Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde (nieuwe reeks). Jaargang 1982
(1982)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Academie voor Nederlandse taal- en letterkunde– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 3]
| |
Potgieters verblijf te Antwerpen in 1830
| |
[pagina 4]
| |
dentie van Jan Frans Willems, maar ze bleven - om diverse redenen - tot op heden onuitgegeven. Het 150-jarig bestaan van België leek ons echter de geschikte gelegenheid tot de openbaarmaking. De tekst zelf werd blijkbaar, lange tijd na zijn redaktie in 1830 door Potgieter wel herlezen en door hem in 1870 als geheugensteuntje gebruikt bij het redigeren van zijn onafgewerkt gebleven Leven van BakhuizenGa naar voetnoot(3), een kurieuze en uitermate kunstzinnig gekonstrueerde biografie, waarin hij het ook een paar keren in omslachtig aandoende beschouwingen over Antwerpen heeftGa naar voetnoot(4). Antwerpen, twee eeuwen lang onwillens tot werkeloosheid gedoemd, rees veerkrachtig ter mededinging op, en had meer kansen dan hem lief was te zullen slagen. Immers de Schelde was naauwelijks weder geopend geworden, of Groot-Brittanje bewees de voorregten door de natuur dien weergaloozen waterweg toegekend, te waardeeren. Uit de paleizen van de Meir, uit de poortdeuren der Lange Nieuwstraat zag men vreemdelingen naar die aloude beurs opgaan, welker gewelven aan de meeste tempelen van Mercurius in ons werelddeel ten voorbeeld hadden gestrekt. Het waren Engelschen, die ondanks het Continentaal Stelsel op alle oceanen hunne vlag hadden doen wapperen; wier handelsbetrekkingen door het sluiten des Vasten Lands wel waren belemmerd, maar niet werden afgebroken; die de draden hadden vastgehouden den vingers onzer kooplieden ontrukt. Heel Midden-Europa bood geen geschikter plaats aan voor hun weefgetouw dan deze - ook stond het er en het snorde. En nu niets natuurlijker, dan dat Britten, die aanvoerden wat Oost en West hun in ruil voor wat zij uitzonden in den schoot stortte, - wel niet zoo kwistig meer als in onzen gouden tijd, maar toch nog niet zoo karig als over-aanbod de kolonien in dezen ijzeren maken zou, - niets natuurlijker dan dat zij Duitschers uitlokten, welke hunne millioenen stamgenooten verzorgden van allerlei weelde, slechts morrend zoo lang ontbeerd. Als er nog een blijk faalde, dat weer langs de zoomen van den vrijgeworden stroom de bloemen wiessen, die den geurigsten honig beloofden, de hommels leverden het fluks. Of voegden zich, bij de talrijke stichters van nieuwe huizen uit de beide genoemde volken, niet ijlings de overgeblevenen der vroede zwervelingen, welke Napoleon, à la guerre comme à la guerre, al smokkelend hadden bestookt? die hunne kantoren uit ons vaderland eerst naar de haven der Oost-Friezen | |
[pagina 5]
| |
hadden verplaatst, en, eindelijk te Gothenburg gevestigd, er het oud-Hollandsch stedeken herschiepen; al kleefde er ook zoo weinig zegen aan dus gewonnen goed, dat schier geen hunner de vorstelijke woning, welke hij er bouwde, zijnen kinderen nalaten mogt! Het wordt tijd in aanslag te brengen, wat de signoors zelven bijdroegen. Scherts strookt kwalijk met mijne stof; ook zou ik tot haar de toevlugt niet nemen, zoo de toestand, ernstig opgevat, zonder bitterheid te schetsen viel; maar Antwerpen's beurs deed er zich in dien tijd op te goed, dat zij hare landstaal verloochende. Als gij onder die ruime, maar lage bogen hadt omgewandeld, als ge op dat vierkante, onoverdekte plein hadt stil gestaan, ge zoudt kippenvel hebben gekregen van het geledebraakte Fransch er om u heen gemarteld; ge hadt er, buiten het Engelsche den tanden uitgestooten, en het Duitsche den gorgel ontworsteld, een derde gehoord in de achterholte van den mond gevormd; dat even min als een der beide anderen vlug van de lippen vloog; dat het minst der drie in geest naar het echte zweemde. Het was het Vlaamsche-Fransch; het was de tongval die het bewijs leverde, hoe weinig het volk, de zoetste heugenis zijner moeder prijsgevend, aan het handhaven zijner zelfstandigheid dacht. Intusschen, het lakenswaardige der wijze op welke de burgerij deel nam aan de beweging, waartoe de vreemde den stoot had gegeven, verleent geen regt, het lofwaardige van het feit voorbij te zien, dat de uitheemsche belangstelling der inheemsche ten prikkel strekte België, minder vervuld van het besef zijns verledens, dan wij dit van het onze bleken, België begreep het heden beter dan Holland het deed. Zo heeft hij het bv. bepaald uitvoerig en helaas ook nogal wazig in de derde persoon over zichzelf op p. 178-192. Iets preciezer en helderder komt Jan Frans Willems er tweemaal in voor: de eerste keer bij het vermelden van de introduktiebrieven die Willems hem ter aanbeveling bij zijn vrienden Bilderdijk en Jeronimo de Vries bij het uiteindelijk verlaten van Antwerpen terug naar Amsterdam meegaf (p. 22-23). Een tweede maal zeer uitvoerig n.a.v. ‘de Belgische omwenteling, naar des schrijvers heugenissen van zijn verblijf te Antwerpen en zijn verkeer met J.F. Willems’ op p. 157-162Ga naar voetnoot(5). Immers deze, - van wien ik hier ook gaarne eene wijle weder in den derden persoon gewage, - zou, in dat tijdvak naauwelijks de gulden twintig ingetreden, of minder ontvankelijk moeten zijn geweest voor | |
[pagina 6]
| |
versche indrukken der beweging om hem heen, of minder getrouw aan de heiligste begrippen hem van kindsbeen ingeprent, als de jeugd om het zeerste blijkt, zoo hij, zich te Antwerpen ontwikkelend, onder de telkens heviger opvlammende twisten tusschen de verdeelde vereenden of volbloed Hollander was gebleven, of bijna Belg was geworden. Eene zamensmelting, eene herschepping van beiden in Nederlanders, het ideaal van zijnen lieven vriend Willems, hoe spoedig bleek het hem een droombeeld te zijn! Of konden zij het eens worden over de vervolging van De Potter en Tielemans, over de befaamde boodschap van den 11den December 1829? Helaas! neen, - het waren maatregelen die de Vlaming bewonderde, die de Overijsselaar betreurde: als hadden zij met elkander van rollen, die ge hen zoudt hebben toegedacht, geruild! De genegenheid, waarmede de man in de volle kracht des levens den jongeling vereerde, mogt er niet onder lijden; hunne gesprekken bewezen maar te zeer, dat de vijftien jaren, welke hen scheidden, die der reactie waren geweest, den gevestigde nog beheerschende, voor den aankomende vast voorbijgegaan. Aardig kwam die verscheidenheid van zienswijze soms in het gezellig verkeer aan het licht. Willems was muzijkaal, zoo door aanleg als door oefening. /.../ hij kweelde de Oude Vlaemsche, door hem uit velerlei bibliotheken verzameld; op den oostelijken nabuur, die ze beter had weten te bewaren dan onze voorvaderen, weder veroverd; of opgevangen uit den mond des volks. Hij droeg die voor naar melodiën, welke den tijd hadden getrotseerd; of, bij gebreke van deze, naar wijzen er door hem zelven voor gezet. Het ‘Minnelied’ van Hertog Jan de Iste van Braband hield beurt met het ‘Wilhelmus van Nassouwen’; - of ‘Het daghet in het Oosten, het lichtet overal’ met: ‘Al wat mi beswaren magh, Dat sett ik achter den ruggen.’ Wat was er in het laatste dat zijne hupsche, gulle, brave gade zoo pijnlijk aandeed? Vreesde zij, door de fijne voelhorens van haar vrouwelijk gemoed gewaarschuwd, dat hij zich, ondanks de vrolijke instemming, waarmee hij het uitbragt, toch bezorgd maakte over het lot zijns gezins, in verband met 's Lands staatkundigen toestand? ‘Och, Willems! een playsanter voys,’ hoor ik haar nog roepen van de tafel, waarop zij om der hollandsche gasten wil thee schonk; ‘een plaisanter voys!’ - als ware deze voor haar eene profecy der bemoediging, welke zij in Eecloo zouden behoeven! En goelijk als hij was, gaf hij der bede fluks gehoor: ‘Venez, venez, dans mon parterre - ‘Contre le chagrin de la vie, - Je conserve dans ma volière,’ wisselden elkander af. Was het gezelschap inderdaad vrolijk, dan hief hij zijn eigen geestig: ‘Le bon Papa Adam s'ennuye, Dans la | |
[pagina 7]
| |
céleste compagnie, Des Anges et des Chérubins,’ aan; of ik mogt kiezen: ‘uit een meêgebragt mopsje,’ zeide hij. Er stak wel eens met het hollandsche liedeboekje van Désaugiers, er school, vaak genoeg, ook een Béranger in den rokszak. En hij had er vrede meê, mits ik maar weinig uit den leste koos; mits ik uit dezen des noods slechts een gezellig lied aanbeval: ‘mais point de politique, je vous en prie.’ Echter hield het jongst verschenen gedeelte, echter hielden wat toen Chansons Nouvelles heetten, - de versjes welke na 1824 werden gedicht, - juist de treffendste in voor den tijd welken wij beleefden, beweerde ik. Il me voyait venir: ik mogt aanhouden zoolang de beleefdheid het gedoogde, de onvergelijkelijke Souvenirs du Peuple wilde hij niet zingen! Waarom niet? /.../ Uit voorgevoel misschien dat de verzoening van het opkomend geslacht met het even groote als geduchte genie, 't geen oude en nieuwe wereldbeschouwing in blakenden strijd aantrof, en er echter naar streefde wat beide voortreffelijks hadden te vereenigen, doch ten leste onder de even vermetele als vruchtelooze poging bezweek; dat die verzoening de gansche maatschappij aan nieuwe worsteling, aan nieuwe omkeeringen prijs zou geven? /.../ Wat gold het voortaan te zijn Nederlander of wereldburger? Iets van dien aard moet voor zijnen geest zijn omgegaan. Heel de verscheidenheid onzer wijze van zien kwam door de Julijdagen van 1830 aan het licht: welk eene bange vreeze greep er zijn gemoed bij aan! hoe vervulden ze mij met grootsche verwachting! Als ik schilderen kon, ik zou een zomerschen avond op het doek brengen, met hem in den toenmaligen tuin der Société de Harmonie d'Anvers, onder hartstogtelijk gesprek gesleten; maar zoo ik ooit te bewijzen had dat me daartoe alle aanleg faalt, de wensch zou het voldingen om met verwen uit te drukken, wat geen palet te verkondigen gegeven is. Óns kouten naar aanleiding van de fransche dagbladen, door hem buiten meêgebragt; - mijn dweepen met de vooruitzigten der menschheid door den vrijheidskamp ontsloten; - zijn hoofdschudden over de navolging van den ommekeer buitenslands waarmede wij binnenslands werden bedreigd; - de verschillende indrukken door Chateaubriand's beroemde redevoering op ons beiden gemaakt: door hem geprezen en beaamd, door mij weersproken, schoon bewonderd; - ons vriendelijk twisten over legitimiteit, vriendelijk ondanks beider vuur, want hij dronk maar Leuvensch, en ik dronk nooit bier; geen penseel ter wereld dat het zou kunnen vertolken. En toch ben ik op weg mijzelven onregt aan te doen, door mijn verlangen die plek nog eens weer te kunnen zien, als iets volslagen belagchelijks voor te stellen; er mogt aan dat thans geheel herschapen | |
[pagina 8]
| |
tooneel iets belangrijkers verknocht heeten dan ons levendig samenzijn; slechts is het louter mijne schuld, dat dit zoo lang in de schaduw bleef. Het was noch de statige eik die zich over ons tafeltje welfde, noch de gaard van wilde rozen die achter ons bloeide; het was niet de tegenstelling van het frissche gebladerte des eersten, bij nijgenden dag naauwelijks door een koeltje bewogen, met het bleeke gebloemte der laatsten, 't geen die zucht om ons heen stuiven deed, welke mij uitlokten eene veraanschouwelijking te wenschen: het was het toen slechts in het voorbijgaan opgemerkte, het was het sedert onvergetelijk gewordene dat, ter slinke van ons, - aan de overzijde des grooten wegs die zich kronkelde om den heuvel, waarop wij ons in de toekomst verdiepten - op zijn buitentje, onder de warande, de man zat, die de beweging aan welke ik niet geloofde en die toch kwam, die het gevaar dat Willems duchtte, en 't geen grooter werd dan zijn angst het hem voorstelde, bedwingen en stuiten zou. Vreedzaam zich verlustigende in het schouwspel der nog van luister schitterende kimmen, staarde de grijsaard den ondergang der zonne aan; of deze hem louter weemoedig stemde, als het avonduur alle ouden van dagen doet? of deze hem eene vergelijking voorspiegelde waarbij het trage bloed vlugger vloeide, ‘glorierijkst in 't verscheidingsuur?’ wie die het beslissen durft? het was Chassé! - Vooral Willems' huiselijk leven, de gezelschapsavonden, de muzikale voorkeuren en politieke ‘afkeuren’ - d.i. de uiteenlopende zienswijzen tussen de vijftien jaar oudere, trouw aan vorst en gezag vasthoudende ‘reaktionaire’ Willems en het ‘Overijsels patriottenkind’ Potgieter, met zijn begrip voor aspiraties als volksvrijheid en demokratie, komen hier naar voren. Ook treft de toonaard, de emotionele taal en de bewust als kunstproza bedoelde stijl, die de oudere lettré Potgieter bij voorkeur gebruikte. De ellenlange zinnen die de gedachten in bijzinnen beurtelings geven en terugnemen, openbaren en nuanceren, en die sierlijk en indirekt geformuleerd over de bladzijden heen golven, maken het de zakelijke, op soberheid gestelde en aan understatement gewende 20ste-eeuwer buitengewoon moeilijk. Men gewaagt van onleesbaarheid en ongenietbaarheid: het is echter eerder een onvatbaarheid van de draagkracht van de bedoeling, en de fakticiteit van Potgieters mededelingen. En dit is jammer, waar we bij de bepaling van zijn houding, van zijn sympathieën en antipathieën in 1830 wel enkele problemen hebben! Onze tekst nu werd in zijn geheel door Potgieter niet gepubliceerd, en evenmin tot dusverre door zijn biografen. Daar zijn verschillende redenen voor, waarbij we best even stilstaan. | |
[pagina 9]
| |
Allereerst bleek het dokument - als dagboekfragment eerder een klad gebleven - moeilijk te lezen, zodat pogingen tot ontcijfering - ook de onze, zoals reeds aangegeven - niet helemaal zijn geslaagd. Dit geldt vooral voor een tiental woorden, afkortingen of passussen. Het handschrift van Potgieter, overigens zeer regelmatig en beheerst, is nl. buitengewoon onduidelijk. Hierover hebben zijn vroegere biografen reeds welsprekende jammerklachten geuit. De laatste in de rij is bv. onze Australische kollega Jac. SmitGa naar voetnoot(6), die het in zijn monumentale editie van de briefwisseling Potgieter-Huet uit 1972 heeft over Verwey ‘die bepaalde brieven niet las, omdat ze uiterst moeilijk leesbaar zijn, en elke brief uren koncentratie vergt. En dan blijven er dikwijls nog plaatsen over waarvoor pas na maanden- of jarenlang wikken en wegen een lezing te geven is’. (p. 6). Daarop geeft Smit zelf een anderhalve pagina lange uiteenzetting over de graad van (on-)leesbaarheid van Potgieters schrift: op de details hoeft hier niet te worden ingegaan. Wel dient gezegd dat het ons net zo is vergaan en we uiteindelijk naar beste vermogen een oplossing hebben voorgesteld. Vooral met de hoofdletters, de interpunktie en de slotletters van een aantal woorden hadden we moeite bij de transkriptie: uiteindelijk hebben we gemeend de tekst vooral leesbaar te moeten houden, en werd dus een overvloed van haakjes en kursiveringen vermeden, waar er geen betekeniswijziging mee in het spel was. Er werd echter wel rekening gehouden met het normale schriftbeeld van die dagen. Men is geneigd hier Gezelle en ‘Boerke Naas’ te citeren, waar hij schreef: ‘Hier stoppe ik. Dichte een ander nu...’. Blijft alleen te zeggen dat koll. Smit, ter gelegenheid van de Potgieter-herdenking te Zwolle in 1975Ga naar voetnoot(7), de onduidelijk gebleven passages onder ogen werden gebracht en dat ook toen geen zekerheid kon worden bereikt. Een tweede reden ligt voor de hand: het valt te veronderstellen dat Potgieter in de hachelijke momenten, waarin hij het stuk schreef, bewust, intentioneel onduidelijk heeft geschreven. Van de oudere literator is bekend dat hij doorgaans al geen behoefte had zeer duidelijk te maken wat hij zeggen wilde. Vermoedelijk was dit in oktober-november 1830 minder dan ooit het geval. Nota's, dagboekbladen, ontstaan in moeilijke omstandigheden en voor eigen gebruik, hebben daarbij geen enkele reden om ekspliciet bepaalde gemoedstoestanden vast te leggen, personen of feiten te noemen of te beschrijven. Een kort woord volstaat dan. | |
[pagina 10]
| |
Bij het begin van zijn notities was de beroering te Antwerpen al enkele dagen bezig. Potgieter gedraagt zich derhalve buitengewoon omzichtig, werkt met initialen, met afkortingen, met allusies, die ten dele - waar er kwasi-zekerheid was - door ons werden opgelost, maar waarvan andere, naar wij vrezen, niet meer op te lossen zijn omdat de kennis ervan inmiddels verloren is gegaan. In het Leven van Bakhuizen zegt hij zelf dat te Antwerpen in de beslissende dagen vóór en na het bombardement van 27 oktober 1830, van de overgang van de stad van de legaliteit van het Verenigd Koninkrijk naar het avontuur van de nieuwe staat in wording, ook in brieven ‘niemand iets schreef dat niet desnoods mogt worden gedrukt’ (p. 179). In 1870 kon dit bij het neerschrijven van het Leven van Bakhuizen niet langer gelden, maar toen was Potgieter al dermate virtuoos in abstraherende, gedepersonaliseerde stijl en in over-de-feiten-heenglijdende beschouwingen en over de bladzijden doorstromend proza, dat men enige moeite heeft zich de jongeman die het allemaal beleefde nog konkreet voor ogen te brengen. Zoveel blijft wel duidelijk dat de amper 22-jarige zweeft tussen moedeloosheid en angst, nadat hij de een na de ander van zijn familieleden en vrienden per stoomboot of per diligence de vlucht heeft zien nemenGa naar voetnoot(8). Wie stelt zich de mismoedigheid voor van hen, welke in den eerstén van deze, in dien van den 25sten op den 26sten October hunne vrienden aan boord der stoomboot naar Rotterdam meenden te brengen, doch den toegang op het vaartuig hoorden weigeren onder voorwendsel, dat er reeds te veel plaatskaartjes waren afgegeven? - die hunne klagten hadden te smoren bij de gefluisterde mededeeling dat de Prins van Oranje met ‘deze gelegenheid uit België naar Holland terugkeerde, - voor wie die mare klonk als: le commencement de la fin? - Er was alle reden toe; van voor het ledige Paleis op de Place de Meir hadden de grenadiers, er zoo schilderachtig bivouakkeerende, zich naar de Citadel teruggetrokken; de schutterij, het overgaan der stad voorziende, mompelde vast van het afleggen der Oranje-cocarde; de hollandsche ambtenaren pakten hunne koffers! - Al mogt de volgende ochtend zijne afleiding medebrengen in de proclamatie van den Prins, in de velerlei beschouwing waartoe deze uitlokte, er zou climax van jammer zijn in de onzekerheid aan welke zij prijs gaf, in de wanordelijkheden die bewezen hoe vergeefsch zij was geweest: de barricades in den nacht, die den 26sten van den 27sten scheidde, | |
[pagina 11]
| |
opgeworpen. Ergerlijker vertooning hebben zeker de zonen van het Noorden in het Zuiden niet bijgewoond, dan het bijeen brengen dezer verschansingen tegen troepen, welke onverweerende aftrokken; en toch, als het bewegelijke gemoed der jeugd een ommezien vergat wat er krenkends in dien toestel school, hoe komisch werd deze dan! Er was iets lachwekkends, minder nog in het overbodige van den ganschen aanleg, dan in het overdrevene van voorstellingen, die men er zich bij vormde: het domme en het dwaze gingen hand aan hand, tot de dolheid zoo groot werd, dat Antwerpen zich gelukkig mogt prijzen geen Aristophanes te bezitten, om zijne burgerij ten tooneele te voeren. Alle eerbied voor eigendom scheen geweken; onder luid gejuich werd, ter afweering van een gedroomd gevaar, uit een huis in aanbouw elk tilbaar stuk hardsteen, dat bestemd was het te versieren, alvast geplunderd; enkele stemmen mogten het wagen van den eigenaar, van den bevrienden stadgenoot te reppen: ‘le Gouvernement Provisoire zou alles vergoên!’ Hij bleef voorlopig nog, belast met de zorg van achtergebleven have en goed, onzeker over de toekomst te midden van een opstandig wordend proletariaat, en na het bombardement stilaan ook genegeerd door de kleinere burgerij die geleidelijk naar de omwenteling overliep in een stad die toch permanent bedreigd bleef door citadel en vloot. Een weinig benijdenswaardige positie! Grijpen we even vooruit in de tijd, dan blijkt dat hij, geboren te Zwolle in 1808, van zijn 18de tot zijn 22ste, van 1827 tot 1830 te Antwerpen had verbleven, om daarna over Aken en Nijmegen - duchtig aan de tand gevoeld door de Nederlandse inlichtingendienst - naar Amsterdam terug te keren, waar hem aanvankelijk slechts één agentuur van een vreemd handelshuis te beurt viel. Daarom greep hij ook onmiddellijk de kans om naar Zweden te vertrekken, waar hij bij de regeling van een nalatenschap emplooi vond en anderhalf jaar, tot eind 1832 verbleefGa naar voetnoot(9). Daarna keerde hij voorgoed naar Amsterdam terug, waar hij in 1875 zou overlijden na een geslaagde carrière in beurs en handel, die hem gefortuneerd en - wat voor hem belangrijk was - sociaal geslaagd en respektabel maakte. Nog belangrijker dan dit trotse burgerschap was het hem echter zich een groot stilist te weten en als lettré in De Gids tegelijk uit te groeien tot een soort nationaal geweten, een boetgezant die het lome Nederlandse volk en vooral de op zijn renten terende en niet langer tot het nemen van risiko's geneigde burger wilde oproepen, stimuleren tot een nationale opstanding | |
[pagina 12]
| |
uit de lauwheid, waarbij de durvende 17de-eeuwse burgerij als daadkrachtig ideaalbeeld model stond. Zover was hij in 1830 nog lang niet, en bleef hij de in betrekkelijk eenvoud en armoede opgegroeide autodidakt, die als 13-jarige kantoorklerk door zijn moeders zuster vanuit Zwolle naar Amsterdam was gebracht en het verder met enkele lessen in talen moest zien te stellen. Een overtuigd belijder van het geloof in de burgerlijke respektabiliteit en in oppassend zedelijk gedrag lijkt hij reeds toen te zijn geweest en dit is zeker te verklaren uit de moeilijke omstandigheden van zijn prille Zwolse jeugd. K.H. de Raaf poneerde behoedzaam ‘oneer en schande moeten het ouderlijk huis zijn binnengeslopen, neen, er zijn binnengehaald’Ga naar voetnoot(10). Zelf getuigde Potgieter: ‘liefde is niet algenoegzaam wanneer haar gebrek vergezelt’Ga naar voetnoot(11). Toch bleef die jeugd behoedzaamverdoezelend en slechts omcirkelend - als de kat om de hete brij - beschreven bij de oudere biografen Groenewegen en VerweyGa naar voetnoot(12). Eerst De RaafGa naar voetnoot(13) lichtte in 1910 van ‘Potgieter's jongelingsjaren’ de sluier, en men zou moeten wachten op Arn. Teychine Stakenburgs archiefonderzoek over ‘Potgieter's familie’ uit 1942 voor men de omvang van de ramp, die Potgieters jeugd teisterde, kendeGa naar voetnoot(14). Tussen 1816 en 1825 - de zaak sleepte door haar komplikaties over en weer jaren aan - was nl. door het schandelijk failliet van zijn vader het hele deftig-burgerlijke Zwolse koopmansgeslacht Potgieter meegesleept, en gingen zelfs de schoonvader en de schoonbroer Van Ulsen mede ten onder. De kinderen, Potgieters broers, werden voortaan, ook nog op school te Amsterdam ‘niet bij voorkeur door hunne medeleerlingen geacht en gezocht’Ga naar voetnoot(15); zijn moeder overleed - na door haar man te zijn verlaten? - na jarenlange omzwervingen in Noord-BrabantGa naar voetnoot(16); zijn zuster werd noodgedwongen dienstbode; zijn vader overleed op een plantage in de West in 1844... Zelf werd Potgieter als 13-jarige knaap in 1821 door het doortastende optreden van zijn moeders zuster, Wilhelmina van Ulsen, gered. Zij woonde, ongehuwd, als vriendin en geassocieerde in een | |
[pagina 13]
| |
zaak van lederwaren bij Elisabeth van Hengel te Amsterdam. Jaren later echter werd ook haar faillissement, als een verre nasleep van de Zwolse zaak, door de Rechtbank van Koophandel te Amsterdam uitgeroepen. In 1826-1827 dient hierin naar alle waarschijnlijkheid de reden te worden gezocht van het vertrek van Potgieter met zijn ‘tantes’ naar Antwerpen, waar men een vertegenwoordiging van de suikerhandel van W.G. van der Muelen waarnam en Potgieter zelf als klerk en als kontaktman ter beurze fungeerde. Tot zijn kennissenkring aldaar behoorden, naast de dominees Marcus en Mounier van de Nederlands Hervormde Kerk, een aantal beurs- en zakenrelaties, een aantal leden van de societeit van de Harmonie en vooral Jan Frans Willems, die de in 1828 voorzichtig in de literatuur debuterende Potgieter met raad en daad hielp. Vaak waren dat vertalingen uit Byron, Lamartine of HugoGa naar voetnoot(17); soms ook reeds eigen verzen, die hij ter publikatie of beoordeling bij Nederlandse tijdschriften inzond. Ze behandelden stereotiepe maar blijkbaar aan de tijdsmaak beantwoordende onderwerpen als deugd, godsdienst, koophandel en vaderlandGa naar voetnoot(18). Wél opmerkelijk is het gedicht ‘De jonge priester’Ga naar voetnoot(19), waarvan men de indruk krijgt dat hij het over zijn eigen bewuste keuze voor het celibaat heeft: uit gebrek aan financiële middelen of door het verstrekken van steun aan moeder, zus en broers? Bij gebrek aan maatschappelijke vooruitzichten? Voortaan zouden nog wel vrouwen een rol in zijn leven krijgen, maar de door hen opgeroepen gevoelens of verlangens werden in een rijk verbeeldingsleven gesublimeerd: denken we b.v. aan de Nalatenschap van den Landjonker, en vooral aan aanhef en slot van Gedroomd paardrijden. Ook bij sommige Antwerpse verzen aan of over meisjes heeft men eerder de indruk van konventie, van een modeverschijnsel, van een literair thema dan van werkelijk beleefde ontmoetingenGa naar voetnoot(20). Ondertussen stamt de hierin opduikende en doorklinkende melancholische toon zeker niet alleen uit beïnvloeding door romantische dichters. Ook in zijn dagboek duikt hij op, maar dan anders en, door de berichtgevende stijl onderdrukt, hermetischer. Daar zullen de omstandigheden, die toen te Antwerpen heersten, zoals gezegd, het hunne toe bijgedragen hebben. | |
[pagina 14]
| |
Antwerpen in oktober en begin november 1830Het roemloze slotstuk van het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden heeft zich in oktober 1830 te Antwerpen afgespeeld. Van de gebeurtenissen in de Scheldestad, kort voor en na de inneming der stad door de opstandelingen op 26-27 oktober, heeft de ‘Antwerpenaar’ Potgieter een dagboek bijgehouden, dat de periode van 24 oktober tot 8 november bestrijkt. Voor een goed begrip van de door hem vermelde feiten volgt hier een chronologisch overzicht van de belangrijkste politieke en militaire gebeurtenissen na de Brusselse septemberdagen (23-26 sept.)Ga naar voetnoot(*).
De weinig eervolle terugtocht van het regeringsleger onder prins Frederik uit Brussel heeft een schok teweeg gebracht, waarvan de terugslag voor het verder verloop van de Belgische opstand beslissend is geweest. Op 26 sept. wordt te Brussel een Voorlopig Bewind (‘Voorloopige Regering’ of ‘Provisioneel Gouvernement van Belgenland’) gevormd, dat al begin oktober het terrein te Parijs door de reunionistische Waal Alexandre Gendebien laat aftasten. Eenmaal verzekerd van Frankrijks steun in geval van een buitenlandse tussenkomst ten gunste van Willem I, aarzelt het Voorlopig Bewind niet langer de onafhankelijkheid van België op 4 okt. uit te roepen. Dezelfde dag ontheft het de Zuidnederlandse (of Belgische) militairen in het Nederlandse leger van hun krijgseed. Om de | |
[pagina 15]
| |
desertie aantrekkelijker te maken wordt aan de in Belgische dienst overgaande officieren een hogere graad of rang toegezegd. Van zijn kant zoekt koning Willem steun bij de mogendheden, die in 1814-15 het Koninkrijk der Verenigde Nederlanden hebben opgericht. Een verzoek tot gewapende bijstand dd. 3 okt. aan Engeland, Pruisen, Oostenrijk en Rusland gericht, loopt op niets uit. In plaats van de zo begeerde militaire hulp wordt de koning opgezadeld met een door de Franse diplomatie uitgelokte Londense konferentie tot regeling van de Nederlandse kwestie, waartoe ook het ‘anneksionistische’ Frankrijk wordt uitgenodigd. Voor Willem I zal de Londense konferentie, die op 4 nov. haar eerste zitting houdt, een bron van grievende teleurstellingen worden. Al op 20 dec. spreekt de konferentie de ontbinding van het Verenigde Koninkrijk uit.
Inmiddels heeft de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Noord- en Zuidnederlanders samen) zich op 29 sept. met 55 tegen 43 stemmen voor een bestuurlijke scheiding van Noord en Zuid met behoud van de regerende dynastie uitgesproken. 1 Okt. richten de Zuidnederlandse leden van de Staten-Generaal, met aan het hoofd de hertog van Ursel (minister van State) en de ministers De la Coste (Binnenlandse Zaken) en Van Gobbelschroy (Waterstaat, Nijverheid en Koloniën), zich tot de koning met het verzoek de in het Zuiden populaire prins van Oranje als goeverneurgeneraal naar de trouw gebleven zuidelijke provincies te zenden. Bedoeld adres wordt medeondertekend door het Noordbrabantse kamerlid Sasse van Ysselt. Pas op 4 okt. beslist de zich nooit overhaastende koning (op advies van de kabinetsraad) Oranje naar Antwerpen te laten vertrekken om er het bestuur in zijn naam waar te nemen. 5 Okt. is de prins in de ScheldestadGa naar voetnoot(1) met een regeringsraad, bestaande uit de drie voornoemde Zuidnederlandse ministers en zeven Zuidnederlandse staatsraden. Met de prins reizen de pauselijke internuntius Capaccini, die o.a. de klerus in | |
[pagina 16]
| |
het Zuiden moet bewerken, en de Britse gezantschapssekretaris in Den Haag Thomas CartwrightGa naar voetnoot(2), die vanuit Antwerpen aan Buitenlandse Zaken te Londen rapporteert. Nog dezelfde 5de oktober laat de prins zijn eerste proklamatie afkondigen, waarin de ‘Belgen’ zelfbestuur en herstel der nog bestaande grieven worden toegezegd. Wel blijven Noord en Zuid onder één skepter verenigd. 6 Okt. benoemt Oranje op aandringen van zijn regeringsraad een raadgevende kommissie van elf Zuidnederlandse kamerleden, waaronder bekende figuren uit de oppositie als Karel de Brouckere, De Gerlache (beiden tevens lid van de grondwetskommissie van het Voorlopig Bewind!), De Celles, Le Hon en (de latere regent) Surlet de Chokier, die de licht beïnvloedbare prins tot onberaden daden | |
[pagina 17]
| |
zullen verleiden. Niet alle benoemde leden hebben aan het overleg willen deelnemen. Volgens A. Smits zijn vooral Barthélemy, De Celles, Le Hon en De Sécus in de kommissievergaderingen aan het woord geweest. Langs De Brouckere om zoekt de prins toenadering tot het Voorlopig Bewind, dat zijn proklamatie van 5 okt. hooghartig van de hand wijst. Anderzijds wordt Oranjes vredeszending al onmiddellijk doorkruist door 's konings Te Wapen van 5 okt. (aan de Noordnederlanders en tegen de opstand) en de herbenoeming op dezelfde dag van de te Brussel verfoeide minister van Justitie Van Maanen. Heen en weer geslingerd tussen zijn even besluiteloze als stijfhoofdige vader en de voorthollende revolutie in het Zuiden, zit de prins te Antwerpen beslist niet op rozen. Militair is hij trouwens nagenoeg machteloos. Het opperbevel over de troepen berust nog steeds bij prins Frederik. Militair kommandant te Antwerpen is luitenant-generaal Chassé, bevelhebber van het 4de groot militair kommando (Antwerpen, Noord-Brabant en Zeeland), die alleen van de koning bevelen ontvangt.
Na 26 sept. zijn de door een massale desertie van de Belgen, - het merendeel van de Nederlandse krijgsmacht in het Zuiden (hieronder voetn. 9), - totaal ontwrichte regeringstroepen in volle aftocht. De revolutionaire golfslag overspoelt de beide Vlaanderen en Limburg. Brugge, Oostende en Ieper worden op 27, 29 en 30 sept. ontruimd. Begin oktober waait de oproervlag over alle Westvlaamse steden. Aalst, dat binnen de Brusselse invloedssfeer ligt, wordt op 30 sept. door het leger zonder strijd opgegeven. Gent, sinds 7 okt. door opstandelingen beheerst, wordt op 11 okt. door een Belgisch-Parijs legioen onder de Franse burggraaf de PontécoulantGa naar voetnoot(3) overrompeld. Geïsoleerd en zonder levensmiddelen kapituleert de Gentse citadel (met een overwegend Belgisch garnizoen) op 17 okt. Twee dagen later wordt de sterkte door de Hollandse militairen ontruimd. Alleen Dendermonde houdt nog stand, tot 21 okt. Wel wordt een aanval van de Fransen Pontécoulant en Ernest GrégoireGa naar voetnoot(4) op westelijk Zeeuws-Vlaanderen eind oktober-begin november tot staan gebracht en de Belgische Parijzenaars naar Maldegem teruggeslagen. In de laatste | |
[pagina 18]
| |
dagen van oktober is Zuid-Limburg, op Maastricht na, in handen van overwegend Luikse vrijscharen, die nergens op tegenstand stuiten. Meer nog dan de Noordbrabanders sympatiseren de katolieke Noordlimburgers met de opstand. Zonder veel moeite bezet de naar de omwenteling overgelopen Waalse generaal Daine Roermond en Venlo op 9 en 11 nov., waarmee de Belgische zegereeks is afgesloten. Ondertussen worden te Brussel de van her en der samengestroomde vrijwilligersbenden min of meer georganiseerd door de nieuwe Belgische opperbevelhebber Lambert Nypels, een geboren Maastrichtenaar en Nederlands kolonel, die later orangist zal worden. Midden oktober begint het Brusselse patriottenleger zijn opmarsj naar Antwerpen in twee kolonnes, de eerste over Mechelen onder MellinetGa naar voetnoot(5), de tweede vanuit Leuven over Aarschot en Lier onder NiellonGa naar voetnoot(6). Beide Fransen blijken uitstekende vechtgeneraals te zijn! Het ontredderde regeringsleger levert slechts onbeduidende achterhoedegevechten, waarbij de Belgische soldaten steevast met pak en zak weglopen. Lier wordt op 16, Mechelen op 18 en Walem op 21 okt. door de patriotten bezet. Na het opgeven van de laatste verdedigingsstelling vóór Antwerpen (de Rupel-Netelijn) valt een deel van het veldleger op Antwerpen terug. De hoofdmacht zal naar de onrustige en door de patriotten bedreigde provincie Noord-Brabant worden teruggetrokken. Het Nederlandse opperbevel treft geen voorzieningen voor de verdediging van Antwerpen, waar de prins van Oranje onverstoord met de vredespalm blijft wuiven. Voor de binnen de stad achtergelaten troepen kan de citadel zo nodig een veilige wijkplaats bieden. Bovendien ligt de stad onder het geschut van de vloot, die via de Schelde de gemeenschap met het Noorden openhoudt. Zelfs de uit Oost-Vlaanderen afvloeiende troepen van Gent, Aalst en Dendermonde worden niet in de bedreigde Scheldestad ingezet, maar naar Noord-Brabant afgevoerd. Nog op 13 okt. wordt ‘overtollige’ artillerie uit het Antwerpse arsenaal naar Holland verscheept. Tot midden oktober blijft het te Antwerpen vrij rustig. De stadsregering (regentie), de adel en de gegoede koopmansstand zijn in overgrote meerderheid regeringsgezind. De middenstand en vooral het door de ekonomische krisis zwaar getroffen lagere volk koesteren weinig sympatie voor | |
[pagina 19]
| |
‘den (H)ollander’. 7 Okt. schouwen de prinsen de schutterij: Willem wordt toegejuicht, Frederik niet. 8 Okt. overweegt Oranjes raadgevende kommissie de Belgische leden der Staten-Generaal tegen 18 okt. in buitengewone zitting naar Antwerpen te beroepenGa naar voetnoot(7). 10 Okt. dient Sasse van Ysselt zich bij de prins aan om aansluiting van Noord-Brabant bij een door Oranje bestuurd Zuiden te bepleiten. Een voorval, dat de onbekommerde stemming in de Scheldestad tekent, is het optreden op 16 okt. in het hotel van Engeland, waar de hertog van Saksen-Weimar en de leden van de raadgevende kommissie van de prins hun intrek hebben genomen, van een Javaan en een Chinees, die men aan tafel bij het nagerecht in hun taal liet spreken en schrijven en allerlei plichtplegingen maken!Ga naar voetnoot(8)
Te Antwerpen wordt de orde gehandhaafd door het leger onder Chassé en (tot 17 okt.) prins Frederik, bijgestaan door de stedelijke ordestrijdkrachten onder de regeringsgetrouwe burgemeester jhr. Willem Caters. De juiste getalsterkte van de regeringstroepen in en rond Antwerpen is wegens herhaalde troepenverplaatsingen en het weg- en overlopen der Belgische militairen moeilijk te schatten. Volgens door De Roo 234-6 gepubliceerde officiële sterktecijfers hebben Chassé en Saksen-Weimar op de avond van 25 okt. ruim 10.000 man onder hun bevelen, waarvan meer dan 3.000 in de vroege ochtend van 26 okt. de stad hebben verlaten. De gevechtswaarde van de in Antwerpen achtergebleven troepen is door de ontreddering van het leger aanzienlijk verzwakt. Betrouwbaar zijn alleen de Hollandse beroepsmilitairen van het staande leger en de vloot, een bescheiden smaldeel van acht oorlogsschepen, die voor de rede voor anker liggen. Op de militie valt veel minder te rekenen. Deze bestaat uit gewestelijk gerekruteerde, door het lot aangewezen en vervangbare dienstplichtigen, die bij het kaderleger zijn ingedeeld. Hun | |
[pagina 20]
| |
militaire vorming is vaak ontoereikendGa naar voetnoot(9). Volstrekt onbetrouwbaar is de schutterij (garde communale), een voorloper van de latere Belgische burgerwacht (garde civique), die in het Zuiden pas in 1827 was opgericht en waarvan slechts eenderde (ca. 500 man) werd opgeroepen. De manschappen, eveneens lotelingen en vervangbaar, behoren tot de laagste klassen der bevolking, die de Hollanders niet bepaald in hun hart dragen. De officieren, voor het merendeel zonen uit oranjegezinde burgerfamilies, missen veelal elke militaire ervaring. In de nacht van 25 okt. dreigen de schutters de oranjekokarde af te leggen, mocht Oranje de stad verlaten. De volgende dag werpen ze hun geweren weg of sluiten zich bij de opstandelingen aan. Daarnaast heeft de stadsregering haar eigen gewapende macht tot handhaving van rust en orde. Op 28 aug. werd naar het voorbeeld van Brussel een vrijwillige burgerwacht (garde urbaine of bourgeoise) van ca. 1500 man opgericht. De geïmproviseerde burgerwachten zijn gegoede, maar in de krijgshandel onbedreven burgers (van Nederlandse en vreemde nationaliteit), die te voet (en te paard) om de beurt in de stad patrouilleren. Ook Jan Frans Willems, die nooit met wapens had leren omgaan, behoorde tot dit korps. 26-27 Okt. zal de burgerwacht, die naar het eind toe minder betrouwbaar is en verloopt, roemloos de mist ingaan. Ca. 20 en nog op 25 okt. worden door de reders De Gorter resp. Le Carpentier en Marguerie met instemming van het stadsbestuur twee havenkorpsen van elk ca. 100 man voor de bewaking van de dokken gevormd. De manschappen zijn afgedankte havenarbeiders, die fel gebeten zijn op de regering en bij het eerste geweerschot naar de muiters overlopen. Van een optreden (tijdens de gevechten) van de marechaussee en de in aantal zeer beperkte stadspolitie wordt in de bronnen weinig of geen melding gemaakt. De Hollandse waterschout en direkteur van politie, Klinkhamer, was trouwens al op 19 okt. met de noorderzon vertrokken.
Naarmate het Voorlopig Bewind zijn greep op de zuidelijke provincies versterkt, stijgt ook te Antwerpen de spanning. Schutters en Hollandse | |
[pagina 21]
| |
soldaten gaan op de vuist. Sinds 5 okt. ronselt Frans van den Herreweghe, gewezen ontvanger der oktrooirechten te Berchem en vertrouwensman van het Voorlopig Bewind, handlangers (merendeels verpauperde proletariërs) voor een gewapende opstand. Brusselse oproerstokers dringen ongehinderd de stad binnen. Officiële bekendmakingen en zegeberichten van de nieuwe machthebbers te Brussel worden ongecensureerd door de Antwerpse dagbladpers overgenomen en in de koffiehuizen gretig gelezen. Burgers met de Brabantse kokarde getooid, vertonen zich in de straten. Schutters en burgerwachten laten begaan uit vrees de gemoederen nog meer te verbitteren. Op 10 okt. schrijft het Voorlopig Bewind verkiezingen uit voor een Nationaal Kongres (‘Volks-raed’), dat het onafhankelijk verklaarde België een grondwet en een staatshoofd moet bezorgen. De verkiezingen zullen plaatshebben op 3 nov., de opening van het kongres op 10 d.a.v. Te Antwerpen wekt dit nieuws beroering bij een aantal stemgerechtigden, die vrezen, dat te Brussel zonder hen en over hen zal worden beslist. De verkiezingen hebben ook de volle aandacht van de prins en zijn raadgevende kommissie. Onderhandse kontakten van kommissieleden en buitenlandse diplomaten met revolutionaire voormannen te Brussel en zelfs leden van het Voorlopig Bewind, hebben de lichtgelovige prins de indruk gegeven, dat zijn persoon als staatshoofd van een op te richten Belgische (deel)staat voor vele stemgerechtigden (uiteraard welgestelde burgers) in het Zuiden nog aanvaardbaar is. 10 Okt. bericht Cartwright, een kroongetuige van het te Antwerpen in het koninklijk paleis verhandelde, dat ‘the Belgian Deputies’ (de raadgevende kommissie) ‘meant to proclaim the independence of Belgium and form a constitutional government of which they would name him the chief’ en dat de prins wel oren had naar dit voorstel (Colenbrander 107). 10-11 Okt. stelt de prins de koning in kennis van zijn voornemen een gooi te doen naar de Belgische soevereiniteit: ‘... la Révolution marche ici à pas de géant... Je Vous demande donc une autorisation tacite de pouvoir laisser aller les choses et de profiter des moments qui peuvent se présenter pour s'emparer du pouvoir dans ces provinces, n'importe comment. L'ayant une fois repris, c'est comme si Vous l'aviez, car n'oubliez pas que... nos intérêts sont les mêmes et que je n'oublierai jamais que je suis l'héritier de la Couronne du Royaume des Pays-Bas, quoique je serai peutêtre obligé de faire des actes qui auront l'air de ne pas m'en souvenir, mais cela ne sera qu'à la dernière extrémité, s'il n'y avait pas d'autre moyen de redevenir le maître de ce que nous avons perdu’ (Gerretson I 33). 13 Okt. betuigt de koning zijn voorwaardelijke instemming met Oranjes plan: ‘... je consens à votre demande de vous donner une autorisation | |
[pagina 22]
| |
tacite..., et en conséquence d'accepter les offres de vous conférer la Souveraineté, ainsi que vous pensez qu'une grande majorité le désire’, mits de soevereiniteit aan de prins wordt aangeboden, de mogendheden hiermee instemmen en 's konings rechten op Luxemburg evenals het militaire status-quo in Antwerpen en Limburg gehandhaafd blijven (Gerretson I 34-35). 14 Okt. adviseert de raadgevende kommissie de prins onverwijld een proklamatie af te kondigen, waarbij ‘l'indépendance de la Belgique serait déclarée, les couleurs belgiques autorisées à Anvers et dans le Limbourg et ces deux provinces admises à envoyer des députés au Congrès National’. De kommissie is van oordeel ‘qu'un tel acte rallierait beaucoup de Belges autour de S.A.R. et assurerait la reconnaissance du Prince par le Congrès’ (Gerretson II 107). Het ‘verdachte’ advies van de kommissie werd door de drie ministers nadrukkelijk verworpen. Op 15 okt. te middernacht vervoegen zich burgemeester Caters en hoofdofficieren van schutterij en burgerwacht bij de prins om uiting te geven aan hun verontrusting over de geladen stemming in de stad en de groeiende ongerustheid in verband met de verkiezingen voor het Nationaal Kongres. De volgende dag heeft Oranje een onderhoud met de burgemeester en enkele Antwerpse notabelen (waaronder verklaarde omwentelingsgezinden als jhr. Ferdinand du Bois en Frans Cassiers), die het advies van de raadgevende kommissie verdedigen (Gerretson II 112-5). Nog dezelfde dag vaardigt de prins zijn tweede proklamatie uit, waarin hij de Belgische onafhankelijkheid erkent en de ‘Belgen’ in de nog onderhorige zuidelijke rijksdelen tot deelneming aan de kongresverkiezingen oproept. De prins verklaart uitdrukkelijk: ‘Ik stel My alzoo, in de Provincien welke Ik bestuer, aen het hoofd der beweging, de welke U tot eenen nieuwen en vasten stand van zaken zal brengen en waer van de Nationaliteyt de kracht zal uytmaken’Ga naar voetnoot(10). De drie ministers hadden tevoren hun ontslag ingediend. Met deze proklamatie, bedoeld o.a. om het Voorlopig Bewind de wind uit de zeilen te nemen en een soevereiniteitsaanbod uit te lokken, heeft Oranje de zaak van het Verenigde Koninkrijk voor goed bedorven. De voorlopige regering te Brussel, die het gezag van de prins niet erkent, beantwoordt de haar aangeboden proklamatie en een voorstel tot wapenschorsing van 19 okt. op 18 resp. 20 okt. met de eis de nog bezette vestingen (Antwerpen, Dendermonde en Maastricht) te ontruimen en het rege- | |
[pagina 23]
| |
ringsleger achter de Moerdijk terug te trekken! Inmiddels heeft Oranje ook de Brusselse krijgsgevangenen teruggezonden... Oud-Nederland reageerde met begrijpelijke verontwaardiging op de prinselijke legitimatie van het oproer. ‘... ik gruw van zulk een ontaard schepsel als de Prins. Moge hij nimmer weder den voet zetten op Hollandschen bodem, nimmer de asch zijner voorvaderen ontheiligd worden door zijn lijk!’. Aldus een diep geschokte Groen van Prinsterer aan C.J. van AssenGa naar voetnoot(11). Ook voor Willem I was Oranje te ver gegaan, daar de in zijn brief van 13 okt. vervatte voorwaarden voor een soevereiniteitsaanvaarding niet vervuld waren. 20 Okt. zal de koning de prins openlijk afkeuren en hem zijn opdracht ontnemen. Het bestuur te Antwerpen en Maastricht wordt nu aan de generaals Chassé en Dibbets toevertrouwd. Een ‘inconsiderate conduct’ noemt Cartwright de stap van de prins, eraan toevoegend ‘it is now very evident the Prince has been led away by these Belgian advisers to whom I was always afraid he lent too willing an ear’ (Colenbrander 140). Alsof de maat nog niet vol was, kondigt de prins op 18 en 21 okt. de scheiding van de Hollandse en Belgische militairen af, waarbij de Belgen als ‘nationaal’ leger onder zijn bevelen zouden blijven. Met deze maatregel, waartoe al op 7 okt. in overleg met prins Frederik was besloten, heeft Oranje het reeds zo sterk verlopen en ontzenuwde regeringsleger volkomen ondermijnd. Met de uitvoering ervan werd ter elfder ure, op 23 okt., door luitenant-generaal Van Geen een begin gemaakt. Oranje heeft hoog spel gespeeld en verloren. Zijn handreiking aan de Belgische opstand zal te Antwerpen de muiters alleen maar driester maken. In de late namiddag van 17 okt. overvalt het gemeen de militaire wacht aan de Mechelsepoort. De aanval wordt door de soldaten afgeslagen. Twee opstandelingen laten hierbij het leven. Dezelfde dag kondigt Chassé, die Oranjes proklamatie veroordeelt, de voorwaardelijke staat van beleg af en vertrekt prins Frederik naar Den Haag, zogezegd om de opening van de Staten-Generaal bij te wonen. Hollandse ambtenaren verlaten de stad met hun gezinnen. Op 19 okt. wordt de staat van beleg van kracht. Op het Vleeshuis wordt de Brabantse vlag gehesen en niet verwijderd. 20 Okt. laat het stadsbestuur de kiezerslijsten voor het Nationaal Kongres uithangen. Op 24 okt. komt te Mortsel-Oude God bij Antwerpen de verbinding tussen de kolonnes van Mellinet en Niellon (samen ca. 3.000 man) tot stand. Mellinet stoot door naar Berchem, Niellon naar Borgerhout. Honderden kijklustigen, waaronder Potgieter en Willems, beklimmen de wallen bij de Mechelsepoort om een glimp van de gevechten op te vangen. Van zijn | |
[pagina 24]
| |
kant beveelt Chassé de strikte toepassing van de staat van beleg. De polders ten noorden van de stad en op de linker Scheldeoever worden onder water gezet, huizen op het voorterrein van de citadel afgebrand. Vooral het laatste wordt hem door de Antwerpenaars niet in dank afgenomen. 25 Okt. wordt de druk op het regeringsleger steeds sterker. Te Zurenborg, tussen Berchem en Borgerhout, is de achttienjarige Conscience ooggetuige van de laatste schermutselingen tussen terugtrekkende Hollandse soldaten en de voorposten van het oprukkende patriottenlegerGa naar voetnoot(12). Terwijl de ruiterij zich over de glacis in noordwaartse richting verwijdert, trekken Hollandse infanteristen (o.a. bataljons van de 7de en 9de afdelingen) zich in de voornacht van 25 oktober binnen de stadswallen terug. De afgetobde soldaten moeten in regen en wind op het kasteelplein en de wallen overnachten in afwachting, dat de Hollandse militairen, die met Van Geen naar Noord-Brabant zullen afrukken, hun kazernes hebben ontruimd. Het bevel tot hun afmarsj wordt door Chassé pas om 1 u. na middernacht ondertekend. Bij het aanbreken van de dag (26 okt.) trekken ruim 3.000 Hollanders (grenadiers en jagers) de Rodepoort uit naar Wuustwezel. 28 Okt. zijn ze te Breda. Onbegrijpelijkerwijze heeft Chassé, wiens beleid niet bepaald van geestkracht getuigt, verzuimd de stad in behoorlijke staat van tegenweer te brengen. De troepen worden binnen de citadel, het aanpalende konstruktiearsenaal aan de Kloosterstraat en in de Falkonkazerne samengetrokken, met achterlating van enkele verspreide wachtposten aan het stadhuis, het koninklijk paleis en de stadspoorten. Voor de in de stad achtergelaten Hollandse soldaten wordt de toestand met het uur hachelijker. Ook voor de nu ambteloze en vereenzaamde prins van Oranje, die zijn vredeswerk in kruitdamp ziet opgaan. Met zijn proklamatie van 25 okt. neemt de prins nog net op de valreep afscheid van zijn trouwe ‘Belgen’ en Antwerpenaars. In de nacht van 25 op 26 okt. verlaat Oranje heimelijk de roerige stad. De met vluchtelingen volgepakte stoomboot naar Rotterdam brengt hem naar Willemsdorp, een klein vissersdorp aan het Hollands Diep, waar hij in ‘quarantaine’ de bevelen van zijn vader afwacht. Na een korte ontmoeting met de koning in Den Haag op 1 nov. steekt de prins de volgende dag naar Engeland over. Te Londen zal hij als waarnemer de konferentie der mogendheden bijwonen en ook kontakt houden met Belgische orangisten. Als salondiplomaat doet Oranje het nu beter. Met de tiendaagse veldtocht van augustus 1831 heeft hij met dezelfde generaals als in 1830 (o.a. de ‘Belgen’ Van Geen en de Favauge) krijgslauweren geoogst en het Nederlandse leger van de smet van 1830 schoongewassen. | |
[pagina t.o. 24]
| |
Afb. 1 Stadsplattegrond 1830-1832.
| |
[pagina 25]
| |
Enkele uren na het vertrek van de Hollandse troepen, die met Van Geen naar Noord-Brabant terugtrekken, breekt te Antwerpen het oproer los, waartegen Hollandse manschappen van de 5de (Utrecht) en 10de (Amsterdam) alsook van de in de vooravond ingerukte 7de (Overijsel) en 9de (Den Haag) afdelingen worden ingezet. De stadswallen worden bezet door eenheden van de 5de (van de Schelde tot de Rodepoort), de 7de (Rode- tot Mechelsepoort) en de 9de afdeling (Mechelsepoort tot citadel). Chassés bevelvoering is zwak en ongeordend. Vanuit de citadel wordt weinig of geen ondersteuning aan de vechtenden verleend. Het kanon zwijgt. De aan hun lot overgelaten soldaten, die zopas hun kameraden naar veiliger oorden hebben zien vertrekken, strijden op verloren posten en zijn niet opgewassen tegen moorddadige straatgevechtenGa naar voetnoot(13). Ca. 8 u. wordt een schip met wapens aan de Orteliuskaai geplunderd. In de voormiddag vallen de eerste geweerschoten op de Grote Markt en in het volkrijke St.-Andrieskwartier. In de vroege namiddag overrompelen kommando's van Van den Herreweghe (bijgestaan door een drietal Belgische oud-officieren van het Nederlandse leger) de hoofdwacht aan het stadhuis. De militairen staan keurig in ‘carré’ voor het gebouw geschaard, uitgelezen schietschijven voor stadsguerrillero's, die achter hoeken en vanuit open deuren en vensters op de soldaten vuren. De schutterij, die het stadhuis bewaakt, maakt gemene zaak met de aanvallers en schiet vanuit de ramen op de militairen. Na een uur heen en weer schieten wordt de hoofdwacht overweldigd en de Brabantse driekleur op het stadhuis gehesen. Ca. 4 u. wordt ook de wacht aan het paleis op de Meir aangevallen en verjaagd. Saksen-Weimars wilde vlucht uit het paleis is een Antwerps fabeltje, dat men nog bij Prims I 275 leest. De strijd slaat nu over naar de stadspoorten, waar de troepen standhouden. Aanvallen op de Borgerhoutse- en Mechelsepoort worden afgeslagen. Inmiddels hebben opstandelingen in het noorden van de stad ca. 3 u. de Falkonrui, waar het flankbataljon van de 7de afdeling in de voormiddag in de Falkonkazerne is ingetrokken, met barrikaden afgezet. Kort daarop verlaat het flankbataljon van de 5de afdeling door een mis- | |
[pagina 26]
| |
verstand zijn stellingen aan de Slijk- en Rodepoort om op Wuustwezel af te trekken. Op dit bericht verlaten de flankeurs de kazerne onder aanvoering van de dappere kolonel Eymael, verbreken de versperring en banen zich een doortocht naar de nabijgelegen, door de troepen verlaten Rodepoort, die ze opnieuw bezetten. Voor de Slijkpoort is het te laat. Van deze hebben havenwachten van De Gorter en Le Carpentier zich al meester gemaakt. Na het verlies van de noordelijke stadswal (tot voorbij de Slijkpoort) houden de 7de en de 9de afdelingen in de nacht van 26 op 27 okt. de wallen tussen de Rodepoort en de citadel bezet. Op de late avond wordt de Mechelsepoort door opstandelingen ingenomen, maar vrijwel onmiddellijk door de Hollanders heroverd. In de aan het oproer prijsgegeven stad worden alom straten opgebroken en barrikaden opgeworpen, waartoe ook Potgieter wordt opgevorderd en ‘volgaarne’ zijn ‘medehulp verleende’. In de late namiddag van 26 okt. overvalt Van den Herreweghe als gevolmachtigde van het Voorlopig Bewind de op het stadhuis aanwezige leden der stadsregeringGa naar voetnoot(14), die door hem tot het aanknopen van onderhandelingen over een wapenschorsing met Chassé worden gedwongen. Schepen F.A. Verdussen en de raadsleden J.J.R. baron Osy en Ferdinand du Bois, gevolgd door een parlementair van Van den Herreweghe, begeven zich om 6 u. in de ochtend van 27 okt. naar de citadel. Chassé, wiens troepen werkeloos achter de wallen van het kasteel zitten, sluit een bestand (tot 4 u. in de namiddag) met Van den Herreweghe en het stadsbestuur. Hierbij wordt bepaald, dat de stad aan de burgers en de citadel met het arsenaal aan de Nederlandse krijgsmacht worden gelaten. De Hollandse militairen worden van de stadswallen teruggeroepen en de sleutels der stadspoorten om 9 u. aan Van den Herreweghe bezorgd. Deze kondigt te 10 u. een staakt-het-vuren af. Inmiddels is onder het luiden der stormklok de strijd aan de Rode-, Borgerhoutse- en Mechelsepoort in de vroege ochtend van 27 okt. weer ontbrand. De weerslag van het gelijktijdig op de citadel gesloten bestand op het verloop der laatste gevechten is moeilijk na te gaan. Waarschijnlijk werd de Borgerhoutsepoort ca. halfacht door de Antwerpse opstandelingen bezet en geopend voor het korps Niellon, dat ca. 9 u. de stad binnendringt. Eén van de inrukkende ‘bevrijders’ is Conscience, die door de revolutiekoorts bevangen, dienst zal nemen in het Belgische leger. Achtervolgd door manschappen van Niellon, vloeit de 7de afdeling over de stadswal naar de Mechelsepoort terug. Bij de Huidevetterstoren (halfweg tussen de Borgerhoutse- en de Mechelsepoort), waar de huizen van de | |
[pagina 27]
| |
St.-Jorisvest bijna aan de stadswal raken, worden de Hollanders hevig beschoten vanuit de omliggende huizen en een ‘stenen torentje’ (aan de St.-Jorisvest-Langegang), waarin partizanen zich hebben genesteld. Hun geweervuur richt een ware slachting onder de in paniek vluchtende soldaten aan. Kolonel Eymael, die de ordeloze terugtocht poogt te leiden, wordt hierbij dodelijk getroffen. De strijd woedt voort aan de Mechelsepoort, tot het bekend worden van de wapenschorsing, waarna ook het korps Mellinet door de geopende Mechelsepoort de stad binnenstroomt. Mellinet en Niellon weigeren het door het burgerlijk gezag met Chassé aangegane wapenbestand te erkennen en sturen KesselsGa naar voetnoot(15) ca. 13 u. naar het kasteel met een door Van den Herreweghe medeondertekend ultimatum, waarbij de citadel en het eskader in naam van het Voorlopig Bewind worden opgeëist! Kessels zal het antwoord van Chassé te 16 u. in ontvangst komen nemen! Voortaan wordt Van den Herreweghe, die met enkele honderden dapperen het stoute waagstuk van de inneming der stad heeft volbracht, door de Belgische militairen terzijde geschoven en ook later volkomen genegeerd. Na het beëindigen der gevechten is Potgieter ooggetuige van de ‘algemeene vreugde... waarmede ieder zich op dien morgen van de Belgische cocarde voorzag’Ga naar voetnoot(16). In de loop van de namiddag beschieten dronken vrijwilligers het arsenaal aan de Kloosterstraat. Getrouw aan de met de burgerlijke overheid gesloten wapenschorsing (tot 16 u.), verbiedt Chassé, die inmiddels het ultimatum van Mellinet en Niellon heeft afgeslagenGa naar voetnoot(17), het tegenvuren. Wanneer Kessels de poort van het arsenaal met het kanon laat inbeuken, ontkomt de Hollandse bezetting slechts met moeite naar het kasteel. Intussen nemen de patriotten ook het flottielje op de Schelde onder vuur. | |
[pagina 28]
| |
Voor Chassé, overreed door Saksen-WeimarGa naar voetnoot(18), is dat het sein tot een bloedige vergeldingsmaatregel. Van halfvier tot halfelf's avonds wordt de stad door het geschut van de citadel en de vloot beschoten. De Kloosterstraat met het arsenaal, het entrepot en de gevangenis staat in brand. Op de avond hernemen Hollandse soldaten het arsenaal, dat ze gedeeltelijk afbranden. In de straten heerst een onbeschrijflijke paniek. Duizenden inwoners ontvluchten de brandende stad. ‘Banger uren heb ik in mijn leven niet gesleten’ noteert Potgieter, die inmiddels in zijn kelder is gevlucht. Om 10 u. trekken vier burgers (Karel du Bois, Jan Cassiers, Lodewijk de Coninck en Adriaan van Aert) met een brief van de zojuist in Antwerpen aangekomen Charles Rogier (een geboren Fransman) en de nieuwe provinciegoeverneur Frans graaf de Robiano naar de citadel om van Chassé het stopzetten van de beschieting te bekomen. Chassé bewilligt in een nieuw wapenbestand in afwachting van nadere onderhandelingen, die de volgende dag te 8 u. zullen worden hervat. Besprekingen tussen Chassé en de Belgische militaire overheid (met als woordvoerder de Fransman Chazal!) leiden tot een voorlopige overeenkomst van 28 okt. ((De Wargny) 143-4, Mertens en Torfs VII 565-6), gevolgd door een vijfdaagse wapenschorsing van 30 okt. ((De Wargny) 154-5, Mertens en Torfs VII 566-7), die op 5 nov. in een blijvende wapenstilstand met drie dagen opzegging wordt omgezet ((De Wargny) 155). De citadel, het kasteelplein en een deel van het arsenaal blijven aan het Nederlandse leger. Een demarkatielijn scheidt het Antwerpse stadsgebied van het Nederlandse territoor.
Antwerpen herademt. Ook Potgieter, die daags na de beschieting met een kennis een wandeling door het geteisterde St.-Andrieskwartier maakt. Ruim honderd burgers en militairen hebben bij deze ‘schrikkelijke wraakneming’ het leven verloren. De verliezen aan mensenlevens bij de straat- en poortgevechten van 26 en 27 okt. zijn gelukkig niet bijzonder hoog. Enkele tientallen opstandelingen, waaronder een dertigtal Antwerpenaars (Prims I 301-312), zijn in de stad gesneuveld. De Hollandse verliescijfers liggen alleszins hoger, vooral op de stadswal, waar de terugtrekkende troepen uit de nabijgelegen huizen onder vuur werden genomen, | |
[pagina 29]
| |
en bij de vlucht uit het arsenaal (telkens in strijd met het wapenbestand). Alleen al de 7de (Overijselse) afdeling telde 245 doden en vermisten. Met uitzondering van het barbaarse bombardement zijn de gevechten in Antwerpen, alle ronkende Belgische dagorders en achteraf gemaakte lito's ten spijt, nauwelijks meer dan schermutselingen en moordpartijen op grote schaal. Na 28 okt. worden de resten van het Nederlandse veldleger onder Saksen-Weimar in de nacht van 29 op 30 okt. en daaraanvolgende dagen naar Bergen-op-Zoom ingescheept. Chassé blijft met ca. 3.000 man (waaronder de 10de afdeling en het flankbataljon van de 7de) op de ‘vijfhoek aan de Schelde’, die hij tot 23 dec. 1832 voor Nederland zal bewaren.
Eind oktober biedt Antwerpen het uitzicht van een ordeloos legerkamp. In de zwaar gehavende stad verdringen zich ruim 8.000 Belgische vrijwilligers, waarvan meer dan de helft na de val der stad zonder wapens naar Antwerpen is afgezakt om er op kosten van de bevolking te teren. 28 Okt. beslist een krijgsraad onder Nypels aan deze ongeregelde troep een begin van militaire organisatie te geven. Nadat Nypels op 30 okt. het zenden van vrijwilligers naar Antwerpen heeft verboden en ca. 3.000 van dienstneming afkerige patriotten uit het ‘leger’ zijn weggedropen, worden de troepen op 1-5 nov. gemonsterd en over drie brigades verdeeld. Twee ervan onder Mellinet resp. Niellon worden tot grote opluchting van de stadsbevolking zonder verwijl naar de grenzen van Noord-Brabant (Wuustwezel resp. Turnhout) gestuurd. Conscience is bij de brigade Niellon ingelijfd, die te Turnhout en omgeving wordt gelegerd. Eén brigade blijft te Antwerpen onder de nieuwe provinciekommandant Van der Smissen, een oudgediende van Chassé te Waterlo en een goede relatie van de prins van Oranje, die hij in maart 1831 op de Belgische troon wil helpenGa naar voetnoot(19). Aan het koninklijk paleis, waar het Belgische hoofdkwartier en Rogier c.s. zijn ingetrokken, hebben Belgische ‘chasseurs’ de grenadiers van de Oranjeprinsen afgelost. Op 31 okt. worden de dienstplichtigen der voormalige (Antwerpse) 15de afdeling opgeroepen ‘om te dienen ter oprigting van het nieuw 15e regiment van ligne’ (Bulletin administratif de la province d'Anvers, deel I, nr. 34, 11). 5 en 6 Nov. worden de leden der ontbonden schutterij verzocht hun wapens en uniformstukken in te leveren. | |
[pagina 30]
| |
Dat op 4 nov. een (overigens mislukte) aanval op de citadel werd ondernomenGa naar voetnoot(20), wordt door geen enkele bron bevestigd. De stedelijke ordestrijdkrachten, burgerwacht en havenkorpsen, worden door de nieuwe regeerders voorlopig gehandhaafd en gereorganiseerd, de twee maand oude burgerwacht (garde urbaine) ter voorbereiding van een op te richten nieuwe burgerwacht (garde civique). Potgieter meldt zich zowaar als burgerwacht, maar laat zich door een remplaçant vervangen. Op 3 nov. houdt men de verkiezingen voor het Nationaal Kongres, waar de geestelijken als bekwaamheidskiezers tot ergernis van de orangisten voor het eerst hun intrede doen. 5 Nov. komt de Nederlandse vlootofficier Koopman naar de stad om er met de Belgische militaire autoriteiten over de bepalingen van de blijvende wapenstilstand en de binnenscheepvaart te onderhandelen.
Na het vertrek van de ‘tantes’ blijft Potgieter alleen te Antwerpen achter om er de lopende zaken van de suikerhandel Van Hengel en Van der Muelen af te doen. De herinnering aan de drie gedenkwaardige oktobernachten, - 25 (vertrek van de prins), 26 (opwerpen van barrikaden) en 27 okt. (bombardement), - inspireert hem tot een (onvoltooid gebleven) gedicht Drie nachten in AntwerpenGa naar voetnoot(21). | |
[pagina 31]
| |
Potgieters dagboek, waarin de tweeëntwintigjarige schrijver de gebeurtenissen te Antwerpen in uiterst omzichtige bewoordingen en volkomen afzijdig dag na dag heeft opgetekend, breekt af op 8 nov. Kort daarop, op 19 nov., vertrekt Potgieter over Lier, Leuven, Luik en Aken naar Amsterdam. Eenmaal in Oud-Nederland terug, bespeelt ook hij de vaderlandse lier en ontvloeit krijgshaftiger taal zijn pen. Met de jaren vervreemdt Potgieter van Antwerpen en het Zuiden. In een brief van 16 maart 1835 bekent hij aan zijn Antwerpse vriend en mentor Willems: ‘... zoo wij ooit ten Uwent onthollandscht waren, wij verliezen dagelijks meer van le teint Belge’Ga naar voetnoot(22). Veertig jaren na de gebeurtenissen zal Potgieter in zijn Leven van R.C. Bakhuizen van den Brink (1870)Ga naar voetnoot(23) op de Antwerpse revolutiedagen van 26 en 27 okt. terugkomen. De toon van dit werk is bepaald vijandig en verschilt hemelsbreed van het neutrale beeld in het dagboekGa naar voetnoot(24). Meer nog dan in Drie nachten in Antwerpen ziet Potgieter nu de zaken door de ‘Oudnederlandse bril’ van 1830-32. |
|