| |
| |
| |
Streuvels zoals ik hem ken
Door André Demedts,
Lid der Academie.
In mijn kamer staat op de vensterbank de foto van mijn vader, een oude boer met gerimpeld gezicht en weelderig, recht opstaande haar, die twintig jaar geleden gestorven is. Menigkeer is het gebeurd, dat een bezoeker zich liet ontvallen:
- Wat een eigenaardige foto van Streuvels heb je daar!
Op zekere dag heb ik de aandacht van de grootmeester van het Vlaamse proza op die gelijkenis gevestigd en erbij gevoegd, dat ik hem werkelijk een klein beetje als mijn vader beschouwde.
Een ogenblik keek hij mij zwijgend aan en toen kwam het antwoord, vrij onverwacht, onverstoorbaar en schalks:
- Ik hoop, dat ik nooit uw stiefvader zal zijn.
Dat is hij nooit geweest. Er wordt weleens beweerd, dat Streuvels een zwijgzaam en gesloten karakter heeft, dat hij moeilijk toegankelijk is, althans in zijn woning, en dikwijls belet geeft wanneer onaangediende bezoekers hem in ‘Het Lijsternest’ komen overvallen. Zelfs in Zuid-Afrika heeft men daar iets over gehoord, want in ‘Die Burger’ van dinsdag 3 oktober 1961, die onvergetelijke dag dat de Belgische posterijen weer gebruik maakten van een ouderwetse postkoets om Streuvels' verjaardagspost, 34.507 prentkaarten, zonder de brieven te rekenen, van Vichte naar Ingooigem te voeren, stond het volgende te lezen: ‘Streuvels het op 'n middag 'n senuachtige jong kêrel sy tuin sien binnestap en voetstoots die indringer van sy erf gejaag met die uitroep: “Altijd dat nieuwsgierige studentenvolk! Alla, ga gij mijn boeken lezen, maar val mij niet lastig in mijn huis!” Die kêrel het die rieme neergelê en hom daarna nooit weer in Ingoyghem laat sien nie. Effens later dieselfde middag het Streuvels besoek verwag van die Nederlandse digter-joernalis Michel Van der Plas en daarom het sy lieve, sorgsame huisvrou, Alida Staelens, die drankkelkies en bakkie met peperneute - die traktasie in Streuvels se huis - vir die besoeker reggesit. Maar die middag het vorbygegaan sonder dat Van der Plas opdaag. Streuvels het nog weer sy boekie geraadpleeg, gesien dat die datum reg was, en hom toe begon afvra wie hy 'n paar uur vroeër van sy erf gejaag het.’ In het oude West- | |
| |
Vlaanderen was het eigen huis een geheiligd gebied, waar alleen tot tafel en haardvuur toegang hadden, die men als vrienden kon ontvangen. ‘Wat belang hebben al die anekdotische verhaaltjes, waar of ingebeeld?’ vraagt Streuvels zich dikwijls af. ‘Alleen het werk van een kunstenaar telt, men moet zijn persoon met vrede laten.’ Van een stugge onmenselijkheid is mij nooit iets gebleken. Ik heb hem met
kinderen zien spreken en vastgesteld, dat zij in plaats van bevreesd of zelfs maar terughoudend te zijn, hem vrolijk antwoord gaven en als hij hen plaagde wisten hoeveel ineens doorbrekende genegenheid achter het strelend gebaar van zijn handen en zijn schertsende woorden lag. Op diezelfde negentigste verjaardag waarover wij reeds gesproken hebben, stonden onder de ramen van het Lijsternest, beneden aan de berm op de straatweg, een honderdtal meisjes te zingen. Dat was hun feestwens. Hij kon het niet meer horen zonder iets te doen, trok een venster open, boog zich naar buiten en bedankte. Wie dicht bij hem stond zag tranen in zijn ogen, de tranen waarvoor de oude Westvlamingen zich schaamden omdat ze uit de diepste bronnen van vertedering opgeweld waren. Kinderen hebben in Streuvels' wereldbeeld een voorname betekenis gehad. Zijn werk is bevolkt door ontroerend schone kinderfiguren, Horieneke uit ‘Lente’, Maarten Folle uit ‘Een Speeldag’, Veva uit ‘Het Kerstekind’, Alientje uit ‘Kinderzieltje’ en ten slotte ‘Prutske’ uit het gelijknamige verhaal, dragers van een schuldeloze, ongerepte menselijkheid, die een opheffing schijnt te beloven van de cosmische noodlotsmacht, waarvan al het zijnde, opgenomen in een cyclische beweging van groeien en bloeien, stilstaan en vergaan, onderworpen is. Voor de kinderen schijnen nog onbekende mogelijkheden open te liggen, tot ook voor hen de dag komt dat zij hun heldere onbewustheid verloren hebben. Als zij niet voortijdig sterven zoals Maarten Folle, die bij het roven van een ekster uit een boom valt, worden zij door het leven in zijn onstuitbare wentelgang medegesleept.
Het heeft lang geduurd voor ik het aandurfde met Streuvels nader kennis te gaan maken. Ik zag er tegenop hem last te berokkenen en was tezelfder tijd bang voor een ontgoocheling. Weliswaar had ik hem bij verschillende gelegenheden ontmoet, eens zelfs te Deerlijk met hem aan tafel gezeten bij de herdenking van de geboorte van Hugo Verriest in 1940, maar het was iedere keer bij een oppervlakkig contact en het wisselen van enige onbelangrijke indrukken gebleven, tot ik een paar jaren later mijn stoute schoenen aantrok en met de fiets naar Ingooigem reed. Ik moest een voordracht over Verriest voorbereiden
| |
| |
en wenste mijn documentatie over de ‘Pastoor van te Lande’ uit te breiden en aan te vullen met de herinneringen die Streuvels ongetwijfeld aan hem had. Verriest heeft achttien jaar te Ingooigem in het Witte Huis en dan nog eens negen jaar in een gewone burgerwoning gewoond en hij ligt er ook begraven tegen de zuidermuur van de kerk, onder enige jonge linden, de bomen die volgens het bijgeloof van onze voorouders en nog van de oude mensen uit de streek geluk aanbrengen. Gedurende al die tijd zijn Streuvels en Verriest innig bevriend geweest en vanaf 1905, toen eerstgenoemde huwde en in het nieuw gebouwde Lijsternest zijn intrek nam, nadat hij zijn kinderjaren te Heule en zijn latere jeugd en jonge mannenjaren te Avelgem had doorgebracht, is Streuvels de bekendste parochiaan van de fijne causeur en schrijver van impressionistische schetsen geweest. Tijdens de laatste jaren van zijn leven ging Verriest iedere zondagmiddag naar het Lijsternest om een kop koffie te drinken en de vriendschap van zijn jongere vriend, die weldra de waker bij zijn sterfbed zou worden, werd de schoonste vreugde die zijn levensavond heeft verblijd. Er heeft ten andere niemand schoner over hem geschreven dan Streuvels het in ‘Ingoyghem’ heeft gedaan. ‘Hij was een schoon figuur, een schoon mensch; zijn leven lang heeft hij de schoonheid en de goedheid beoefend als een eredienst.’
Om nu terug te keren naar dat eerste bezoek aan de schrijver van ‘De Vlaschaard’, maak ik in mijn herinnering de stemming van die dag, met eigen sfeer en kleur, weer levend. Het liep naar het einde van augustus, de schoonste tijd van het jaar in het zuiden van ons land. Het witgele licht van de nazomer gloorde om de heuvels van de Kluisberg en Kwaremont en op hun beboste hellingen waren reeds de roestvlekken zichtbaar, die erop wezen dat de herfst in aantocht was. Ingooigem of Yvegem, zoals het in de volksmond heet, ligt in een rustige streek, waar het landbouwbedrijf de hoofdbezigheid van de bevolking uitmaakt. Nu is het beeld van de boer, die achter zijn ploegende paarden stapt, bijna uit het landschap verdwenen, omdat de tractoren de paarden verdrongen hebben, maar toen was er dicht bij het Lijsternest een driespan aan het ploegen op een stoppelveld en achter de paarden liep een indrukwekkende jonge boer, die wel Louis uit ‘De Vlaschaard’ kon zijn.
- Hij is het niet, zei Streuvels, toen ik een half uur later bij hem op zijn studeerkamer zat. Een schrijver heeft meer een symbolische figuur in zijn geest dan een bestaande persoon, als hij de helden van zijn verhalen uittekent.
| |
| |
- Toch heb ik weleens de indruk gehad, dat veel figuren uit uw novellen en romans naar het leven uitgebeeld waren.
Streuvels glimlachte en antwoordde ontwijkend, want hij spreekt niet gaarne over zijn eigen werk. Hij zou zich vernederen, mocht hij de schijn wekken dat hij pleit voor zichzelf. Hij leidde mij naar het grote raam, waartegen zijn schrijftafel geschoven staat en van daaruit gleden onze blikken over het landschap, dat in de namiddagzon lag te stoven. De einder is afgesloten door de heuvel van Tiegem, die hier een berg heet en waarop een windmolen staat, het Tiegem waaraan Streuvels een historisch-toeristisch boek heeft gewijd en tot voor enige jaren de molenaar woonde, die als filosoof van het gezond verstand in ‘De Maanden’ optreedt. Links van de heuvel ligt als een groene deken wat overblijft van het Boekeliebos, dat in ‘Zomerland’, en ‘Levensbloesem’, en sommige andere verhalen van de meester tot achtergrond van het gebeuren strekt. Dichterbij liggen boerderijen, door hoge populieren omringd, de hofsteden uit ‘Minnehandel’ en ‘Het Kerstekind’, en de woningen van de dagloners, de Westvlaamse ‘kortwoonsten’, omringd door bloeiende violieren en stokrozen, waarin de arbeiders gewoond hebben die Streuvels in ‘De Oogst’ en ‘Het Leven en de Dood in den Ast’ heeft vereeuwigd. Het geheel biedt een onvergetelijke aanblik.
Toen Streuvels mij later uitgeleide deed, bleven wij staan bij het hek dat zijn tuin van de straatweg afsluit, uitstarend over de vallei waardoor de Schelde haar trage bochten slingert. Ginds uit de diepte rijst de toren van Avelgem op, waar Streuvels aan het Sint-Jan Berchmanscollege gestudeerd heeft en met zijn opstel van ‘'t Smetje Viole met al zijn Alaem’ zijn eerste succes als schrijver heeft beleefd. Vijftien jaar lang heeft Streuvels te Avelgem als bakker zijn brood verdiend; daar glimt de rivier met de matte glans van geschuurd tin en aan haar oever ligt de Waterhoek, waar Deken Broeke eens eer en meester was voor zijn teleurgang begon, zoals het in ‘De Teleurgang van de Waterhoek’ beschreven staat. Bijna twintig jaar heeft Streuvels over het onderwerp gemijmerd en nagedacht, voor het eindelijk als roman kon neergeschreven worden.
- Een heerlijk, maar eenzaam land.
- Ik verveel mij nooit, was Streuvels' antwoord.
Hij schreef, werkte in zijn tuin en zijn boomgaard. In de jongste twintig jaar verschenen drie bundels levensherinneringen, ‘Avelghem’, ‘Ingoyghem’ en ‘Ingoyghem II’, zijn roman ‘Beroering over het Dorp’ en die wondere ‘Kroniek van de Familie Gezelle’, die voor een
| |
| |
beter begrip van Guido Gezelle en Stijn Streuvels zelf onmisbaar is. Hij bakte nog en kloofde hout, verbeterde de drukproeven van de vele herdrukken van zijn werk en tijdens de avonduren verdiepte hij zich in de lectuur van de groten uit de wereldletterkunde of luisterde naar radio-uitzendingen die hem konden boeien.
- Ik lees iedere dag ten minste twee uur.
Het zou zeer leerrijk zijn voor de kennis van Streuvels' kunst- en taalinzicht, als eens kon nagegaan worden welke veranderingen hij van uitgave tot uitgave in de tekst van zijn verhalen heeft aangebracht. De zinsbouw is weleens veranderd, dialectische woorden werden vervangen; medegaande met de algemene ontwikkeling sluit zijn taal meer en meer bij het Algemeen Beschaafd aan.
Streuvels bezit een uitgebreide, met overleg samengestelde biblioteek, waarin zowel de classieken als de modernen, de Russen en Skandinaven, als de Engelsen en Fransen vertegenwoordigd zijn. In een afzonderlijke rij staan de vreemde vertalingen van zijn werk in het Afrikaans, Duits, Frans, Engels, Tsjechisch, Italiaans, Lettisch en Esperanto. Moeilijker is het de Russische uitgaven van zijn verhalen in handen te krijgen, ofschoon zij naar het schijnt in de Sovjet-Unie vrij verspreid moeten zijn. Daar liggen ook de kostbaarheden die Streuvels bewaart, handschriften van Gezelle, een telegram van Maxim Gorki, foto's en brieven, eretekens en onderscheidingen. Als hij er trots op gaat, is het een trots zonder enige aanmatiging, want in zijn bescheidenheid zal hij er nooit van gewagen.
Sedert die eerste maal heb ik Streuvels tamelijk geregeld teruggezien. Zo huiverig als hij is om op officiële plechtigheden te verschijnen, zo bereidwillig is hij waar het gaat om een plaatselijke bijeenkomst, herdenking of hulde, waar hij onder vrienden en bekenden, liefst een onopvallende en onopgemerkte toeschouwer zou zijn.
Toen hij in oktober 1951, naar aanleiding van zijn 80e verjaardag te Brussel zou gevierd worden, was wel zijn familie op de academische zitting aanwezig, maar hijzelf had zich als een lichtschuwe onderduiker teruggetrokken in Huize Iepenburg in de Antwerpse Kempen. Daar volgde hij langs de radio de toespraken waarin zijn lof verkondigd werd. ‘Het is niet aangenaam daarnaar te luisteren,’ verklaarde hij, ‘ofwel weten zij het niet ofwel weten zij het maar al te goed en in beide gevallen kan men niet onverschillig blijven.’ Niet anders verging het bij de plechtige hulde die hem in november van datzelfde jaar te Brugge werd gebracht. Brugge is in Streuvels' leven een belangrijke stad geweest. Hij heeft er bij ‘H.E.E. Van Mullem -
| |
| |
Pastei- en Broodbakkerij’ leren banketbakken, heeft er tweeëneenhalf jaar gewoond en is in die lange tijd slechts twee keer naar huis geweest, eens om te loten, eens om de kermis te Avelgem bij te wonen. Maar te Brugge, waar hij makkelijker boeken kon zien om ze te kopen en waar een schouwburg was, niet zonder belang voor iemand die weldra toneelspeler en regisseur zou worden, werd zijn gezichtseinder verruimd. De inrichters hadden van die Streuvelshulde iets groots gemaakt. Vier sprekers voerden het woord: Antoon Coolen namens Nederland, Professor Senator Frank Baur namens Vlaanderen, Pierre Berteloot in het Frans namens Frans-Vlaanderen en uit het verre Zuid-Afrika was opzettelijk Prof. Dr. M.C. van den Heever, bekend romancier, dichter en hoofdredacteur van het ‘Tydskrif vir Letterkunde’, overgekomen, om namens zijn land een hulderede te houden. Toen de Fransvlaming en de Zuidafrikaan 's avonds te voren met de inrichters van de dag in hotel ‘De gouden Hoorn’ overleg pleegden, bleek dat Streuvels reeds doen verstaan had, dat hij de volgende dag niet aanwezig kon zijn. ‘Het Lijsternest’ werd opgebeld, in zulke gevallen is de telefoon een vervelende zaak, en na de intieme vrienden van de schrijver, drong ook Prof. van den Heever aan, opdat Streuvels op zijn beslissing terug zou komen.
‘Duidt het hem niet ten kwade,’ klonk de stem van zijn dochter Isa in het toestel, ‘maar komen zal hij niet. Hij verwacht u hier op “Het Lijsternest” zohaast mogelijk. U zult welkom zijn.’
's Anderendaags in de raadzaal van het Provinciaal Hof spraken Ridder Pierre van Outryve d'Idewalle, gouverneur van West-Vlaanderen en de vier vertegenwoordigers uit de verschillende Dietse Landen, maar Streuvels was niet van de partij. ‘Wat wilt gij?’ zei hij later. ‘Men vraagt mij op zoveel plaatsen dat ik niet overal kan gaan. Als ik het zonder een bijzondere reden toch doe, maak ik mistevredenen onder mijn vrienden. Daar ben ik niet voor. En ook, wat gebeurt er op zo een viering? Ge zit daar, ge moet beschaamd luisteren naar wat over uzelf verteld wordt en ondertussen kijken de aanwezigen naar u als naar een beest.’ Als naar een merkwaardigheid dus, alsof het dat niet zou zijn, toch eens de grootste levende prozaschrijver van de Nederlanden te mogen ontmoeten. ‘Als ik een zoon zou hebben,’ schreef Pierre Berteloot eens, ‘zou ik er trots op gaan dat hij later kan zeggen: mijn vader heeft Stijn Streuvels gekend.’
Soms verschijnt Streuvels wel op een hulde aan hemzelf, zo in april 1952, te Ingooigem, waar hij in de eenvoudige dorpszaal gevierd werd door zijn vrienden die van heinde en ver gekomen waren en zijn
| |
| |
dorpsgenoten, anders eraan gewoon hem alleen in de vroegmis te zien of 's avonds wandelend met zijn hond langs de velden. Declamator Remi Van Duyn droeg voor uit zijn werk, Antoon Coolen hield een schitterende rede over zijn ‘Meester en Vriend’ en toen kwam, een zeldzaam gebeuren, Streuvels zelf aan het woord. Hij stond, meer ontroerd dan hij wilde doen blijken en in achteloze houding, tegen een tafel geleund.
- Aanziet de mens! begon hij. Ik zou liegen als ik zou zeggen dat dit de schoonste dag van mijn leven is, want ik was liever thuis gebleven op mijn sluffers. Wat moet ik hier nu vertellen? Ik bedank de geestelijke en burgerlijke overheden voor hun aanwezigheid, ik bedank mijn vriend Antoon Coolen, die beloofd heeft over Nederlandse sigaren en Bols te spreken, maar niet helemaal zijn woord heeft gehouden en Van Duyn die ons geleerd heeft hoe wij een boek moeten lezen.
Hij vergat niet een woord tot de inwoners van Ingooigem te richten:
- Yvegemnaars, in de vijftig jaar of daaromtrent dat ik hier woon, hebben we nooit ruzie gemaakt. Nooit legde iemand mij een stro in de weg en nooit heeft er mij iemand een poets durven bakken, en, voor wie Yvegem kent, dat betekent iets.
Hij besloot met een prachtige vondst:
- Schrijven is een ambacht als een ander. Geen mirakel zou het zijn, indien een mandenmaker een boek schreef; een groter mirakel ware het, indien ik een mand moest maken.
Eens heb ik Streuvels als terloops horen zeggen, toen er over het leven over het algemeen gesproken werd:
- Ik heb mijn deel gehad en het spijt mij niet.
Daarop keek hij door het venster naar de tuin, waar bloemen bloeiden en vruchten rijpten aan de takken van een appelboom. Dacht hij meteen aan Hugo Verriest, die hem op zijn sterfbed toevertrouwd had, dat het hem wel speet dat zijn leven ten einde was? Streuvels heeft zijn deel gehad aan alles, vreugde en leed, het leven aanvaard en het overwonnen. Maar hij heeft méér gedaan. Hij heeft anderen geholpen om in het leven klaar te zien en, met de schoonheid die hij schonk, heeft hij het leven rijker en dieper gemaakt. En nog meer heeft hij gedaan: hij is voor zijn eerste vrienden een goed kameraad geweest en, toen hij ze bijna allen overleefd had, een vader voor degenen die in hun plaats gekomen waren. Moge hij nog lang onder ons blijven als mens; als kunstenaar zal hij toch, naar aardse maat gemeten, onsterfelijk zijn.
|
|