Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1901
(1901)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 113]
| |||||||||||||||
Kriekeputte in Reinaert
| |||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||
terd publiek bekend gemaakt; en kan er wel, na hen, die met zooveel geleerdheid, vernuft en oordeelkunde begaafd waren of zijn, nog iets nieuws op dit gebied geleverd worden? En is zulke onderneming, zooals Van Helten reeds geschreven heeft, geen ‘lichte, doch onaangename en ondankbare arbeid, want - hij kan uit den aard der zaak voor een groot deel slechts bestaan in het vermelden der uitkomsten, vroeger door anderen bij hun navorschingen op dit gebied verkregen’?Ga naar voetnoot(1) Dienaangaande maak ik mij geene illusiën en ik verklaar rechtuit: Licht is de arbeid niet, dien ik sedert eenige jaren heb aangevangen, die tot doel heeft de studie der plaatsnamen, welke in den Reinaert voorkomen en die een toponymische verhandeling zal mogen genoemd worden; - onaangenaam voor mij was hij minder, want hij heeft mij menig genoeglijk uur verschaft; ondankbaar zal hij misschien wezen: de toekomst zal hierover beslissen. Ik hoop toch dat mijne toponymische studie bewijzen zal dat, nevens veel ouds, dat goed is, ook veel nieuws, dat verdient bekend te zijn, kan geplaatst te worden. Nieuwe opvattingen, oordeelvellingen en besluiten, juister plaatsbepalingen zal men in mijne ver- | |||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||
handeling ontmoeten. Het zal eene bijdrage zijn tot de kennis der Middelnederlandsche toponymie. Het kan zeker niet van belang ontbloot zijn te onderzoeken, waarom een Middeleeuwsch schrijver liever dezen plaatsnaam dan een anderen gebruikt. En vooral zal niemand betwisten, dat de studie der plaatsnamen, welke in een werk van een onbekenden dichter voorkomen, zeer dikwijls leidt tot de ontdekking zijner geboortestreek; te recht zeggen Muller en Logeman dat de plaatsnamen ‘zoo vaak inlichting geven omtrent de herkomst van eenig werk’Ga naar voetnoot(1). Dit zijn de gewichtige redenen, welke mij - een dilettant! - hebben aangezet om de studie van de toponymie van den Reinaert aan te vangen. Heden vraag ik, eenige oogenblikken maar, de welwillende aandacht mijner achtbare medeleden; ik wil hun eenige bladzijden uit mijn werk voorlezen; zij handelen over: | |||||||||||||||
Kriekeputte.Deze zonderlinge plaatsnaam vindt men vijfmaal in Rein. I en zesmaal in Rein. IIGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||
Ziehier de verschillende tekstenGa naar voetnoot(1):
1. Rein IGa naar voetnoot(2): ‘Coninc, ghi moghet wesen vro,
moochti onthouden dit:
een borne heet Kriekepit,
gaet suutwest niet verre danen.’
Vs. 2580.
Gräter schrijft: ‘krieke pit.’ Vs. 2574; - Grimm Kriekepit (vers 2582). Kriekepit is dus eene bron, ‘een borne’, en zijn water loopt zuidwest van die bron weg. In Rein. II is het eenvoudig ‘een water’ en de richting wordt niet meer aangewezen; het ‘staet’ niet verre van Hulsterlo: ‘een water, heet Kriekenpit,
het staet daer bi, niet verre dan.’
Vs. 2602.
p heeft nagenoeg hetzelfde als R. II: ‘een water hiet criekenput dat leit daer bi.’
(Bl. 53).
l heeft Krykenput: ‘Dicitur Hulsterlo, puteus quoque de prope dictus Krykenput...’
(Bl. 40, ed. Campbell).
| |||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||
r schrijft: Krekelput: ‘dar is ein born, hêt Krekelput;’
Vs. 2443 (Ed. Lübben).
Opmerkelijk mag het heeten, dat het volksboek(h) den naam niet meer heeft; het water heet er: verholen dal: ‘Reynaert noemde hem een groote woestijne, inde welcke (so hy seyde) een water lach, geheeten verholen dal.’
Bl. 53 (Uitg. Martin).
2. Eenige regels verder vindt men in R. I: ‘verstaet wel ditte, hets u nutte:
die stede hetet Kriekeputte.’
Vs. 2598 (ed. Martin).
Bij Gräter hier (vs. 2592): ‘krieke putte;’ bij Grimm (vs. 2600): ‘Kriekeputte;’ - Hs. e: crikenputte (vs. 2597).
R. II heeft hiervoor: ‘die stede die heet Kriekenpit.
tis u nut, verstaet wel dit?’
vs. 2609 (ed. Martin).
En p: ‘verstaet wel dat die stede hiet kriekenput’
(Bl. 53).
| |||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||
En r: ‘De stede is geheten Krekelputte,
vorstât dit wol, it is ju nutte.’
Vs. 2451.
3. Doch de koning gelooft Reinaert niet. Hij zegt: ‘Kriekeputte dat ghi hier noemt,
wanic, es een gheveinsde name.’
Rein. I (vs. 2636).
Gräter schrijft weer: krieke putte (vs. 2630). R. II heeft hiervoor: ‘want Kriekenpit dat ghi ons noemt,
dat is een ghevensde name.’
Vs. 2647.
En p: ‘want ghi noemet ons kriekenput dat is een beueynst name.’
(Bl. 54).
En r: ‘men wer Husterlo edder Krekelput is,
dar en hebbe ik ne êr van gehôrt;
ik vruchte, it is men ein dichtet wort.’
Vs. 2486.
l schrijft hier ook opnieuw Krykenput: ‘Krykenput fictum sicut reor est modo nomen,
Nomine me super hiis fallere queris eo.’
Vs. 1282 (bl. 41).
| |||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||
Opmerkelijk is het, dat e (vs. 2636) Crikenpit schrijft.
4. Reinaert laat Cuwaert den haas als getuige roepen en vraagt hem, ten einde het door den koning geopperd bezwaar weg te ruimen: ‘Weetstu waer Kriekeputte steet?’
R. I (Vs. 2663).
En Cuwaert antwoordt zonder aarzelen: ‘of ict weet?’
R. I (Vs. 2664).
en hij beschrijft juist de plaatsGa naar voetnoot(1). Gräter schrijft immer: krieke putte (met twee woorden). In e vindt men (vs. 2663): crikenputte. Rein. II (vs. 2675) heeft hier weer: Kriekenpit; - p: Kriekenput (bl. 54); - r: Krekelput (vs. 2507); - l: Krykenput (vs. 1302).
5. In de nauwkeurige beschrijving, welke Cuwaert van Hulsterloo en Kriekeput geeft, zegt hij: ‘ic hebber ghedoghet grote pine,
ende meneghen hongher, menich coude,
ende aermode so menichfoude
up Kriekenputte so meneghen dach,
dat ics vergheten niet ne mach.’
R. I (Vs. 2671).
| |||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||
Te dezer plaatse heeft Rein. II den naam niet meer, zoomin als p, r en l. Gräter heeft hier: kriekē putte.
6. Reinaert zegt tot den Koning: ‘here, gaet daer selve ende als ghi
Kriekenpitte comet bi,
suldi daer vinden twe jonghe berken.’
Rein. II. (Vs. 2616).
Onder den berk, ‘die alrenaest den pit staet’, ligt den schat van ‘Ermerijc’ begraven. In R. I vindt men hier eenvoudiglijk putte: ‘maer gaet daer selve, ende alse ghi
dien selven putte comet bi,
ghi sult vinden jonghe berken.’
Vs. 2604.
De schat van ‘Ermelinc’ ligt onder den berk, ‘die alrenaest den putte staet,’ p heeft (bl. 53): ‘Ende als ghi bi kriekenput coemt daer suldi vinden twee jonghe berckenboem...’ r schrijft immer Krekelputte en spreekt van ‘twei jonge berken.’ Vs. 2458. l geeft, evenals R. I., den plaatsnaam niet meer en gewaagt van zeven elzen: ‘Stare scias alnos septem puteum prope dictum.’
Vs. 1266.
| |||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||
7. Eindelijk gebruikt de voortzetter (R. II.) nog eenmaal het woord en, op deze plaats, mag men het als een reminiscentie beschouwen. De wolf zegt, dat geen schat te vinden was ‘in Hulsterlo bij Kriekenpit.’
Vs. 2723.
En dat bijgevolg Reinaert een leugenaar was. p heeft hiervoor: ‘in hulsterloe bi cryekenput...’
(Bl. 74).
En r: ‘in Husterlo bi Krekelput,’
Vs. 2495.
| |||||||||||||||
Vormen.Bij een onderzoek dezer aangehaalde teksten vinden wij de volgende dertien vormen voor den plaatsnaam:
| |||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||
Aanmerkenswaardig is het, dat Rein. II. altijd pit en pitte schrijft, terwijl Rein. I. put, putte gebruikt. Een enkele maal vindt men Kriekepit in Rein I. als eindwoord van een vers en dát wel, heel waarschijnlijk, om te rijmen met dit (Vs. 2580). p, l en r hebben immer put, r tweemaal putte. Putte is voorzeker Oost-Vlaamsch; in het zuiden (omstr. van Oudenaarde) hoort men het dagelijks (nooit put). Pit is West-Vlaamsch, niet pitte. De Bo heeft: pit en put, doch geeft ongelukkiglijk de taalgrens voor beide vormen niet op. Doch pit behoort niet uitsluitend tot het West-Vlaamsch dialect; het bestaat ook in het Land van DendermondeGa naar voetnoot(1) en | |||||||||||||||
[pagina t.o. 123]
| |||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||
in de Dendervallei; ook te GentGa naar voetnoot(1) zegt het geringe volk pit, doch deze uitspraak verdwijnt van lieverlede, waarschijnlijk onder den invloed van het onderwijs. - Kiliaan schrijft: ‘Pit. Fland. j. put. Puteus. Ang. pitte.’ En: ‘Pitte. j. pit.’ Men vindt bij hem ook: put, putte. - Vermits pit = put bestaat in het dialect van West-Vlaanderen, in dit van Gent en in dit van de Dendervallei kan het tot het bepalen der vermoedelijke geboortestreek van den dichter van Rein. II. (of van den afschrijver?) echter maar weinig helpen. | |||||||||||||||
Bestond Kriekeputte?Het bestaan van Hulsterloo zal wel niemand in twijfel trekken. Men zie hierover mijn verhandeling verschenen in de Dietsche Warande. Doch bestond wel Kriekeputte? | |||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||
Nobel kende de plaats niet; hij meende dat het
was ‘een gheveinsde name.’ LübbenGa naar voetnoot(1) aarzelt niet: ‘Krekelput ist offenbar ein fingierter Name.’ Van Helten geeft zelfs tweemaal die meening. In een nota van bl. XXXV zijner Inleiding schrijft hij: ‘Voor het thuis brengen van het verzonnen Kriekeputte mogen we ons natuurlijk de moeite sparen.’
En op bl. 144:
‘Kriekeputte is een verzonnen naam.’ | |||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||
Is dit wel zoo? Ik meen het niet. Martin zegt enkel: Kriekeputte, Kriekepit ‘ist noch nicht nachgewiesen worden.’ En toch opperde reeds Willems, aarzelend 't is wel waar, de meening: ‘Misschien wel de kreke, op de kaert bij Sanderus aengewezen.’ (Bl. 104.) En schijnt de wolf niet te willen zeggen, in de voortzetting (R. II. vs. 3718 en vv.), dat men werkelijk naar Kriekenpit is gegaan, om den schat op te zoeken, doch er niets gevonden heeft: ‘daer niet enwas dit noch dat,
in Hulsterlo bi Kriekenpit.
Meerre loghen dan dit,
Weet ic wel, was nie gheloghen.’
En het getuigenis van den Haas, blijkt het niet | |||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||
afdoende te zijn? Zonder aarzelen antwoordt Cuwaert op de door den Vos gestelde vraag: ‘Weetstu waer Kriekeputte steet?’, ‘of ict weet!’ En nu volgt een nauwkeurige beschrijving van de plaats met aanhaling van zaken, die er gebeurd zijn: ‘ne staet hi niet bi Hulsterlo
up dien moer, in die woestine?
ic hebber ghedoghet grote pine,
ende meneghen hongher, menich coude,
ende aermode so menichfoude
up Kriekenputte so meneghen dach,
dat ics vergheten niet ne mach.
hoe mochte ic vergheten dies,
dat aldaer Reinout de Vries
die valsche penninghe sloech,
daer hi hem mede bedroech
entie ghesellen sine.
dat was eer ic met Rine
mijn gheselscap makede vast,
die mi ghequijtte meneghen last.’
En overigens vinden wij, in ons Vlaamsche land, geen Kriekeputten, Krekebronnen of -beken, Krekelputten? Laat ons dit nader onderzoeken. 1o Eerstens vindt men eenen Krekelputte te Oudenaarde. Men leze hierover een aantal merkwaardige bijzonderheden, medegedeeld door Edm. van der Straeten in zijne Aldenardiana en | |||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||
Flandriana (I, 40-45, Aud. 1867Ga naar voetnoot(1). Men noemt den Krekelputte ook Jezuiëtenplein, sedert deze paters er een klooster bouwden. De volgende etymologie van Van der Straeten schijnt ons om verder opgegeven reden zeer gewaagd: ‘Er is hier, buiten twijfel, zaak van een hoegenaamden waterput, welks omgeving door krekels werd betrokken...’ 2o Volgens Willems' eerste meening - 1833: Messager des arts et des sciences de la Belgique (bl. 350) en 1834: Reinaert de Vos, naer de oudste beryming (bl. 105) - is Hulsterloo gelegen ‘tusschen Beernem en Wildenborg, bij de Vaert, vermids men, zuidwestwaerts daervan, de Krekelputbeek aentreft, tusschen Vlaedsloo en Dixmude.’ Doch reeds in 1836 (uitg. van Reinaert) liet Willems deze meening varen. Nu deze Krekelbeek (of Crekelbeke) bestaat werkelijkGa naar voetnoot(2). Zij heeft haren oorsprong op Lichtervelde (waar zij eerst Drijtinnebeek. vervolgens Zwanebeek heet); zij vloeit van hier zuidwestwaarts naar Kortemark, dan naar Handzame, loopt tusschen Vladsloo en Eesen, waar zij de Zarrebeek opneemt en eindigt te Diksmuide in den IJzer. Het deel van Handzame tot den IJzer is gekanalizeerd; | |||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||
het werd reeds in de 12e eeuw bevaarbaar gemaakt; tijdens hoog water kon Handzame zelfs booten van 100 tonnen ontvangen! Van Stalle schrijft Krekelbeke; doch Biekorf (I, 349) noemt ze Krekebeke en Krekelbeke: ‘De Krekebeke, waarvan ik daar sprak, wordt ook Krekelbeke genoemd, en heeft hare bron aan den voet van eenen heuvel ten zuid-oosten.’ Biekorf schrijft nog: ‘Op het veld waren er overtijd vele vijvers, nu zijn zij meest al opgevuld en met boomen beplantGa naar voetnoot(1). De eenigste, die nog overschieten, zijn: de Sasput, die op Thorhout, Zwevezele en Ruddervoorde ligt, de Plataard en de Leege meeuwer.’ Ik vestig uwe aandacht op Sasput. Dit woord bewijst, dat put ook voor vijver kan gebruikt wordenGa naar voetnoot(2). Niet verre van daar vindt men op de kaart van België een anderen put nog: den Vosputhoek. Volgens Lanssens ligt, tusschen Kortemark en Handzame, het gehucht Krekel. 3o Dr Muller, die er op bedacht schijnt ‘Hollandismen’, zooals hij dit noemt, in den Reinaert te vinden, gewaagt van een Hollandsch Kriekenbeek. ‘Wat den naam zelf betreft, een bijna gelijkluidenden vond ik bij Wenzelburger, “Gesch. der Niederl.” I, 410, aangehaald, nl. Kriekenbeek (dus | |||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||
ongeveer = Kriekenput) in verband met, en blijkbaar nabij Groenloo en Breedevoort, dus in de Graafschap. Men zou in het Saksische deel van ons land echter eer Krekel- verwachten evenals in den Mnd. Reinke. Maar wellicht is de scheiding niet zoo streng, en waren beide vormen in beide streken bekend. In elk geval is de naam Kriekenbeek volkomen een tegenhanger van ons Krieke(n) pit, dat hierdoor nu wel voldoende opgehelderd is.’ (Ouden jong. bew. van den Rein. bl. 203). Voldoende opgehelderd? Noch toponymisch noch etymologisch. Want waar blijft het Hollandsche Hulsterloo! Een Kriekeputte zonder een Hulsterloo is toch, maar mijn bescheiden meening, niet goed denkbaar! Neen! het Kriekenbeek van Wenzelburger en Muller heeft onze dichter niet willen aanwijzen. 4o Op Kieldrecht, dus tegen Hulsterloo, vindt men nu nog een gehucht, dat Krekelmuit heet. Twee onzer medeleden, Fr. de Potter en K. Broeckaert (Kieldrecht, bl. 3.) Gesch. der Gem. van Oost-Vl., wezen hierop reeds: ‘Kriekeput of Krekelput, nog in den naam van Krekelmuit overgebleven...’ Bijna heel zeker zal dit wel zoo zijn. Op de kaart van Sanderus ziet men een loopend water, dat er den naam van Kreek van Kieldrecht heeft en langs het ‘Saeftinger Kerckhof’ naar de Westerschelde vloeide. Ik meen dat de dichter van R. I. van deze Kreke heeft willen spreken. | |||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||
De Krekeputte (Kriekeputte) - een ‘borne’ - zal wel niet ver vandaar ‘gestaen’ hebben. Waarheidszin dwingt mij te bekennen - en ik doe het gaarne - dat deze meening op aarzelende wijze voor de eerste maal werd aangevoerd door Willems in zijne uitgave van den Reinaert (bl. 104). Ook de Potter en Broeckaert - zonder evenwel van Sanderus' Kreek te gewagen - wezen op de vormgelijkenis van Kriekeput en Krekelmuit. De inwoners van Kieldrecht kennen nu de Kreek (evenals Hulsterloo) niet meer. Het is de Geule of GuileGa naar voetnoot(1) geworden, welke zuidwestwaarts in verband is met watergrachten van Meerdonk, De Klinge en St.-Gillis-Waas, en oostwaarts, naar Calloo toe, onder den naam van Melkader in de Schelde vloeit. Eene tegenwerping kan gemaakt worden: de dichter zegt dat de ‘borne’ ‘gaet suut west niet verre danen.’
R.I. (vs. 2581).
En op de kaart van Sanderus loopt het water der Kreek noordoost-eerst, daarna noordwaarts. Dit is evenwel geen erg bezwaar. | |||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||
Zooals men weet, is de hydrographie der zoogenaamde polderlanden, in den loop der tijden, zeer gewijzigd, vooral door overstrooming en indijking. Wat schiet er bijv. nog van Saaftingen over?Ga naar voetnoot(1) Het kaartje van Sanderus is omtrent 250 jaar oud (Fl. illustr. verscheen in 1641-1644) en de Kreek had toen een gansch andere richting als nu (vrg. de bijgevoegde kaartjes). Indien men aanneemt, dat R. I. c. 1250 geschreven werd, heeft men een verschil van vier eeuwen tusschen de twee jaartallen (het ontstaan van R. I. en het verschijnen van het werk van Sanderus). Wijziging viel voor gedurende het tijd- | |||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||
perk 1650-1900; waarom mag men ze niet aannemen voor een veel langer periode 1250-1650?Ga naar voetnoot(1) Of - en dit kan ook zijn - heeft de schrijver enkel de richting, aan Hulsterloo te beginnen, willen aanwijzen? Alsdan is het juist: de Kreek ‘gaet suutwest.’ Inderdaad, een loopend water kan men als lijn beschouwen en iedere lijn heeft twee richtingen: deze hangen van het vertrekpunt af. De lijn A B heeft de richtingen A B en B A. Passen wij dit
Een derde uitlegging kan gegeven worden: Reinaert spreekt tot den koning, en ‘gaet suutwest’ | |||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||
zoude men als een inperativus kunnen nemen. De zin ware dus: een bron heet Kriekenpit, ga zuidwest, niet verre vandaar, en gij zult den schat vinden. Hoe het ook wezen moge, opmerkelijk is het, dat R. II die zuidwestelijke richting niet meer opgeeft: ‘een water heet Kriekenpit,
het staet daer bi, niet verre dan.’
5o Volledigheidshalve, ook om te bewijzen dat gelijkende namen in Vl.-België niet zeldzaam zijn, geef ik de volgende plaatsnamen op: Krekelmuite, wijk van Nazareth (Oost-Vl); Krekelmuyte, oud gehucht van Oost-Winkel (Oost-Vl.) de Potter en Broeckaert; Krekelmoot, wijk van Isegem (West-Vl.); Krekelstraat, insgelijks te Isegem; Krekelberg, Hoevenen (Antw.); Krekelhul, Bellem (Oost-Vl.); Kreukeldries, Binkom (Brab.); Krijkelbergstraat, Messelbroek (Brab.); Krakeleitje, waterloop tusschen Oost-Winkel, Eekloo en Waarschoot; Kriekeltje, een fonteintje te Bilsen (Z. Cuvelier en Huysmans, Toponymische studie over de oude en nieuwere plaatsnamen der gemeente Bilsen, blz. 129); Kriekaard, te Eigen-Bilsen; Krikelsbampt, te Hasselt; Krikelberg, te Kuringen; Cryckelsweyde, te Bilsen (anno 1624). | |||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||
Etymologie van Kriekeputte.Een woord over de afleiding van het gevonden Kriekeputte: 1o Meening van Grimm. Kriekeputte is Griekenput: ‘der Griechische, weil man im mittelalter Griechen gern das fremdartige, ungeheuere beilegte.’ CLVII. Dit klinkt ‘vrij onaanneemlijk’ schrijft te recht Muller (O. en J. Bew., bl. 202). Martin geeft Grimm's afleiding zonder ze aan te nemen of te verwerpen. Lübben zegt: ‘Diese Deutung liegt aber zu weit ab, als dass sie annehmbar ware.’ bl. 249. 2o Meening van GeyderGa naar voetnoot(1). Kriekeputte is Krekelput (Krekel = naam van het welbekend insect). Hoffmann ook deelt die meening. Muller schijnt ze toegedaan te zijn. Immers hij schrijft: ‘Lübben in zijne Aanm. op Reinke, bl. 249, verklaart het, in navolging van Geyder, als: “Krekelbron,” maar meent, dat dit wel past op de Mnd. benaming Krekelputte, in r, maar niet op de Vlaamsche Krieke(n)pit, daar hij niet weet, of Krieke in Mnl. ook “Krekel” beteekent. Dit laatste nu behoeft geen bezwaar te zijn. Kil. geeft op: “Kriecker, Krieckerken Holl. j. Krekel. Cicada.” Krekel was | |||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||
dus voor Kiliaen de gewone, d.w.z. de Vlaamsch-Brabantsche, Krieker de Hollandsche vorm. In overeenstemming hiermede geeft, noch Schuermans, noch De Bo Kriek in de bet. Krekel op (evenmin trouwens Krekel), daarentegen kent Van Dale Kriek “Krekel” nog wel, ofschoon Krekel nu bij ons het gewone is. In elk geval schijnt men Kriek(e) eer voor den Hollandschen dan voor den Vlaamschen naam te moeten houden, en dan zou de Oostvlaamsche Reinaert I hier weer een Hollandisme bevatten, evenals de bovengenoemde plaatsnamenGa naar voetnoot(1) naar Holland schijnen te wijzen. Het ware zeker zonderling. Wel zijn de meeste in Reinaert I genoemde plaatsen in Noord-Oost-Vlaanderen, en in het tegenwoordige Zeeuwsch- of Staats-Vlaanderen gelegen, maar dáár in dien tijd reeds zulk eenen Hollandschen invloed aan te nemen, is toch bedenkelijk, vooral omdat Hulst c.a. toen natuurlijk nog tot het eigenlijke Vlaanderen, niet tot Zeeland behoorde.’ Bl. 202. Maar de levenswijze van de krekels laat ons niet toe de etymologie van Geyder aan te nemen. Een krekel haat de vochtigheid, dus bronnen, putten en beken. Men vindt hem immer in droge barmen of weiden, op zandige plaatsen of in de schoorsteenen en andere warme hoekjes. | |||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||
3o Andere gissing van Geyder. Geyder oppert evenwel een tweede gissing. Het woord zou kunnen Eendenput beteekenen. Ziehier het gansche citaat (bl. 280): ‘Krieker heisst die Grille, Kriekepit, Kriekeputte wäre demnach so viel wie Grillenpfütze; es kann aber auch der Brunnen Krickepit, Entenpfütze geheissen haben. An griechische, d.h. ungeheuerliche Pfütze, wie Grimm, Reinhart CLVII, meint, möchte ich nicht denken.’ 4o Meening van Buddingh. 't Is een zeer zonderlinge, welke ik hier slechts als voorbeeld van niet te wettigen spitsvondigheid opgeef. Kriekeput is Kruipe-put (van kriechen) en Hulsterloo brengt hij tot hulst = heulst = heul. De Kriekeput zou dus een plaats geweest zijn, waar kreupelen ter beevaart gingen om er heul te vindenGa naar voetnoot(1). 5o Kriekeput is Krekeput, de put der Kreke. Dit laatste is een mnl. woord dat inham, ondiep water, elleboogvormigen vliet beteekent. Bij Kreek schrijft Franck: ‘Uit een ouder krēke, b.a. meng. creke, crike, neng. creek noordsch kriki “kleine inham”; Fr. crique “kleine inham, geul” komt van het Germ. De oudere geschiedenis van dit woord is niet bekend.’ | |||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||
Volgens Skeat moet Eng. creek tot crook = kromte, haak, gebracht wordenGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||
Besluit.Met eenige woorden kan ik al het vorige samenvatten: Kriekeputte, evenals Hulsterloo, is geen verzonnen naam; het lag op het grondgebied der tegenwoordige gemeente Kieldrecht, in het Land van Waas, dat de dichter van Rein. I zoo gemoedelijk het ‘soete lant’ noemt.
Daarmede eindig ik, geachte Medeleden. Ik meen dat de kleine verhandeling, welke ik u heb voorgelezen, u zal toelaten over mijn werk en mijne werkwijze te oordeelen en ik hoop dat uw oordeel mij zal gunstig zijn. |
|