Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1899
(1899)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd[Toespraak van den heer Ed. van Even, bestuurder]De heer bestuurder staat recht en houdt tot de vergadering de volgende toespraak:
Mijne Heeren, Hooggeachte Leden dezer Academie,
Ik reken het mij tot eenen plicht, dat het eerste woord, hetwelk mij vergund is op deze plaats te spreken, een woord van dank zij aan den voortreffelijken collega en vriend, die van dezen zetel is afgetreden, na hem gedurende het afgeloopen jaar door zijne veelomvattende kennis en wetenschap vereerd te hebben. Behebt met de schoonste gaven van geest en hart, grondig ervaren in de Nederlandsche taal- en letterkunde, wist Hoogleeraar Alberdingk Thijm, op de doelmatigste wijze, de werkzaamheden onzer Academie te leiden en ze tot de beste uitwerkselen te doen gedijen. Zijne niet gemakkelijke taak heeft hij met ijver, wijsheid en liefde vervuld. Buitengewoon aangenaam is het mij, hier de tolk te mogen wezen der gevoelens, die ons te zijnen | |
[pagina 8]
| |
opzichte bezielen, gevoelens van eerbied, genegenheid en dankbaarheid voor al wat hij in het belang onzer nationale instelling heeft verricht. Gij hebt, hooggeachte Heeren en Medeleden, mij de groote eer aangedaan tot opvolger van den geëerden Collega te benoemen, en zulks met eene eenparigheid, die mij diep heeft getroffen. Recht zoudt gij hebben mij van ondankbaarheid te beschuldigen, indien ik naliet U voor dit blijk van vertrouwen en vriendschap mijn hartelijken dank te betuigen. Echter meen ik U te moeten verklaren dat ik geaarzeld heb aan te nemen, te wel gevoelende hoeveel mij ontbreekt om aan uwe billijke verwachting te beantwoorden. Mij meer bepaaldelijk met de geschiedenis der beeldende kunsten in het vaderland onledig gehouden hebbende, heeft mij de tijd ontbroken om de gedenkstukken onzer middeleeuwsche letterkunde genoegzaam te doorgronden. Ik reken op uwe toegeeflijkheid en vooral op de medewerking van onzen geleerden onderbestuurder den Eerw. Heer kanunnik Daems, en van onzen bestendigen secretaris, die, sedert twaalf jaren, zijne beste krachten aan onze vaderlandsche instelling toewijdt. De Koninklijke Vlaamsche Academie - met vreugde mogen wij het verklaren - bevindt zich in den voordeeligsten toestand. In haren schoot wordt gewerkt, ernstig gewerkt. Gedurende het afgeloopene jaar werden niet alleen verscheidene prijsverhandelingen gedrukt, maar tevens verschillende oud nederlandsche schriften, waaronder het | |
[pagina 9]
| |
eerste deel van de belangrijke vertaling der Kroniek van Froissart, door den heer advocaat-generaal de Pauw bezorgd. Sidrac werd in Engeland door den heer de Vreese afgeschreven, en door hem ter uitgave in gereedheid gebracht. De eerste aflevering van de levensschetsen der Zuidnederlandsche Schrijvers ligt ter pers en zal eerlang uitgezonden worden. Onze Verslagen en Mededeelingen, voor het afgeloopen jaar, bevatten eene rijke verscheidenheid van onderwerpen over taal- en letterkunde. De verslagen der heeren Coopman, Claes, de Flou, Arnold, Sermon, Bols en Broeckaert behelzen gegronde en wetenswaardige aanmerkingen over de kampstrijden. Even merkwaardig is het uitgebreid verslag over den driejaarlijkschen Staatsprijskamp voor tooneelletterkunde, door de heeren Alberdingk Thijm, de Vreese, Coopman, Segers en Claes. Een sieraad onzer Mengelingen is het prachtige dichtstuk de Vorster, van ons hoogbegaafd medelid den heer Hiel. Voortreffelijk is de redevoering van den heer Alberdingk Thijm Over de duidelijkheid in de kunst, welke, zoo ik hoop, met vrucht zal gelezen worden. Een blik op Vondel, als wijsgeer, van den heer Simons, is eene belangrijke bijdrage voor de geschiedenis van den Nederlandschen dichtervorst, die, door zijne voorouders, tot ons Brabant behoorde Vol gezonde gedachten is de mededeeling van den heer Segers Over de ontwikkeling onzer taal. Het opstel van den heer Arnold Over het Nederlandsch in de Gentsche dagbladpers bevat vele gegronde en | |
[pagina 10]
| |
doelmatige aanmerkingen. De verhandeling over het partikel ‘Op’, van den heer Claes, getuigt van groote belezenheid en grondige taalkennis. De twee mededeelingen van ons ijvervol en werkzaam medelid den heer Broeckaert Over de oude liedjeszangers en Over de dichteres Elizabeth van den Hove bevatten allernuttigste inlichtingen voor de geschiedenis onzer letterkunde, terwijl de Verstrooide perels, van den heer Janssens, wezenlijke pereltjes zijn voor de kennis der Vlaamsche etskunst en der christelijke volkspoëzij op het einde der 17e eeuw. De Bibliotheek onzer Academie werd gedurende het afgeloopene jaar zeer verrijkt door aankoopen en geschenken. Onze Bestendige Secretaris heeft de niet gemakkelijke taak op zich genomen er een volledigen Catalogus van op te maken en te laten drukken. Ik meen hem, in Uw aller naam, voor dezen zoo omslachtigen als nuttigen arbeid onzen welgemeenden dank te mogen betuigen. Leden onzer Academie namen een werkzaam deel aan twee gebeurtenissen, die met gulden letters in de jaarboeken van het Vlaamsche vaderland zullen aangeschreven worden: de wet op het gebruik der moedertaal in de Wetgeving, en de eeuwverjaring des Boerenkrijgs. De zoo billijke als heilzame wet zijn wij verschuldigd aan den aanhoudenden moed van ons veelgeacht medelid den heer Coremans en zijnen dapperen medestander in ons parlement, den heer Juliaan de Vriendt, dien wij ook onzen | |
[pagina 11]
| |
vriend mogen noemen. Aan deze twee kampioenen voor de vrijheid en de rechtvaardigheid heeft het Vlaamsche volk duurzame verplichtingen. Ik meen dan ook, Mijne Heeren, dat gij ditmaal nog uwe stem met de mijne zult vereenigen om de Heeren Coremans en de Vriendt een nieuw blijk van achting, dankbaarheid en vriendschap te geven. (Toejuichingen.) Ons medelid, de Heer Hiel, bezong den Boerenkrijg in een klein epos, waarvan reeds een stuk het licht heeft gezienGa naar voetnoot(1). Niemand was meer dan hij bevoegd om dit roemwaardig vaderlandsch onderwerp te behandelen. Het gedeelte, dat er van verschenen is, laat ons toe vast te stellen dat 's mans gewrocht, zoo oorspronkelijk van opvatting, zoo schoon van voorstelling en zoo rijk van taal, onze letterkunde met een nieuw meesterwerk zal verrijken. Als de apostel eener rechtvaardige zaak doorkruiste ons achtbaar medelid Doctor Claeys het Vlaamsche land, op ettelijke plaatsen, in de hem eigen gloeiende en wegsleepende taal, den heldenmoed afschilderende van onze Vlaamsche ‘jongens’ die de wapens opgenomen hadden tegen de roovers- en moordenaarsbenden uit het Zuiden, die beweerden in ons land gekomen te zijn om ons de vrijheid, de gelijkheid en de broederlijkheid te verzekeren. Doch | |
[pagina 12]
| |
gij weet onder welk ijselijk slavenjuk zij ons deden gebukt gaan! Naar aanleiding van het werk van den achtbaren heer Staatsminister Theodoor de LantsheereGa naar voetnoot(1) herdacht ons medelid, jonkr de Pauw, in onze laatste zitting, met de vaderlandsche gevoelens welke hem eigen zijn, den strijd onzer moedige boeren, die bloed en leven veil hadden voor de vrijheid van hun geboorteland. Dat het mij vergund zij, als zoon van een der strijders van 1798, die in een der gevechten nog al erg gewond werdGa naar voetnoot(2), van op deze plaats, onze | |
[pagina 13]
| |
letterkundigen te danken, die deze zoo roemrijke gebeurtenis - vast was zij te lang vergeten! - voor het tegenwoordig geslacht hebben doen herleven. Te midden van onzen voordeeligen toestand hadden wij een smartelijk verlies te betreuren: een man van ongemeene waarde, Hoogleeraar Pieter Willems, werd ons, in al de kracht des levens, door den dood ontrukt. Hij was niet enkel een uitstekend geleerde, maar tevens een man van doorzicht, vlijt en volharding. Aan onze Academie bewees hij groote, onwaardeerbare diensten. Ten einde de gedachtenis van den betreurden collega in ons midden te doen voortleven zal zijne beeldtenis, geschilderd, op last van den heer Minister de Bruyn, door den heer Hendrik Otto, uit Loven, een leerling van Antoon Wiertsz, eene plaats bekomen in onze vergaderzaal. Met vertrouwen, Mijne Heeren, mogen wij de toekomst der Koninklijke Vlaamsche Academie te gemoet zien. De geest van eendracht en arbeidzaamheid, die hare leden bezielt, geeft ons de hoop dat zij aan het verheven doel harer instelling zal | |
[pagina 14]
| |
blijven beantwoorden. Vast zal haar hoog belang door de natie meer en meer begrepen en gewaardeerd worden. Behalve haar streven ter ontwikkeling onzer taal en letterkunde moet zij, door hare verzamelingen van boeken en handschriften, de ark, het heiligdom worden waarin de verstandelijke schatten van ons roemrijk voorgeslacht voor onze nazaten zullen bewaard blijven!... (Toejuichingen.) De heer Gailliard, secretaris der Commissie voor middelnederlandsche taal- en letterkunde, leest het onderstaand verslag over de zitting dier Commissie, gehouden den 21 December 1898: De heer Alberdingk Thijm deelt ter inzage mede het handschrift van de Bibliographie der Wachtendonksche psalmen, door den heer Tack bezorgd. Zijn gevoelen is, dat het boek door de Commissie verdient uitgegeven te worden. - Op verzoek der Commissie neemt de heer Gezelle den last aan, het werk op zijne beurt na te zien en er tegen de eerstvolgende zitting verslag over in te dienen. De heer de Flou deelt mede, dat zijn werk over ‘Sint-Augustijns Regule’ zoo ver gevorderd is, dat er binnen een drietal maanden met den druk er van zal kunnen aangevangen worden. Spieghel van smenschen behoudenisse, door K. de Flou en Edw. Gailliard uit te geven. - Met 1n Februari, zegt verder de heer de Flou, kan men den druk van dit werk aanvangen. Edoch, eerst moet vanwege de Commissie een voorstel aan het bestuur der Academie gedaan worden, om | |
[pagina 15]
| |
drie photografieën, die bij het werk te voegen zijn, te laten vervaardigen. - De bestendige secretaris zal, namens de Commissie, dit voorstel aan het Bestuur overbrengen. Voortzetting van Stallaert's Glossarium door K. de Flou en Edw. Gailliard. Aangaande de voortzetting van deze uitgave kan de heer de Flou voor het oogenblik alleen melden, dat hij alles voorbereid heeft om, na het sluiten eener bepaalde overeenkomst met de Maatschappij der Nederlandsche letterkunde en de firma Brill, te Leiden, met het verzamelen der excerpten een begin te maken. Overzicht der verachterde uitgaven, alsook der verdere uitgaven, door de Commissie te bezorgen. Op voorstel van jhr. de Pauw wordt de secretaris verzocht dit overzicht in de toekomende zitting mede te deelen. Ter beantwoording van eene aanmerking door den heer Gailliard gemaakt, zegt jhr. de Pauw dat, wat de tekstkritiek der Hystorie van Troyen betreft, hij nog enkel wacht op de thans ter pers liggende nieuwe uitgave van den Franschen tekst van Benoît de Sainte-Maure.
Door den heer Alberdingk Thijm wordt voorgesteld aan de dagorde te brengen der aanstaande zitting: Benoeming eener Commissie, om middelen te beramen tot het vormen eener afdeeling van Schoone Kunsten. - Aangenomen. | |
[pagina 16]
| |
Dagorde.Wedstrijden voor 1899. - Ingezonden handschriften. Bleven onbeantwoord: De 1e prijsvraag: Taalkundige studie over de Oudnederfrankische Eigennamen. De 3e prijsvraag: Verzameling van onuitgegeven oude Vlaamsche liederen. De 4e prijsvraag: Handwoordenboek der Nederlandsche Synoniemen. De 5e prijsvraag: Lijst van de verwerpelijke Neologismen, heden in de Nederduitsche taal gebruikt. De 7e prijsvraag: Vak- en Kunstwoordenlijst over het ambacht van den Huis- en Versierschilder en Glazenmaker. Ter beantwoording der tweede prijsvraag werd ingezonden een op verre na niet afgewerkt Woordenboek van Middelnederlandsche Eigennamen. - De vergadering is van oordeel dat dit werk niet kan in aanmerking komen. De zesde vraag heeft één antwoord uitgelokt: Volksgeschiedenis der Fransche overheersching in België van 1792 tot 1814, met kenspreuk: Virtus nobilitat. Worden benoemd om dit handschrift te beoordeelen, de heeren Coopmam, Broeckaert en Sermon. | |
[pagina 17]
| |
De vergadering benoemt den heer Claes tot derde lid der Commissie, belast met het opmaken van een ontwerp, vaststellende de terminologie der Nederlandsche spraakkunst. Bedoelde Commissie, thans samengesteld uit de heeren Bols, Claes en de Flou, zal eerstdaags haar verslag neerleggen. | |
Dagorde.De bestendige Secretaris deelt mede dat slechts twee van de uitgeschreven prijsvragen een antwoord hebben uitgelokt. Ter beantwoording der tweede vraag: Woordenboek van Middelnederlandsche Eigennamen, is een nog niet half afgewerkt opstel ontvangen. Voor de zesde vraag: Volksboek over de geschiedenis van België van 1792 tot 1814, is ééne verhandeling ingezonden. De vergadering benoemt tot leden van den keurraad voor laatstgemeld werk de heeren Broeckaert, Coopman en Sermon. Te vier uur verklaart de heer Bestuurder de zitting gesloten. |
|