Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1910
(1910)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 37]
| |
Limburgsche Letteren
| |
[pagina 38]
| |
Zijne romans De Twee Hoeden en De Duivenmelker, evenals zijne eerste novelle Klaas Nulens, zijn eenvoudig en bevattelijk, dikwijls zeer aandoenlijk, en gansch in den volkstrant geschreven. Klaas Nulens beleefde drie uitgaven. In 1882 ondernam Theelen een weekschrift voor romans, novellen, enz., onder den titel De Vlaamsche Lezer, dat hij meerendeels zelf opstelde. 't Was eene onderneming van belang: elk weekschrift besloeg 16 groote bladzijden, dus 850 bladzijden per jaar. Goedkooper lectuur werd, in dien tijd ten minste, voorzeker niet geleverd; het nummer kostte slechts 15 centiemen, de jaarlijksche inschrijvingsprijs was bepaald op 5 frank. Na den tweeden jaargang viel deze uitgave, waarvoor de krachten van een enkel persoon, hoe vlug en werkzaam ook, te kort schoten. Reeds meer dan 40 jaren strijdt Nicolaas Theelen mede in het Vlaamsche kamp en sedert lang te midden eener bevolking, die door de nabijheid der Waalsche grens meer dan eenige andere aan den noodlottigen Franschen invloed is blootgesteld. Hij is voorzitter van het Tongersche Davidsfonds en stichtte, in den schoot van dit genootschap, eene letterkundige afdeeling, waarin ieder jaar talrijke voorlezingen en besprekingen worden gehouden. Een der meest gevierde sprekers is Nicolaas Theelen zelf, wiens redenaarstalent tot in het buitenland op prijs wordt gesteld. Hij spreekt voor de vuist met groot gemak; bij de verwende Tongerenaren echter is hij verplicht zijne voordrachten voor te bereidenGa naar voetnoot(1).
P.J.G. MAES. - Een tijdgenoot van Theelen is P.J.G. Maes, geboren te Neeroeteren in 1844, die door verscheidene verhalen en geschiedkundige schetsen de aandacht tot zich riep. Zijn eerste ons bekend werk verscheen in 1877, onder den titel Kort overzicht van de geschiedenis der stad Halen en genoot bij de vakmannen een gunstig onthaal. Onder den deknaam ‘P.J. Waerseggers’ en in medewerking met K.L. Van Gansen, die ‘K.L. Voorlichter’ teekende, schreef hij in 1879 zijn Karel Vrijman, Wetenswaardigheden en wilskracht van een' dorpsonderwijzer. | |
[pagina 39]
| |
Sedert een tiental jaren is Maes voor goed begonnen zijne lettervruchten in druk te geven. Achtereenvolgens verschenen van hem sedert 1900: De Lakennijverheid te Roesselare in de 16e eeuw; - De Laatste Graaf van Loon, romantisch verhaal uit de 14e eeuw; - De Binders in het land van Lummen; - Het Munthuis van Thorn; - De Belgische Vrijwilliger en andere verhalen; - De Maatschappelijke strijd in Vlaanderen en de Guldensporenslag; - Een Heksenproces in de Limburgsche Kempen, geschiedkundig verhaal, - en eindelijk een geschiedkundige roman, getiteld Philips Van Artevelde. Onlangs bezorgde hij eene Geschiedenis van Neeroeteren, in twee deelen, met talrijke platen en kaarten. Zooals de titels der werken het reeds aanduiden, verhaalt Maes bij voorkeur uit de geschiedenis zijner geboortegouw. Jarenlang moet hij zich beziggehouden hebben met het navorschen van Limburg's verleden, waaruit hij dan ook zeer veel belangrijks weet te vertellen. Zijne plaatsbeschrijvingen toonen aan dat hij de provincie Limburg bereisd en doorwandeld heeft en ten minste sommige gedeelten daarvan met huis en thuis kent. Maes is een echt Limburgsch schrijver. De gebeurtenissen, die hij verhaalt en die steeds een geschiedkundigen grond hebben, worden meestal op Limburgschen bodem afgespeeld; 't zijn ook Limburgers die daarin optreden. Het karakteristieke echter van de Limburgsche menschen en landschappen heeft hij minder scherp opgevat, althans niet doen uitkomen, zooals b.v. Lambrecht Lambrechts, Jaak Boonen, Jeurissen, August Cuppens dat gedaan hebben. Vergeten wij echter niet dat Maes, die 't verleden beschrijft, over geene levende modellen voor zijne persoonschetsen beschikt. Enkele verhalen, als Ontrouw en Wraak, Arendsnest en Arendsneus worden ontsierd door eene driftigheid, die in letterkundige werken liever ontbeerd wordt. Zij herinneren aan Brans' Limburgsche Schetsen, welke echter met meer kleur en keurigheid geteekend zijn. Maes is een boeiend verhaler. In zijne Binders in het land van Lummen vooral heerscht leven en gevoel; de feiten volgen elkaar met snelheid op; geene langdradigheden, geene afwijkingen; 't is een volksboek zooals onze Limburgers er gaarne hebben. Geschiedkundige ophelderingen worden den gewonen lezer in den loop van het verhaal gespaard en volgen onder eene afzon- | |
[pagina 40]
| |
derlijke rubriek voor de liefhebbers. Wat verstaat men door binders van Lummen? 't Was eene dievenbende, die op het einde der 18e eeuw den schrik verspreidde in de oude baronie van Lummen en de aangrenzende dorpen.
J.A.H. LEYNEN. - Onder de oudere Limburgsche romanschrijvers telt ook J.A.H. Leynen van Peer, niet te verwarren met wijlen zijnen broeder, priester Leonaard Leynen, die zich meer in 't bijzonder op de dichtkunst toelegdeGa naar voetnoot(1). J.A.H. Leynen maakte zich bekend in de letterwereld, in 1860, met eene volksvertelling, getiteld Willem Tell. Daarop volgde zijn roman Simon Eyckevelt, van zoowat 100 bladzijden Engelsch formaat, die door Hendrik Conscience in zeer vleiende woorden werd beoordeeld. Deze roman, evenals Willem Tell, zijn thans om zoo te zeggen onvindbaar. In 1864 verscheen van Levnen een romantisch verhaal uit Nederlandsch Limburg, Leo en Seraphina, dat in korten tijd uitgeput was. Behalve zijne verhalen, verwierf J.A.H. Leynen naam door zijne Klassieke uitleggingen van de Belgische Grondwet, die in vele onderwijsgestichten als schoolboek werden aangenomen en door zijn drama Loon naar Werken (1868), dat destijds talrijke opvoeringen beleefde. Nadien hielden de handelsbezigheden den heer Leynen eenigszins van het letterkundig leven verwijderd. Toch schreef hij nog in 1891 een hartroerend vlugschrift, Hagelslag, om den deerniswekkenden toestand der verhagelden van Limburg bekend te te maken. J.A.H. Leynen is een taai en standvastig Vlaamschgezinde en een getrouw Davidsfondser. Hij stichtte eene afdeeling van het Davidsfonds in de kantons Peer, Bree en Achel. In Brussel, waar hij jaren lang handel in kerksieraden dreef, hielp hij den Vlaamschen Bond tot stand brengen en de statuten opstellen van deze vereeniging, waarvan hij bestuurlid werd; tevens was hij voorzitter van den Letterkundigen Kring, eene afdeeling van den Vlaamschen Bond.
MATHIJS BRANS. - In eene gansch andere richting dan Nicolaas Theelen en Leynen stuurde de vrijzinnige Jan-Mathijs | |
[pagina 41]
| |
Brans, welke door verscheidene met veel zorg geschreven tendenz verhalen de aandacht op zich riep. Een selfmade man! Brans is een boerenzoon, geboren te Asch, den 2n October 1853. Hij verwierf het onderwijzersdiploma in de normaalschool van Lier in 1874, werd achtereenvolgens onderwijzer te Bree, te St-Gillis, en, in 1880, leeraar in de Nederlandsche taal aan de middelbare school van den Staat te Brussel. Daarenboven werd hem in 1893, de leeraarstoel van geschiedenis der Nederlandsche letteren aan de nieuwe hoogeschool te Brussel toevertrouwd. De letterkundige loopbaan van Mathijs Brans nam haren aanvang rond het jaar 1880, wanneer hij te Arnhem zijne Schimmen en Schetsen liet verschijnen. Kort daarop volgden zijne Liniburgsche Schetsen, een tiental realistische verhalen uit de geboortestreek, met een bijschrift van Emmanuel Hiel. Van 1891 dagteekenen zijne Gedichten in Proza, waarin hij aan zijne dichterlijke ontboezemingen lucht geeft. Gedurende de laatste jaren heeft 's mans bedrijvigheid, althans op het gebied van letterkunde, afgenomen. Brans staat bekend als een fijn kunstcriticus, door zijne bijdragen in de Vlaamsche School, in de Ned. Dicht- en Kunsthalle en in de Vlaamsche Gazet. De Vlaamsche Beweging vond steeds in hem een harer ijverigste voorstanders. Hij is een Vlaming uit overtuiging, gevormd op de school van vader Sleeckx. Zeer talrijke vlaamschgezinde voordrachten werden door hem op het platteland bij Brussel gehouden. Hij stichtte met Janmoulle, te Brussel, het kunstgenootschap ‘De Distel’. Met Sleeckx, Max Rooses, Pol De Mont, de Geyter, 'T Sjoen e.a. bracht hij het ‘Taalverbond’ tot stand. In samenwerking met R. en Pr. Stijns stichtte Brans Onze Vlag, maandschrift gewijd aan letterkunde en kunst. Ook het tijdschrift Land en Volk werd door hem, met J. Kesler en Is. Teirlinck, in 't leven geroepen.
MARTIN BRANTS. - Evenals Mathijs Brans, ijvert te Brussel voor onderwijs en Nederlandsche letteren zijn mede-Limburger Martin Brants van Stockheim, thans leeraar aan het koninklijk atheneum onzer hoofdstad. Eenige korte novellen: Sint-Joris, - Het Nikske op het slot Wolfsdonck en Adam en Eva in het Paradijs, waarin romantische | |
[pagina 42]
| |
verbeelding de hoofdrol spelen, leidden Brants in bij het lezend publiek. Het nevelachtige, het ondenkbare der gebeurtenissen, die hij verhaalt, lokken weleens eenen glimlach uit op de lippen van den rustigen lezer, hoewel menige niet onaardige tafereelen in zijne novellen voorkomen. Als tooneelschrijver staat Brants gunstiger gedkend dank aan zijn treurspel De Bloedschuld, waarmede hij eene vereerende onderscheiding in den wedstrijd van Antwerpen behaalde. Doch vooral door zijne geschiedkundige en wetenschappelijke werken verwierf onze Limburger naam en eere. Zoo werden zijne studiën opgemerkt over: De Vrouw in het Oud-Germaansch en Oud-Vlaamsch Recht; Geschiedenis der huisvrouw in Vlaanderen; De Vrouwenbeweging. In 1901 dong Martin Brants mede naar den prijs, door de Koninklijke Academie uitgeloofd voor den schrijver van het beste Handboek voor de Germaansche Goden- en Heldenleer. Vier proefschriften werden ingezonden en gewikt en gewogen in de uitgebreide en merkwaardige beoordeelingen der heeren De Vreese, Simons en Alberdingk-Thym. De heer Brants behaalde den eerepenning met zijne Germaansche Heldenleer, die dan ook in 1902 door de zorgen der Academie werd in 't licht gegeven. De verhandeling van M. Brants vormt een standaardwerk, zooals er tot dan toe in het Nederlandsch onderwijs geen bestond. In 1904 werd Martin Brants alweer met goud bekroond door de Koninklijke Vlaamsche Academie met zijne Hervorming van het Middelbaar Onderwijs. M. Coopman getuigde van het bekroond handschrift: ‘Ik ken ten onzent geen vollediger werk, 't zij het geldt de geschiedenis van het middelbaar onderwijs in België en in andere landen, 't zij het geldt de hervorming van de huidige inrichting en programma's. Het is een document van het begin tot het einde. Gedrukt zal het opzien baren en onmetelijk nut stichten’. Brants dong een derde maal mede in de prijskampen der Koninklijke Vlaamsche Academie. Op eene prijsvraag naar een ‘Volksboek over Leopold I en Leopold II in verband met den zedelijken en stoffelijken vooruitgang, het algemeen welzijn en de toekomst van België’, zond hij een handschrift in onder de kenspreuk ‘In het heden ligt 't verleden; in het nu wat worden zal’. Bij gelijkheid van stemmen besliste de Academie geen der ingezonden stukken te bekronen. Niettemin blijft Brants' ver- | |
[pagina 43]
| |
handeling, volgens het gevoelen der verslaggevers, alleszins waardig om in druk te worden uitgegeven.
JAN RAMAEKERS. - 't Is een wonderlijk verschijnsel hoe menige Limburgsche letterminnaars over jaren hunne geboortestreek verlieten om in andere gouwen een beter onderkomen te zoeken. Ontbrak het hun aan aanmoediging en waardeering in hunne kleine omgeving? Of leidde de schaarschheid aan betrekkingen in het kleine Limburg hen naar de groote stad, ter wille van 's levens noodwendigheden? In alle geval, het feit der uitwijking staat vast. Een der uitwijkelingen en wel der aanzienlijkste, is Jan Ramaekers van Mechelen-aan-de-Maas, die nu sedert een tiental jaren naar zijne geboorteprovincie is teruggekeerd. Jan-Hubert Ramaekers zag het levenslicht te Mechelen a Maas, den 17 Juli 1862. Hij studeerde in St-Servaascollege te Luik. Toen hij daar een tijd lang ‘zijn Fransch geleerd had’, werd hij er het leven moede en.... op een laten avond stond hij bij zijne ouders op de deur te hameren. Spoedig kreeg hij een baantje aan 't postkantoor te Mechelen. Een jaar nadien zette hij zich opnieuw aan de studie, verwierf het diploma van onderwijzer en oefende het onderwijzersambt uit tot in 1889, wanneer hij zijn ontslag nam om in het dagbladwezen te treden. Hij werd hoofdopsteller van Het Land, waarvan hij sedert 1887 briefwisselaar was. Tevens stond hij aan 't hoofd der volksbladen De Kleine Patriot en De Brusselaar. In 1892 stichtte hij Vlaamsch en Vrij, waarin vele thans hoogbefaamde letterkundigen en groote schrijvers hunne medewerking verleenden of hunne eerste krachten beproefden. Noemen wij slechts Em. Hiel, Stijn Streuvels, Teirlinck, Prosper Van Langendonck, De Geest, Lenaerts, Gustaaf Segers, Steven Prenau, Lambrechts, Huysmans, Stijns, Brans, enz. Kunstenaars als Lagae, Dillens, Aug. Van Hove, Lieven Hermans, Gevaert, Huberti, Peter Benoit, Tinel stonden bijdragen af. 't Was een schoone bloeitijd voor de vlaamsche kunst en de oogst is voor 't vlaamsch leven geene ontgoocheling geweest. In 1895, door bezigheden overmand, moest Ramaekers het bestuur van zijn tijdschrift in andere handen overgeven. Ondertusschen was hij opsteller geworden van Het Vlaamsche Volk en van Het Huisgezin, dat hem nog steeds aan de dagbladwereld verbonden houdt. | |
[pagina 44]
| |
Van jongsaf was Ramaekers een vooruitstrevend flamingant en hij is dit tot nog toe gebleven. Hij stichtte den Laekenaar, het eerste Vlaamschgezind weekblad der koninklijke residentie. Thans is hij een der meest gezaghebbende woordvoerders van de Vlaamsche partij in den provincieraad van Limburg. Buiten zijne omvangrijke medewerking aan talrijke bladen en tijdschriften, liet Jan Ramaekers verscheidene zijner letterkundige voortbrengselen in boekvorm verschijnen. Wij kennen van hem drie oorspronkelijke romans: Tweelingbroeders, De Bruid van Vlaanderen, De Zwarte Peter; - een reisverhaal: Stanley's Reizen; - eene schets: Het Limburgsch Taaleigen en een paar geschiedkundige studiën: De omwenteling van 1830 en Een geschiedkundig overzicht der gemeente Zeelhem. Verder vertaalde hij uit het Engelsch, het Duitsch en het Italiaansch. Lodewijk Opdebeek, die zijn vriend Jan Ramaekers in 1895 portretteerde in ‘Vlaamsch en Vrij’, geeft over zijne letterkundige werking de volgende beoordeeling: ‘Johan mag ongetwijfeld beschouwd worden als een der vruchtbaarste schrijvers van Zuid-Nederland. Hij hanteert de pen met een verbazend gemak; zijn schrijftrant is klaar en duidelijk, boeit in hooge mate; hij bezit al de hoedanigheden voor wat men een goed volksschrijver noemt’.
JEF HAUGEN. - Geboren te Jeuck in 1861. Hij is minder bekend m zijne geboortegouw, die hij jong verliet. Haugen onderscheidde zich door zijne romans en meer nog door zijne tooneelwerken. Zijn eersteling doopte hij De Tongsnijders der Heyde, waarin hij in romantischen vorm verhaalt de geschiedenis der rooversbende, die onder den naam ‘De Tongsnijders’ berucht werd en in de Heyde hare gewone vergaderplaats had. Oorspronkelijk was deze roman voor mengelwerk in een weekblad bestemd; hij heeft vele zwakke zijden, doch is geschreven in eenen eenvoudigen, boeienden verteltrant. In 1890 volgde Haugen's novelle De Blinde Kunstenaar. Deze staat in het opzicht van de taal en van den verhaaltrant merkelijk hooger dan de Tongsnijders. De schrijver betoont erin ‘dat het lot der kunstenaars niet altoos zoo benijdenswaardig is en dat, door taai geduld, onwrikbaren moed en volharding alleen, men tot iets geraken kan’. Zoo spreekt de Blinde Kunstenaar. | |
[pagina 45]
| |
Haugen schreef nog in verhalenden vorm Onschuld en De Zinnelooze van Oultre. Vooral op het tooneel munt Haugen uit en heeft hij grooten bijval verworven. Herhaalde malen viel hem de eer te beurt zijne stukken op den Koninklijken Vlaamschen Schouwburg te Brussel te zien opvoeren. Hij gelukt bijzonder goed in het treurspel; verscheidene zijner drama's werden tot het genot der Staatspremie toegelaten.
EUGEEN LEËN. - Reeds een paar jaren eer dat Johan Ramaekers de Vlaamsche gelederen te Brussel kwam versterken, was daar aangekomen een andere Limburger, Eugeen Leën van Hasselt, een der taaiste en hardnekkigste Vlamingen, die de goede God ten bate van onzen rechtvaardigen strijd liet geboren worden. Eugeen Leën studeerde in 't koninklijk atheneum van Hasselt; daar was hij toen op goede school, onder de leiding van professor Diederik Claes, den uitstekenden leeraar van Nederlandsch, die zoo vele en zoo vurige trouwe Vlaamschgezinden heeft gevormd.
De Jonge Klauwaarts. - Den 21n September 1884 stichtte Leën te Hasselt, met de medehulp van eenige jonge Vlamingen, het kunst- en letterlievend genootschap ‘De Jonge Klauwaarts’, dat, meerendeels uit studenten samengesteld, eene kweekschool van flaminganten in Limburg's hoofdplaats is geworden. Aanvankelijk ontmoette deze vereeniging eene heftige tegenkanting van de zijde der schooloverheid, welke destijds nog zoo beducht was voor de roerigheid der Vlaamschgezinde jeugd. Echter eindigde deze overheid met de oogen te sluiten en zich erbij neer te leggen, toen de ondervinding het ernstige en heilzame van de werking dier opkomende krachten had bewezen. In de dagen van beproeving, hield Leën's aanhoudendheid en opbeurend woord den moed zijner Vlaamsche strijdgenooten hoog. Het genootschap vierde onlangs met grooten luister zijn vijfen-twintig jarig onafgebroken bestaan en bloeit nog steeds voort onder het eerevoorzitterschap van den Zeer Eerwaarden Heer kanunnik Rachels, deken der stad Hasselt.
De Vlaamsche Illustratie. - In October 1886 vertrok Eugeen Leën naar Brussel en trad er op als hoofdopsteller van | |
[pagina 46]
| |
‘De Vlaamsche Illustratie’, eene uitgave van de Internationale Kunstdrukkerij. De ‘Vlaamsche Illustratie’ was een prentenblad zooals het Vlaamsche volk er op dit oogenblik, jammer genoeg, geen meer bezit. Het kon met de beste wedieveren voor de keus der platen en bevatte in 't algemeen verzorgde daarop betrekkelijke bijschriften, eene Vlaamsche kronijk en allerlei leeren uitspanningslectuur. Van de hand van Eugeen Leën ontmoeten wij in de Vlaamsche Illustratie talrijke romans, verhalen, schetsen, enz., meest bewerkt naar het Duitsch of het Fransch. Onder Leën's medewerkers aan de Illustratie vermelden wij met eere den te vroeg overleden Alfons Van Hees, dien wij reeds onder de Limburgsche dichters hebben aangetroffen. De Vlaamsche Illustratie had in den loop van het tweede jaar reeds bij de 4500 lezers; haar bestaan was dus verzekerd, toen de uitgevers van het orgaan Le Patriote een geïllustreerd blad in denzelfden aard stichtten (De Vlaamsche Patriot), dat nooit evenveel bijval vond als de Illustratie, maar toch dezer val na zich sleepte. Na het vijfde jaar werden beide bladen versmolten, om nauwelijks een paar jaar later te verdwijnen. Niettegenstaande zijne drukke bezigheden, bleef Eugeen Leën steeds werkzaam in de Vlaamsche beweging. Op alle Vlaamsche vergaderingen, die destijds in Limburg werden gehouden, was hij tegenwoordig en voerde er het woord; hij bleef voortdurend in betrekking met het genootschap De Jonge Klauwaarts te Hasselt, wiens lief en leed hij trouw deelde, en was ook de ziel eener vereeniging van denzelfden naam, die in 1888 te Brussel tot stand was gekomen en die in Brabant de eerste Vlaamsche gouwdagen belegde. In 1891, toen De Vlaamsche Illustratie in andere handen overging, verliet Eugeen Leën de hoofdstad en opende te Hasselt in het ouderlijke huis de Sint-Quintinusdrukkerij, waaruit zoo menig Vlaamsch werk in de wereld werd gezonden. Sedertdien ijvert Leën onverpoosd voort in zijne geboortestreek voor de Vlaamsche beweging. In 1893 hielp Eugeen Leën te Hasselt De Banier stichten, een letterkundig maatschappelijk tijdschrift, dat schoone dagen heeft beleefd, doch sedert vier jaren heeft opgehouden te verschijnen. | |
[pagina 47]
| |
Het Leesgezelschap. - Hoofdzakelijk door Eugeen Leën's toedoen werd te Hasselt, ook in 1893, ‘Het Leesgezelschap’ opgericht, dat door zijne letterkundige zittingen, zijne prijskampen en jaarboeken het voornaamste genootschap van dien aard in Limburg en wellicht een der verdienstelijkste en werkzaamste van gansch ons land geworden is. De eerste zorg van het Leesgezelschap was het inrichten eener leestafel, waar thans meer dan 40 Vlaamsche tijdschriften ten dienste der lezers liggen. Verder werden in het Leesgezelschap, vanaf de eerste jaren van zijn bestaan, een zeer aanzienlijk getal voordrachten en lezingen gehouden, van letterkundig en wetenschappelijk belang, waarvan verscheidene naderhand rechts en links in tijd- en vlugschriften verschenen. Herhaaldelijk schreef het Leesgezelschap prijsvragen uit, die allen beantwoord werden en aanleiding gaven tot menige nuttige verhandeling, zooals: professor Ulrix' proefschrift over Fransch en Germaansch, priester Paquay's geschiedkundige studie over De rederijkerskamer ‘De Witte Lelie’ van Tongeren, enz. De bekroonde werken werden allen door het Leesgezelschap in druk uitgegeven. Sedert 1903 laat het Leesgezelschap een Jaarboek verschijnen onder de benaming van ‘Limburgsche Bijdragen’. (Zie Limburgsche Tijdschriften, in de verslagen der K.V. Academie voor 1906).
Benevens zijne letterkundige medewerking in De Vlaamsche Illustratie, De Banier, De Dietsche Warande en Belfort, De Limburgsche Bijdragen en verdere tijdschriften en nieuwsbladen, leverde Eugeen Leën verscheidene novellen en verhalen, die bij het lezend publiek een gunstig onthaal genoten. Zijne Reis door 't water wordt nog steeds door het publiek met gretigheid gelezen. 't Is eene omwerking van ‘Voyage sous les flots’ van Aristide Boyer. Deze novelle is klaarblijkend naar den trant van Jules Verne's wonderreizen opgevat. In 1894 verscheen van Eugeen Leën ‘Vertellingen uit het Voorjaar’, eene verzameling verhalen van korteren adem, waarop in 1901 ‘De Moord van Duinkasteel’ volgde. Dit laatste werk is evenmin oorspronkelijk als ‘De Reis door het water’. 't Is een overigens boeiend roman, bewerkt naar het Duitsch. | |
[pagina 48]
| |
Eugeen Leën schrijft vlotweg de ééne Nederlandsche taal, heeft een hekel aan bastaardwoorden, is geen partijganger van gewestspraak. Indien het hem aan vinding ontbreekt, dan toch geschiedt zijne keus van vertalingen en omwerkingen met eene volkomen kennis van de begeerten en noodwendigheden van het gewoon lezend publiek. Zijn verhaal is eenvoudig en natuurlijk. Om al die redenen geniet hij de voldoening zijne werken in de volksbibliotheken druk gevraagd te zien.
OSWALD ROBYNS. - In de laatste jaren werd een verbazende letterkundige arbeid geleverd door den E.H. Oswald Robyns, kapelaan te Exel. Hij dichtte - welke letterkundige niet? - en liet zijne dichtproeven o.a. in ‘De Banier’ verschijnen. Hij doet mede aan geschiedenis: eene levensschets (in 't Nederlandsch) van den beruchten Drossaard Clercx werd door hem in ‘L'Ancien Pays de Looz’ geleverd. Hij bezorgde twee geschiedkundige studiën onder den titel van Wat zijn middeleeuwen? en Z.H. Leo XIII, 263e Paus van Rome. Hij bracht zijn steentje bij tot onze Boerenkrijg-literatuur. Zijn verhaal De Brigands van 1798 is goed verzorgd in het opzicht van taal en stijl en beleefde eene tweede uitgaaf. Onder den indruk van het eeuwfeest van den Boerenkrijg schreef hij eene geschiedkundige schets Exel ten tijde der Fransche Republiek. Ook het tooneel heeft hem aangelokt. Twee tooneelstukjes, De Paardedeken en Baptist Houtworm, werden door hem naar het Fransch bewerkt. Het laatste stukje heeft tot zedeles ‘Schuwt u van drankmisbruik’. Oswald Robyns maakt zich immers, evenals zijnen vader wijlen Frans-Antoon Robyns, zeer verdienstelijk als antialcoolist in de goede provincie Limburg, land van matigheidsbonden en jeneverstokerijen. Gelijk de meeste priesters hedendaags in Limburg, ijvert de E.H. Oswald Robyns voor allerhande nuttige inrichtingen ten behoeve van het gemeenebest. Tot beter verstand der zaak schreef hij een drietal vlugschriften over Onderlingen Bijstand, Lijfrente en Arbeidsongevallen, welke verscheidene malen herdrukt en nu weer uitgeput zijn. Hij schreef eene verhandeling over Spiritism. Van hem verscheen De Wording der Hedendaagsche Beschaving, vertaald van hoogleeraar Kurth. | |
[pagina 49]
| |
Twee bundels verhalen in dicht en proza, meerendeels oorspronkelijke, sommige naar het Duitsch of Engelsch nagewerkt, liet hij in druk verschijnen onder de titels van Eigen Tooi en Vreemde Pluimage en Gemengde Verhalen en Gedichten. Zij bevatten eene gezonde lectuur, met zedelijke strekking, voor de volksklas. Al deze werken samengenomen vormen eene mozaïek van maatschappelijke, letter-, geschied- en tooneelkundige werkzaamheid, die den ondernemingsgeest van den rusteloozen schrijver eer aandoen.
***
Mijne lijst van Limburgsche prozaschrijvers wordt lang. Toch vrees ik er menige over te slaan, die enkele hunner pennevruchten aan 't publiek te beste gaven en verder hunne talenten op een ander veld lieten gedijen. Jef Massa, b.v., die eene vroolijke Tongersche legende schreef, getiteld Zatte Kobus en nu als procureur des Konings zijnen tijd noodig heeft om recht van onrecht te scheiden. En Laurens Jaspers van Caulille, die een romantisch verhaal De Roovershoofdman bezorgde. En hoeveel anderen nog, wier namen en werken mij niet te binnen vallen.....
AERTS en LAMOTTE. - Eene bijzondere melding verdienen nochtans de eerwaarde heeren Aerts en Lamotte, twee dikke vrienden, die verscheidene schetsen in samenwerking uitgaven, te weten: De levensschets van de Maaseiksche schilders Hubert en Jan Van Eyck, De Ontdekking der olieverf door Hubert en Jan Van Eyck, De Aanbidding van het Lam en ten slotte De Mystieke Beteekenis van het Gentsche Altaarstuk. Deze vier schetsen werden met eene bijzondere zorg afgewerkt, getuigen van fijne kunstkennis en vormen echte modellen in hunnen trant. Zij moeten veel opzoeking gevergd hebben; eene omreis van den E.H. Aerts door Duitschland, waar verscheidene onderdeelen van Van Eyck's meesterstuk bewaard worden, droeg merkelijk bij tot de volmaaktheid zijner studie. Behalve deze vier studiën, leverden de Eerwaarde Heeren Aerts en Lamotte elk afzonderlijk nog menige verdienstelijke letterkundige bijdrage. Lamotte werkte mede aan de derde Letteroefeningen van Utile Dulci en aan het 't Daghet in den Oosten, waarin van hem o.a. Het Kapelleke van Deust verscheen. | |
[pagina 50]
| |
Aerts ontleedde in Jong Dietschland De Nachtegaal van Guido Gezelle en Violetten van August Cuppens. Hij schreef ook menigvuldige artikelen in het 't Daghet, in De Banier, waarin hij een paar gedichten ‘De Kroon des Eiks’ en ‘Ter Kerke’, benevens eene bespreking van ‘Oda en Ylfken’, onder den deknaam ‘Frisc over die Heiden’, bezorgde, in 't Vlaamsche Volk, De Student, enz. In Jong Dietschland (1904) vergastte hij den lezer nog op drie meesterlijke ontledingen van kunstwerken: Het Zeusbeeld van Otricoli, Vóor de Graflegging, door Fra Bartolommeo en Christus beweend, door Antoon Van Dyck. Aerts schreef geene folianten, doch leverde fijne, puike waar.
LEO STEPPENBACH. - Verleden maand verschenen in Flandria's Novellen Bibliotheek van de hand van Leo Steppenbach een paar verhalen uit het volksleven, onder de titels ‘Lijk 't gebeurd is’ en ‘Ook een Lijnvisscher’. Gansch naar de natuur en echt Limburgsch. Om zóo te kunnen schrijven, moet men met het volk hebben medegeleefd. Steppenbach is overigens geen nieuweling in de letterkunde. Behalve zijn ‘Wind van Opstanding’, leverde hij nog meerdere welgelukte bijdragen in Flandria's Novellen Bibliotheek. Van Steppenbach verwachten wij nog vele en schoone en welgeteekende novellen in den aard van zijn ‘Lijk 't gebeurd is’.
DINA DEMERS. - Achter dezen deknaam verschuilt zich eene fijngevoelige schrijfster van Limburgschen bloede, Mevrouw Collaer, geboren Feytmans, bestuurster der middelbare meisjesschool te Dendermonde. Van haar verscheen eene schets, onder den titel Eene Roeping, ook in Flandria's Novellen Bibliotheek, waarin de Limburgers bepaald eene eereplaats bekleeden. Daarenboven bezorgde zij twee mooie verhalen ‘Eenig Dochterken’ en ‘Op Wolske’, welke haar door herinneringen aan hare lieve geboortestreek ingegeven werden.
JAAK BOONEN. - En hier hebben wij nu, om deze verhandeling te sluiten, twee onzer kundigste, door en door moderne en veel belovende Limburgsche schrijvers: Jaak Boonen van Opitter en Fons Jeurissen van Hasselt. Jaak Boonen's levensbericht, met portret, staat in Flandria's Novelle n Bibliotheek van verleden jaar. | |
[pagina 51]
| |
Zijne volksschetsen: Boer Hannes, De Wraak, De Koemeester, Een Vliegend Man, enz. zijn gegrepen uit het leven. 't Zijn onze Limburgsche menschen, die daarin optreden; geene ridders met helmen en slagzwaarden, geene fieule's en salonjonkers; onze kleine Limburgsche menschen, met hun voor en tegen, zoo gelijk ze zich bewegen in Boonen's omgeving. Zijne persoonages moeten geleefd hebben, anders hadde hij ze zoo trouw niet kunnen weergeven. Heeft soms menig Kempenaar zijn eigen portret niet aangetroffen in Boonen's typen? Vreesde ik niet een leelijk woord te gebruiken, ik zoude zeggen: Boonen, gelijk ook Jeurissen, helpt onze letterkunde democratiseeren. Is het geen teeken des tijds dat onze meestbegaafde schrijvers, dat zelfs de koningen der letterkunde thans hunne machtige figuren en kleurrijke tafereelen zoeken en vinden, niet meer in de paleizen der grooten, maar in de geweldige wereld onzer stoere wroeters en zelfbewuste volksmenschen?
FONS JEURISSEN. - Een Vlaamsche jongen! Een Limburgsche schrijver van den echten stempel! Vroolijke volksjongen, met ‘het hart op de hand’, altijd lustig en snaaksch, ook als hij ‘zijn ernstig gezicht opzet’. Zijne loopbaan? Hij is een klein tolbeambte te Lanaeken. Hij schrijft als daartoe ‘de goesting hem bekruipt, voor zijn plezier’. Of zijn geschrijf al of niet gelezen of geprezen wordt, kan hem weinig schelen. Maar toch wordt hij gretig gelezen, in en buiten Limburg, vooral door onze Limburgsche menschen, voor welke zijne verhalen bestemd zijn. Hij is een moderne, gekneed uit het metaaldeeg, dat Stijn Streuvels vormde. Zijne Heikleuters door de ‘Vlaamsche Arbeid’ uitgegeven, leven in Limburg, op zeven kwartiers afstand van de hoofdplaats. Iedereen, in de streek, kent ze bij name of van aanzien en heeft hunne lotgevallen bij het ‘Uchteren’ hooren vertellen - maar niet zoo pittig en schilderachtig als Fons Jeurissen ze afbeeldde. Het wijze en ernsthaftige Davidsfonds gaf, na rijp beraad, in 1906, zijn Broeder Bertus in 't licht. Weinige uitgaven van het Davidsfonds bereikten, in den laatsten tijd, de letterkundige hoogte van dit werk en vonden meer aftrek bij de lezers. Fons Jeurissen gaat nu voort met schrijven, ‘als het hem belieft’. Maar hij heeft het recht niet meer om te rusten, want | |
[pagina 52]
| |
hij is de spes patriae en hij moet de verwachtingen verwezenlijken, die op hem gebouwd zijn. Zoo heeft Jeurissen zich verheven in en door de kunst - als volksjongen. Zoo verwierven omtrent alle Limburgsche schrijvers hunnen naam en hunnen stand als volksjongens.
***
Wat vroeger de hoogere wereld heette, is thans in Limburg - misschien ook elders - aan 't doodbloeden in het opzicht van de letterkundige ontwikkeling. Zij, die te midden van het volk opgroeien en den polsslag der natie voelen, hebben zich integendeel opgewerkt op verstandelijk gebied, terwijl de grooten zich afzonderen in hunne parken en automobielen. Dit is hunne schuld niet, maar wel de schuld van het verfranscht onderwijs, dat steeds voortwoekert. Slechts eigen planten dijen op vaderlandschen bodem; in eigen taal alleen is hooger geestesleven te vinden. Daarom wordt Limburg's Vlaamsche letterkunde rijk, terwijl de Fransche daar sterft aan bloedarmoede. | |
Aanteekeningen.AERTS (Pieter-Jozef-Lambert). Pr. - Zie Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie, 1906, blz. 877.
BOONEN (Jaak). - Geboren te Op-Itter, den 10 September 1876. Studeerde aan de Hoogeschool van Leuven. Doctor in wijsbegeerte en letteren en in de germaansche philologie. Oud-hulpbibliothecaris bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers.
Boer Hannes. Novelle. 1905. - Baas Klits. Novelle. - Van onzen tijd. Proza en Poëzie, Bloemlezing met levensberichten, 1905. - Prosper Van Langendonck. 1905. - Letterkundige studies over J. Perk, J.M. Dautzenberg, Omer Wattez. - Een Vliegend Man. - Wraak. - De Koemeester. - De Eenzame. Volksschetsen, verschenen in Flandria's Novellen Bibliotheek. Bijdragen in Ons Leven, De Student en De Limburgsche Bijdragen.
BRANS (Jan-Mathijs). - Geboren te Asch, den 2 October 1853. Verwierf het onderwijzersdiploma in de normaalschool van Lier, in 1874. Onderwijzer te Bree, te St-Gilles-bij-Brussel. Sedert 1880 leeraar aan de Staatsmiddelbare school te Brussel. | |
[pagina 53]
| |
Schimmen en Schetsen. Arnhem, 1880. - Limburgsche Schetsen. - Gedichten in Proza. 1891. Medestichter van De Distel, Het Taalverbond, Onze Vlag en Land en Volk. Bijdragen in de Vlaamsche School, Ned. Dicht- en Kunsthalle, de Vlaamsche Gazet.
BRANTS (Martin). - Zie Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie, 1906, blz. 877.
DINA DEMERS (Mevrouw Collaer, geboren Gerardina Feytmans). Geboren te Eysden (Belg. Limburg), den 20 Januari 1866. Gediplomeerd als onderwijzeres te Hasselt, als regentes te Luik. Regentes der middelbare meisjesschool te Boom, te Mechelen. Thans bestuurster der middelbare meisjesschool te Dendermonde.
Eenig Dochterken. Verhaal. - Op Wolske. Verhaal. - Eene Roeping. Schets. Verschenen in Flandria's Novellen Bibliotheek.
HAUGEN (Jef). - Zie Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie, 1906, blz. 880.
JASPERS (Laurens). - Geboren te Sint-Huibrechtslille, in 1867. Behaalde zijn diploma in de normaalschool van Sint-Truiden, in 1886. Hoofdonderwijzer te Coursel, Stall, in 1886. Hoofdonderwijzer te Caulille sedert 1888.
De Roovershoofdman. Romantisch verhaal. Verschenen in De Onafhankelijke (Hasselt) en overgenomen in talrijke andere bladen. Bezorgde dichtstukjes en wetenschappelijke bijdragen voor De Opvoeding (Maaseik, Vanderdonck), De Schoolbod? (Hasselt, Leën), Het Lager Onderwijs (Achel, Brouwers), De Schoolgids (Brasschaet), De Banier, het Maandschrift van den Belgischen Touring Club. Opsteller van De Dierenbeschermer (Tongeren, Collée).
JEURISSEN (Fons). - Geboren te Hasselt, den 19 Mei 1874. Studeerde in 't St-Jozefscollege te Hasselt. Sedert 1899 beambte van het tolwezen te Lanaeken.
Uchteren bij Naardje Geelen. Fragment. - Broeder Bertus. Novelie. Uitgaaf van het Davidsfonds, 1906. - Heikleuters. Zedeschets, in twee deelen. Uitgegeven door ‘Vlaamsche Arbeid’. Bijdragen in De Banier, de Limburgsche Bijdragen en Nieuwe Arbeid.
LAMOTTE (Renier-Alfons). Pr. - Zie Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie, 1906, blz. 881. | |
[pagina 54]
| |
LEËN (Eugeen). - Zie Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie, 1906, blz. 881.
LEYNEN (J.A.H.). - Geboren te Groote Brogel, den 8 Maart 1840. Werd handelaar in kerksieraden te Brussel. Van 1892 tot 1904 lid van den provincieraad van Limburg, waar hij aan alle voorname besprekingen deelnam en gewoonlijk Nederlandsch sprak. Talentvol redenaar. Thans woonachtig te Peer.
Willem Tell. Volksvertelling. Gedrukt in 1860 bij de Paters Trappisten te Achel. - Simon Eyckevelt. Roman. Sint Truiden, Schoofs. - Leo en Seraphina. Romantisch verhaal, 188 bl., Sint Truiden, Schoofs. Herdrukt en omgewerkt als bijblad van ‘De Kempen’ van Peer onder den titel van Leo van Robbensteyn. - Loon naar Werken. Drama in vier bedrijven. Antwerpen, Donné, 1868. - Klassieke uitleggingen van de Belgische Grondwet. 1877. - Hagelslag. Viugschrift. Geschreven in 1891 ten voordeele der verhagelden van het kanton Peer en omliggende gemeenten.
MAES (P.J.G.). - Zie Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie, 1906, blz. 882.
RAMAEKERS (Jan). - Geboren te Mechelen a/Maas, den 17 Juli 1862. Verwierf het diploma van onderwijzer in de normaalschool van Hasselt, in 1882. Onderwijzer te Vechmael, te Peer, te Leopoldsburg. Hoofdonderwijzer te Zeelhem. In 1889, hoofdopsteller van Het Land, te Brussel. Sedert 1899, nijveraar te Zeelhem, burgemeester dezer gemeente en provincieraadslid.
Tweelingbroeders. Roman. - De Bruid van Vlaanderen. Roman. - De Zwarte Peter. Roman. - Het Limburgsch Taaleigen. Schets. - Stanley's Reizen. Reisverhaal. - De Omwenteling van 1830. - Een geschiedkundig overzicht der gemeente Zeelhem. - De Straatzangster. - Vertalingen uit het Duitsch, het Engelsch en het Italiaansch. Stichter van Vlaamsch en Vrij. Oud-Hoofdopsteller van Het Land, De Kleine Patriot, De Brusselaar, Het Vlaamsche Volk, De Laekenaar. Opsteller van Het Huisgezin.
ROBYNS (Oswald). Pr. - Zie Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie, 1906, blz. 885.
STEPPENBACH (M. Baillien). Geboren te Tongeren, den 4den Juni 1887. Nijverheidsbeambte.
Twee Uitersten. - Het Verleden dat spreekt. Verschenen in Flandria's Novellen Bibliotheek. - Wind van Opstanding. - Lijk 't gebeurd is. - Ook een lijnvisscher. Verschenen in Flandria's Novellen Bibliotheek, 1909. | |
[pagina 55]
| |
THEELEN (Nicolaas). - Geboren te Bilsen, in 1848. Studeerde te Borgworm en in 't klein seminarie van St.-Truiden. Landmeter van 't kadaster te Hasselt, later te Bilsen. Sedert April 1880 drukker-uitgever te Tongeren.
Klaas Nulens. Novelle. 3 uitgaven. - De Twee Hoeden. Roman. - De Duivenmelker. Roman. 1892. - De Wraak der Doode. Roman. 1893. De Vlaamsche Lezer. Weekschrift van romans, 1882-1883. - Sint-Niklaasavond. Dichtstuk. Tooneelwerken: Jong bij Jong en Oud bij Oud. Bekroond blijspel in een bedrijf. - Valsche Beren. Kluchtspel in een bedrijf. - De Duivenmelker. Blijspel met zang in een bedrijf. - Eilaas. Kluchtig tooneelspel in een bedrijf. - Boesmeer-Statie. Blijspel in een bedrijf. - De Slaapwandelaar. Dramatisch tooneelspel in drie bedrijven. - Eer boven Rijkdom. Drama in vier bedrijven. - De Familie Roels. Drama in vijf bedrijven. - De Valsche Goden. Blij-zangspel in twee bedrijven. - De Anarchist. Drama in vier bedrijven. - Eene Vlaamsche Les. Kluchtspel voor meisjesscholen. Valsche Munt. Kluchtspel voor meisjesscholen. - Een Gouden Hart. Kluchtspel voor jongensscholen. - Joris en de Brief. Kluchtspel in een bedrijf. - Het Portretje. Blijspel. - Vrij of Dood. Drama. 1901. - Spriet of Spruit. Blijspel. 3 uitgaven. - Rond Ambiorix. Revue voor Tongeren. 1905. Redevoeringen: Moedertaal. Uitgesproken den 20 Juli 1884 in Concordia te Tongeren. - Op een haartje na. Uitgesproken den 12 Maart 1898 in het Casino te Bilsen. - Harmonie. Voorgedragen den 4 December 1898 in Concordia te Tongeren. - Ontboezeming. Uitgesproken in den Burgerkring te Gent, 1899. - Vaandelgroet. Uitgesproken in 1899 te Fall-Mheer. - Verjaring der Gulden Sporen. Feestrede uitgesproken den 13 Juli 1902 in Concordia te Tongeren. - Redevoering uitgesproken den 19 Augustus 1904 op het Eerste Nederlandsch Congres van het Heilig Sacrament te Hasselt. (Gedrukt in de Verslagen van 't Congres). - Over Vlaamschen Zang en De Wereld op den Draai Uitgesproken op algemeene vergaderingen van het Davidsfonds te Tongeren. - Over het Nuttige en het Schoone der Boomen. Uitgesproken in 1905 te Lummen onder een duizendjarigen eik. - Over het nuttige, voor onzen taalstrijd, van eene vloeiende Vlaamsche uitspraak. Uitgesproken in Augustus 1905 op het Congres van het Davidsfonds te Lier. Stichter, uitgever en hoofdopsteller van: Het Algemeen Belang, 1879, twee maal per week; De Huisbode, 1882; De Gazet van Tongeren, 1898. |
|