Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1914
(1914)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdMededeelingen namens Commissiën.1o) Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal-en Letterkunde. - De heer Edw. Gailliard, waarnemende secretaris, legt als volgt verslag ter tafel, over de morgenvergadering door de Commissie gehouden:
Zijn aanwezig de heeren: Jhr. Mr. Nap. de Pauw, Edw. Gailliard en Prof. dr. Willem de Vreese. | |
[pagina 695]
| |
De heeren Prof. mr. Julius Obrie en Omer Wattez, werkende Leden, wonen de vergadering bij.
Aan de dagorde staat:
Kleine Verscheidenheden, door den heer Edw. Gailliard medegedeeld. - Convent (in een Begijnenhof).(1319, enz.) - Convent: Wercken in convente; Conventeur. (1572.) - Dies (Daarom, Om die reden). (1329.) - Diet (Dit). (1291.) - Duerzeghelt zyn: ‘duer dewelcke dese lettren ghetransfixeert ende duerzeghelt zyn’. (1574.) - Van hem doen (eene zaak) (daarvan afzien). (1359.) - Dueght doen (Goeddoen). (1466.) - Deen huutden handren ghesneden (spr. van charters = het fr. Endenture). (1417.) - Elnisse. (1262.) - En (= Een). (1271.) - Eer ende achter (voor en na). (1320, 1410.) - Ute zyne waerde vercocht zyn (Boven zijne waarde) en Etende sculd. (1468.) - Ette, Eltinghe (soort weide); Elten met beesten (bezetten met beesten). (1619.) - Foeillage (Zekere stof met versiering van. gebladerte). (1517.) - Forieren. (1513.) - Fuyte (Streek). (1317, 1426, 1539.) - Gaen te binnen, Gaen te buten. (1343.) - Gaen van, Gaen huute (Bezet staan). (1359.) - Ganck. (1425.) - Ghebrec van pandinghe. (1367.) - *Ghebuerle ende paruere te maken. - Gheconfirmeren. (1281.) - Geef-bruyloft ofte feeste. (1692.) - In ghedoghe ghehonden zyn. (1402.) - Ghelopen. (1358.) - Ghelosen. (Lossen). (1329.)
- De heer Gailliard geeft lezing van deze Kleine Verscheidenheden. Zij zullen in de Verslagen en Mededeelingen opgenomen worden.
- Prof. dr. Willem de Vreese doet de volgende mededeeling over een in Amerika verschenen Duitsche vertaling van Reinaert de Vos:
De Reinaert blijft steeds aan de orde. Terwijl J.W. Muller's nieuwe uitgave en commentaar van Arnout's en Willem's Dietsch meesterstuk vanwege onze Academie gedrukt worden, verschijnt Lucien Foulet's wichtig en gewichtig boek over den Franschen Roman de Renard, dat de uitkomsten van alle onderzoekingen uit de laatste twintig jaren op losse schroeven schijnt te zetten. Maar ook de Vlaamsche Reinaert blijft in het buiten- | |
[pagina 696]
| |
laad de aandacht trekken, en daar het ditmaal tamelijk ver van onze grenzen gebeurt, lijkt het mij niet geheel overbodig, daarop opzettelijk de aandacht te vestigen. In het laatst verschenen nummer van de University of Cincinnati Studies (Series 2, Volume VIII, Part 3), die hier zeker niet door iedereen gelezen worden, is door den heer Max Poll een Duitsche vertaling van Vanden Vos Reinaerde uitgegeven. Het blijkt, dat deze geleerde zich ook reeds vroeger met de studie van het dierenepos heeft bezig gehouden: hij verwijst naar een artikel van hem zelven, Grimm's Theory of the Origin of the Animal-Epic and the ensuing Controversy, verschenen in de Publications of the University of Cincinnati, Bulletin no 25. Aan zijn vertaling laat hij voorafgaan een inleiding, een kleine twintig bladzijden groot, getiteld Von Arnout-Willem bis Goethe. Als men aan 't lezen gaat, krijgt men den indruk, alsof het 's schrijvers bedoeling is, een overzicht te geven van de genesis van onzen Reinaert en van zijn nazaten, maar weldra blijkt deze indruk ten deele onjuist te zijn. Immers, nadat Reinaert II vermeld is en gekarakteriseerd (dit laatste op het voetspoor van J.W. Muller, De oude en de jongere bewerking van den Reinaert, blz. 193 vlgg.)Ga naar voetnoot(1), wordt nog even gewag gemaakt van de prozabewerking en de daarnaar bewerkte Engelsche vertaling van Caxton, alsook van den rijmdruk; naar aanleiding van dezen laatsten gaat de heer Max Poll over tot de geschiedenis van wat we kunnen noemen de Nederduitsche nazaten van Reinaert, maar van de Nederlandsche is heelemaal geen sprake meer. Overigens lijkt de heer Max Poll tamelijk goed op de hoogte van zijn onderwerp te zijn, al kan men nauwelijks nalaten zich over sommige leemten in zijn mededeelingen te verwonderen, en zich af te vragen, of hij wel altijd den keizer geeft was des keizers is. Van den Isengrimus vermeldt hij alleen Mone's uitgave; heet hem naar 't voorbeeld van Jacob Grimm ‘um 1150 verfasst’, terwijl door L. Willems bewezen werd, dat het in 1152 geschiedde, een bewijsvoering waarvan de juistheid door de | |
[pagina 697]
| |
critiek algemeen is erkend; in zijn lijst van uitgaven van onzen Reinaert is geen plaatsje gegund aan die van Graeter en J.-F. Willems; bij het bespreken van het aandeel van Arnout en Willem aan Reinaert I wordt met geen enkel woord melding gemaakt van de studies van ons eerelid Prof. dr. J.-W. Muller, terwijl veel minder belangrijk werk wel degelijk gehonoreerd wordt. Zoo is er meer. Wat de vertaling zelf betreft, daar het boekje mij pas een paar dagen geleden ter hand kwam, heb ik ze nog niet in bizonderheden kunnen nagaan: ze schijnt me, na een nog maar ovluchtige lectuur, over 't algemeen nauwkeurig toe. De bewerker heeft den tekst van Martin ‘zu Grunde gelegt’, en zich verplicht geacht ‘an ein oder zwei Stellen... den Text zu modifizieren, da die Ansichten über den Anstand im dreizehnten Jahrhundert von den unsrígen sehr verschieden waren’. Over de noodzakelijkheid van een en ander kan men van gevoelen verschillen; maar allen zullen wij er ons over verheugen, dat thans ook in de Nieuwe Wereld ‘het vosken gejaagd’ wordt, en den nieuwen jachtgenoot welkom heeten en rijken buit toewenschen.
2o) Bestendige Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde. - De heeren Prof. dr. Julius Mac Leod, voorzitter, Prof. mr. Julius Obrie, Prof. dr. Willem de Vreese en Omer Wattez komen bijeen en, na eene korte beraadslaging, beslissen de vergadering te schorsen.
3o) Commissie voor Incunabelstudie. - Vergadering van 1 Augustus 1914. - De heer Edw. Gailliard, secretaris, legt het hieronder volgende verslag ter tafel.
Zijn aanwezig: de heeren Prof. dr. Willem de Vreese, voorzitter, en Edw. Gailliard, secretaris. Van de heeren V. dela Montagne en K. de Flou was op 't laatste oogenblik bericht ontvangen, dat zij verhinderd waren de vergadering bij te wonen. De voorzitter doet verslag over de stappen, in opdracht der Commissie door hem gedaan, en noodzakelijk geworden door het feit, dat de Commission des Bibliographies belges te Brussel, met voorbijzien van het bestaan onzer Academische Commissie | |
[pagina 698]
| |
en dezer werkzaamheid, het inventariseeren der in België aanwezige incunabelen op haar programma heeft genomen en ter studie gelegd. Daar, dientengevolge, geen sprake meer zijn kan van medewerking aan den arbeid onzer Commissie door den heer Vincent, ambtenaar aan de Koninklijke Bibliotheek te Brussel, zullen het register en de formulieren, die hem destijds, na de afspraken met zijn chef den heer Stainier, administrateur-inspecteur, gezonden werden, teruggevraagd worden. Daarna doet Prof. dr. Willem de Vreese eenige mededeelingen over den vooitgang van het inventariseeringswerk op de Universiteitsbibliotheek te Gent: in een volgende vergadering zal hij de lijst der incunabels voor de letters A tot en met L kunnen overleggen; thans legt hij ter tafel de hieronderstaande lijst der incunabels op de Universiteitsbibliotheek te Luik, welke lijst is kunnen opgemaakt worden dank zij de groote welwillendheid van den heer A. Delmer, opperbibliothecaris, die den geschreven catalogus der Luiksche incunabels ten dienste van den voorzitter onzer Academische Commissie heeft gesteld. |
|