Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1923
(1923)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 473]
| |
Snoeien
| |
[pagina 474]
| |
het hoogstwaarschijnlijk nooit in zijn geheel zal bereikt worden. Maar, dat alles wat ik rond mij zie, mij overtuigt, dat de uitslagen onzer lagere school gering zijn, geringer dan voor een twintigtal jaren; dat, indien de zaken voortgaan gelijk zij thans gaan, het kwaad, eerder dan men denkt, niet meer te verhelpen zal zijn: daar kom ik ridderlijk voor uit.
Snoeien! daarin ligt, naar mijne meening, de redding. Hooger zegde ik, dat ik tegen den tijdstroom inroei, tegen de kar rijd van velen die invloed en gezag hebben. Dat is inderdaad zoo Politieke mannen, dagbladschnjvers, zelfs pedagogische overheden, en zij, die dezen napraten, zetten hunnen wedloop voort alle dagen worden nieuwe vakken voorgesteld; 't is waarlijk alsof het hoofd van velen op hol is gegaan. En om te bewijzen, dat ik niet op woorden, maar op feiten steun, haal ik hier maar dadelijk een uittreksel aan van een merkwaardigen brief van een leeraar van het normaalonderwijs aan een onzer dagbladen. Er is spraak van het nieuw programma der lagere normaalscholen, dat thans ter studie ligt ‘L'élève-instituteur devra dorénavant connaître: la morale et les différents systèmes de morale depuis la haute antiquité jusqu'à nos jours, le droit constitutionnel, la loi et les règlements scolaires, la législation du travail, la langue maternelle, l'histoire de la littérature, une seconde langue et l'histoire de cette langue, l'arithmétique, l'algèbre, la géométrie, la trigonométrie, la psychologie, la méthodologie, la pédagogie, la pédologie, la chimie inorganique et la chimie organique, l'anatomie et la physiologie humaines, la zoologie et la zootechnie, la botanique, l'agriculture, l'horticulture, l'arboriculture, la gymnastique, l'hygiène générale et l'hygiène scolaire, l'histoire générale et l'histoire de Belgique, la géographie, la cosmographie, les sciences commerciales, le travail manuel: papier, carton, bois, modelage, moulage, stéréotomie, photographie, verre, fer; dessin géométrique et plastique, musique, histoire de la musique, histoire de l'art, la technologie industrielle et agricole, l'économie politique, l'économie rurale... et j'en passe! | |
[pagina 475]
| |
De toekomstige onderwijzers moeten al deze dingen leeren om die later aan de knapen en meiskens te onderwijzen; ja, het onderricht in vele dezer wetenschappen bestaat in onze lagere scholen, of ten minste, men verkneukelt er zijnen tijd aan. En als het programma der normaalscholen zal toegepast worden, zullen we nog vreemder dingen zien gebeuren.
Dat er intusschen nog mannen zijn, die den toestand juist inzien, bewijst de brief van den leeraar. Meer heb ik niet noodig over hem te vernemen, om te weten, dat hij een schoolman van den echten stempel is, een vakman, die de handen aan den deeg heeft geslagen Wat ik er kan bijvoegen, is dit: Tusschen al de lagere onderwijzers, die ik heb geraadpleegd, heb ik geen enkelen partijganger van de moderne richting van het volksonderwijs, van zijne vervorming - ik zeg Kan. Joos na: van zijne misvorming - aangetroffen. En ik heb met vele onderwijzers over de zaak gesproken, met mannen, die jarenlang hunne lastige taak waarnemen. Zij zijn eensgezind, om te verklaren, dat wij achteruitgaan, dat, wat thans voorgeschreven wordt, met alleen niet kan geleerd worden, maar belet te leeren wat moet en kan worden geleerd. Wat voor mij eene verrassing is geweest: de ouders, de huisvaders en moeders, houden onze zijde Ik mag zeggen; dat ik veel omgang met ons volk heb Ik leef in hun midden, ik sta dicht bij hen. Die menschen noemt men in Engeland ‘the men in the street’; Beets noemt hen ongeletterden, ‘in tegenstelling van al wat schrijft, al wat niet schrijft, hetzij dat het leest of niet leest, of zelfs, wat zeldzaan is, niet lezen kan’! Nicolaas Beets wees, op het negende Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres, met nadruk op de ‘Beteekenis van Ongeletterden voor de Letterkunde’ Ik moet dan ook erkennen, dat mijn omgang met ons volk in niet geringe mate de studie van ons Kempisch volksleven, van onze Kempische volkstaal ten doel heeft. Doch, zoo kwamen noodzakelijk huishoudelijke zaken ter sprake: het onderwijs der kinderen En algemeen werd daarover geklaagd, bitter geklaagd Met de nieuwigheden werd de spot gedreven Hoewel niet weinigen, door hunne scherpe redeneering en gezond verstand uitblonken, moet hun zeer stellig alle bevoegdheid in zake paedagogie, methodiek, programmas, ontkend worden Maar hunne redeneering kwam hierop neer: ‘Onze kinderen leeren niet genoeg; zij leeren al te weinig. Zij kunnen lezen. | |
[pagina 476]
| |
schrijven noch rekenen. Wij konden het in onzen tijd veel beter; wij kunnen het nog beter. Wat zal het zijn, als zij onze jaren, als zij een huishouden zullen hebben? Wat zullen zij van die geleerde dingen nog kennen, waartoe zullen hun die dienen, als zij hun huis vol kinderen hebben, op de baan rijden, koren pikken, smeden, tlmmeren, winkel houden? Sukkelaars zullen ze zijn, niet in staat om hunne rekeningen, om zelfs een briefken te schrijven, om voor hun plezier een boek te lezen En wat is aangenamer, Mijnheer?’ Zoo spraken mijne zegslie. En zij, die ‘la liberté des pères de famille’ inroepen in aangelegenheden, waarin dezen totaal onbevoegd zijn, luisteren niet naar waarheden, die op feiten steunen, op ervaringen, die de ouders alle dagen opdoen. Zulke taal hoorde ik in de boerenwoningen, in de werkhuizen onzer smeden en wagenmakers, op veld en hei, en ik moest erkennen, dat zij gegrond was; ook dat die menschen bevoegd waren om over de zaken te oordeelen, waarover spraak was; het gold hun persoonlijk belang, de toekomst hunner kinderen; nog eens, het gold zaken, waarvan de gevolgen, de uitslagen voor hen en de hunnen tastbaar waren, die zij dagelijks aan den lijve ondervonden. Het doet mij denken aan eene treffende plaats uit ‘Discours sur la méthode’ van den Franschen wijsgeer DescartesGa naar voetnoot(1) ‘Il me semblait que je pourrais rencontrer beaucoup plus de vérité dans les raisonnements que chacun fait touchant les affaires qui lui importent et dont l'évènement le doit punir bientôt après, s'il a mal jugé, que dans ceux que fait un homme de lettres dans son cabinet et qui ne lui sont d'autre conséquence, sinon que peut-être il en tirera plus de vanité, qu'elles seront plus éloignées du sens commun, à cause qu'il aura dû employer plus d'esprit, et d'artifice à les rendre vraisemblables.’ Onze buitenmenschen hebben het goed voor.
In mijne talrijke verhandelinhen over deze aangelegenheid had ik het meer dan eens over de overlading der programma's. Tot nu toe was de leerstof onzer lagere school in drie graden verdeeld. Welnu, in de onderwijzerswereld is men het, denk ik, algemeen eens, dat de leerstof, in die drij graden vervat, bijna nergens volledig onderwezen wordt of kan worden. Men heeft er een vierden graad bijgevoegd, en den schooltijd met twee jaar | |
[pagina 477]
| |
verlengd. Welnu, ik houd staande, dat de leerstof van dezen vierden graad, slechts bij uitzondering kan onderwezen worden. Ja, dat het al heel schoon zou zijn, indien, wat in de drij graden voorgeschreven wordt, op acht leerjaren werd afgewerkt. Om er geene doekskens om te doen, beweer ik zelfs, dat ik niet geloof, dat dit op vele plaatsen mogelijk is. Wel te verstaan, dat de leerstof zoo onderwezen wordt, dat zij tot de algemeene geestesontwikkeling der leerlingen bijdraagt, dat zij het blijvend eigendom der meerderheid zij, dat dezen kennen wat allen later volstrekt noodig hebben te kennen, en dat aan de zedelijke en nationale opvoeding de noodige zorg wordt besteed; want dat is het voornaamste van al.
Om dit te kunnen bereiken is het volstrekt onontbeerlijk, dat de school op de omgeving, waarin de kinderen leven, kunne rekenen. Welnu, de moderne richting, of wat men zoo noemt, staat daar geheel buiten. De ouders onzer leerlingen, en niet alleen de landbouwers, de ambachts- en werklieden onzer dorpen; maar ook de kleine burgerij, arbeiders, neringdoeners onzer steden, wier kinderen de negen tienden der schoolbevolking uitmaken. al wat zij doen, zien en hooren, hunne gansche mentaliteit, wat zij zijn, 't staat alles buiten de richting, die thans wordt gevolgd. Ook de levenswijze, de aard, het karakter van den leerling Zelfs de onderwijzer; hij kan de leeraar van zulke zaken niet zijn. 't Is de eerste maal niet, dat ik het zeg: De leeraar aan het college, het atheneum, de universiteit, is een specialist in het vak, dat hij onderwijst Hij gaat daarin op, is overtuigd, dat het het belangrijkste van alle vakken is. Hij is daar sterk in, en zeer dikwijls onwetend in alles wat daar buiten ligt Hij is met dit vak, om zoo te zeggen, vergroeid, en slaagt hij er in zijne studenten te bezielen, te begeesteren, dan wijden zij daar al hunne zorg, al hunnen tijd aan; natuurlijk ten nadeele der andere vakken. Onze nieuwe programma's zijn het werk van specialisten. Allen zijn overtuigd, dat het onontbeerlijk is dat hun vak in de volksschool onderwezen wordtGa naar voetnoot(1). Ook dat de onderwijzer in hun | |
[pagina 478]
| |
vak een specialist kan zijn. Dit nu is onmogelijk. Durft iemand staande houden, dat een onderwijzer de stof kan beheerschen, welke in de normaalschool zal onderwezen worden? Eischt men dit van een vakleeraar van het middelbaar of hooger onderwijs? Men wil hier niet met stoom, maar met electriciteit te werk gaan. Leergangen van landbouw worden onder de vacantie ingericht, de onderwijzers ontvangen een diploma: zij geven landbouwonderwijs. ‘Een jong mensch van twintig jaar kan mits een beetje goeden wil aan den dag te leggen, in tien maanden tijd, om het even welk ambacht op voldoende wijze aanleeren’... Jeugdige onderwijzers van 19 jaar (zullen) buitengewoon knappe leerjongens uitmaken en niet alleen met het grootste gemak de beginselen van de hout- en de metaalbewerking aanleeren, maar daarbij eene ware behendigheid verwervenGa naar voetnoot(1). Ik zou het willen zien, zei de blinde
De lagere onderwijzer kan deze uiteenloopende vakken niet beheerschen, en nog minder onderwijzen. Hij moet aan de leerlingen alles leeren wat zij later volstrekt moeten kennen, blijven kennen Hij ontvangt die op hun zesde, en houdt ze tot hun veertiende jaar. Zijn onderricht moet streng methodisch, uiterst bevattelijk zijn. Al de leerlingen, hoe verschillend van stand en aanleg, moeten de elementaire kennissen opdoen, omdat allen die later noodig hebben Die kennissen en vaardigheden zijn geen doel; zij zijn middel ter harmonische geestesontwikkeling; daarom moeten zij met het vleesch en bloed der leerlingen worden vermengd. Daarbij komt de opvoeding... Onmogelijk! Wij zijn op een verkeerden weg.
Er is maar eene manier, waarop ik deze nieuwe richting kan | |
[pagina 479]
| |
begrijpen De lagere school is eene voorbereiding tot het College, tot het Atheneum. De leerlingen der volksschool moeten in staat gesteld worden om later middelbare, en zelfs hoogere studien te doen Van dit standpunt beschouwd, acht ik onze programma's nog ondoelmatig; maar het standpunt is valsch. De lagere school vormt een geheel, een afgesloten geheel op zich zelf. Haar programma moet van het feit uitgaan, dat negentig per honderd onzer leerlingen later geene studien doen. Het valt niet te betwisten, dat, zelfs in de kleinste dorpen, zich enkele leerlingen in de lagere school bevinden, die later het Seminarie, het College, ja, de Universiteit zullen bereiken Ook is het waar, dat het voor die leerlingen nuttig zou zijn in de lagere school de eerste beginselen van wetenschappen te leeren, die zij later zullen studeeren. Het mag nochtans niet gebeuren, om de eenvoudige reden, dat de groote meerderheid der leerlingen die wetenschappen in den levensstroom moeten verliezen, ze niet noodig hebben; ook beletten deze wetenschappen het onderwijs van zaken wier kennis elkeen zonder uitzondering noodig heeft.
Moet in de school niets geleerd worden dan wat de leerlingen blijven onthouden, dan wat zij later in een stoffelijk opzicht moeten kennen? Dwaas zou het zijn dit te beweren De groote meerderheid van de leerlingen der lagere school bezoekt, na het eindigen der schooljaren, geene onderwijsinrichtingen meer Is hun ontwikkelingsgang dan ook ten einde? Neen. Deze eindigt slechts met het leven Juist aan die leerlingen, welke later handenarbeid zullen verrichten, en dat is het grootste getal, moet de volksschool het middel aan de hand doen; ik herhaal het tot beuwordens toe Ά 1o om te kennen wat zij noodzakelijk moeten kennen, dit ‘te blijven onthouden en er altijd voortgang in te doen’, gelijk de cathechismus zich uitdrukt; 2o moet de lagere school hare leerlingen voorbereiden om hen, handarbeiders, in staat te stellen, en smaak te doen vinden in geestelijk werk, in geestelijk werk, dat voor hen past, hen daarm uitspanning, verpoozing verschaft van hunnen zwaren arbeid Nooit mag de liefde tot stoffelijken arbeid onderdrukt, mag daaraan getornd worden, en ik heb reden om te vreezen, dat onze hedendaagsche strekking daarheen leidt Insgelijks tot grootheidswaan, ontevredenheid en onvoldaanheid. Dit acht ik van groot belang. Liefde tot den arbeid, is de grondslag, waarop het staatsgebouw hoeft te steunen, en daartoe is het voorhandenzijn van talrijke ontwikkelde, geschoolde | |
[pagina 480]
| |
arbeiders, handwerkslieden onontbeerlijk voor de heropbeuring van het land.
Hier verdedig ik mij tegen een verwijt, waaraan ik blootgesteld ben: ik zou de belangen van onze volksklas niet alleen verwaarloozen, ik zou die zelfs rechtstreeks bestrijden, daar ik den minderen man de gelegenheid wil ontnemen zich omhoog te werken. Het is de eerste maal niet, dat ik dit verwijt ver van mij afwerp. Ik ben integendeel diep overtuigd, dat wij de ware belangen van ons volk en van den Staat dienen met een programma te eischen, dat kan verwerkt worden; evenals ik denk, dat zij, die onze lagere school in eene volksuniversiteit willen herscheppen - want daar wordt naar gestreefd - van hunnen kant niet twijfelen of zij het goed voor hebben Stellig zijn zij te goeder trouw; doch wij zijn het ook, als wij beweren, dat hun stelsel op bittere teleurstellingen zal uitloopen en erge onheilen te weeg brengen.
Hooger zegde ik dat vele ouders en anderen, die er onmiddellijk belang bij hebben, gewaar worden, dat de uitslagen van ons volksonderwijs aan de verwachtingen niet beantwoorden: ‘dat wij achteruit boeren’. Niet alleen de ouders. Op de algemeene vergadering van het Institut national Belge de Pédologit, den 20 October 1913, in het Schoolmuseum te Brussel gehouden, drukte de heer Flament, hoofdinspecteur over het ressort Bergen, zich aldus uit: ‘Au cours des second et troisième trimestres de l'année scolaire, les inspecteurs n'osent plus, dans leurs visites des classes, s'aventurer qu'avec une extrême circonspection à pousser leurs questionnaires sur le terrain du programme enseigné durant le premier trimestre. Les élèves s'étonnent de ne plus savoir, ou quand ils savent encore, d'avoir perdu toute assurance et toute précision, notamment aux points de vue de l'ordre des idées et de l'expressione Peut-être scrait-il intéressant, de mesurer, par une expérience d'ensemble, les caractéristiques de la situation actuelle, si, à la fin de juillet, par exemple, survenait brusquement l'ordre de réunir à quelque temps de là, tous les élèves de sixième année des écoles primaires, pour leur soumettre un questionnaire dans le genre de ceux que nous avons connus avant la loi de 1895, quels seraient, relativement aux résultats d'autrefois, les données de semblable consultation générale? Nul ne pourrait évidemment les prédire avec une exactitude mathématique à cause de la complexité et de l'obscurité des conjonctures. Du reste, on risque toujours gros, à vouloir jouer le rôle de prophète. | |
[pagina 481]
| |
De heeren schoolopzieners ondervinden, dat de leerlingen de leerstof, welke in den eersten trimester onderwezen werd, in den derden trimester niet meer kennen Dat is erg Bewijst dit niet wat ik herhaalde malen volhield: namelijk dat ons volksonderricht geene duurzame uitslagen oplevert? Waartoe dienen dan al de millioenen, welke daaraan besteed worden? De reden, welke ons de negatieve uitslagen verklaren: On ne s'occupe plus suffisamment dans nos classes de mémoriser les conaissances, ook het gebrek aan un eontrôle final et précis des études, welke de heer Hoofdinspecteur opgeeft, behooren tot de voornaamsten. Zij zijn echter niet de eenigen: in mijn opstel wordt reeds over anderen gesproken, en ik zal er nog op terugkomen. Ook in den vreemde wordt over de geringe uitslagen van het volksonderwijs geklaagd. Wij bezitten hierover, wat Nederland betreft, een afdoende stuk. Te Rotterdam werd een onderzoek ingesteld ‘om zich een denkbeeld te vormen van wat de leerlingen uit de volksschool hadden bewaard, nadat zij die tien, twintig jaar hadden verlaten’. Dat was de eenige goede methode om over de waarde van de programma's, van het onderwijs, te oordeelen; ik heb het vijf en twintig maal gezegd: ik zeg het voor de zes en twintigste maal, en ik sta er niet voor in, dat ik het later nog niet zal herhalen. | |
[pagina 482]
| |
Ik bedoel hier het hoogst merkwaardige Gidsartikel Sociologische Fragmenten, door Roest van Limburg, in het Aprilnummer 1914 verschenen. De schrijver, toen Hoofdpolitiecommissaris te Rotterdam, thans te Amsterdam, zoo ik mij nietbedrieg, wint onmiddellijk onze achting, ja, onze genegenheid. Hij verklaart ‘dat hij zich het vinden om aan het hoofd van de Rotterdamsche politie te staan, vooral’ omdat hij daardoor hoopte in de gelegenheid te zijn het volksleven nader te leeren kennen, ook buiten den betrekkelijk kleinen kring, waarin men door geboorte en stand nu eenmaal opgroeit en zich beweegtGa naar voetnoot(1). De stijl is de mensch. Zelden is het mij gebeurd voor een mij onbekenden schrijver zulken oprechten eerbied, zulke warme sympathie te gevoelen, als voor den heer Roest van Limburg Hij doet zich voor, als een man van hooge cultuur, schrijft eene wonderschoone taal, en zijn edelmoedig hart, zijne oprechte liefde voor de armen en geringen wordt ons op onbedrieglijke wijze door zijn persoonlijken, helderen stijl blootgelegd. De verheven, opvoedende, sociale rol, die hij aan de politie, zoowel aan de lagere agenten, als aan de officieren en leidende chefs toekent, zou in groote letters in al onze commissariaten onder het oog moeten gebracht worden. De heer Hoofdcommissaris spreekt over de uitslagen der examens tot het bekomen eener plaats van politieagent te Rotterdam ‘Het examen omvatte het lezen, schrijven en rekenen, terwijl bovendien elken candidaat eenige eenvoudige vragen werden gesteld, om zijn algemeene kennis na te gaan.. een onderzoek naar de meest elementaire kennis van het lager onderwijs. 352 miliciens werden insgelijks aan een onderzoek onderworpen, dat ‘het lezen, het schrijven en, althans bij sommige korpsen, het rekenen’ omvatteGa naar voetnoot(2). Niettegenstaande de zeer welwillende beoordeeling, | |
[pagina 483]
| |
was de uitslag bedroevend. Ook de inspectie is over het algemeen niet tevreden. ‘De wetenschappelijke bagage, die ons volk meekrijgt op zijn verderen levensweg, is voor een te groot aantal jonge mannen onvoldoende.’ De heer Hoofdcommissaris eindigt zijne verhandeling met deze woorden, die, eilaas, nergens meer waar zijn dan in Belgie, vooral op onze dagen: ‘Het is een droevig ding, dat bij ons de schoolkwestie een politieke kwestie is. Fr wordt strijd gevoerd of de volksschool neutraal dan wel confessioneel zal zijn, maar in de hitte van den strijd vergeet men wel eens, dat zij in hare uitkomsten, dat is dus op eigenlijk onderwijsgebied, nog zoo ernstig te kort schiet’Ga naar voetnoot(1). De wetenschappelijke bagage, die ons volk, gansch ons volk, in de lagere school zal opdoen, en op zijn verderen levensweg mededragen, zal altijd en overal licht wegen. Dat wil in het geheel niet zeggen, dat alle proefondervindelijke wetenschap uit de school moet gesloten blijven In 't geheel niet. Doch maat houden is de boodschap, en men vergete nooit, dat de onderwijzer geen specialist kan zijn. De heer Van Aertselaer, bij wien ik mijn eerste onderwijs heb genoten, is twee en veertig jaar onderwijzer in onze gemeente geweest. Hij is in 1868 gestoiven, en zijn aandenken is in onze streek nog in zegen. Hij had dan ook uitslagen die waarlijk bewonderenswaardig mogen genoemd worden. Hij was langen tijd alleen, en had ongeveer drijhonderd leerlingen, jongens en meiskens. Het onderricht duurde dagelijks acht uren; de groote vacantie veertien dagen. En toch was die man 's avonds min vermoeid dan onze onderwijzers, die eene enkele klasse, en dertig leerlingen hebben, er dagelijks vijf uren klas doen. Een programma had hij niet. Hij was in dit opzicht als Prinsen, Bestuurder der Rijksnormaalschool | |
[pagina 484]
| |
te Haarlem. De Fransche wijsgeer Victor Cousin bezocht deze onderwijsmrichting, en vroeg den Bestuurder het programma ter inzage. ‘Ik ben het programma,’ antwoordde PrinsenGa naar voetnoot(1). Van Aertselaer was een echt volksonderwijzer. Dat zegt alles Om zijne wondere, duurzame uitslagen te verklaren, gaat het niet te zeggen, wat hij deed, maar wel wat hij was. Hij wist wat zijne leerlingen noodig hadden te kennen, wat zij konden leeren, en hoe hij het moest aanleeren, zoodanig dat het hun zou bijblijven. Nu onze lagere scholen een programma hebben, dat in hoogere instellingen past, komt ook het professoraal onderricht voor onze volkskinderen in zwang. Doceeren is de boodschap. Hoe zou men anders het programma afwerken? Afwerken, dat is het geijkte woord. Ook: er is geen tijd ‘om heel de stof te zien’ Uitleggen, voordragen, van 't begin tot het einde der klas. Onze meester deed dat niet. De uitleggingen waren knap, raak Wij moesten zelf werken, veel werken. Vele vraagstukken oplossen, vele opstellen maken ‘Lezen,’ was het woord van Van Aertsllaer, ‘moet langzaam, rekenen moet snel en vlug gebeuren’. Ik herinner mij een woord, dat hij tot een mijner kameraden zegde, die zijn rekenkundig vraagstuk langs een te langen omweg had opgelost. ‘Om een paard te beslaan,’ zegde hij, ‘plaatst men het in den hoefstal. In den oorlog pakt een soldaat den poot vast, de smid beslaat den hoef, en klaar is Kees’ Meer dan een Inspecteur verzekerde mij, dat eene school, waar een enkele onderwijzer de drij graden onderwijst, zeer dikwijls betere uitslagen heeft, dan waar in elke klas een onderwijzer staat. Ik twijfel er niet aan, omdat, waar de onderwijzer alleen is, de leerlingen verplicht zijn zelf te werken. De heer Hoofdinspecteur Flament schrijft de geringe uitslagen grootelijks aan de ongenade toe, waarin het memoriseeren is gevallen. Hij slaat den nagel op den kop. Memoriseeren! Van- | |
[pagina 485]
| |
buitenleeren! Wie het duift aanbevelen is een verachterde, een sukkelaar Welnu, ik zeg: ja, vanbuitenleeren! Veel vanbuitenleeren Vele gedichten, vele prozastukken vanbuitenleeren, die leeren voordragen Dat men ook andere zaken vanbuitenleert, kan geen kwaad, wel integendeel. Hebben wij den Catechismus niet vanbuiten geleerd? Is er een beter middel om eene vreemde taal te leeren dan het memoriseeren? Moeten onze wiskundigen, onze philologen, onze scheikundigen, onze rechtsgeleerden niet vele formules, teksten, enz., letterlijk vanbuiten kennen? Ook de herhalingen. De stof mag nog zoo volledig, zoo bepaald, zoo bevattelijk mogelijk voorgedragen worden; de helft, wat zeg ik, het vijfde van het werk is niet eens gedaan. 't Is omdat hiermede zoo weinig rekening wordt gehouden, dat de leerstof zoo los zit, dat ze na enkele jaren vervlogen is; ja, dat de leerlingen in den laatsten trimester vergeten hebben, wat ze in den eersten hebben geleerd Datgene, waarover wij niet klaar, duidelijk kunnen spreken of schrijven, kennen wij slechts half; is in alle geval onze eigendom niet. Daaruit vloeit het voorschrift: De leerstof dient mondeling besproken, schriftelijk verwerkt te worden; de leerlingen moeten daarover kunnen spreken en schrijven, zoolang men daar niet van overtuigd is, en er het onderricht niet naar regelt, mogen geene ernstige uitslagen verwacht worden Algemeen wordt geklaagd, dat de leerlingen zoo spoedig vergeten wat ze in de school geleerd hebben Ik heb nooit gehoord, dat een smid, een timmerman, een horlogemaker, die hun ambacht in hunne jeugd geleerd hebben, dit later vergeten. Waaraan is het een en ander toe te schrijven? De scholier heeft zich zelf niet genoeg geoefend, en ook, hij heeft de gelegenheid niet het geleerde later toe te passen De smid, de timmerman, de horlogemaker, hebben veel gehamerd, geschaafd, met het vergrootglas gewerkt. Zij leeren alle dagen bij. Maar de scholieren, die later niet alle dagen zullen moeten lezen, schrijven of rekenen, moeten daar buitengewoon in bedreven zijn, als zij in het werkelijk leven treden; wat zij later nooit de gelegenheid zullen hebben toe te passen, moet noodzakelijk in den levensstroom verloren gaan. De voornaamste reden, waaraan onze onvergetelijke onderwijzer zijne wondere uitslagen had te danken, was deze: nooit kwam hij in de klas of hij wist wat hij daar kwam doen, en hoe hij dit moest doen. Hij was een apostel, hij besefte de verhevenheid, de zware verantwoordelijkheid van zijn ambt Hij leefde daarvoor. Met zulke mannen is alles te bekomen: verordeningen, | |
[pagina 486]
| |
programmas, reglementen, wetten, beteekenen betrekkelijk weinig. ‘Wij vertrouwen te veel op stelsels en te weinig op menschen’Ga naar voetnoot(1). Over taalonderwijs een enkel woord. Taalonderwijs is het natuurlijkste en noodzakelijkste onderwijs In de lagere school is het geen doel, maar middel. Alle onderwijs moet taalonderwijs zijn. Het woord van den Schoolbestuurder tot een zijner onderwijzers, die zijn onderwijs in onze taal gaf, daar hij bemerkte, dat zijne leerlingen hem in het Fransch niet verstonden: ‘Vos élèves n'ont pas besoin de connaître le flamand’ bewees niet alleen, dat hij niets voor onze taal gevoelde; het bewees nog duidelijker, dat hij geen onderwijzer was. De taal moet geleidelijk met den geest ontwikkeld worden: daar heb ik zoo dikwijls over gehandeld, dat ik er waarlijk niet op durf terug komen. Doch het geval van den Schoolbestuurder bewijst, dat er onderwijs gegeven wordt in eene taal, welke de leerlingen niet verstaan, dat er onderwijzers en vooral onderwijzeressen zijn, welke de taal hunner leerlingen niet kennen. Hadden wij daarvan geene onomstootbare bewijzen, wij zouden weigeren er geloof aan te hechten. Onderwijs geven in eene taal, welke de leerlingen niet verstaan, is geen onderwijs, onderwijzen in eene taal, die zij zelfs tamelijk goed verstaan, maar die de taal niet is waarin zij denken en voelen, welke zij op moeders schoot geleerd hebben, de taal van hun spel, van hun leven op de straat, en te huis: Zulk onderwijs deugt nog niet. Waarom? Omdat dit leven te huis, op de straat ook eene school is, omdat het kind door dit leven gedurig gevormd wordt, omdat de taal daarmede harmonisch, onafscheidelijk verbonden is. Dat leven, dit denken, dit voelen, in de taal van dit leven, van dit denken, van dit voelen: dat is het leven van den scholier, den organieken scholier. Dat leven, dat denken, dat voelen, terzelfdertijd met de taal daarvan geleidelijk ontwikkelen; het leven der school innig verbonden met het leven daarbuiten evenals den denk- en gevoelsvorm der school aan dien van het leven te huis, op de straat vastknoopen; beide uitbreiden, veredelen: dat is onderwijs. Eene andere taal gebruiken dan de taal van de personaliteit des leerlings, is eene andere personaliteit in zijne plaats willen stellen. Het kind beschouwen als een onorganisch wezen, geene rekening houden met zijn innerlijk leven, met zijn denken en voelen, met zijne personaliteit, met zijne taal, den | |
[pagina 487]
| |
vorm van dit alles; uit het oog verliezen dat slechts duurzaam is wat men gevoelt, ziedaar eene der hoofdoorzaken van de al te geringe uitslagen van ons volksonderwijs. ‘So lange du nur denkst, ohn'es in dir zu fuhlen,
Wird ein Gedanke nur den andern weiter spulen
Nicht wahr ist was du denkst, nur was du fuhlst ist wahr,
Durchs Denken machst du dir nur das Gefuhlte klar.
Was du Gefuhltes denkst, das wirst du auch behalten,
Und im Gedachtnis wird dir's ewig nicht veralten,
Das seinen Namen zwar vom Denken had empfangen,
Doch nur Gefuhltes bleibt im Angedenken hangen’Ga naar voetnoot(1).
De heer Hoofdinspecteur Flament spreekt in zijne verhandeling over de prijskampen in de lagere scholen. Ik acht die onontbeerlijk. Om meer dan eene reden Vooreerst leiden zij er naar toe, dat de leerstof scherp omlijnd worde; dat het vage, het uitwerden, het van den os op den ezel springen uit onze scholen verdwijne, eene pest in het volksonderwijs. De leerlingen van Van Aertselaer onderscheidden zich op gansch bijzondere wijze in de prijskampen. Deze verplichten ook de leerlingen de stof te memoriseeren, het verwaarloozen daarvan heeft onnoembaar veel kwaad gesticht Ik hoor mijne ooren reeds tuiten. Gij wilt de leerlingen africhten, entraineeren Dat is het ergste. Welnu, ja; de leerlingen moeten geentraineerd, afgericht worden De boer, de smid, de timmerman, waarover hooger spraak is, vergeten met wat zij geleerd hebben omdat zij fel werden afgericht. Wanneer wij het werk onzer artisten bewonderen, hebben wij geen denkbeeld van de oefeningen, die zij zich hebben getroost. Ik las dezer dagen den catalogus van het museum Fraikin te Herenthals. Deze beroemde beeldhouwer is een krachtig voorbeeld van wat oefening vermag. Hij woonde bij zijne zuster, ‘doch daar hij voor levensonderhoud moest zorgen, en volstrekt niet tot last zijner zuster wilde dienen, boetseerde hij bij dag de beelden, die hij 's nachts in vormen afgootGa naar voetnoot(2)’ Tien jaren lang zette Watt zijne proefnemingen voort, zonder dat zijne vooruitzichten bijzonder opwekkelijk waren. ‘Herhalen en nog- | |
[pagina 488]
| |
maals herhalen’ zij de leus, zegt Smiles, ‘en de vaardigheid zal weldra volgenGa naar voetnoot(1).’ Er mag en moet op gedrukt: allen, die in het een of ander vak uitblinken, hebben zich geentraineerd Artisten, letterkundigen, geleerden, nijveraars, ambachtslieden, oefenen zich alle dagen; zonder dit zijn zij niets. Onze scholieren hebben dit ook dringend noodig; daar hun schooltijd zoo kortdurig is. Kan men zich hooger onderwijs zonder proeven voorstellen? Neen. Evenmin lager onderwijs zonder toepassing Er is nog eene aangelegenheid, waarop de aandacht mag en moet gevestigd. Men moet het goede om het goede doen Zeker. Doch een werker ziet gaarne, dat zijn werk erkend wordt. Toezicht, controle is overal onontbeerlijk De prijskampen brengen de emulatie tot stand, en emulatie is noodig, zoowel voor de leerlingen als voor de onderwijzers. Zou een kunstenaar met dezelfde geestdrift werken, indien zijne beelden niet tentoongesteld werden? Toont een landbouwer zijne vruchten niet gaarne? Zou de modiste er zich met evenveel vlijt op toeleggen om heure hoedjes bevallig te maken, indien die niet op lieve hoofdjes moesten prijken, aan vinnige kritiek blootgesteld zijn of welverdienden lof inoogsten; in dit geval, ook talrijke bestellingen uitlokken? Nogeens, emulatie is noodig, broodnoodig, en wat voor allen waar is, moet ook voor den onderwijzer waar zijn Ά de onderwijzer, die door de uitslagen zijner leerlingen uitblinkt, heeft het recht anders behandeld en beloond te worden dan zijne collega's, die zich aan plichtverzuim schuldig maken, indien er zulke mochten zijn. De prijskampen moeten heringevoerd, en op degelijke wijze heringericht worden.
De volksopvoeding is van grooter belang dan het volksonderricht; de vorming van het karakter, van den wil, de veredeling van het gevoel is van meer gewicht dan de verrijking van den geest. Een man van karakter staat hooger dan een geleerd man, en eene deugdzame, plichtbewuste natie wint het op een volk, waarvan al de bewoners geleerden zouden zijn. | |
[pagina 489]
| |
‘Mannen van karakter,’ zegt Lord Brougham, ‘zijn het geraamte der samenleving.’ ‘De weerbaarheid, de welvaart en de beschaving der natien - het hangt alles af van het karakter der burgers; daarop zijn de grondvesten gelegd der openbare verligheid en der burgerlijke vrijheid. Wetten en instellingen zijn maar lapwerk, wanneer die inwendige volkskracht ontbreektGa naar voetnoot(1).’ ‘Karakter is grootere macht dan kennis. Verstand zonder hart, slimheid zonder goedheid zijn sterk op hunne wijze, maar alleen ten kwade. Zij kunnen ons onderrichten of vermaken; maar het valt dikwijls even moerlijk deze te bewonderen, als bijvoorbeeld de behendigheid van eenen beurzensnijder of de vlugheid van eenen struikroover’Ga naar voetnoot(2). Opvoeding en onderwijs moeten samengaan Mijne meening is, dat hoezeer de uitslagen van ons volksonderricht te wenschen overlaten, dit in ruimer mate het geval is wat de volksopvoeding betreft Ongetwijfeld kan de school veel tot de opvoeding, tot de karaktervorming harer leerlingen, en aldus van het volk bijdragen. Ongelukkiglijk wordt zij daarin al te dikwijls tegengewerkt. Zoolang dit het geval is, mogen geene ernstige uitslagen verwacht worden. Van een specialen cursus verwacht ik weinig. In de veronderstelling dat de leerlingen op hun duimken weten hoe zij in dit of dat geval moeten handelen, geeft ons dit geen waarborg, dat zij dit zullen doen. Uitstekende moralisten kunnen ondeugende menschen zijn. Zeker, het is nuttig, noodzakelijk, dat bij gelegenheid de plichten der kinderen, der menschen worden voorgeschreven, maar heel het onderwijs, al wat het kind in en buiten de school hoort en ziet, moet naar de deugd, naar de vorming van een edel karakter leiden. Ter afwisseling deel ik hier een uittreksel uit een volksroman mede, waarin op het hooge belang der opvoeding, der karaktervorming met nadruk gewezen wordt: Ik las dezer dagen Die Lügner. Roman aus der modernen Gesellschaft von Max Ring De hoofdheld Doctor Richard Tauscher is een wonder van geleerdheid; hij is echter ongelukkig, omdat zijn karakter te zwak | |
[pagina 490]
| |
is. Hij was op het punt geheel en al ten onder te gaan; doch wordt door een gelukkigen samenloop van omstandigheden gered ‘Hij opende voor de jeugd eene schoolinrichting, die zich aldra in den besten naam verheugde.’ ‘Zoo ben ik,’ schreef hij aan zijnen vriend Arnold, ‘eindelijk, na harde stormen, met gebroken mast en gescheurde zeilen, gelukkig de haven binnengeloopen, die ik niet gemakkelijk nog zal verlaten, daar ik de gevaren der volle zee ken. Mijne ervaringen benuttig ik om de mij toevertrouwde kweekelingen voor de klippen en ondiepten te bewaren, waarop ik bijna ben verongelukt. Wij bezitten, wel is waar, overvloed van scholen en gymnasien, waarin alle mogelijke zaken worden geleerd, maar waarin niet opgevoed wordt. Wat onzen tijd echter vooral ten kwade kenmerkt, is gebrek aan geestkracht en waarheid. Weten zonder geweten, vorming zonder krachtdadigheid, en kennissen zonder zedelijke overtuiging en vaste grondbeginselen, zijn gevaarlijker dan onwetendheid. Men vindt niet zelden schatten van paedagogische wijsheid, waar men die niet zou zoeken |
|