Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1927
(1927)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 404]
| |
Zweden en de Nederlanden
| |
[pagina 405]
| |
zacht kind, en Olaf zou ze wel tot Christinne maken. Maar hij kreeg ze niet. De Zweed zond een jongere dochter, Astrid, die niet zoo makkelijk te overhalen zou zijn. Langen tijd meende Olaf dat hij met Ingeborg was gehuwd. Maar de wroeging kwam over Astrid. Ze biechtte zich uit aan haar man, en het hartstochtelijke, grillige meisje werd een volgzame vrouw. Astrid's tragiek wekte tal van letterkundige scheppingen, o.a. een Nederlandsch drama, door Madeleine Böhtlingh (1918). Het Katholicisme in Zweden bereikte zijn hoogtepunt onder St. Birgitta (1303-1373). Hare ‘Upenbarelse’, die zijzelf in het Zweedsch opschreef, verschenen in 1492 te Lubeck in 't Latijn. Ze werden in het Duitsch en in het Fransch vertaald. Gedeeltelijk ook in het Nederlandsch, en wel in 1628 onder den titel: ‘Den weg der Volmaectheyt van Godt ghetoont aan de H. Birgitta...’ enz. - Tot Brussel, bij Jan Mammaert.’ Te harer bekendmaking in de Nederlanden ijverde het meest Mevr. Logeman van der Willigen door haar leven te beschrijven en door een bundel te vertalen ‘Uit de geschriften der H. Birgitta van Zweden.’Ga naar voetnoot(1) In diezelfde 14e eeuw huwde Blanca van Namen, dochter van Graaf Jan I, met Magnus II, koning van Zweden en Noorwegen. Ze werd een der meest volksgeliefde Scandinaafsche koninginnen. Zij zelf vertaalde uit het Fransch en het Dietsch tal van liederen, die eeuwen lang het Noorden bekoorden.Ga naar voetnoot(2) 't Was de tijd van de drukste economische betrekkingen tusschen onze landen en Zweden. Inderdaad, drie eeuwen na de Noormannen bracht de Hansa vrede en vriendschap uit het Noorden naar Brugge. De Scandinaviërs verschenen met gerookte en gezouten visch en met hun geweldige houtvlotten. Wederkeerig vestigden onze Vlaamsche handelaars een steunpunt van hun bedrijvigheid op het eiland Gothland, prachtig gelegen te midden der Oostzee met zijn hoofdstad Visby, een der machtigste leden van het Hanza-verbond, de wisselplaats tusschen West-Europa, Rusland, Perzië en Indië. De taal der Hansa was toen bij voorkeur Vlaamsch, en straks, met Lübeck als hoofdstad, Platduitsch. Ook werd het stadsrecht van Visby geschreven èn in haar eigen Zweedsch èn | |
[pagina 406]
| |
in het Vlaamsch. En haar ‘Seerecht’ dat een samenstelling was uit de Statuten van Lübeck, Amsterdam en Vlaanderen, voerde den titel: ‘Waterrecht dat de kooplüde ende schippers gemaket hebben to Visby.’ ‘De naam van een koopman in de 13e en 14e eeuw hing af van zijn reizen naar Visby, en het bovenvermelde zeerecht gold tot in de verst afgelegen landen. Wie zich vergreep tegen de Zweedsch-Vlaamsche ordonnanciën van Visby, werd uit alle handelsgemeenschappen uitgestooten in alle plaatsen en op alle wegen. Elke natie die haar kooplieden in grooten getale naar Gothland zag trekken, stelde er een eer in een eigen kerk in Visby te bezitten. De Duitschers lieten er in 1225 hun Sta Maria wijden, de Vlamingen Sta. Gertrudis, de Russen “Ryska Kyrkan”, de Lijflanders St. Jacobus, enz.’Ga naar voetnoot(1). Emants en Gunning wijdden merkwaardige bladzijden aan Visby. Maar het mooiste bezoek aan Gothland in onze letterkunde is dat van dominee HaspelooGa naar voetnoot(2). Hij doorkuierde in 1903 de stad der puinen, die reeds in 1530 door Maria, de zuster van keizer Karel, werd aangehaald als een treffend voorbeeld van aardsche vergankelijkheid. Van de Vlaamsche Gertrudis-kerk zijn nog slechts enkele brokstukken over. Dr. Gunning vond in den Westermuur nog het beeld van de Brabantsche abdis, Gertrudis, de dochter van Pepijn en Ida, een onzer populairste Heiligen der Middeleeuwen, de groote bouweres van kerken en van kloosters, de patrones ook van het reizen, die dichter Alberdingk Thijm bezielde tot ‘St. Geertrui's Minne’. Adèle Opzoomer bestudeerde in de ‘Vaderlandsche Letteroefeningen’ ‘de Unie van Calmar’ (1397) en hare gevolgen tot Christiaan II, en ‘Christiaan II (1513-23) en Zwedens bevrijding’. Onder Christiaan II werkte in de krypta der hoofdkerk te Lund de Vlaamsche beeldhouwer Van Duren. Hij maakte er tal van fraaie grafzerken. Eén der drie altaarstukken in de hoofdkerk te Strangnaes is het werk van den Brusselschen beeldhouwer Jan Borneau. | |
[pagina 407]
| |
Heel het gewest Sudermanland trouwens is rijk aan Vlaamsche altaarstukken uit het herfsttij der Middeleeuwen.Ga naar voetnoot(1) Gustaaf Wasa bevrijdde zijn Zweden van het Deensche juk. Zes jaar lang streed hij tegen de Hansa-heerschappij van Lübeck, tot hij ze klein kreeg en handelsverdragen kon sluiten met Engeland en de Nederlanden. Een van Wasa's lijfartsen was een Vlaming: Hendrik van Diest. De strijd van Wasa's beide zonen Erik XIV en Johan III om den troon is de achtergrond van een der beste historische romans onzer letterkunde. Onder deknaam Wallis wijdde Adèle Opzoomer haar driedeelige ‘Vorstengunst’ aan de schildering van dien bangen tijd, toen de Zweedsche politiek van koningdom tegen adel onder Erik's achtjarige regeering werd geleid door Göran Person, den student uit Wittenberg, die zijn strak-democratische beginselen wou doen zegevieren, al kostte 't ook 't bloed van de besten onder den adel, van die heerlijke Sture's. De waanzinsvlaag van Erik den Sterrenlezer en de moord op den jongen Nils Sture behooren tot het meest indrukwekkende dat de Nederlandsche fantasie ooit op geschiedkundige gegevens brodeerde; en het gluiperig-berekenend karakter van Johan III werd door de waardige dochter van wijsgeer Opzoomer met buitengewone psychologische kracht doordiept. Johan III had aan zijn hof een Vlaamsch historicus, Johan Typsius, alweer iemand uit het kleine Diest. Reeds onder Erik XIV begon de trek naar Zweden uit onze gewesten. Om aan Alva te ontsnappen, zetten zich ginder neer tal van Vlaamsche en Waalsche mannen van handel en nijverheid. Een tweede inwijking had plaats onder Karel IX, vader van Gustaaf Adolf, vooral naar Lödöse en Göteborg. Met Gustaaf Adolf (1611-1632) zet in Zweedens gouden eeuw, samenvallend met de Nederlandsche, en voor een ruim deel door Nederlanders geschapen. Zweden keek rond waar het zijn cultuurlessen vinden kon. Aan de spits in Europa stond toen Holland. Geen wonder dus dat men daar in de leer kwam. Zelfs de geniale krijgsheld Gustaaf Adolf styleerde zich, naar 't uiterlijk verschijnen, op Prins Maurits, den zoon van den Zwijger. | |
[pagina 408]
| |
Hij was de eerste overtuigde en geestdriftige Lutheraan op den Zweedschen troon; de groote ingrijper in den Dertigjarigen Oorlog, op dringend verzoek van Frankrijk en Holland Daar botste dan de Zweedsche Lutheraan op den katholie ken Brabander, den aanvoerder der keizerlijken, Johan Tserclaes de Tilly. Eén denkende dichter leefde er in Europa die 't betreurde dat de Christen broedervolken mekaar aldus verscheurden, terwijl de Turk opnieuw Europa beloerde. 't Was onze Vondel. Zijn Muze volgde op den voet èn Tilly èn Gustaaf Adolf. Zij suikte 't uit bij den brand van Maagdenburg en bij de plundering der Saksische gewesten. En toen door de zegevierende Zweden Keulen werd bedreigd, verscheen Vondel met een meesterstuk van roerende piëteit: ‘Olijftack aen Gustaaf Adolf, cm zijne Majesteit te bewegen dat ze Keulen, mijn geboortestadt verschoone.’ Keulen bleef alleszins gespaard. Maar Gustaaf Adolf viel in zijn eigen overwinning bij Lützen (1632). Gustaaf Adolf's eenig wettig kind, zijn dochter Christina volgde hem op. Christina, zelf een der geleerde vrouwen van Europa, was de groote beschermster van wetenschap en kunst. Ze lokte l'efst Nederlanders. Onder de vele oude en nieuwe talen die ze kende, las en sprak ze ook tamelijk vlot Nederlandsch.Ga naar voetnoot(1) Alles kwamen de Zweden in Nederland leeren: scheepvaart en vestingbouw, koopmanschap en godgeleerdheid, philologie en landbouw. De groote stichter van de Zweedsche mijnbouw en ijzernijverheid is Lodewijk de Geer, die, als zoovele groote en ondernemende geesten uit de Spaansche Nederlanden in de beroerde tijden, was uitgeweken uit zijn Luiksch geboorte-gewest. Aanvankelijk vestigde hij zich te Amsterdam. Maar van 1626 af verdeelde hij zijn lange leven tusschen Zweden en Holland. Van Gustaaf Adolf verkreeg hij vergunningen in Danemora. Als een Zweedsche Krupp leverde hij kanonnen en amunitie aan den Koning, die met dit nieuwe schietgerief zijn verrassende zegepralen behaalde. | |
[pagina 409]
| |
De Geer's grootste levering in den Dertigjarigen Oorlog was die in 1644, toen Denemarken onverwacht den oorlog aan Zweden verklaarde. Toen bezorgde de industriemagnaat van dien tijd aan koningin Christina een volledige oorlogsvloot van 31 schepen met een bemanning van 3000 koppen, die hij, gedeeltelijk op eigen kosten, in de Nederlanden wierf.Ga naar voetnoot(1) Bij zijn dood, in 1652, bezat Lodewijk de Geer, die van zijn kolossaal fortuin een ruim deel aan menschlievend werk had besteed, in Zweden zelf de geschutgieterij en fabriek van Zweedsch ijzer te Finspong, met daarbijbehoorende ijzermijnen, rivieren en bosschen; ijzersmelterijen op zijn goederen te Leufsta, Osterby en Gimo in Upland; te Norköping geweerfabrieken, een staal- en ijzerfabriek, een kopersmederij; te Skilberg een fabriek van ijzerwerk; ook een te Gödegard in Oost-Gothland; stavensmederijen te Nyköping, in Sunderland, in Wermeland enz. En in Nederland èn in Zweden is dan ook de naam de Geer in hooge eer gebleven. Door zijn kinderen werden hier en ginder gezinnen gesticht. Te Amsterdam herinnert nog steeds ‘Het Huis met de Hoofden’ aan den genialen stamvader, en het Trippenhuis, van zijn aangehuwde verwanten, bleef langen tijd het rijksmuseum voor schilderijen. De Zweedsche takken der familie kweekten alle beroemde mannen in de wetenschap en in de politiek: de Geer van Finspong, de Geer van Leufsta, de Geer van Gödegard. Niet minder lieten zich de Nederlandsche nakomelingen gelden: de Geer van Rijnhuizen, de Geer van Jutphaas. Nog heden bestaat tusschen al die huizen, waarvan de geest toonbeeldig hoog wordt gehouden, een levendig verkeer en een wedijver in verfijnde cultuur. Zoovelen noodde Lodewijk de Geer en zijn voorbeeld naar Zweden, dat Stockholm en Göteborg hun ‘Hollanderstraat’ kregen. Te Göteborg was de ‘Hollandsche tuin’ lang een drukbezocht gasthof. Ook te Nörköping, Nyköping en Kalmar woonden hoogaangeschreven Nederlandsche families - te Norköping o.a. de Trip's, voor wier zaken later Potgieter zijn Noordsche reis deed. De vestiging in Göteborg verdient meer in 't bijzonder de aandacht. Reeds in Nieuw-Lödöse hadden zich einde 16e eeuw | |
[pagina 410]
| |
Nederlanders neergezet. In 1560 wenschte de Nederlandsche handel daar een stapelplaats te bezitten. Toen Karel IX besloot, aan den mond van de Göta-elf een stad aan te leggen, kwamen de Hollanders er gretig op af. En ze bouwden de stad op zijn Hollandsch. Een net van kanalen - ‘grachten’ zooals Linnaeus ze nog noemt - met beiderzijds Hollandsche trapgeveltjeshuizen. Het stadsbestuur met zijn presidenten en zijn ‘hooge generale Stadsraad’ was aanvankelijk ook geheel Nederlandsch. Er waren twee stadsschrijvers: de een stelde de notulen van 't Nederlandsch, de ander in 't Zweedsch. Drie van de twaalf raadsleden waren Hollanders. Langzamerhand verving het Duitsch onze taal. En de groote drukte der handelsbetrekkingen in de 17e eeuw tusschen Amsterdam eenerzijds en anderzijds Göteborg, Stockholm, Norköping en Nyköping groeide ook binnen de Nederlanden tot fierheid van besef. Te Amsterdam waren twee groote logementen, waar voortdurend Zweedsche gasten logeerden: nl. ‘Stockholm’ en ‘De Koninck van Sweden’. Tal van Zweedsche kooplieden woonden te Amsterdam, en Vondel kon naar waarheid bij de ‘Inwijdinghe van 't Stadhuis’ zijn trotsche dichterswoord laten uitstralen: ...De zeven volcken alle uyt eenen duytschen stam
bekennen dat hun heil, van Godt en Amsterdam
Gelijck een morgendau en regen neer komt vallen...
Op Gothenburgsche gevels las Potgieter nog in de eerste helft der 19e eeuw ‘Oost West, thuis best!’ en ‘Eer wij wat weten, zijn wij versleten’. Nog heden prijkt te Stockholm in een Renaissance-gevel van de Osterlanggaden: ‘Zijt gij rijk, gij hebt veel vrienden; wordt gij arm, wie kan ze vinden?’ In de Riddarholmskerk wemelt het van Vlaamsche grafschriften uit de 17e eeuw. Vlaamsche en Hollandsche bouwmeesters voor Gothiek en Rtnaissance werkten in Zweden, vooral aan de koninklijke paleizen. Voor baksteen bleef in het Zweedsch tot op heden de Nederlandsche naam ‘klinkert’ behouden. De Zweedsche schilderkunst ontwikkelde zich onder de bezieling der Van Eyck's en van Seghers, Teniers en Jordaens. Ook de tapijtweverij hebben de Zweden uit Vlaanderen. | |
[pagina 411]
| |
Voor Gustaaf Wasa moest Jan van Scorel behangselwevers uit Vlaanderen ontbieden. Tal van Zweedsche kasteelen bezitten nog op heden Vlaamsche tapijten. In 't besef van hun trager ontwikkeling en hun achterlijkheid op humanistisch gebied, deden in de 17e eeuw de Zweden veel mee aan educatiereizen. Degenen die over geld beschikten gingen, na hun opvoeding te Upsala, Dorpat of Abo, naar de Universiteiten in Duitschland, Nederland, Engeland, Frankrijk, Italië. De Zweden, die de pas opgerichte hoogescholen te Leiden, Franeker, Groningen, Utrecht en Harderwijk bezochten, en de athenums te Amsterdam en Deventer, waren bijwijlen talrijker dan die aan de Duitsche of de Fransche Universiteiten. Gewoonlijk bleven ze een of twee jaar. Tusschen 1620 en 1670 lieten zich gemiddeld per jaar te Leiden tien nieuwe Zweedsche studenten inschrijven. In den loop der 17e eeuw studeerden op zijn minst 800 Zweden aan de Nederlandsche Universiteiten. Veel Zweedsche waterstaatswerken werden door Nederlanders uitgevoerd. De verbinding Noord-Oostzee (Göteborg-Stockholm), met haar wonderen van techniek, werd om wille van haar hooge kosten eerst in de 19e eeuw verwezenlijkt; maar de ontwerpen kwamen klaar in de 17e eeuw: ze zijn immers vervaardigd door den Hollandschen inspecteur der Zweedsche vestingwerken, Jacob Dijkman. Voor de regeling van het muntwezen benoemde Gustaaf Adolf tot muntmeester te Säter den Vlaming Govert Silentz. De zoon van Govert werd er burgemeester. Maar 't is tijd terug te keeren tot de omgeving van koningin Christina. Toen stond Holland aan de spits van het Europeesche Humanisme. Tegen schatten van goud lokte de koningin aan haar hof zooveel Nederlandsche grooten als ze maar krijgen kon: Grotius werd haar gezant te Parijs, en treffend is het grafschrift dat hij zich dichtte: Grotius hic Hugo est, Batavum captivus et exul
Legatus regni, Suedia magna, tui.
Te Stockholm namen hun intrek de beide Heinsiussen, Vossius, Salmasius, Descartes, die toen immers Hollander was. Meer en meer wint de meening veld dat de invloed van den katholieken Descartes - die zijn verblijf in de Zweedsche winterkou besterven moest - koningin Christina tot inkeer | |
[pagina 412]
| |
en bekeering bracht Toen haar Roomsche neigingen te sterk werden deed ze, den 16en Juni 1654, afstand van den troon. Ze vertrok; en op weg naar Rome vertoefde ze enkele maanden in de Nederlanden: korte dagen in Holland, langer te Spa, Antwerpen en Brussel. Alberdingk Thijm laat haar Amsterdam aandoen. Historisch is dat niet uitgemaakt, maar Thijm vond in de min of meer legendarische traditie, de stof tot een fijne novelle, waarin Christina, die zelf ongehuwd bleef, als een ideale makelaarster optreedt - een koninklijk voorbeeld van dingen, die meer zijn gezien! Te Brussel hield de koningin, den 23en December 1654, haar plechtigen intocht. Ze nam haar intrek in 't paleis van aartshertog Leopold, en, onder de leiding van Dominicaan Guemes, trad de schitterende dochter van den Lutherschen held Gustaaf Adolf, in tegenwoordigheid van Pimentelli en Montecuculli, heimelijk over tot het Katholicisme. Straks werd die bekeering bezongen door Reyer Anslo en door onzen grooten bekeerling Vondel, die haar twaalf jaar was voorgegaan, en die Zweden sinds lang kende, wijl hij op een van zijn zakenreizen Zweden had aangedaan en te Göteborg in 1628 den Nederlandschen gezant Jacob van Dijck had bezocht, en met een danksonnet had bedicht. Vondel en Anslo kregen om hun verzen van Christina elk een gouden halsketting tot loon. In blijvende dankbaarheid droeg Vondel haar later zijn vertaling van ‘David's Harpzangen’ op. Christina's verblijf in Antwerpen duurde van Augustus tot December 1654. Uit Zweden had ze meegenomen het beste uit haar heerlijke Bibliotheek; en te Antwerpen droeg ze op aan Vossius, die haar tot daar vergezelde, haar boeken in orde te brengen. Onder de kostbaarheden het allerkostbaarste was de Codex Argenteus, door Gustaaf Adolf meegebracht uit den Dertigjarigen Oorlog. Tot belooning voor zijn arbeid kreeg Vossius, naast vele andere manuscripten, den Codex ten geschenke. Zoo heeft hij steeds beweerd. Anderen laten de geschiedenis luiden: Vossius heeft te Antwerpen uit den schat van Christina den Codex gestolen. Laat ons voor den goeden naam van de philologische wetenschap geloof hechten aan Vossius' bewering. Ofschoon het dan weer niet mooi is, dat hij zijn geschenk aan Zweden | |
[pagina 413]
| |
verkocht, en wel aan de la Gardie, kanselier der hoogeschool van Upsala, die het losmaakte ten prijze van 8000 gulden. In December 1654 vertrok dan Christina uit Antwerpea over Duitschland naar Rome, waar ze verder, onder haar lange leven, meestal verbleef. Tijdens de politieke wisselvalligheden in de tweede helft der 17e eeuw, koos Nederland partij voor Denemarken tegen Zweden, dat de Unie te machtig werd. Wassenaer van Obdam en De Ruyter voeren Denemarken ter hulp. De jongens van Jan de Witt behaalden de zege; en bij den vrede van 1661, die bepaalde dat de Oostzee eeuwig open zou blijven, werd de spreuk geboren dat ‘de sleutels van de Sont liggen vóór de palen van Amsterdam’ en Vondel mocht juichen: Nu staet de vaert naer Oosten open,
Obdam bezegelt 's lands verbond;
de Sweedsche zeedraeck ligt gekropen
Aen weerszij van den Orezont.
Een van Zweden's laatste groot-Europeesche dadenreeksen speelde zich af op Belgischen en Hollandschen bodem. In de coalitie van Engeland, Nederland en Zweden, onder de leiding van Willem III tegen Lodewijk XIV, zond Zweden 6000 man, die deelnamen aan de gevechten bij Fleurus en Namen. Zoo komt het dat na dien oorlog tal van Zweedsche officieren in Nederlandschen dienst zijn gebleven. Op den vrede van Rijswijck (1698) speelde Zweden een hoofdrol. Met Frederik I besteeg een voormalig Nederlandsch generaal den Zweedschen troon. Nog eenmaal zou Zweden's wapenroem Europa vervullen. Karel XII (1697-1718) dorst Rusland en Peter den Groote aan. Maar hij vond zijn Lutzen te Frederikshald. De Nederlandsche hoogleeraar R.C. Boer wijdde aan Karel XII zijn studie: ‘Een oorlogsheld in de Literatuur.’Ga naar voetnoot(1). Nederland en Zweden hadden in de 18e eeuw malkander niets te benijden. Beiderzijds bleef immers van de grootheid der 17e eeuw weinig meer over dan de gouden herinnering. Maar wetenschappelijk kon Zweden zich handhaven. En nu kwam het Noorden het Zuiden onderrichten en bezielen. | |
[pagina 414]
| |
De mysticus Swedenborg verbleef lange jaren te Amsterdam en gaf daar meest al zijn theosophische werken uit en zijn ‘Oeconomia regni animalis’ (1741). Wijsgeer J.J. van Oosterzee werd in de 19e eeuw een van Swedenborg's apostelen. In 1735 kwam naar Nederland de groote Linnaeus. Hij piomoveerde te Harderwijk tot dr. in de geneeskunde. Hij kreeg het toezicht over Clifford's tuin, te Hartekamp, bij Haarlem. Daar schreef hij vele van zijn Latijnsche werken over Plantkunde, die zijn wereldroem vestigden. Ten slotte wezen hier vermeld de namen van Vlaamsche en Hollandsche reizigers, die hun Noordsche tochten vastlegden in een boek. Ruimer bestek zal me elders toelaten daarover uit te weiden. Hier moeten de namen en de titels volstaan: J. Van Effen: ‘Relation d'un voyage de Hollande en Suède, contenue en quelques lettres de l'auteur du ‘Misanthrope’ 1742. Joh. Meerman: ‘Berigten omtrent het Noorden en Noord-Oosten van Europa’, 's Hage 1804-06. J.E. Potgieter ‘Het Noorden in omtrekken en tafereelen’, 2 dln., 1836-1840. A'dam. Mich. Dassen HJZ: ‘Herinneringen aan Noorderlijk Duitschland en Scandinavië’, 2 dln., Gron. 1837-38. Dr. J.C.H. Nolet de Brauwere van Steeland: ‘Een Reisje in het Noorden’. Leuven 1843. Ger. Keller: ‘Een Zomer in het Noorden’, 2 dln., Arnh 1860. Jh. Mr. J.K.W. Quarles van Ufford: ‘Herinneringen uit Scandinavië’, 's Hage 1876. Marc. Emants: ‘Op reis door Zweden’, Haarl. 1877. Fr. W. Van Eeden: ‘Noorderlicht. Bezoek aan Scandinavië in 1887’, Haarlem 1888. G. Haspels: ‘Scandinaafsche Reisschetsen’. z.j. P. De Mey: ‘In het Land der Middernachtzon’. Ant. 1903. Dr. H.J. Gunning J. Hz.: ‘In Zweden, reisherinneringen’, 1906. Jan Ligthart: ‘In Zweden’, Gron. 2o dr. 1917. Karel XV (1826-1872), huwde met Louise, dochter van Prins Frederik der Nederlanden. Hij gaf een bundeltje gedichten uit dat door ten Kate werd vertaald. Ten Kate, die immers ook Tegnei's Fritiofsage overzette, leidde met Potgieter de reeks der drukke vertalers in. | |
[pagina 415]
| |
Al de Zweedsche schrijvers van eenige beteekenis in den loop der 19e eeuw, kregen immers, zooals over schier heel Europa, ook hier hun vertalers. In dit opzicht maakten zich bijzonder verdienstelijk Marg. Meyboom, de trouwe overbrengster van alles wat S. Lagerlöf schreef, en Mevr. Logeman-Van der Willigen. Ook de Scandinaafsche Bibliotheek, verschijnend bij A.W. Sijthoff, te Leiden, onder de redactie van Prof. Logeman, bewijst goede diensten. Met dit alles moet worden erkend dat wij veel beter op de boogte zijn van de Zweedsche Letteren, en over 't geheel van de Scandinaafsche, dan de Scandinaviërs van de onze. Wel kregen ze in 't Zweedsch vertalingen uit J. Van Lennep, uit Conscience, uit Bosboom-Toussaint, uit Hildebrand, uit Multatuli, uit Couperus, uit Van Eeden, uit Timmermans. Maar weinig daarvan gold hun als openbaring. Zijn wij gewikster vertalers dan zij? Of loont het meer de moeite kennis te maken met de Zweedsche dan met de Nederlandsche Letterkunde? Ik wensch voorloopig die vragen niet op te lossen. Het zij voor heden genoeg te hebben, betoogd dat van de 13e tot einde der 17e eeuw onze betrekkingen met Zweden op elk gebied bijzonder levendig waren, en dat het intellectueele Zweden onschatbaar veel te danken heeft aan de Nederlanders uit den Vlaamschen en Hollandschen gouden tijd. |
|