Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1901
(1901)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 139]
| |||||||
Zitting van 20 Maart 1901.Vergadering te 2 uur. Aanwezig de heeren Coopman, bestuurder, Obrie, onderbestuurder, de Potter, bestendige Secretaris; de heeren Claeys, jhr. de Pauw, Gailliard, Alberdingk Thijm, Daems, de Vos, Broeckaert, van Even, Sermon, Coremans, Bols, de Flou, Claes, jhr. de Gheldere, Simons, de Ceuleneer, Segers, werkende leden; de heer de Vreese, briefwisselend lid. Door de heeren van Droogenbroeck, Janssens, Prayon-van Zuylen en Muyldermans is bericht gegeven dat zij ter vergadering niet kunnen aanwezig zijn. De bestendige Secretaris leest het verslag over de vorige zitting, hetwelk wordt goedgekeurd. | |||||||
Aangeboden boeken.Door de Regeering: Bibliographie de Belgique, 1901, nr 3. Université de Gand. The English Faustbook of 1592, by H. Logeman. The Language of Caxton's Reynard the Fox by P. de Reul. De Vlaamsche Kunstbode, 30 jaargang. Annales des Travaux publics de Belgique, 58e année. | |||||||
[pagina 140]
| |||||||
Académie royale de Belgique. Bulletin de la Classe des Lettres et des Sciences morales et politiques et de la Classe des Beaux-Arts, 1901, nr 1. Revue sociale catholique, 1901, nr 5. Revue néo-scolastique, 1901, nr 1. Revue de l'Université de Bruxelles, 1900-1901, nr 6. Door de Maatschappij Les Mélophiles, te Hasselt: Bulletijn dier vereeniging, 1900.
Door het Historisch Genootschap van Utrecht: Resolutiën van de vroedschap van Utrecht betreffende de Academie, 1693-1812. Documents concernant les relations entre le Duc d'Anjou et les Pays-Bas (1576-1584), publiés par P.-L. Muller et A. Diegerick. Tome V. Bijdragen en Mededeelingen van het Historisch Genootschap, 21e deel.
Bijdragen voor Vaderlandsche geschiedenis en Oudheidkunde, 4e reeks, tweede deel, 1e aflev. De laatstverschenen afleveringen van Wallonia, Biekorf, Vlaamsche Zanten, het Katholiek Onderwijs, St Casianusblad, de Vlaamsche Kunstbode, Nadat de bestendige Secretaris kennis heeft gegeven van een schrijven des Heeren Ministers van Binnenlandsche Zaken en Openbaar Onderwijs, waarbij deze hooge ambtenaar met genoegen de | |||||||
[pagina 141]
| |||||||
zorg vaststelt waarmede de Commissie tot onderzoek van het Woordenboek der Nederlandsche Taal zich van de haar opgegeven taak kwijt, staat de Heer Bestuurder op en richt het woord tot de vergadering:
Mijne Heeren, Hooggeachte Medeleden,
Aan den gevel van het Academie-gebouw hing de vaderlandsche vlag halfstok den 11n Maart ll. Terzelfder ure dat zij werd geheschen, weenden de klokken te Brugge, klonk plechtig in de O.-L.-V.-kerk te Antwerpen het roerend lied Mijn Moederspraak als een innig zielsgebed tot verheerlijking van een grooten Vlaamschen kunstenaar die, onder de deelneming van duizenden en duizenden, op eene hem waardige echt Koninklijke wijze naar het graf werd gedragen. Op 't Kieler kerkhof rust thans Peter Benoit nevens Hendrik Conscience. Evenals deze heeft hij tijdens zijn leven zich mogen verheugen in menig schitterend blijk van 's volks vereering en liefde. Hier te lande verkondigde hij de leer dat Taal en Kunst éen zijn, dat zij tot elkander behooren als wortel en tak van den levensboom eens volks. Met den ijver en de geestdrift van eenen apostel verbreidde hij zijn kunstenaarsgeloof, won talrijke volgelingen en vormde uitstekende leerlingen. Zij, die blind voor het eigenaardige, het goede en schoone om ons henen, als 't ware in gedurige | |||||||
[pagina 142]
| |||||||
aanbidding staren over de grens, mochten hem bespotten en bestrijden om zijn zuiver nationaal streven, of hem vleien opdat hij, als toondichter, zijne moederspraak zou verschoppen voor eene zoogenaamde wereldtaal, - hij hield het steeds met zijnen Westvlaamschen zangerigen landgenoot Guido Gezelle: Mijn Vlaanderen spreekt een eigen taal;
God gaf elk land de zijne,
en, laat ze rijk zijn, laat ze kaal:
ze is Vlaamsch, en ze is de mijne!..
En met die taal, wier kleuren en beelden hij opluisterde door de breedgolvende tonen van zijn machtig muzikaal genie, schiep hij meesterwerken die, de vijanden van onzen stam beschamend, op de vleugelen van den Roem over bergen en zeeën heengevoerd, alom bekend werden, genoten en bewonderd, hem en ons Vlaanderen ter eere. Het behoort der toekomst haar oordeel uit te spreken over de glorie van den kunstenaar, die door landgenoot en vreemdeling wordt vereerd als een Rubens in het rijk der tonen; maar wat zij in hare onpartijdige gestrengheid moge beslissen, de naam van Peter Benoit zal niet vergaan. De Schepper van De Schelde, Lucifer, De Oorlog, Vlaanderen's Kunstroem, De Wereld in en van zoo menig ander heerlijk gewrocht, waarin de ziel van ons volk leeft en juicht en zich machtig voelt, is de grondlegger | |||||||
[pagina 143]
| |||||||
onzer XIXe-eeuwsche Vlaamsche toonkunst geweest, de stichter der Vlaamsche muziekschool te Antwerpen, welke hij, na jaren hardnekkig worstelen, tot Koninklijk Vlaamsch Conservatorium mocht zien verheffen. Het nageslacht zal hem tevens huldigen als den stamvader van een jong en krachtig kunstenaarsgeslacht, dat voortwerken zal in zijnen geest tot veredeling en hoogere beschaving van ons volk.
Hooggeachte Medeleden,
De betreurde afgestorvene heeft bij uiterste wilsbeschikking bepaald, dat geen zijner gewrochten in de Nederlandschsprekende gewesten mag uitgevoerd worden, tenzij in de taal van zijn volk. Ook nog om die laatste mannelijke Vlaamsche daad, blijft Peter Benoit's aandenken den Leden van de Koninklijke Vlaamsche Academie heilig!
De vergadering betuigt hare ingenomenheid met de woorden van den heer Bestuurder door warme toejuiching. | |||||||
Dagorde.De lijst der werkzaamheden vermeldt in de eerste plaats de voorstellen tot herziening van de Wet der Academie. Zij luiden als volgt: | |||||||
[pagina 144]
| |||||||
A.
| |||||||
B.
|
1o | de werkende Leden zullen hunne aan- en opmerkingen betreffende artikelen van het overgelegd voorstel, alsmede hunne voorstellen tot wijziging schriftelijk aan het Bestuur der Academie laten geworden vóor den 20n April 1901; |
2o | het Bestuur zal die aan- en opmerkingen alsmede de bedoelde nieuwe voorstellen laten drukken en ze vóor den 10n Mei aan al de leden zenden; |
3o | in de vergadering van den 15n Mei zal de Academie den dag bepalen waarop de herziening van de wet der Academie in algemeene vergadering zal behandeld worden en de stemming op de artikelen zal plaats hebben.’ |
J. van Droogenbroeck, S. Daems, Edw. Gailliard, K. de Flou, Julius Obrie.
C.
Voorstel III.
Tot behoorlijke voorbereiding van het werk tot wijziging van de wet der Academie, stelt Jkhr Mr. Nap. de Pauw voor:
‘De Academie benoemt eene Commissie samengesteld uit:
1o | een lid uit de (12) stichtende Leden (die het eerste reglement gemaakt hebben); |
2o | een lid uit de (13) werkende Leden, die erbij gekomen zijn; |
3o | een lid uit de (10) briefwisselende Leden; |
4o | het Bestuur der Academie (in geval van geschil, heeft de Bestuurder overwegende stem.) |
Al de Leden laten aan die Commissie hunne mededeelingen schriftelijk geworden.’
De heer bestuurder wijst op de groote beteekenis van de beslissing, welke de vergadering verzocht wordt te nemen, en roept haar even de wenschen te binnen, door hem in eigen naam en in dien van verscheidene Medeleden in Januari ll. uitgedrukt.
Het voorgelegd ontwerp van nieuwe wet acht hij, ten minste wat het beoogde doel betreft, genoegzaam toegelicht.
Hij beschouwt het enkel als een leidraad bij de verdere bespreking. Uit deze zal blijken of het vatbaar is voor wijziging en verbetering.
Heden geldt het eerst en vooral uitspraak te doen over het grondbeginsel, dat vervat is in het voorstel A.
Eerst na aanneming van dit voorstel, kunnen B en C in behandeling worden gebracht.
De Leden, die meenen dat er in het aangeboden ontwerp iets goeds besloten ligt tot de verdere ontwikkeling der Academie, zullen natuurlijk het voorstel A goedkeuren; ook de Leden die alhoewel geenszins instemmend met het ontwerp, niettemin verlangen één of meer artikelen in de huidige wet te zien wijzigen. 't Spreekt, dat alleen zij die wetsherziening vooralsnu nutteloos werk achten, een afwijzend antwoord zullen uitbrengen.
Vooraleer de algemeene bespreking te openen, vestigt de heer Bestuurder de aandacht der vergadering op art. 65 der Wet, dat tot goedkeuring van voorstel A de 2/3 der aanwezig zijnde werkende Leden eischt.
De heer Claes bekomt het woord en drukt zich uit als volgt:
We vallen dus weêr van de gemoedelijke poëzie, waar de heer Bestuurder ons eenige oogenblikken mee betooverd had, in het koude proza.
Waarom onze wetten veranderen? Ze zijn nog maar 14 jaar oud, en het is nog niet gebleken, dat ze zóó gebrekkig zijn.
Ik begon ze zoo wat op mijn duimpje te kennen; maar smijt men ze nu weer 't onderste boven, en voegt men er aanzienlijke vermeerderingen bij, dan zal ik ze waarschijnlijk nooit meer zoo goed kennen, daar mijn tijd hier gemeten is: immers als men den ouderdom onzer overledene academieleden beschouwt, dan vindt men eenen gemiddelden ouderdom van zeven en zestig jaren.
De tekst van wetten als de onze moet breed zijn. Alle gevallen moeten en kunnen niet voorzien worden; met ze alle te willen voorzien, slaat men er sommige over, die dan later tot groote moeilijkheden aanleiding geven.
Indien enkele weinige artikelen voor verbetering of aanvulling vatbaar zijn, laat ons die artikelen verbeteren of aanvullen; daarom moeten we onze gansche constitutie niet omverrewerpen.
Ik verzoek dus mijne achtbare Collega's het voorstel van herziening onzer wetten niet in aanmerking te nemen, te meer omdat in het ontwerp van wetten artikelen voorkomen, die mij tegen 't hoofd springen, omdat zij gericht zijn tegen eerbiedwaardige leden der Academie.
Na den heer Claes spreekt Jhr. de Pauw:
Ik ondersteun het voorstel van Wetsherziening, juist om de redenen door den heer Claes daartegen ingebracht. De tijd der Academie dient gespaard te worden; menigmaal zijn er in haren schoot, sedert jaren, langdurige redetwisten ontstaan tot uitlegging of bijvoeging van artikelen aan het Reglement, ten einde het met den tegenwoordigen staat der instelling in verband te stellen. De goede wetten zijn inderdaad degene, welke met de zeden overeenkomen. Al zijn de onze niet zeer oud (vijftien jaren zijn echter reeds voor Tacitus een grande mortalis oevi spatium), er is eene tweede reden om ze te wijzigen: als zij gemaakt zijn (ik weet er van te spreken, want ik ben een der weinig overgeblevene stichtende leden), wist men nog niet zeer wel wat de werkkring der Academie wezen zou; sedert dien is zij, door eenen standvastigen arbeid, gaan groeien en bloeien. Tot enkel voorbeeld noem ik hare verdeeling in verscheidene bestendige Commissien, die wij alle sedert lang met de eerste enkele bestaande Middelnederlandsche vruchteloos trachten door het Staats-
bestuur op gelijken voet te doen stellen. De stemming van een nieuw Reglement zou op dit punt, gelijk op veel andere, eene spoedige oplossing vergemakkelijken. Stellig zijn er in het merkwaardig ontwerp, ons door onzen achtbaren en onvermoeibaren Bestuurder bezorgd, veel punten die, of van te geringe beteekenis zijn voor een algemeen reglement, of hier en daar als te stoute nieuwigheden kunnen voorkomen; daarover maak ik voorbehouding; doch, op het stuk van tijdverlies, geloof ik dat de heer Claes zich bedriegt.
Juist, om tijd te winnen, heb ik, bij het ontvangen van het voorstel der heeren Daems en consoorten, vragende dat ‘de Wet der Academie in algemeene vergadering zal behandeld worden,’ een ander voorstel ingediend, ten einde eerst eene commissie te benoemen, samengesteld uit: een lid uit de stichtende leden, die het eerste Reglement gemaakt hebben en er den geest van kennen; een uit de werkende leden, die er bij gekomen zijn, en een uit de briefwisselende leden, aan wie sedert jaren eene grootere plaats in onze werkingen is ingeruimd geworden Na een voorafgaand onderzoek zouden de Wetten in een of twee zittingen kunnen afgemaakt worden.
In elk geval zou ik het betreuren dat er geen gevolg gegeven wierd aan het groote werk dat onze Bestuurder zich wel heeft willen getroosten, en het zou de Academie vroeg of laat berouwen het niet gedaan te hebben, en eerstdaags gedwongen zijn erop weder te komen.
De heer Edw. Coremans meent dat het onnoodig is deze bespreking voort te zetten: hij is overtuigd dat al de Leden eenstemmig 't voorstel A zullen goedkeuren.
Hij kondigt aan dat hij, bij de behandeling van B en C, de benoeming van eene Commissie zal voorstellen, welke voor taak zal hebben het aangeboden ontwerp grondig te onderzoeken en daarover ten spoedigste mogelijk verslag uit te brengen.
Met instemming der vergadering verklaart de Heer Bestuurder de algemeene bespreking over A gesloten, en stelt de vraag of de Leden hoofdelijke of geheime stemming verkiezen?
Op verlangen van den heer Daems wordt tot geheime stemming besloten.
Deze geeft den volgenden uitslag: Elf stemmen voor, negen stemmen tegen.
Aan de bepaling van art. 65 is niet voldaan.
Derhalve, - verklaart de heer Bestuurder, - is het voorstel A afgestemd en vervallen de voorstellen B en C.
Alhoewel de zaak is afgehandeld, - zegt hij, - zij het mij veroorloofd mijne verbazing uit te drukken over de bewering dat sommige onzer hooggeschatte vrienden zich geene nieuwe wet eigen zouden kunnen maken omdat zij tot de jongsten niet meer behooren, en niet het minst over de meening welke zooeven gansch onverwacht werd geuit, als zou het ontwerp gericht geweest zijn tegen enkele mijner Medeleden.
Uit de honderd bladzijden van het overgelegde stuk is iedereen gebleken, dat het bijna niets anders bevat dan hetgeen in andere Germaansche Academiën of beroemde genootschappen de vuurproef sedert lang heeft doorstaan, en dat bij al het voorgestelde verwezen is hetzij naar Amsterdam of Leiden, hetzij naar Göttingen of elders. Het heeft mij bevreemd en tevens leed gedaan te moeten vernemen hebben dat iemand onder ons dat werk van toewijding en liefde heeft kunnen verdenken van minder edele bedoelingen.
Dit zal mij echter niet beletten in de toekomst, even wakker als in het verleden voort te arbeiden tot den bloei dezer Academie, en ik vertrouw op de krachtige samenwerking van al mijne Medeleden, zonder eenig onderscheid. (Toejuichingen).
De heer Claes houdt er aan te verklaren (in de hoop dat zijne geachte Medeleden in zijne gevoelens zouden deelen) dat wij ons best zouden doen om dit jaar, met de oude Wet als leiddraad, zulken nuttigen arbeid te verrichten dat de achtbare Bestuurder zou tevreden zijn.
Jonkh. de Pauw verlangt nog een enkel woord te zeggen over wetsherziening. In het wel begrepen belang der Academie, betreurt hij den uitslag der stemming. Daarop valt in de vergadering van heden niet meer terug te komen. De uitslag zou anders geweest zijn, indien zoovele Leden niet
afwezig waren. Onder de afwezigen tellen wij zelfs twee leden, die het voorstel hebben onderteekend. Hij hoopt dat de zaak hiermede niet afgedaan is; want het zou jammer zijn, indien het werk van onzen geachten Bestuurder moest verloren geraken.
De heer Daems zegt dat de kortste, de eenvoudigste wetten de beste zijn Alles hangt af van de wijze waarop men ze uitlegt en toepast. Hij huldigt den heer Bestuurder, die met de beste inzichten eene zware taak had op zich genomen. Voor het overige spreekt hij de meening uit dat iedereen het recht heeft in eene volgende vergadering met nieuwe voorstellen voor den dag te komen.
De heer Bestuurder dankt de heeren Jhr. de Pauw en Daems voor hunne vleiende woorden. Hij gevoelt dat alles wat in het ontwerp goed en degelijk is, eenmaal door de Academie zal benuttigd worden. Hij kan of mag niemand beletten met het voorstel tot wetsherziening wederom op te treden; maar het zou hem veel genoegen doen indien dit niet geschiedde in den loop van het huidige bestuursjaar, alhoewel zijne overtuiging is en blijft dat, in weerwil van al het voortreffelijke dat de Academie reeds gesticht heeft, wetsherziening dringend noodzakelijk is; maar vóor deze is eensgezindheid onontbeerlijk. Laten wij dus de meening van de minderheid, die onze zienswijze voor het oogen-
blik niet deelt, eerbiedigen, en haar intusschen winnen voor die goede zaak, welke innig verbonden is met het hooger leven der Academie. Laten wij vooral niet uit het oog verliezen dat dezer wet worden moet een breed opgevat en nauwkeurig afgebakend wetenschappelijk programma.
De heer Bestuurder drukt zijne spijt uit over de afwezigheid van den heer Mr Prayon-van Zuylen, die ingeschreven is voor eene lezing, en verontschuldigt den heer Dr. W. de Vreese die, alhoewel aanwezig, wegens eene lichte keelontsteking zijne aangekondigde lezing niet houden kan.
De heer de Flou deelt mede, dat hij in de eerste helft der maand April het Levensbericht van Dr. Guido Gezelle zal insturen.
De heer de Ceuleneer belooft inzending van het Levensbericht van Prof. P. Willems vóor of in de aanstaande April-vergadering.
De heer Bestuurder betuigt beide Leden den dank der vergadering.
Namens de Bestendige Commissie voor het onderwijs in en door de Nederlandsche taal deelt de heer Claes mede:
Commissie van Onderwijs.
Zitting van 20 Februari 1901.
Op de dagorde stond:
1o | Inrichting] eener Vlaamsche normaalschool voor regentessen. |
2o | Aanleeren eener tweede taal in de lagere school. |
Daar wij over te weinig tijd beschikken om zulke gewichtige vraagpunten af te handelen, is er besloten dat tegen de volgende zitting de heer Mac Leod eene nota zal leveren over de normaalschool van Brugge. (De heer Claes zal ook inlichtingen verschaffen.)
De heer Segers, eene nota over de middelbare afdeeling van regentessen te Luik.
De heer de Ceuleneer over de middelbare afdeeling van regenten te Gent.
De heeren Claes en Segers over het aanleeren eener tweede taal in de lagere school.
De lezing dezer nota's zal de dagorde der volgende commissie-vergadering uitmaken.
Mededeelingen van de heeren Claes en Dr. A. de Vos over Vlaamsche taalbelangen geven aanleiding tot eene gedachtenwisseling, waaraan beide leden met de heeren Jonkhr. de Pauw en G. Segers deelnemen.
De heer Bestuurder spreekt den wensch uit, dat de gewichtige punten, over welke de heeren Claes en de Vos zooeven enkel ter loops hebben gehandeld, door de bevoegde bestendige Commissiën grondig worden onderzocht. Deze zouden daarover later verslag en voorstel kunnen overleggen.
Met dien wensch wordt door de vergadering ingestemd.
Nadat de Bestendige Secretaris verslag, in kort ontwerp, heeft uitgebracht over het in deze zitting verhandelde, verklaart de heer Bestuurder de vergadering gesloten te 4 uur.