantageux! car lors qu'on me crut à Cayenne, des personnes de confiance en profitoient pour s'approprier et disposer des quelques effects, croyant que cette isle meurtrière mettroit fin à mes jours et à mes proprietés. Je serois trop diffus, Msgr, si je vous traçois ici toutes les vicissitudes, que j'éprouvois et observois dans ces malheureuses circonstances. J'espère, que V: E: trouvera ici de quoi se rassurer, que je n'ai eu rien de commun avec la lacheté du moment. Je dirai seulement, en observant, que la déclaration, et le serment n'aient été goutés pour la plus grande part, que de ceux, qui se sont déclarés pour les nouveautés, il y a dix ans; qu'ils ont profité du moment tant pour couvrir leur honte de mon nom, que pour le venger de ma loyauté. Voylà, Msgr, le sort, que j'ai partagé durant cette terrible persécution. Je me serois cru heureux sur le grenier, que j'habite depuis 13 mois, si la calomnie n'y eut pénétré pour y troubler mon repos. Je bénirai cependant la main de la Providence qui m'y donna le bien & le mal. Enfin, Msgr, non obstant que j'ai lieu d'espérer, que la calomnie n'aura rien effectué sur l'esprit de V: E:, et que toute tentative auprès d'elle pour éluder le droit de ma nomination | |||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||
sera vaine: non obstant, dis je, toute persuasion flatteuse, je ne retrouve pas celle, qui puisse calmer mes agitations; car je dois le dire que jamais attentat, chaînes, fuites et exil, que j'ai partagé durant plus de 14 ans, n'ont pu sur mon esprit ce que la présente persécution vient d'effectuer: je me sens tourmenté nuit & jour, et je vois malheureusement menacé ce tems précieux, que je m'étois reservé pour penser à moi! Et quoi de plus désolant! que d'être calomnié; devoir craindre que la calomnie n'embarrasse la possession paisible d'un objet, qui fixa l'esperance durant une longue suite d'années, et qui seul pouvoit mettre fin à mille besognes inquiétantes, et qui étoit destiné à finir la carrière! Si, donc, Monseigneur, j'ai jamais mérité quelque chose auprès de V: E: (et j'en appelle a l'amitié dont elle me gratifia autres fois), je la prie aussi respectueusement qu'instamment de m'honnorer de quelque rassurance de son affection; le repos de mon corps et encore plus celui de mon âme l'exige: daignez lever ce doute carnassier, que me dévore, soit en faisant réaliser dès le présent ma nomination sur l'effect vacant de Hombeke; soit en faisant que je ne rencontre des difficultés pour le futur. Je ne demande ni exemption d'examen, ni de concours: tout pourroit se faire conditionnellement, et si V: E: le jugeroit, le deserviteur actuel pourroit y rester: je ne demande qu'une telle grâce, qui puisse me rassurer de votre affection & écarter les difficultés menaçantes. J'ai l'honneur d'être avec le plus profond respect de Votre Eminence Lé très humble et très obeïssant serviteur, J.J. Vanden Elsken, présdt du collège de Trois Langues Bruxelles, le 29 janvr 1800. | |||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||
Bijlage III.Niet zonder belangstelling zal men de volgende blz. lezen uit het boek van wijlen Arthur Verhaegen. Men oordeele hoe ridderlijk de handelwijze was van den Rector-Magnificus-naar-de-keus van den Keizer. Men leze blz. 342 van: Les 50 derniènes années de l'ancienne Université de Louvain (1740-1797). Essail historique suivi d'une notice biographique sur l'avant-dernier recteur magnifique Pierre-Théodore Verhaegen, par Arthur Verhaegen. Liège, 1884. ‘Durant les premiers jours de septembre, le Gouvernement, mettant le conible à ses spoliations, fit transporter à Bruxelles, dans 108 chariots, des livres, meubles, instruments de physique et autres appartenant à l'Université de Louvain. Cependant, la fermentation qu'avaient produite tous ces bouleversements, et dont nous avons déjà parlé, ne cessait pas: les poursuites, dirigées par le recteur Van Leempoel contre le prêtre Vanden Elsken, caractérisent trop bien le despotisme joséphiste, pour que nous ne les résumions pas ici. - L'abbé Vanden Elsken, lecteur au collège d'Arras, à Louvain, et suppôt de l'ancienne Université, était, comme la plupart de ses collègues, demeuré fidèle aux traditions et surtout aux doctrines de l'Alma Mater. Il était l'auteur d'un ouvrage satirique flamand contre le Séminaire-général, intitulé: Brieven van KeuremenneGa naar voetnoot(1). Ces Lettres, très répandues parmi les patriotes, irritèrent vivement les amis du Gouvernement, et devinrent le prétexte des poursuites dirigées contre leur auteur. Le nouveau promoteur-adjoint, de Burleus, se rendit donc, le 27 septembre, par ordre de ses chefs, au collège d'Arras, pour arrêter Vanden Elsken. Mais celui-ci, prévenu à temps, avait trouvé moyen de s'évader; il quitta Louvain, et ne laissa à la justice répressive de l'Université que sa chambre et ses meublesGa naar voetnoot(2). C'est alors qu'intervient le recteur Van Leempoel, déjà établi à Bruxelles pour surveiller les nouvelles installations. Sa correspondance avec de Bourleus est curieuse, et peint admirablement l'homme investi de la confiance du | |||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||
Gouvernement impérialGa naar voetnoot(1). Le 27 septembre, il écrit au promoteur-adjoint, et le charge de rechercher des témoignages, pour prouver que Vanden Elsken “est un des principaux boutefeux et moteurs des troubles”. - Le 28, il lui ordonne d'interroger, au sujet du fugitif, et de faire témoigner les Béguines. Ayez la bonté, ajoute-t-il, - et ceci est plus grave, - de faire déposer le chirurgien Hermans sur ce qu'il sait, concernant Vanden Elsken, quant aux conseils qu'il aurait donnés dans la confession. Tâchez, Monsieur, d'avoir les noms d'un certain nombre des théologiens, qui ont signé la fameuse requête au Cardinal, et de me les envoyer: il m'est indifféremment (sic) de quel pays ceux-ci sont natifs: je préfère cependant les Flamands, Brabançons et Namurois. - M.M. Marant, Mazière, Wouters et Dillen vous assisteront à cela. Ayez la bonté de me marquer, si l'on a trouvé quelque chose d'important à la chambre de Vanden Elsken. - De Burleus lui ayant mandé qu'il a trouvé des papiers, Van Leempoel écrit encore, le 29 septembre: “Je vous prie de ne donner à qui que ce fût aucun des papiers que vous avez pris chez Van den Elsken, fût-ce même pour les (envoyer) à Bruxelles, sans que je vous l'aie mandé”. Probablement les précieux papiers devaient servir de titre à Van. Leempoel pour avancer plus loin dans la confiance de ses maîtres. - Toujours est-il que l'affaire traîna, par suite de l'inauguration des nouvelles facultés; car une note de S.E. le comte de Trautmansdorff, adressée, le 25 oct. suivant au conseiller de Le Viellleuze, prie ce dernier de mander chez lui le recteur Van Leempoel, et de lui enjoindre de poursuivre l'affaire Vanden Elsken avec célérité et vigueur; S Excellence désire, que M. de Le Vielleuze s'assure “qu'on tire des papiers tout le parti possible, non seulement vis-à-vis de Vanden Elsken, mais surtout vis-à-vis de quiconque peut s'y trouver compromis”.Ga naar voetnoot(2) Cette correspondance jette une vive lumière sur les sentiments qui animaient les agents du pouvoir impérial, à l'égard de tous ceux qui tenaient, de loin ou de près, à l'ancienne Université.’ | |||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||
Bijlage IV.In Le Bibliophile belge, Brussel, 1866, blz. 348-358, komen belangrijke bijzonderheden voor over het verblijf van drukker Michel en Priester Vanden Elsken te St. Truiden. De bijdrage heet Recherches sur l'introduction de l'imprimerie dans les localités dépendant de l'ancienne Principauté de Liége et de la Province actuelle de ce nom, par U. Capitaine. Sprekende over St. Truiden, dat nu tot Limburg, maar vroeger tot het prinsdom Luik behoorde, vertelt de schrijver: ‘Het was in 't begin van 't jaar 1788, weinig tijds na de beroerten welke het oprichten van 't Seminarie-Generaal veroorzaakt had, dat tal van Leuvenaars de grenzen van 't prinsdom Luik overstaken, en het stadje St. Truiden uitkozen tot hun vergaderoord. Onder hen waren de twee drukkers J. Michel en J.B. Smits, en beiden werden er best ontvangen. De Abt van St. Truiden, die bekend stond als heftig tegenstander van 's Keizers hervormingen, nam hen onder zijne bescherming, en nog meer deed hij, door zijn toedoen verkreeg Michel een brevet van borger, dat anderen niet konden bekomen dan tegen 'n somme van honderd guldens. De brief van M. Maugeer, schepen der stad, daarover dateert den 28 Meert 1789. Wat deed Michel nu? Zijne vrienden zetten hem aan, een deel van zijn drukkersmateriaal uit Leuven naar St. Truiden te doen overvoeren. Hij luisterde dan naar hunnen raad, ging met Smits een verbintenis aan, en stelde zijn werkhuis ten dienste van zijne politieke geloofsgenooten. Zoo werd St. Truiden aldra het middenpunt der anti-keizerlijke beweging in de Nederlanden. Edoch dit ontsnapte niet aan de Regeering te Brussel; zij was er over geërgerd en zond hare klachten over naar Luik, er op aandringend dat die toestand zou ophouden en die toegevendheid moest eindigen. Bleef dat duren, dan zouden zeker, zoo sprak men, de goede betrekkingen van gebuurschap in gevaar komen. Luik luisterde naar die keizerlijke vermaning, en Prins Hoensbroeck veerdigde tegen de vreemdelingen een bevel uit dat luidde: ‘Son Altesse ordonne... à son officier mayeur, de sa dite ville (de St. Trond) de prendre à cet égard information et de s'acquitter en rigueur du devoir de sa charge... à l'effet d'empêcher dans sa dite ville de St. Trond toute impression, vente et distribution de pareils ouvrages et autres semblables’. Deze verordening bedoelde dan zeker Michel en Smits; maar het schijnt dat er niets van thuis kwam. Zij had, naar wij geloo- | |||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||
ven, geen ander gevolg dan het akkoord te breken, dat tusschen Michel en Smits bestond, doch 't en liep niet lang aan of deze laatste richtte een tweede drukkerij op voor eigen rekening.Ga naar voetnoot(1) Maar de toestand werd al dagelijks erger,Ga naar voetnoot(2) de aanvallen tegen het oostenrijksch Bestuur namen tot St. Truiden in hevigheid toe, en, gelijk te voorzien was, een tweede aanklacht uit Brussel volgde er op. Op den 7 Juni 1789, vroeg graaf von Trautmansdorff aan den Prins van Luik, dat men den schrijver der Brieven van Keuremenne en insgelijks drukker Michel zoude aanhouden: beiden, zegde hij, waren onderdanen van Zijne Keizerlijke Majesteit. Dat verzoek klonk nog al beslist door: ‘Il s'agit de s'assurer incessamment de la personne de l'abbé Vanden ElskenGa naar voetnoot(3), auteur de cahiers atroces sous le nom de Keuremenne, d'ailleurs déjà décrété de prise de corps par son juge compétent, et du nommé Michel, sujet de Sa Majesté, dont les circonstances sont connues. J'ai chargé Bastin de remettre la présente réquisition à Votre Altesse et d'y joindre ses instances, pour qu'Elle veuille bien donner secrètement les ordres, et faire les dispositions nécessaires pour que ces deux gens soient arrêtés et qu'on nous les éxtrade, ou laisse suivre. Mr Bastin est autorisé à tous les arrangements que les circonstances peuvent demander, et qui peuvent faciliter l'exécution de ce qu'on a en vue, et comptant sur la complaisance comme sur la déférence de Votre Altesse pour l'Empereur, je me ferai un devoir de mettre sous les yeux de ce Monarque le témoignage nouveau que j'en attends dans une circonstance très-essentielle.’
(Get.) von Trautmansdorff. | |||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||
Nu zoude Luik niet langer meer wachten, en het bevel tot aanhouding werd uitgeveerdigd, op den 10 JuniGa naar voetnoot(1). Alreeds den 14, gelukte het aan den meier de S.A. tot St-Truiden, de hand op Vanden Elsken te leggen, toen deze met eenige vrienden in den omtrek der stad op wandel was; maar nog denzelfden dag greep er, door bewerking van drukker Michel en van de AbbatialistenGa naar voetnoot(2), een oproerige volksoploop plaats, en de officier van den Prins was gedwongen zijnen gevangene los te laten. In den loop der maand Meert 1789, had Michel aan den privaten Raad vruchteloos de toelating gevraagdGa naar voetnoot(3) een nieuwsblad in St. Truiden uit te geven, waarvan Vanden Elsken een der voornaamste medewerkers moest zijn. Na de beroerten, van den 14 Juni, werd dat plan doorgedreven, en het kwam uit op het verschijnen van Den Spectateur Universeel of Nederlandschen Blad-Schryver met historische en geographische by-voegsels, als ook eene korte Beschryvinge der Nederlanden, daer by gevoegt de heldendaeden van den Prins Eugenius van Savoyen. Tot St. Truyden by J. Michel, regt over den Wilden Man. Dit blad zou tweemaal in de week verschijnen; maar (zegt Le | |||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||
Bibliophile belge) wij hebben enkel de twee eerste nummers kunnen inzien, alhoewel het ten minste vijf maand lang uitkwamGa naar voetnoot(1). Wij kunnen met zekerheid niet vaststellen, wanneer Michel, Vanden Elsken en de andere uitgewekenen tot Leuven zijn teruggekeerd; doch dit gebeurde waarschijnlijk korts na het vertrek der Keizerlijken. Zoo las men in L'Ami des Belges van den 28 Mei 1790: ‘Het lot van St. Truiden moet de gerechte dankbaarheid der Belgen niet onverschillig laten. Die stad was immers het toevluchtsoord der bannelingen; het was daar ook dat gedrukt werden al de stukken, die geschikt waren om de Omwenteling voor te bereiden en te versterken’. De stukken van politieken of van godsdienstigen aard, die tot St. Truiden door Michel werden uitgegeven, verschenen alle, buiten een of twee uitzonderingen, zonder plaatsaanduiding; zij waren versierd met fantasie-teekeninkjes. Toen, in de maand Meert 1789, een enkwest tegen dien drukker werd ingespannen, werden te zijnen laste voorgehaald vijftien brochuren, welke men als van de ergerlijkste beschouwde, qualifiées des plus scandaleuses. Onder dat getal staan niet vermeld de laatste Brieven van Keuremenne, welke zooveel ophef verwekten.Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||
Bijlage V.Op het einde onzer verhandeling hebben wij, in het voorbijgaan, een woord gerept over de oneenigheid, die tusschen Vanden Elsken en zijnen drukker Michel ontstaan was. Wat toch had daar aanleiding toe gegeven? Met zekerheid kunnen wij dit niet bepalen. Wij kennen de beschuldiging van Keuremenne niet, of liever wij kunnen die enkel opmaken uit het antwoord van Michel. Dank aan de dienstveerdigheid van den heer en vriend H. Dierickx, archivaris tot Mechelen, troffen wij dit antwoord aan op het archief der stad. Het is een stuk ct. 35 × 52 groot, met vier kolommen compacten druk, en heet ‘Antwoord op de Waerschouwing, die door den Heere Keuremenne in den nacht tusschen den 22 en 23 October 1791 op alle Kerk-deuren en Hoeken der Straten binnen Loven aengeplakt is geweest tot misachting en verfoeying van den Onder-geteekenden’. - En dit handteeken, in schrift, luidde J. Michel, met het adres: ‘Boekdrukker in de Catte-straet. Loven, den 5ber 1791’. Het zijn tegen Keuremenne schrikkelijke beschuldigingen van ondankbaarheid, van bedrog, van woordbreuk. Edoch het stuk is al te uitgebreid om hier overgedrukt te worden. Zelfs moet de twist met dat een of met die twee stukken niet zijn uitgevochten geweest. Er bestaat nog een tweede stuk van drukker Michel ten laste van Keuremenne, dat wijlen vriend Edw. Van Even, archivaris van Leuven, ons uit zijne rijke verzameling meedeelde. Het was getiteld:
De Schelmerye ontdekt in de valsche handteekens die op den 11 Novemb. 1791, op verscheyde hoeken der straeten binnen Loven aengeplakt zyn geweest; met de hier-nevens gevoegde schelmagtige Verklaering waer van quaestie, en hier gequoteerd no I. Hier volgt de valsche Verklaering der voorstaenders van Kerk en Staet.
Verklaering no I. (Hier stond het stuk geteekend J.B. Smits, Drukker tot S. Truyden, gedagteekend 8 9ber 1791, en behelzende 13 artikels tegen J. Michel. Daarop volgt een getuigenis van dien J.B. Smits, waarin deze verklaart, dat hy verklaering no 1 niet kende noch schreef noch drukte). | |||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||
Nu volgt een hevige protestatie van J. Michel tegen Keuremenne over dezes handelwijs met valsche handteekens. Dit protest teekende J. Michel ‘Loven, den 3 December 1791.’ En nu ons besluit: Zulke twistpartijen zijn ten zeerste te betreuren. Wat was er gebeurd? Wat doorgaans in zulke dingen het geval is, zal men hier ook wel hebben gezien. Beide partijen komen gekwetst uit den strijd. Doch om met zekerheid, om met billijkheid te oordeelen, moet men ook én den eene én den andere uithooren. Hier luidde nu alleen Michel's klokke; de man is opgewonden: misschien te rechte; wie zal 't mij zeggen? maar groote gramschap legt dikwijls al te bitsige en overdreven uitdrukkingen in den mond. In dit voorkomend geval evenwel, wat er ook van zij, werpen die persoonlijkheden veel licht op sommige zaken. Drukker Michel was ongetwijfeld de eenige man, die wist en terdege wist, hoe Keuremenne met zijn penne gestreden had. Niet uit zijn beschuldigingsakte zal Pelckmans opgemaakt hebben, dat Keuremenne zich tevreden stelde met alleen de copie der Brieven aan den drukker te bestellen, en misschien hier of daar eene lichte verandering aan den tekst toe te brengen: uit Michel's stukken blijkt wat meer. Keuremenne, zoo spreekt Michel, was de schrijver, althans de voornaamste schrijver der bijdragen welke Keuremenne in 't licht zond; hij was de ziel, de spil van den hardnekkigen strijd, die het Seminarie-Generaal in de achting van 't volk deed bezwijken. Michel, beter dan Pelckmans, was als oor- en ooggetuige op de hoogte van wat er gebeurd was. |
|