Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1996
(1996)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 301]
| |
De ouverture tot ‘Pallieter’
| |
Felix Timmermans, Pallieter (1916)‘Een fijne morgend in de meiIn die eerste Lieve Vrouwkensdagen was de lente ziek. De zon bleef weg en klaterde maar van tijd tot tijd, zo door een wolkenholleken, een bussel licht op de gele boterbloemen. Het verse groen dat zij langs alle kanten geweldig uit den grond, de bomen en het water had gezogen, zat er ongeduldig naar te wachten. Pallieter zei, met een scheven mond van bitterheid: ‘'t Spel is nor de knoppe!...’
Maar in den avond van dezen dag was de volle maan, rood lijk een blozenden appel, uit de wolken gebroken en een dunne nevel was lijk een fijn gaas op de Nethe en de beemden komen staan. Zie, als Pallieter dat zag maakte hij met speeksel zijn wijsvinger nat, stak hem in de lucht en als hij voelde dat zijn vinger koel werd langs den zuiderkant, schoot hij in een luiden lach, rolde spertelend in het gers en zong in den stillen avond dat het klonk tot over de Nethe: ‘Die mi morghen wecken sal
dat salder wesen die nachtigal
die nachtigale soete;
ick wille dan gaen in genen dal
die suvere bloemen groeten...’
Morgen was het opnieuw zonlicht! | |
[pagina 302]
| |
Hij kon er moeilijk van slapen en had bijna den helen nacht, met het venster wagenwijd open, wakker gelegen. Hij hield den wolkenbrekenden hemel in 't oog, die na lang wachten gezuiverd was en fijn blauw dreef, bedrest met bleke sterren en gevuld met klaren maneschijn. En in die stille, nieuwe heerlijkheid, waarin de dauw zoel neerzeeg, speelde omhoog het perelende lied van een jongen nachtegaal. Pallieter rilde. En hij dacht aan de zon, die nu nog ver achter de wereld zat, ievers bij de Moorkens en de Chinezen. Morgen zou ze opnieuw het zoete Netheland beschijnen en ze zou de bomen en planten van geweld doen spreken en klappen, de bloemen doen breken van reuken, de bossen doen denderen van 't danig vogelegefluit en hemzelf, Pallieter een voet doen groter worden. En hij sloeg van veel te grote blijdschap zijn benen naar omhoog dat de lakens van het bed vlogen. Hij dekte zich weer onder en sliep met een lach op zijn mond.’
Dat is een romanbegin waar treffende beschouwingen, niet alleen met betrekking tot Pallieter maar ook tot de hele Timmermans, zouden aan kunnen vastgeknoopt worden. Het eerste hoofdstuk zet in menig opzicht de toon van het hele boek; meer nog, het is niet ongepast in die eerste roman uit 1916, meteen de doorbraakroman en dé afstempeling tot op vandaag, een aantal karakteristieken van de schrijver al in een zeer authentieke gedaante te herkennen. Ik zal er een paar kort van vermelden. Ik weet niet of velen onder ons al ooit hebben geconstateerd dat de zon in de lente ‘langs alle kanten geweldig’ het verse groen uit de grond, het water en de bomen opzuigt.Ga naar voetnoot1 Nochtans, in dat geweld van een zintuigelijke perceptie, vaak tot op de rand of tot over de rand van schrokkerige sensaties, daar heb je Timmermans al. Daar is hij al bezig met de afstempeling van zijn impulsieve, haast hyperkinetische, kwikzilveren, beroesde en bedwelmende omgang met Moeder Aarde. Pallieter wordt het meest feestelijke personage uit onze literatuur. De zotte wellust van de mei en van het zalig-goede leven zonder meer tintelt in dat boek ‘lak'n hiet maagdeke’ en aan de onuitputtelijke weligheid van Moeder Aarde met haar ‘duizend borsten’ smult hij onverzadigbaar gulzig, overigens zonder dat hij moet werken voor de kost. Niemand heeft de saus van het leven zo wellustig ‘afgelakt’ als hij. Zo gaat het er al aan toe in die eerste lentedag van mei. De volle maan breekt ‘lijk een blozende appel’ uit de wolken. Dat is ook al een echte Timmermans-metafoor. Verder in de tekst zal staan: ‘een wolk als een bloemkool’. Een wolk als een bloemkool... als ik het niet wist, ik zou er niet opkomen. Pallieter schiet ‘in een luiden lach’ (niet minder!) en rolt ‘spertelend in het gers’, hij zingt dat het klinkt ‘tot over de | |
[pagina 303]
| |
Nethe’. Hij rilt van genot (of van ontroering) bij het lied van de nachtegaal en als hij aan het licht in de morgen denkt, gaan de krachttermen hun gang in die zo typische metaforiek met hyperbolen, pleonasmen, tautologieën, alliteraties, rijmklanken, uitroeptekens en al dat retorische geweld dat Timmermans kennelijk zo spontaan onder woorden kan brengen. Wat de zon morgen zal uitrichten wordt maar liefst vier keer woordenrijk in de verf gezet, in die cumulatieve, aandikkende syntaxis van de wellustige overdaad die Timmermans zo op het lijf gegoten is: 1. de zon zal de bomen en planten van geweld (hoe anders?) doen spreken en klappen (‘spreken’ of ‘klappen’ alleen is niet genoeg, het moet zijn: ‘spreken en klappen’); 2. ze zal de bloemen doen breken van reuken; 3. ze zal de bossen doen denderen van 't danig vogelegefluit; 4. ze zal Pallieter een voet doen groeien. Op zijn Vlaams gezegd: ahwel, merci! Pallieter wordt in zijn bed niet aangestoken door blijdschap, niet door een grote blijdschap, maar door een ‘veel te grote blijdschap’. Voor minder gooit hij niet alle lakens van zijn bed. Oh ja, en hij slaapt in ‘met een lach op zijn mond’. Dat kan best zijn, hij kan zoveel andere, veel onwaarschijnlijker dingen zoals een doedelzak bespelen en zich tegelijk daarbij al zingend begeleiden, of in het topje van een populier al zingend gaan zitten schommelen. Willem Kloos beschouwde destijds de onwerkelijke Pallietergeschiedenis als een idylle, en Hugo Claus zei meer dan een halve eeuw later dat hij met Roland Verhavert ‘een sprookje’ ging verfilmen.Ga naar voetnoot2 Inderdaad, de gedroomde wensvervuller Pallieter is onbestaanbaar onwerkelijk, maar omdat hij onwerkelijk voorkomt, is hij niet on-echt, zoals sprookjes over schone slaapsters die na honderd jaar tot leven wakker gezoend kunnen worden, niet on-echt zijn. Wij leven voorwaar niet in een Land van Belofte, zoals Pallieter, maar er met een lach op de mond van dromen, dat mag toch even? Het moge u ook al opgevallen zijn dat in de eerste bladzijde van Pallieter twee keer ‘stil’ staat. Ook dat hoort bij het Pallieter-imago en a fortiori bij de signatuur van Felix Timmermans, al vergeten wij dat te vaak of te geredelijk; die behoefte aan verstilling van al dat dionysische geweld van de zinnen, de lichamen, de planten, de dieren en de elementen is even wezenlijk verweven met de Timmermans-tekst als het complementaire epicuristische en dionysische pendant ervan. Pallieter verstilt bij momenten, bij voorkeur 's avonds of 's nachts in de eenzaamheid van de natuur, en dan bidt hij of zingt hij al biddend. In deze roman staat toch ook: ‘En hij werd stil zoals een mens na diep gebed’. Dat is toch ook Pallieter, dat is toch ook Adriaan Brouwer en Pieter Breughel bij momenten, en dat zal uitlopen in de vaak geciteerde verzen uit Adagio: | |
[pagina 304]
| |
De kern van alle dingen
is stil en eindeloos.
Het ware ongepast kortzichtig dat niet van meet af aan mee te lezen in Pallieter. Voor die momenten van stilte hebben wij voorwaar niet tot Adagio moeten wachten. Wat een verschil met De Vlaschaard uit 1907, gesitueerd in een ander agrarisch milieu en met een grondig verschillende thematiek, niet die van de mythisch uitvergrote dagenmelker, maar van de trotse, eigenmachtige vader, een stoere boom die niet wil wijken voor een jonge krachtige tak, zijn zoon Louis! Lezen we bij wijze van contrast even de ouverture tot De Vlaschaard: | |
Stijn Streuvels, De Vlaschaard (1907)
‘De zaaidhede
| |
[pagina 305]
| |
Boer Vermeulen zegt niet ‘'t spel is nor de knoppe!...’, maar hij mort iets dergelijks ‘ingrimmig’. En het grote verschil is, dat het maar blijft mislopen in De Vlaschaard. In geen enkele andere roman van Streuvels is de ouverture van de eerste drie-vier alinea's zo geladen met voorspellende kracht als hier. Op de kalender is het al voorjaar, zoals in Pallieter, maar hier trekt de hemel vol nattigheid en narigheid niet open. De wind gispt en ‘begeselt’ het vlakke land, onmeedogend overgeleverd aan ‘de wrede elementen’. Zo naargeestig kan Pallieter na de tunnelervaring van de Schemeringen van de dood uit 1911 niet meer beginnen. Bovendien draaien en wentelwieken de kraaien ‘als doodzonden zo zwart’ voor het venster van Boer Vermeulen. Bij Pallieter geen sprake van zwarte doodzonden, hier wel: die alinea is een schitterende synthetische aankondiging van Vermeulens doodzonde ten opzichte van zijn zoon, dat wil zeggen: ten opzichte van de Natuur en het Leven, de rechte stand der Dingen, waartegen hij met zijn zielige trots gaat zondigen. De zon doet Pallieter ‘een voet groter worden’; onder de zomerzon in het slothoofdstuk De slijting zal Vermeulen zich uitzinnig vergrijpen aan het leven van zijn zoon en in de laatste bladzijden verschrompelen tot een wrak. Hij zal het ‘meesterschap’ over de vlasakkers overlaten aan de oude knecht, Poortere, terwijl Pallieter met Marieke en de drieling in een witte huifkar het door de industrialisatie bedreigde Netheland verlaat, richting Zuiden, ‘de wijde, schone wereld in, lijk de vogels en de wind’. De euforische geluksdroom van een mythische wensvervuller staat in de ene ouverture, en in het hele boek overigens, tegenover het drama van een verblinde koppigaard in de andere. Een stukje hedonistische Mozart tegenover een stukje gekwelde Beethoven. Ja, Pallieter in de bedreigde Lierse biotoop als groene jongen avant la lettre, een ecologisch zuivere Pallieter. Ik zie hem niet voorzitter worden van een ecologische vereniging ter vrijwaring van het gezonde groen in Het Salon, zoals Timmermans en zijn alternatief gezinde vrienden de Nethebeemden noemden. Ik zie hem niet opstappen met een spandoek ‘Stop de vervuiling van de Lierse luchten’ of ‘Het Salon is nor de knoppe!’. Maar hij protesteert en betoogt op zijn manier: in volle vrijheid muist hij er bij tijds van onder in een witte huifkar, zoals zijn meest natuurlijke bondgenoten doen, de vogels en de wind. Zo alternatief en transgressief is hij. Een onwerkelijke geluksvogel, een onbestaanbaar symbolische en mythische kerel, een projectie van een paradijselijk aangezwengeld geluksverlangen, dat wel, maar niet on-denkbaar en niet on-echt. Ook stilistisch liggen beide ouvertures dicht bij elkaar. Hun beider schrijftaal is sterk Vlaams gekleurd, sappiger en gedurfder bij Timmermans, meer gezocht, ook letterlijk meer opgezocht in dialectwoordenboeken en meer doorwrocht bij Streuvels, die in 1907 met De Vlaschaard nog dichter aanleunt bij de ‘écriture artiste’ van bij voorbeeld Van de | |
[pagina 306]
| |
Woestijne of Van Deyssel rond de eeuwwisseling. Timmerman' taal en stijl zien er in de jaren 1910 al heel wat ingetoomder uit dan die van Lodewijk van Deyssel, bij voorbeeld in een lentelijk natuurtafereel nabij hun woonst in Hilversum, waar de schrijver de adjectieven over de pagina spuit met een onbedaarlijke sproeier.Ga naar voetnoot3 Daar is pas een ‘lieve landschapbekijker’ aan het werk met een pen als een penseel, dan nog met precieuze syntactische verwikkelingen waar Timmermans niet meer mee hoeft te pronken. Toen Pallieter verscheen, evolueerden de Nederlandse letteren naar een neo-romantische schrijfstijl, waar de natuurbelevng atmosferisch en etherisch wordt verdroomd, zoals in Angiolino en de lente van Arthur van Schendel, of zoals in de ouverture in de lente van Hans van Malmedy van Filip de Pillecyn, waar een man in de vallei van de Marche door paaslelies zacht-poëtisch wandelt in een subtiel gedempt akkoord van de zinnen en de omgevingGa naar voetnoot4; of zoals in de aanhef van De soldaat Johan van De Pillecyn, nog maar eens een lentetafereel met de soldaat die van de slag bij Nancy terugkeert in de ‘zachte vallei waar de Durme doorheenloopt’Ga naar voetnoot5; of ook in de openingsscène van het verhaal Monsieur Hawarden die ‘behoedzaam en bevreemd rondziend’ door de lente stapt in de vallei bij LigneuvilleGa naar voetnoot6 - telkens die verinwendigde natuurbeleving die niets meer gemeen heeft met Pallieters geweld. Pallieter, in de ouverture zowel als in andere lente-evocaties in de hoofdstukken Doedelzakken of De klokken van Rome, gedraagt zich veel captatiever dan die etherische figuren van Van Schendel of De Pillecyn in hun lente. Timmermans verijlt het natuurtafereel niet, maar propt het vol, overvol zelfs, met zintuigelijke genietingen. Ik zie noch Angiolino noch Hans van Malmedy ‘van veel te grote blijdschap’ hun benen zó ‘naar omhoog’ slaan, dat de lakens van hun bed vliegen. En boer Vermeulen in zijn bed, nee toch! Het is nu voor ons toch onvoorstelbaar geworden dat het boek Pallieter rond 1920 het voorwerp kon worden van zo'n herrie en zo'n hetze, omdat het in ethisch opzicht zo schandelijk en in bepaalde taferelen en uitspraken zo godslasterlijk overkwam. In Nederland werd zelfs gezegd: ‘De papenhaat loert u toe uit elk hoofdstuk’,Ga naar voetnoot7 en die scène met | |
[pagina 307]
| |
Marieke die naakt wegvlucht uit dat water, dat kon toch niet. Geleerde theologen boden aan het boek te zuiveren, wat met Timmermans' toestemming ook gebeurde. Er kwam na vroegere wijzigingen in 1930 een Pallietertekst op de markt met wat minder ‘roze vrouwelijvekes’, met wat meer textiel en hier en daar een heiligschennende uitspraak minder, kortom, zo werd toen gniffelend opgemerkt, een Pallieter ‘voor kinderen en katholieken’. De schande werd zelfs in Rome aangekaart en op last van het Heilige Officie ontraadden de Nederlandse bisschoppen de lectuur van dat boek ten strengste, wat het Belgische episcopaat net niet deed, met het gevolg dat katholieken het boek niet mochten lezen in Roosendaal, maar in Essen wel. Pas in 1966 konden wij opnieuw de oorspronkelijk gepubliceerde versie lezen. In het hoofdstuk Maneschijn gaat Pallieter met Marieke tijdens hun verlovingstijd even wandelen in de beemd tussen de hooioppers. Pallieter zegt: ‘Kom, lot ons wa neerzitte’, en dan staat er: ‘zij lei heur hoofdje in de molligheid van zijn brede schouders, en zo zaten ze daar bijeengekropen lijk twee jonge konijntjes’. Lijk twee jonge konijntjes... Als ik die passage nu met studenten bespreek, zeggen ze me: ‘Is 't maar dat?!’. Dan probeer ik iets als: ‘Ja, maar, er staat niet wat er staat’. Maar dat pakt niet meer. En dan dat onwaarschijnlijke eten en drinken in Pallieter! Hij zegt heiligschennend over de heilige hostie ‘Ik gon mane God oepete’, maar afgezien daarvan wordt er toch nogal wat geschrokt en geschranst in Pallieter (gevrijd evenwel heel wat minder), de meters worst zijn op het verlovingsfeest en op de bruiloft niet te tellen, en wie op De feest het minste eet, riskeert een ferme aangepaste straf. En wij nu, die aan de porties van ‘la nouvelle cuisine’ gewend zijn... Lierenaars hebben een ongelooflijk actief spijsverteringsstelsel. Op het verlovingsfeest doen de disgenoten uren lang niets anders dan ‘opladen en bijscheppen’, totdat ‘het zweet op hun voorhoofd staat en in hun telloor lekt’. Met die onbedaarlijke honger en dorst wordt dan geredelijk, al te geredelijk ons imago van Vlaming verbonden, door onzelf in het thuisland en zeker over de grens. Dat schransen van Pallieter, dat wordt als een wezenstrek van onze identiteit aanzien, en Timmermans heeft dat imago toch voor een aanzienlijk deel in het buitenland mede bepaald. Is hij niet onze over de hele wereld meest vertaalde en verspreide Vlaamse auteur? Een van mijn afwijkingen bestaat erin, dat ik niet kan laten om in een universiteitsbibliotheek in het buitenland even na te gaan wat ze daar, in vertaling dan, van ons literair patrimonium bezitten. Ik heb nog in geen enkele universiteitsbibliotheek Timmermans niet aangetroffen. Je vindt hem tot in Tokyo, en nog wel in het Japans. Indien wij wat verstand hebben van lezen, evenals van de internationale promotie van onze literatuur in een deskundig begeleide context, zie ik niet in waarom we daarmee verveeld zouden zitten. Kijk, zo'n Pallieter in het | |
[pagina 308]
| |
Japans moet je van rechts naar links op de pagina lezen. Pallieter van rechts naar links lezen, dat moet pas leuk zijn! Niet weinig jonge Vlaamse intellectuelen die het moeilijk hebben met begrippen als volk, natie, natiestaat, ethnische of culturele identeit voelen in dat verband tegenwoordig evenwel zo iets als plaatsvervangende schaamte. En dat onbehagen met het door Timmermans geknede imago dateert niet van gisteren. Augst Vermeylen had zo z'n nogal wrevelige bedenkingen bij de manier waarop Timmermans de Vlaming tekende zoals Jordaens: ‘een man van vlees, vooral tuk op uitbundig en wel eens grof genot; op zijn minst een eenzijdige opvatting!’.Ga naar voetnoot8 Timmermans heeft jammer genoeg het beeld van Vlaanderen in het buitenland versterkt: ‘dat eeuwig “koleurige”, aldoor brassende en slampampende Vlaanderen, plezante prentjes-almanak, dat kermis-Vlaanderen voor de literaire uitvoer, dat theater-Vlaanderen vol bestendig pittoreske Vlamingen’.Ga naar voetnoot9 En Vermeylen die zo om ‘more brains’ vroeg? Kan Timmermans ons die bieden, met zijn Pallieter-figuur bij voorbeeld? Ja, de Vlaming zoals bij Jordaens, zoals op ‘De koning drinkt’. En al dat vlees bij Rubens. Dat zijn wij. Geen wonder dat in de Franse versie van Het boek alfa van Ivo Michiels, bij Gallimard dan nog, de gewijde bijbelse frase ‘vlees van mijn vlees’ vertaald werd als ‘viande de ma viande’. Dat komt ervan! Louis Paul Boon maakt zich zoveel jaar na Vermeylen in Mijn kleine oorlog sarcastisch vrolijk over die boeken van ‘Ernest Timmermans’: ‘dat zijn boeken die de mensen in slaap wiegen maar het is juist hen wakker maken wat men in een boek moet doen...’.Ga naar voetnoot10 Heeft Felix Timmermans ons soms ook geen ethische vragen toegespeeld? Maar ons met geweld een geweten schoppen, nee, dat heeft hij wel nooit gedaan. Wij zijn een kruising van Ruusbroec en Brueghel, van Jan van Eyck en Reinaert, van Gezelle en Pallieter. Verschieten wij er dan van, dat Hugo Claus in het gedicht Antropologisch uit zijn Suite Flamande ons met het taai cliché bestempelt als: Dit volk dat naar men beweert
zich tussen twee polen beweegt;
het vette en het vrome,Ga naar voetnoot11
...de Breughelboerenkermis dus en de mystieke trek in ons. In het gedicht Lange Wapper uit dezelfde cyclus schrijft hij: | |
[pagina 309]
| |
wij hebben ons donker bier naar Rodenbach genoemd,
de reine jongeling die riep: Nicht raisonieren.Ga naar voetnoot12
Onze wonderknaap uit Roeselare staat daar op zijn sokkel met de blauwvoet op zijn hand en roept: ‘Nicht raisonieren’. En dat terwijl Vermeylen om ‘more brains’ vroeg... Bezoek onze ‘Breugel- en Tirolerfeesten’, zo dicht Claus schamper, eet onze Guido Gezelle-taarten!Ga naar voetnoot13 In zijn eigen TV-bewerking van Suite Flamande mixt Hugo Claus Breughels Boerenbruiloft met vrij onbeschaafd volksgezang in hoempahoempa-stijl. Ja, dat zijn wij kennelijk. En Felix Timmermans is daarvoor grotendeels verantwoordelijk. Te midden van de identiteitscrisis die zich van Vlaamse intellectuelen meester maakt, wordt het moeilijk zich nog te identificeren met dat geclicheerde imago. Voor sommigen moet Timmermans fungeren als een rode lap, misschien als een schaamlap. Maar veel zij hun vergeven: ze kennen Timmermans allicht alleen van horen zeggen, ze hebben hem niet gelezen, of alvast onbehoorlijk onvolledig en slordig. Ik las onlangs naar aanleiding van de herdenking van Timmermans' overlijden dat onze ‘meest gelezen en vertaalde Vlaamse schrijver een nieuwe lezing waard is’, en dat Pallieter daarbij ‘maar even uit de weg (moet) gaan staan’.Ga naar voetnoot14 Een tweede en een derde en een zoveelste lezing van Timmermans zijn zeker gewenst, maar waarom moet Pallieter daarvoor even opzij? Moeten we zijn imago uit plaatsvervangende schaamte wegmoffelen? Ik heb geen bezwaar tegen ‘veel te grote blijdschappen’. Er zijn er zo weinig in dit leven. Moge onze herdenking u uitnodigen tot een tweede lezing van onze meest gelezen Vlaming. Dan is deze middag een passende ouverture geweest, ook tot het proeven van Lierse vlaaikes. Ik hoop dat ook u daar geen bezwaar tegen hebt. | |
[pagina 312]
| |
ORIENTALISTE, KLEIN DALENSTRAAT 42, B-3020 HERENT |
|