| |
| |
| |
Commissiën.
De heer Gailliard leest het volgende verslag namens de Commissie voor Middelnederlandsche letteren over het verhandelde en medegedeelde in hare zitting van 18 Januari 1899.
Platen voor de uitgave van den Spieghel s' menschen behoudenisse, door de HH. de Flou en Gailliard te bezorgen. De heer de Potter kondigt aan, dat het Bestuur het vervaardigen der bedoelde platen in princiep goedgekeurd heeft. Volgens de Wetten moet evenwel daaromtrent door de Academie eene bepaalde beslissing genomen worden.
Bibliographie der Wachtendonksche psalmen. De heer Gezelle zegt dat hij zijn verslag aan den heer bestendigen Secretaris gezonden heeft. Hij verklaart, zich heel en al bij het gevoelen van den heer Alderdingk Thijm aan te sluiten.
De Commissie stemt vervolgens de uitgave van het werk van den heer Tack. Deze stemming zal aan de Academie, in hare zitting der maand Maart, ter bekrachtiging onderworpen worden.
Boeck van den Kersten ghelove. De heer K. de Flou herinnert er aan hoe, den 26 April 1897, zijnde de dag zelven waarop hij met den heer Gailliard Londen verliet, bij den bekenden boekverkooper Sotheby een handschrift van de Tafel van den Kersten ghelove onder den hamer kwam. Dat werk nu, onder nr 15 van den Catalogus
| |
| |
der veiling beschreven als dagteekenende uit de XVe eeuw, droeg het jaartal M. CCC. ende sevene, wat evenwel eene fout van den afschrijver bleek te zijn.
Het handschrift werd opgegeven als versierd zijnde met 43 fraaie aanvangsletters. Het werd toegeslagen aan eenen liefhebber van nabij Londen. Op mijne navraag, - gaat de heer de Flou voort, - is men aldaar zoo bereidwillig geweest mij het adres van den bezitter mede te deelen, alsook den prijs van verkoop.
Verleden jaar geen last meer gekregen hebbende om voor de Academie nog verder in Engeland werkzaam te zijn, heb ik besloten maar op eigen hand eenige nasporingen te gaan doen, die anders wel zouden onderbleven zijn. En toen ik mij bij den eersten bezitter aanmeldde, moest ik al dadelijk vernemen, dat het gezochte handschrift reeds in andere handen overgegaan was, namelijk in die der HH. Maggs, te Paddington. Daar ook kwam mijn bezoek te laat: het boek was weg..., gelukkig echter naar Nederland, iets wat zeker wel ongewoon is in de geschiedenis der verspreiding van de middelnederlandsche schriften.
Thans berust het hs. in de koninklijke boekerij te 's Gravenhage. En binnen kort hoopt de heer de Flou het genoegen te zullen hebben de vergelijking er van te doen met den tekst van wat in het British Museum berust en door hem en mij voor het eerst bekend gemaakt werd (Hs.
| |
| |
nr 22,288 add.). Licht kan alzoo de reeks uitgaven onzer Academie met eene belangrijke eenheid vermeerderd worden.
Gebeden- en Getijdenboeken. Verder geeft de H. de Flou met een paar woorden bericht over het bestaan, te Londen, van een aantal getijden- en gebedenboeken, alle van de tweede helft der XVe eeuw, van welke hij slechts vluchtig heeft kunnen inzage nemen. Zij schijnen hem toe enkel voor het maken van excerpten te kunnen dienen.
| |
Overzicht van de werkzaamheden der Commissie.
De heer Gailliard doet lezing van het volgende verslag:
‘Mijne Heeren,
Sedert hare stichting heeft onze Bestendige Commissie de volgende werken uitgegeven:
1o) | De zevenste bliscap van Maria, met woordenlijst, en |
2o) | Van den vij vroeden van binnen Rome, beide bezorgd door wijlen Karel Stallaert. |
3o) | De eerste aflevering van wijlen Roersch's Glossarium op de Alexanders geesten. |
4o) | Madalghijs' fragmenten, bezorgd door Mr. Nap. de Pauw. |
5o) | De drie eerste deelen en de drie eerste afleveringen van het IVe deel van Die istory van Troyen, bezorgd door Mr. Nap. de Pauw en Edw. Gailliard. |
| |
| |
6o) | Drie afleveringen van den bundel Middelnederlandsche gedichten en fragmenten, bezorgd door Mr. Nap de Pauw. |
7o) | Kalender, bezorgd door Dr. P. Alberdingk Thijm. |
8o) | De drie eerste deelen van mijne studie over de Keure van Hazebroek van 1336. Het Glossarium is thans ter pers. Het zal binnen eenige maanden verschijnen en gevolgd worden door het vijfde en laatste deel, dat het Register van zaken, de lijst der terloops besproken woorden en die der geraadpleegde bronnen zal bevatten. |
9o) | De Middelnederlandsche geneeskundige recepten (eerste aflevering), enz., uitgegeven door Dr. W. de Vreese. |
10o) | De Beschrijving van Middelnederlandsche en andere handschriften die in Engeland bewaard worden, bezorgd door Karel de Flou en Edw. Gailliard. De drie tot nog toe gedrukte verslagen betreffen alleen de handschriften die in het British Museum en in het Museum van South Kensington te Londen berusten. |
11o) | Hennen van Merchtenen 's Cornicke van Brabant, uitgegeven door Dr. Guido Gezelle. |
12o) | Het eerste deel van Jehan Froissart's Cronyke van Vlaenderen, uitgegeven door Mr. Nap. de Pauw. |
Vier bekroonde werken werden in 't licht gegeven:
| |
| |
1o) | Het Roermondsch dialect, door Dr. L. Simons. |
2o) | De rol van het booze beginsel, door den heer Ernest Soens. |
3o) | Gebruik der naamvallen, tijden en wijzen in den Heliand, door J. van de Ven, S.J. |
4o) | Beowulf, door Dr. Simons. |
De uitgave van andere werken is of voorbereid, of in princiep besloten.
Daaromtrent heb ik U de volgende mededeelingen te doen:
1o) In zitting van 9 Juni 1887 werd Dr. Gezelle belast met de uitgave van het Glossarium op Jan Praet's Speghel der wijsheit. Doch, in zitting van 18 Juni 1890 werd, op voorstel van Dr. Gezelle zelven, besloten aan die uitgave geen gevolg te geven.
2o) In dezelfde zitting van 9 Juni 1887 werd de uitgave van Yperman's Chirurgie aan Dr. Gezelle en aan mij toevertrouwd, en in zitting van 7 September van hetzelfde jaar werd mij de uitgave der Chirurgie van Lanfranco opgedragen.
Door ons geacht oud medelid, jhr Ferdinand van der Haegen, werden mij toen de handschriften van beide werken bereidwillig ter hand gesteld. Ik heb reeds een aanzienlijk gedeelte daarvan afgeschreven.
Zooals ik echter zegde in mijn verslag van
| |
| |
19 Juni 1895, acht ik het mij tot eenen plicht U voor te stellen vooralsnog aan die uitgaven geen gevolg te geven.
Mijns inziens is er weinig, zeer weinig, in beide “chirurgien” te leeren.
De taal ervan is hoogst gebrekkig en onbeduidend. De in spraak zijnde handschriften zijn overigens met weinig zorg gemaakt en schijnen mij toe het werk van een zeer onbevoegd man te zijn.
4o) In zitting van 22 Juni 1892 werd Kanunnik Daems met het voortzetten van wijlen Roersch's Glossarium gelast.
Evenwel heeft de Commissie, op voorstel van den heer Daems, in zitting van 19 Januari 1898, beslist het enkel en alleen bij de uitgave van eene eenvoudige woordenlijst te houden en het geheele werk in dien zin te laten herbeginnen.
5o) In zitting van 17 April 1895, werd aan den heer Karel de Flou de uitgave van de “Sunte Augustijns Regule” opgedragen. Binnen een drietal maanden zal dit werk kunnen ter pers gaan.
6o) In zitting van 16 September 1896 werden de heeren de Flou en Gailliard met de uitgave gelast van den Spiegel 's menschen behoudenisse, welk dichtwerk aan Maerlant wordt toegeschreven. De uitgave van dit werk zal eerlang aanvangen.
7o) In zitting van 15 September 1897 werd Dr. de Vreese belast met de uitgave van de
| |
| |
Eerste bliscap van Maria en van eene nalezing over de reeds uitgegeven Zevende bliscap.
8o) In zitting van 15 December 1897 werd aan Mr. Nap. de Pauw de uitgave opgedragen van de Rol uit de XIVe eeuw van een geding tusschen Ieperen en Poperinge. Binnen kort, naar Mr. Nap. de Pauw het ons heeft aangekondigd, zal de uitgave van die Rol begonnen worden.
9o) Eindelijk, in zitting van 19 Januari 1898, heeft uwe Commissie beslist de heeren de Flou, Gailliard en de Vreese, met de medewerking van Dr. Stoett, de zorg op te dragen eene critische en vergelijkende tekstuitgave van den Sidrac in het licht te geven.
Edoch, in zitting van 20 Juli ll., hebben de heeren de Flou en Gailliard aan uwe Commissie medegedeeld dat zij van hunne medewerking aan die uitgave afzien.
Bijgevolg, Mijne heeren, zult gij te voorzien hebben in de benoeming van twee leden, die met den heer de Vreese, bedoelde uitgave zullen verzorgen.
Betrekkelijk onderscheidene middelnederlandsche brokstukken werden door verscheidene leden der Commissie belangrijke mededeelingen gedaan.
In zitting van 18 Januari 1888 bracht de heer Génard ter kennis der Commissie, dat een Bundel politieke gedichten in de abdij van Ton- | |
| |
gerloo bewaard wordt en dat hij door kanunnik Daems gemachtigd was dezen bundel ter beschikking der Commissie te stellen.
Door wijlen Karel Stallaert werd, in zitting van 19 September 1888, een uitvoerig verslag ingediend over een handschrift met oud-Vlaamsche gedichten, dat, op last van het Staatsbestuur, in Engeland was aangekocht geweest en naar de Koninklijke Boekerij te Brussel overgebracht.
In het oogpunt van taal en stijl,’ - zoo schreef hij, - ‘en de aangebodene gelegenheid om onzen taalschat te verrijken, is dit handschrift eene kostbare aanwinning en eene onverwachte gezegende kans voor onze jonge Academie, die het hopelijk, benevens Maerlant's Troye en de fragmenten van Malagijs, in afwachting van nieuwe ontdekkingen, onder hare uitgaven zal opnemen.’
‘Ondertusschen,’ - voegde hij daarbij, - schrijft mij de heer Ruelens, dat hij nogmaals de reis naar Cheltenham doen zal, vanwaar hij ons, naar allen schijn, nog medebrengen zal eene Verzameling van geestelijke liederen, door eenen kloosterling uit Noord-Nederland, van welker aanwerving onze Stambroeders, tot hun groot spijt, hebben moeten afzien en die zij hem dringend verzocht hebben aan te koopen.’
‘In zitting van 18 Juni 1890, op voorstel van Mr. de Pauw, besliste de Commissie aan den Groot-hertog van Baden mededeeling te vragen van het fragment van Reinaert de Vos, onlangs
| |
| |
in de hofbibliotheek van Darmstadt ontdekt. Jhr. de Pauw verklaarde bereid te zijn de noodige stappen daarvoor te doen.
In zitting van 22 Juni 1892 meldde wijlen Karel Stallaert, dat hij een Sermoen van Tauler, uit de XIVe eeuw, ontdekt had, hetwelk verdient uitgegeven te worden.’
Namens de vergadering dankt de heer bestuurder den heer Gailliard voor zijn merkwaardig verslag, hetwelk in het verslag der huidige zitting zal opgenomen worden.
De heer Coopman brengt verslag uit over de door de Commissie voor Nieuwere Taal- en Letterkunde gehouden morgenzitting.
Die Commissie stelt voor dat de Koninklijke Vlaamsche Academie het Liederboek van Dokkum, waarvan het handschrift en de kopij haar werden aangeboden door den heer J. Bols, uitgeve. De heeren J. Bols en Florimond van Duyse zullen de uitgave bezorgen.
Nadat de heer Coopman het voorstel nader heeft toegelicht, besluit de Academie, bij eenparigheid van stemmen, tot de bedoelde uitgave.
| |
| |
Namens de Commissie, welke belast is met verslag uit te brengen over de afleveringen van het Woordenboek der Nederlandsche taal, legt de heer Coopman een schrijven van de Redactie van het Woordenboek over.
De vergadering, onder betuiging van haren dank en met toezegging van verdere medewerking, beslist tot de opneming van den brief in de Verslagen en Mededeelingen. Ziehier dit stuk:
‘Leiden, 30 December 1898.
‘Aan de Heeren Th. Coopman, Julius Obrie, Willem de Vreese, Leden der Koninklijke Vlaamsche Academie te Gent.
‘Hooggeachte Heeren,
‘Dezer dagen hadden wij de eer Uwe belangrijke zending te ontvangen met de daarbij gevoegde missive van 12 December l.l.
‘Wij zijn ten zeerste getroffen door dit bewijs van Uwe belangstelling in de zaak van het Woordenboek der Nederlandsche Taal, en wij zouden er melding van gemaakt hebben in het voorbericht van het zoo pas voltooide deel, indien dit voorbericht niet alreeds was afgedrukt toen wij uwe bijdragen ontvingen. Gij kunt er van verzekerd zijn, dat wij uwe bouwstoffen met de meeste erkentelijkheid zullen gebruiken, en wij nemen de vrijheid ons ook voor de toekomst in uwe goede zorgen aan te bevelen.
| |
| |
‘Met de meeste hoogachting hebben wij de eer ons te noemen
‘Uwe dienstwillige dienaren, (get.) A. Kluyver.
A. Beets.
J. Muller.
G.-J. Boekenoogen.
Dezelfde Commissie stelt voor, dat de heer de Vreese te Brussel kopie zou nemen van de Borchgravinne van Vergy, een drukwerk van het begin der XVIe eeuw, waar slechts één exemplaar van bekend is. - De vergadering treedt dit voorstel bij.
Door den heer Broeckaert wordt namens de Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie het volgende verslag gelezen:
In uitvoering van het 3e artikel harer verordenigen is de Commissie van Geschiedenis, Bio- en Bibliographie in hare zitting van 18 Januari laatst overgegaan tot de vernieuwing van haar bestuur.
Werden gekozen: tot voorzitter de heer Sermon, tot ondervoorzitter de heer Bols en tot secretaris de heer Broeckaert.
De Commissie hield zich bezig met het overzicht van de drukproeven der eerste aflevering van de Biographie der Zuidnederlandsche Schrijvers, welke eerlang zal kunnen verschijnen.
| |
| |
Zij heeft mij daarenboven belast U het volgende voorstel over te brengen:
‘De aanzienlijke uitbreiding, welke de beoefening der historische wetenschap sedert jaren ten onzent bekomen heeft, en welke nog dagelijks vermeerdert, maakt de uitgave eener historische bibliographie niet alleen wenschelijk, maar zelfs noodig. Sedert meer dan 20 jaren werd het hooge nut er van in zooverre erkend, dat eene maatschappij van Bibliographie, te Luik, eenen wedstrijd met dit doel uitschreef en twee ingezonden werken bekroonde. De maatschappij, na eene bespreking in de wetgevende Kamer, bekwam eene milde toelage van de regeering voor de uitgave van het werk, dat aanzienlijk werd genoemd; edoch er verscheen daarvan niet meer dan ééne aflevering, tengevolge van omstandigheden, welke wij hier niet te beoordeelen of uiteen te zetten hebben.
Eene tweede proef werd geleverd door den heer H. Pirenne, in zijne Bibliographie de l'histoire de Belgique. Deze, buiten kijf zeer verdienstelijke arbeid, laat in 't opzicht der volledigheid veel te wenschen en behelst weinig betrekkelijk de geschiedenis onzer steden en dorpen.
Eene derde poging dagteekent van over drie jaren (1896), en werd beproefd door het Séminaire d'histoire et de géographie de l'Université libre de Bruxelles. Tot heden verscheen daarvan niets dan het prospectus, waar het mogelijk bij blijven zal, vermoedelijk bij gebrek aan ondersteuning.
| |
| |
‘Een lid onzer Commissie van geschiedenis (een der te Luik bekroonden) heeft, voor eigen gebruik, sedert achttien jaren zijn werk hernomen en tot heden voortgezet; hij biedt de Academie de vrucht van zijnen langdurigen arbeid aan.
Deze historische Bibliographie van ons geacht medelid behelst de titels van al de boeken, brochuren en tijdschrift-artikelen, in België en in den vreemde verschenen, betrekkelijk de oudheidkunde en de geschiedenis der 2,610 Belgische gemeenten.
De Commissie oordeelt dat het allernuttigst ware deze Bibliographie in het licht te geven. Daardoor zouden niet alleen tal van geschiedboeken, waar het verleden onzer gemeenten is in opgehelderd, en die zelfs aan de meeste onzer historieschrijvers onbekend zijn, maar ook een aanzienlijk getal wetenswaardige bijdragen tot de plaatselijke geschiedenis, thans in groote verzamelingen als verloren en al te lang vergeten, ter kennis gebracht worden van de talrijke beoefenaren der historische wetenschap.
De Commissie is overtuigd dat de uitgave van zulke Bibliographie de werkzaamheden der Academie zou doen hoogschatten ook bij de geleerden, die op een ander gebied dan dat der fraaie letteren het voorwerp hunner studie vinden. Zij verzoekt de Academie tot het drukken van het werk te laten overgaan.’
| |
| |
| |
Dagorde.
De vergadering keurt goed met algemeene stemmen:
1. | Het ontwerp van begrooting der Academie voor het jaar 1899, aangeboden door de Commissie van Rekendienst. |
2. | Het voorstel der Commissie van Geschiedenis, Bio en Bibliographie, strekkende tot de uitgave der Historische Bibliographie der Belgische gemeenten. - Dit werk zal bezorgd worden door den bestendigen Secretaris. |
3. | Het voorstel der Commissie van Middelnederlandsche Letteren tot uitgave van des heeren Tack's handschrift: Bibliographie van de oudnederfrankische bronnen en Geschiedenis van de studie dezer bronnen. |
4. | Het voorstel dierzelfde Commissie om drie platen te laten vervaardigen voor het werk, te bezorgen door den heer de Flou. |
Door den heer Alberdingk Thijm wordt voorgesteld dat eene Commissie zou worden benoemd, belast om middelen te beramen tot het inrichten eener Afdeeling van Schoone Kunsten.
Worden met dit doel benoemd, de heeren Alberdingk Thijm, Coopman, baron de Maere d'Aertrijcke, Sermon, Janssens en de leden des Bureels.
Te vier uur wordt de zitting geheven.
|
|