| |
Voorstel.
De heer Hansen vraagt het woord en doet het volgende voorstel:
Den 24 April aanstaande heeft de 70e verjaring plaats van een der uitstekendste buitenlandsche eereleden onzer Vlaamsche Academie, den beroemden dichter Dr. Klaus Groth.
Doch is het niet enkel als dichter en taalgeleerde dat Groth door ons verdient gevierd te worden; menigen in der wereld zouden wij, te dien titel, bij wijlen te vieren hebben.
Ook niet als eigenlijke volksdichter, zooals de Schotsche Burns b.v., strijdende door de kunst des lieds voor het behoud zijner moederspraak, en zelfs niet als een Germaansche volksdichter, gelijk de Alemannische Hebel; - want wie, hoe volksof stamlievend ook, zou zich genoopt gevoelen zulken bij uitstek in ons midden te huldigen?
| |
| |
Groth is meer dan dit voor Vlaanderen, voor Nederland. Hij is de hoofddichter en stichter eener, naar het voorbeeld der Vlaamsche, gevormde letterkundige beweging, in eene volksspraak die slechts tongvallig van de onze verschilt, en die glad verstaan wordt wanneer zij zuiver gesproken of bij middel der daartoe aanbevolene ‘aldietsche’ spelling geschreven is.
Holstein, zijn vaderland, en bepaaldelijk de hoofdstad Kiel, waar hij sedert één-en-dertig jaren als hoogleeraar verblijft, heel Noord-Duitschland bereidt zich voor, hem hulde te brengen.
Te Kiel wil men hem een klinkend eeregeschenk aanbieden; zijne geboorteplaats Heide richt eenen gedenksteen op; de Hoogeschool zal hem tot eeredoctor benoemen; zijne geschilderde beeltenis moet in de Nationale Galerij te Berlijn opgehangen worden; een bek waam kunstenaar, Harro Magnussen, heeft zijn lijfbeeld gewrocht.
Te Kiel is dezer dagen een Comiteit tot stand gekomen, aan welks hoofd de Burgemeester prijkt. In Noord-Nederland. alwaar Groth zelf als spreker is opgetreden, en waar ook zegger dezes over hem voordrachten gehouden heeft, zal hij niet vergeten worden.
In Vlaamsch-België is schier geen letterkundige kring, buiten de Academie zelve, die Groth niet tot zijn eerelid rekent, als ‘De Taal is gansch het Volk’, van Gent, het studentengenootschap ‘Met Tijd en Vlijt’, van Leuven, ‘de Vlaamsche Vooruit- | |
| |
strevende Studentenkring’, van Brussel, en vele andere. Antwerpen en Brussel hebben dan ook den oproep van Kiel niet afgewacht om te handelen; daar zijn reeds bijeenkomsten geweest en voorloopige comiteiten ingesteld geworden.
Ook in het binnenland tellen Groth en het Dietschdom vele vrienden, en het zal ook dezen een vaderlandsch genoegen doen, zich in den geest te kunnen aansluiten bij de verheerlijking eens Mans, eens grooten dichters tevens, die krachtig en prachtig het feit vertegenwoordigt, dat ons Nederlandsch, laat ons maar zeggen Nederduitsch, zich van Duinkerke tot Koningsbergen uitstrekt.
Ik stel voor, Mijne Heeren, dat de Academie onderzoeke op welke wijze zij best hare hulde uitdrukken kunne; - en alvorens dat zij tot die beraadslaging overgaat, denk ik wel te doen, voor degenen onder U die niet in de gelegenheid geweest zijt onze Oosterbroeders te hooren, voorlezing te geven, in platduitsche uitspraak, van Klaus Groth's hier zoowel te pas komende aandoenlijke gedicht
| |
Myn Moederspraak.
(Aldietsche spelling.)
Myn moederspraak, wat klinkst du schöön,
Wäär' ook myn hart als staal un steen,
Du dreevst den stoult er ùùt.
| |
| |
Du böegst myn styven nek soo licht
Als Moeder mit äär'n arm.
Du flikkelst my um 't angesicht
Ik vöel my als een lüttel kind,
Du poest my als een vöörjaarswind
De kranke Borst to-recht.
Myn oû-pa vouldt my nog de hand'
Un ‘Vader-ùnse’ vang ik an,
Als ik wel vröe(g)er deê.
Un vöel soo diep: dat werdt verstaan,
So spreckt dat hart sich oùt,
Un roew van'n hemel waeit my aan
Myn moederspraak, soo slecht un recht,
Wen bloot een mùnd: ‘myn vader’ segt,
Soo klinkt 't my als een beed'!
Soo heerlik klinkt my keen musik
Un singt keen nachtegaal;
My loopt ja g'lyk in oogenblik
De helle traan heen-daal.
Door den heer Snieders wordt voorgesteld, den dichter, ten dage der feestviering, een adres van gelukwensching te zenden. - Dit adres wenscht de bestendige Secretaris, tot meerder bewijs van hoogschatting, te zien aangeboden worden door eenen afgevaardigde der Academie, en wel door den heer Hansen, den schepper der Dietsche Beweging, wiens streven het is, sedert vele jaren, al de Nederduitsche tongvallen tot één letterkundig geheel bij elkander te brengen.
| |
| |
De Academie, geraadpleegd, neemt deze beide voorstellen aan - het laatste evenwel onder voorbehoud van de goedkeuring des Staatsbestuurs.
Er wordt overgegaan tot het onderzoek der begrooting voor het loopende jaar.
Op voorstel van den heer P. Willems zal er aan het Staatsbestuur gevraagd worden de som van 2,000 fr., in het der Academie toegekend krediet bestemd voor de uitgave van middelnederlandsche schriften, te verhoogen tot 5,000 fr., welke som vroeger voor hetzelfde doel was toegekend aan de Koninklijke Academie van Wetenschappen, Letteren en Schoone Kunsten.
De Academie stelt het program vast der
| |
Letterkundige wedstrijden voor 1890.
Eerste vraag.
Oudgermaansche Taalkunde.
Welke vormen of wendingen des werkwoords gebruikten de oudgermaansche talen om den toekomenden tijd uit te drukken.
| |
Tweede vraag.
Middelnederlandsche Taalkunde.
De klank- en vormleer van het Middelnederlandsch dialect der St.-Servatius-Legende van Heinrijk van Veldeken, uitgegeven door Bormans. (Maastricht, 1858).
| |
| |
| |
Derde vraag.
Nieuwe Taalkunde.
Eene verhandeling over de verschillende beteekenissen der onregelmatige werkwoorden. Men neme als voorbeeld van bewerking het woord gaan in het Woordenboek der Nederlandsche Taal.
| |
Vierde vraag
Eene Nederlandsch-Fransche en Fransch-Nederlandsche woordenlijst van rechtstermen en uitdrukkingen.
| |
Vijfde vraag.
Letterkunde.
De geschiedenis van de Nederlandsche taal- en letterkunde in Fransch-Vlaanderen, dit is in het deel van Vlaanderen gelegen binnen de Fransche grenzen.
| |
Zesde vraag.
De geschiedenis der taal- en letterkundige betrekkingen tusschen de Nederlanden en Noord-Duitschland op het algemeen Dietsche of Nederduitsche spraakgebied.
| |
Zevende vraag.
De invloed der Fransche taal en letteren op onze taal en zeden in de 18e eeuw.
| |
Voorwaarden.
Voor de wedstrijden worden enkel handschriften en niet te voren uitgegeven stukken aanvaard. De werken moeten leesbaar in het Nederlandsch, en door eene andere hand dan die des opstellers, geschreven zijn. De schrijver stelt zijnen naam op zijn werk niet; hij voorziet dit slechts van eene kenspreuk, welke hij, met opgave van zijnen naam en woonplaats, in een gesloten briefje herhaalt. Voldoet hij aan de laatste bepaling niet, dan kan de prijs hem geweigerd worden.
| |
| |
De schrijver van elk bekroond werk zal namens de Academie eene belooning ontvangen van 600 franken, ofwel eenen gedenkpenning van gelijke waarde.
De mededingende handschriften moeten bij den bestendigen Secretaris (Fr. de Potter, Godshuizendreet, 29) vrachtvrij ingezonden zijn vóór den 1 Augustus 1890. Degene na den voorgeschreven dag ontvangen, of zulke, welker opstellers zich op eenige manier zullen doen kennen, worden uit den wedstrijd gesloten.
De Academie eischt de grootste nauwkeurigheid in de aanhalingen en vraagt uit dien hoofde dat de mededingers de uitgaven, alsook de bladzijden der door hen aangehaalde boeken, zouden aanduiden. - Zij meent den mededingeren te moeten berichten dat al de handschriften, aan haar oordeel onderworpen, als haar eigendom in hare archieven bewaard blijven, en zij zich het recht voorbehoudt deze in druk te geven.
Van de niet ter uitgave aangenomene stukken zullen de mededingers, te hunnen koste, een afschrift kunnen bekomen mits overeenkomst met den bestendigen Secretaris.
Nadat de heer Broeckaert eenige inlichtingen heeft gegeven over de werkzaamheden der hoofdcommissie, te Dendermonde ingesteld om een standbeeld op te richten aan Prudens van Duyse, wordt de zitting te 4 1/2 uren geheven.
|
|