| |
| |
| |
Verslag over den driejaarlijkschen prijskamp voor Nederlandsche tooneelletterkunde
XVIIe tijdvak: 1904-1906.
(Overgedrukt uit het Staatsblad van 27 November 1907.)
Hoogwelgeboren Heer,
De jury bij koninklijk besluit van 24 December 1906 benoemd om den zeventienden driejaarlijkschen prijskamp voor Nederlandsche tooneelletterkunde te beoordeelen, heeft de eer bij dezen verslag uit te brengen over hare werkzaamheid.
Den 30n Januari 1907 werd de jury officieel aangesteld door den weled. heer C. van Overbergh, algemeen bestuurder bij Uw departement. Zij bestond uit de heeren Th. Coopman, A. de Ceuleneer, C. Lecoutere, G. Segers en H. Verriest. In die eerste vergadering werd de heer A. de Ceuleneer tot voorzitter, de heer G. Segers tot secretaris gekozen.
De jury vergaderde nog den 27 Februari, 22 Maart, 12 Juni, 3 Juli en 25 October van dit jaar; in de voorlaatste vergadering werd de ondergeteekende tot verslaggever benoemd.
Ziehier de lijst der tooneelstukken welke vanwege Uw departement aan de jury ter beoordeeling werden voorgelegd:
1. | Bernard, J., Izoline, drama in vier bedrijven; |
2. | Id., Clelia, historisch drama in vijf bedrijven; |
3. | Id., Ivo's daden, tooneelspel in een bedrijf; |
| |
| |
4. | Bernard, J., De klokkenluider, blijspel in een bedrijf; |
5. | Bogaerts, A., Tante Bette, tooneelspel in een bedrijf; |
6. | Id., Freïa, zangspel in vier bedrijven; |
7. | Bruylants, J., Vastenavondspel, blijspel in drie bedrijv.; |
8. | Id. Deodaat, tooneelspel in vijf bedrijven; |
9. | Claeys, D., De ware geestdrift, spel in drie bedrijven; |
10. | Id., Het kruispunt, tooneelspel in drie bedrijv.; |
11. | Id., Het zalig woord, tooneelspel in een bedrijf; |
12. | Copis, F., De boerenkommandant Scheepers, drama in een bedrijf; |
13. | Dandois, A., Een plezierig uitstapje, blijspel in drie bedrijven; |
14. | Dandois, A., Hugo van der Goes, drama in vijf bedrijv., |
15. | De Clercq, R., Halewijn, mysterie in vijf bedrijven en zes tafereelen (zangspel); |
16. | De Clercq, R, De vlasgaard, zangspel in drie bedrijv.; |
17. | Delattin, G. en Helis, H., Het paradijs, zangspel in een bedrijf; |
18. | Delattin, G., Toen zij gestorven was, spel in drie bedrijv.; |
19. | De Laey, O., Falco, tooneelspel in drie bedrijven; |
20. | De Mey, G., De sterkste, drama in drie bedrijven; |
21. | De Mont, P., De Rijndwergen, sprookjesspel in drie bedrijven en vijf tafereelen (zangspel); |
22. | De Schutter, L, Het ras, tooneelspel in drie bedrijv.; |
23. | De Visschere, C. en Van Zijpe, H., Meiroos, lustig zangspel in drie bedrijven; |
24. | De Visschere, C. en Van Zijpe, H., Napoleon, blijspel in een bedrijf; |
25. | Dosfel, L., Babel, tragedie in twee bedrijven; |
26. | Edgard, H., Een offer, spel in een bedrijf; |
27. | Frantzen, M., De hoogte in, dramatisch spel in drie bedrijven; |
28. | Ghesquière, L., Verzoend, drama in een bedrijf; |
| |
| |
29. | Gittens, Fr., Genoveva d'Urfé, dramatisch tooneelspel in vier bedrijven; |
30. | Goossens, H., Dronkaards, drama in vier bedrijven; |
31. | Haugen, J., Het groote huis, tooneelspel in drie bedr.; |
32. | Janssens, M., Verwoeste levens, spel in een bedrijf; |
33. | Kints, P., Wroeging, drama in zes tafereelen; |
34. | Id., Gebroken harten, drama in drie bedrijven; |
35. | Lefevre, J., Roeschaard, zangspel in drie bedrijven en vier tafereelen; |
36. | Lefevre, J., Hilda uit het kabouterenwoud, lyrisch sprookje in drie bedrijven (zangspel): |
37. | Lievevrouw-Coopman, L., Een valsch bericht, zedenschets in een bedrijf; |
38. | Lievevrouw-Coopman, L., Het huis van vertrouwen, blijspel in drie bedrijven; |
39. | Melis, H., De vader, tooneelspel in een bedrijf; |
40. | Id., Een nieuw leven, blijspel in drie bedrijven; |
41. | Id., Een brombeer, blijspel in een bedrijf; |
42. | Mennekens, J., Een kroon, drama in vijf bedrijven; |
43. | Monet, A., De smid van den vrede, zargspel; |
44. | Id., Het arendsnest, lyrisch drama in een bedr.; |
45. | Rodenbach, F., De straatvager, drama in twee bedrijv.; |
46. | Id., Wees man van eer, tooneelspel in twee bedrijven; |
47. | Roeland, E., Het handschoentje, blijspel in een bedrijf; |
48. | Rouckhout, J., Beroerde kermis, zangspel in een bedrijf en twee tafereelen; |
49. | Scheltjens, L., Menschwording, landelijk tooneelspel in een bedrijf; |
50. | Sevens, A., Ge moet trouwen! hoogblijspel in drie bedrijven; |
51. | Slock, L., 't Onsterfelijke, drama in vier bedrijven; |
52. | Id., Nieuwe rijkdom, tooneelspel in drie bedrijv.; |
53. | Id., Winternacht, tooneelspel in een bedrijf; |
| |
| |
54. | Smout, J., De strooien Mie, blijspel in drie bedrijven; |
55. | Speelmans D., Zeeratten, blijspel in een bedrijf; |
56. | Steyners, O.-A., Vrouwenharten, treurspel in vier bedr.; |
57. | Storme, M., Koning Oriant, heldenspel in drie bedrijven (zangspel); |
58. | Suetens, W., Een arme schoolmeester, tooneelspel in een bedrijf; |
59. | Van Cauwenberghe, C., O! die prijskamp! blijspel in een bedrijf; |
60. | Van der Voort, J., Edipus en Antigone, blijspel in een bedrijf; |
61. | Van den Weghe, Fr., Het beeld, dramatisch spel met zang in vier tafereelen; |
62. | Van den Weghe, Fr., Wroeging, drama in drie bedr.; |
63. | Van Oye, E., Balder's dood, dramatisch gedicht in drie bedrijven; |
64. | Van Rijn, K., Droomen, blijspel in drie bedrijven; |
65. | Verhulst, R., Mariolijn, zangspel in drie bedrijven; |
66. | Id., Het rozemarijntje, zangspel in drie bedr.; |
67. | Id., De gewenschte Karel, blijspel in twee bedrijven; |
68. | Verhulst, R., De admiraalsvlag, tooneelspel in een bedrijf; |
69. | Verhulst, R., Semini's kinderen, drama in vijf bedrijv.; |
Alweer mag de jury met genoegen vermelden, dat, blijkens het groot getal der ingezonden stukken, het tooneel steeds met voorliefde door onze letterkundigen wordt beoefend. Maar al dadelijk moet zij het betreuren, dat onder de ingeleverde werken er zoovele zijn, bijna geheel van verdiensten ontbloot of althans beneden de middelmaat. Evenals vroeger, is het gemis van oorspronkelijkheid het gewone gebrek; daarbij komt nog, dat verschillende schrijvers zich aan het werk zetten zonder voldoende voorbereiding of studie en blijkbaar met over- | |
| |
haasting arbeiden, juist alsof de leus was: Veel voortbrengen, zonder dat het er op aan komt van wat hoedanigheid de waar is. Zij bedenken niet dat, op die wijze, zij nooit iets zullen scheppen van duurzame waarde, dat zij daarenboven niet vooruit zullen gaan op den ingeslagen weg.
Die zucht naar veelschrijverij, dat inoogsten van onrijpe vruchten is niet het eenige dat de jury betreurenswaardig vindt. Tot hare teleurstelling heeft zij waargenomen, dat sommige beoefenaars der tooneelletterkunde zoo weinig moeite doen om zich te verheffen boven het gewone, het alledaagsche. In veel te veel gevallen is de stof, het onderwerp van het stuk, slecht gekozen, onbeduidend, bijna de behandeling niet waard, inzonderheid bij de zoogenaamde ‘blijspelen’, die, op weinige na, kluchten zijn zonder eenige kunstwaarde, met geen ander doel geschreven dan om de toeschouwers wat te doen lachen.
Wat de ernstige tooneelwerken aangaat, ditmaal heeft de jury er slechts enkele aangetroffen, waarvan de inhoud ontleend werd aan het roemrijk verleden der vaderlandsche geschiedenis, aan de Germaansche oudherd, of aan de geschiedenis in het algemeen. Is het niet jammer dat onze schrijvers verwaarloozen zich door die dankbare stof te laten bezielen?
Het getal der zangspelen is daarentegen aangegroeid. Niemand die let op de hooge vlucht, welke het Nederlandsch yrisch tooneel sedert eenige jaren genomen heeft, zal zich daarover verwonderen. De jury acht het een gelukkig verschijnsel dat onze Vlaamsche dichters zich met vlijt op dit vak toeleggen, en stipt met bijzondere voldoening aan, dat in het algemeen dit scort tooneelstukken goed geslaagd mogen heeten, ja, datverschillende er van wezenlijke verdiensten hebben.
In hare eerste vergadering besliste de jury, dat al de leden elk stuk afzonderlijk zouden lezen en schriftelijk er
| |
| |
hunne opmerkingen over mededeelen: daarna zou elk werk besproken worden.
Het bleek, dat drie der ingezonden stukken buiten den wedstrijd moesten gesloten worden, als niet voldoende aan de aangestelde voorwaarden, om te kunnen mededingen naar den prijs, nl.: 1o De boerenkommandant Scheepers, drama in een bedrijf door F. Copis, dat geen oorspronkelijk Nederlandsch tooneelstuk is, maar eene vertaling; 2o Babel, tragedie door L. Dosfel, welk werk reeds, gedeeltelijk ten minste, in 1900 verscheen en daarenboven eerst den 3 Januari 1907, dus na den bepaalden datum, aan Uw departement werd toegezonden; 3o) Balder's dood, ‘gesproken drama’ door E. van Oye, naar het getuigenis van den schrijver zelven, geen eigenlijk tooneelstuk, geschreven om vertoond te worden, maar een dramatisch gedicht, ‘met symphoniebegeleiding en hier en daar invallende koren’.
Van de overige stukken, die aan het oordeel van de jury waren onderworpen, werden, na een eerste schifting, de meeste voorgoed ter zijde gelegd, als van te geringe waarde zijnde om nader onderzocht te worden. Eene tweede reeks, alhoewel niet in aanmerking komende voor de bekroning, scheen wel verdiensten genoeg te bezitten om in dit Verslag te worden vermeld.
Onder de zangspelen behooren in de eerste plaats die van R Verhulst genoemd te worden. Mariolijn en Het rozemarijntje zijn alle twee libretto's, die bij den schrijver eene zeldzame kennis bewijzen van de vereischten van hetlyrisch tooneel, en aan den toondichteralles aanbieden wat hij verlangen kan om uitstekend muzikaal werk te scheppen: dramatische toestanden, leven en beweging, afwisseling en kleur. Geen van beide nochtar's munt uit door oorspronkelijkheid noch vindingkracht, en alle twee vertoonen sporen van overhaasting; de dichter arbeidt blijkbaar met te veel gemak.
Zeer verdienstelijk, en evenzoo uitmuntend geschikt met het oog op de muzikale bewerking, zijn Halewijn,
| |
| |
door R. De Clercq en De smid van den vrede door A. Monet. Het ‘mysteriespel’ Halewijn, een bewerking voor het tooneel van het bekende lied van denzelfden naam, is een zeer dramatisch stuk en geeft gelegenheid tot prachtige tooneelschikking; de letterkundige waarde is echter niet groot. De smid van den vrede is een eigenaardig en dichterlijk onderwerp, op verdienstelijke wijze behandeld. Er komen flink geteekende figuren in voor, maar jammer genoeg, de hoofdheld treedt zelve niet voldoende op den voorgrond en zijne rol als vredesmid laat aan duidelijkheid nog al wat te wenschen over.
Op het Nederlandsch tooneel heeft het blijspel nooit welig getierd en wij blijven steeds arm aan degelijke stukken van dit soort. Aan onze blijspeldichters ontbreekt doorgaans geest, vernuft, fijne opmerkingsgave en juiste karakterteekening. Ook zijn de wezenlijke blijspelen zeldzaam; aan de stukken, die zij onder die benaming leveren, past meestal beter de naam van ‘kluchten’. Dat is wederom het geval geweest gedurende het verloopen tijdvak.
Gewis, onder de kluchten die de jury heeft moeten beoordeelen, komen er verschillende voor, die bij de schrijvers een wezenlijke vis comica onderstellen en een onloochenbaren aanleg voor het echte blijspel verraden; waarom toch streven zij er niet naar, door een vlijtige studie die hoedanigheden aan te kweeken en te ontwikkelen, om iets hooger, iets volmaakter te bereiken dan de klucht?
Stukken als Vastenavondspel door J. Bruylants, Zeeratten door D. Speelmans, De strooien Mie door J Smout, en inzonderheid het luimige losse, vlugge doch stevig gebouwde Droomen door K. Van Rijn, zijn vermakelijke kluchten, die eens te meer het bewijs leveren, dat deze schrijvers er den slag van hebben eene nietigheid, een onbeduidend voorvalletje handig in te kleeden en te bewerken voor het tooneel; maar dat is ook alles wat wij er kunnen over zeggen. Op letterkundige waarde maken zij
| |
| |
geene aanspraak. Eenigszins anders is het gelegen met De gewenschte Karel door R. Verhulst, dat geene klucht is maar evenmin een blijspel; het is een comisch stukje, met ernstige verdienste, al is het onderwerp niet heel nieuw, de handeling, althans in het eerste bedrijf, niet al te vlug en de vorm niet te best verzorgd.
Tot het ernstig tooneel behooren een zestal stukken van geringen omvang, - ze tellen elk maar een bedrijf - die, naar het oordeel van de jury, met lof mogen vermeld worden.
Het zalig woord, door D. Claeys en De vader, door H. Melis, zijn twee eenvoudige en roerende stukjes; het laatste wellicht te eenvoudig en het eerste nog wat onbeholpen wat de samenstelling betreft. - De admiraalsvlag, door R. Verhulst, zou men eer een samenspraak in twee tafereelen dan een tooneelstuk mogen noemen, maar die samenspraak is hoogst dramatisch in haren eenvoud en boeiend tot aan het slot. Dit werkje is bovendien - wij kunnen dat, helaas, van al de stukken van denzelfden schrijver niet zeggen - goed geschreven en het karakter van den held, Filippo Molini, met vaste hand en juiste lijnen geteekend. - Het hoofdpersonage is eveneens goed opgevat en met talent uitgebeeld in Tante Bette door A. Bogaerts, een allerliefste, frissche schets. Op oorspronkelijke wijze wordt het onderwerp behandeld; de ontknooping verrast en treft; taal en stijl zijn verzorgd. - Ook geen alledaagsch, versleten thema bewerkt L. Slock in zijn Winternacht. Die schets is eigenaardig en persoonlijk zooals overigens al de tooneelstukken van dien begaafden schrijver. Het zwakke punt blijft steeds de karakterteekening, die alweer niet van overdrijving is vrij te pleiten. - Wat, ten slotte, gezeid van Menschwording, door L. Scheltjens? Wij hebben hier een verdienstelijke voorstelling van de zelfzucht en hardvochtigheid van sommige boeren, die alles opofferen voor hun grondbezit en door dit soort van vrekheid alle edele gevoelens in hun hart laten dooden, tot zelf geen spoor van eerlijkheid meer
| |
| |
overblijft. Op behendige wijze heeft de schrijver die stof bewerkt; de karakters zijn goed bestudeerd, de tooneelen volgen malkaar op vlugge en natuurlijke wijze op; alles wordt voldoende gemotiveerd, kortom, het is een in vele opzichten merkwaardig werk. En toch bevredigt het stuk niet, omdat het eigenlijk geen stuk is, maar zooveel als net begin, het eerste bedrijf van een stuk. De schrijver leidt ons in dat boerengezin binnen, hij stelt ons levendig den aanvang van den daar losbarstenden strijd voor, en als de verwikkeling goed aan den gang is, laat hij ons staan.
Onder de overige tooneelstukken met ernstigen inhoud vermelden wij vooreerst twee stukken van D. Claeys. In De ware geestdrift is te weinig handeling en de bedoeling van den schrijver niet duidelijk; Het kruispunt vertoont vooruitgang, maar is, zoowel als het vorige, met overhaasting afgewerkt; de karakterteekening is heel zwak; ook de samenstelling is lang niet onberispelijk; blijkbaar gunt zich de heer Claeys den tijd niet om zijn onderwerp goed te bestudeeren; hij brengt te veel voort.
Ook Een nieuw leven, door H. Melis, mogen wij niet voorbijgaan. Veel technische hoedanigheden kenmerken dit werk; de handeling is vlug; maar onaannemelijke toestanden komen er in voor en de ontleding der karakters mist diepte en fijnheid.
De sterkste, door G. De Mey, is een akelig stuk: het spel van uitsluitend wilde, woeste, lage driften, zonder één lichtpunt. Maar het is geschreven met talent, met onloochenbare dramatische kracht. De schrijver durft, hij deinst voor niets terug: de ruwe tooneelen zijn aangrijpend van waarheid en leven; de personages, forsig uitgebeeld, zijn naar de natuur geteekend; geen wonder dat zij een taal spreken die uitstekend past bij hunne handelingen: ruw, plat, in hoege mate onkiesch.
In een geheel ander midden verplaatst ons J. Bruylants met zijn Deodaat, nl. in een vorstelijke omgeving. Deodaat is een stuk met wijsgeerige strekking; doch de stelling van den schrijver - wiens rolzegger Deodaat, het
| |
| |
hoofdpersonage is - blijkt nergens duidelijk. Als tooneelwerk heeft het erge gebreken: de geschiedenis is tamelijk onsamenhangend; de handeling boeit niet; het slot is een opeenstapeling van gruwelen. Ernstigen arbeid heeft de schrijver willen leveren, maar hij was tegen zijn stof niet opgewassen. Hij late zich niet ontmoedigen en studeere en arbeide voort met vlijt; vooral trachte hij het geheim te kennen om zijn personages echte tooneeltaal, geen boekentaal, en nog minder lange tirades en uitvallen in preektoon te laten spreken.
Behalve met de reeds boven genoemde Winternacht, dingt de heer L. Slock nog met twee andere stukken naar den prijs, nl. Het onsterfelijke en Nieuwe rijkdom. Zij zijn alle twee flink ineengezet, de handeling gaat vooruit en boeit, de ontknooping is niet zonder dramatische kracht in Het onsterfelijke, romantisch en wel wat onnatuurlijk in het andere stuk. In alle twee treft men, naast dezelfde eigenaardige hoedanigheden die op elk werk van Slock een zeer persoonlijken stempel drukken, ook dezelfde gebreken aan, die ze alle kenmerkt: onwaarschijnlijkheden in de handeling en overdrijving in de karakterteekening. Het komt aan de jury voor dat de heer L. Slock niet in die mate vooruitgaat als zij had verwacht, dat hij geenszins beantwoordt aan hetgene zij van hem had gehoopt.
Na herhaalde bespreking en schifting bleven de vier volgende stukken in aanmerking voor de bekroning:
Genoveva d'Urfé, door F. Gittens;
Het ras, door L. De Schutter;
Semini's kinderen, door R. Verhulst;
Roeschaard, door J. Lefevre.
Eene aangrijpende sage is die van Roeschaard en zijne tooverstad Scarphout. De heer Lefevre heeft ze tot een puik zangspel verwerkt. Zijn libretto onderscheidt zich door afwisseling en schilderachtigheid. Het is rijk aan prachtige tafereelen: de betoovering van Lia, het op- | |
| |
dagen, in het verre verschiet, van de spokenstad, het zeer treffend slot. Zonder twijfel vindt hier de toondichter gelegenheid genoeg om heerlijk werk voort te brengen. Oorspronkelijkheid is echter de kenmerkende hoedanigheid met, en hoezeer ook in andere opzichten geslaagd, laat het stuk wel wat te wenschen over met betrekking tot de handeling, die een vluggeren en levendigeren gang had kunnen hebben. In elk geval staat Roeschaard veel hooger dan het lyrisch sprookje Hilda uit het kabouterenwoud van denzelfden schrijver, dat eveneens een niet onverdienstelijk spel is ofschoon wat naïef-eenvoudig van opvatting en behandeling.
Dat de Genoveva d'Urfé, door Fr. Gittens, een drama is met voortreffelijke eigenschappen, kan niet geloochend worden. De stof is zeer boeiend en bewerkt op eene wijze die blijk geeft van ongemeene technische kennis; de bedrijven en tooneelen vloeien als 't ware goed uit malkaar voort en brengen voortdurend afwisseling bij; het schilderachtige en het aanschouwelijke der voorstelling zijn prijzenswaardig. Voeg er bij, dat op de samenstelling weinig valt af te keuren en dat de schrijver, gesteund door een ijverige studie van feiten, toestanden en personen, er met allen ernst naar gestreefd heeft zeer onderscheiden karakters uit te beelden. Ongelukkig staan daarnaast - men kan dat ook niet ontkennen - nog al groote gebreken. De schrijver weet zich niet te beperken: hij hecht te veel belang aan bijzaken, verwijlt er te lang bij: vandaar gerektheid en langdradigheid, die aan den gang van het spel schaden. Bovendien stooten wij nog op tekortkomingen die eenigszins verwonderen bij zoo een ervaren en kundig tooneeldichter, nl. onwaarschijnlijkheden, ja zelfs onaannemelijke toestanden; zoo strijdt o.a. de ontknooping tegen alle waarschijnlijkheid. En de historische waarheid? Spreken wij er liefst niet over. Ongetwijfeld is het den schrijver geenszins te doen geweest een trouwe voorstelling te geven van het verleden. De historische bijzonderheden zijn als het ware eene
| |
| |
omlijsting waarbinnen hij aan zijn phantasie vrij spel laat om tot stand te brengen wat haar behaagt, al is het nog zoo in tegenspraak met de geschiedenis; ja, zij mag ongestraft deze verdraaien om alzoo alles te verwijderen wat aan de bedoeling, de strekking van den schrijver in den weg staat. Zullen wij dat laken? Toch niet; want, hoe onhistorisch dit drama eigenlijk is, het verhindert niet dat het, als tooneelwerk, op groote verdiensten bogen kan.
In Het ras, van L. De Schutter, wordt de stelling verdedigd dat het ras, de afkomst, gedachten, gevoelens en gedrag beheerscht in weerwil van de opvoeding; het ras beheerscht het heele leven in zijn essentiëelste uitingen. Of die stelling waar is of niet en in welke mate, zullen wij in het midden laten; ook de vraag, of het door den schrijver gekozen thema geschikt mag heeten om voor het voetlicht onderzocht te worden, moeten wij niet oplossen. Wat er van zij, de heer De Schutter heeft zijn interessant onderwerp met veel talent bewerkt. Het ras is een stuk dat een ongewonen aanleg voor het tooneel bewijst; te loven zijn de soberheid, de kracht, de aanschouwelijkheid, de uitstekend goed getypeerde personages, de levendige en natuurlijke samenspraken, de verzorgde taal Over het juiste der karakterteekening, het waarschijnlijke van de handeling en vooral van de ontknooping was er verschil van meening bij de leden van de jury; zij erkenden gaarne dat het werk verschillend zal beoordeeld worden en lang niet iedereen zal bevredigen; maar de hooge kunstwaarde er van staat verheven boven allen twijfel.
Het laatste tooneelstuk, dat nog bondig te bespreken blijft, nl. Semini's kinderen, door R. Verhulst, maakte dadelijk bij de jury den indruk, dat het een werk is dat schier op elke bladzijde getuigenis aflegt van de buitengewone begaafdheid van den dichter. Niettegenstaande zijne tekortkomingen, overtreft het, door de menigte
| |
| |
zijner uitmuntende hoedanigheden, al de overige tooneelspeten.
In de behandeling van zijn onderwerp spreidt de schrijver waarlijk eene benijdbare dramatische kracht ten toon; zijn stuk is stevig opgebouwd; het eerste bedrijf, uiterst schilderachtig, bevat een in alle opzichten geslaagde uiteenzetting of expositie; het tweede bedrijf verdient nog meer lof: het verraadt stellig de hand van eenen meester in de tooneelkunst; het vijfde daarentegen is veel zwakker. Het heele werk door wordt de toeschouwer getroffen door de afwisselende levendige tooneelen, die hem op zeer aanschouwelijke wijze een woelig tijdperk uit de Antwerpsche geschiedenis weerspiegelen met het bonte spel der hartstochten daartusschen, waarvan hij de werking nagaat bij eene reeks forsig geteekende figuren. En doorgaans wat frissche, kleurige taal, wat buitengewone zeggingskracht, wat fijne schakeeringen!
Van den heer Verhulst mag veel geëischt worden, omdat hij veel vermag. Hoe jammer dat zijn anders zoo voortreffelijke arbeid door gebreken ontsierd wordt, die minst van al bij hem te verschoonen zijn! Zij vloeien voort uit het feit dat, zooals hierboven reeds naar aanleiding van zijne zangspelen is gezeid, de heer Verhulst te veel gemak heeft en aan zich zelven geene strenge eischen stelt. Het is duidelijk dat Semini's kinderen aan den schrijver veel werk en inspanning gekost heeft. Maar de stof was niet alzijdig genoeg overwogen, de toestanden waren niet voldoende ingestudeerd, de beelden nog maar schetsen, de figuren nog onbezield toen de dichter zich aan den arbeid heeft gezet. Vandaar eene zekere aarzeling in het voorwaarts schrijden der han leling, uitweidingen die den gang van het drama belemmeren, episoden die zelfs de eenheid in gevaar brengen. Vandaar ook het niet voldoende gemotiveerd optreden en verdwijnen van sommige personages, die onnoodig het stuk zeer ingewikkeld maken. Vandaar nog op sommige plaats een gemis aan duidelijkheid en, in het vijfde bedrijf, niet
| |
| |
alleen zwakke tooneelen, maar zelfs onaanneemlijkheden in psychologisch opzicht Trouwens, uit een psychologisch oogpunt beschouwd, is de karakterteekening lang niet bevredigend. - In hoeverre de tooneelschrijver er in geslaagd is eene historisch juiste schildering te geven van het leven, de zeden, de hartstochten van den beschreven tijd dat zullen wij insgelijks niet verder onderzoeken; wij zouden daaromtrent hetzelfde moeten herhalen wat wij daareven, bij het bespreken van Genoveva d'Urfé, hebben opgemerkt.
Als wij, aan het slot van dit overzicht, een blik terugslaan op de reeks der ingezonden tooneelwerken, dan moet ons de beteekenis van het hart dat het zeventiende tijdvak, zij het ook zeer vruchtbaar geweest, toch geenszins schitterend mag heeten; het getal der werken vergoedt de geringe hoedanigheden niet. Staat deze prijskamp misschien niet achteruit bij de vorige, een groote vooruitgang valt er niet waar te nemen. Voorzeker heeft de jury met innig genoegen op verschillende verdienstelijke en zelfs talentvolle stukken mogen wijzen, maar geen enkel was er dat zij zonder voorbehoud mocht prijzen, dat zij onvermengden lof waardig achtte.
Ondanks deze omstandigheid heeft zij beslist, met vier stemmen tegen eene, dat er geene genoegzame reden bestond om te weigeren den prijs te verleenen; van den vollen prijs kon echter geen spraak wezen.
Derhalve heeft de jury de eer, hoogwelgeboren heer Minister, u voor te stellen een prijs van twaalf honderd frank toe te kennen aan den heer R. Verhulst voor zijn drama Semini's kinderen, in verband met zijne overige tooneelwerken verschenen in dit zeventiende tijdvak, nl. De admiraalsvlag, De gewenschte Karel, Mariolijn en Het Rozemarijntje.
Vooraleer dit verslag te sluiten, rust op de jury de plicht een woord van oprechten dank te richten tot den
| |
| |
heer E. Van Wilder, bureeloverste in Uw departement, voor de welwillende hulp haar steeds bij hare werkzaamheid verleend.
Gedaan te Brussel, den 25n October 1907.
De verslaggever,
C. Lecoutere.
|
|