Vryagie, tusschen een Heer en een herderin.
Voys: Gardames Moutons.
Wel wat maekt gy hier o mijn schoon Brunette,
Buiten in het Veld met u Schaapjes al,
daer gy na de Wey gaet u voeten setten,
[...] [laet] my wesen in dat groene dal,
[...] op mijnen dienst [en] mijn trouheit letten,
[W]ant ik u voor een Herder dienen sal.
[N]een mijn Heer geen Herder kan my [be]hagen,
Ik kan wel bewaren mijn Schaepjes hier,
Ik heb mijn vermaek In dees groene hagen
Buyten in het Velt neem ik mijn pleyzier,
daer ik gaen alleen treden alle dagen,
Met mijn lieve Vee, B[y e]en klaer Rivier.
[K]omt dog naer het Hof, O myn schoon beminde,
Laet het groene Veld en de lommers staen,
Daer ik u eeren als een beminde,
En gy sult gekleet in 't zijde gaen,
Want gy schoon Bruynet Waerdig zijt gy te minnen,
Ik bid u neemt mijn lief, Voor uw dienaer aen.
Meemt gy dat ik agt al u zijde kleeren
Parels en gesteenten, al u pronkery,
Al ben ik een Meysje jong en teere,
Ik weet wel waer toe dient al dit gevrei
't Is maer om de blom, Van mijn Maegden eeren,
En te brengen my in slaverny.
Schoonste Lief de Hemel soud noit gedoogen,
Dat ik sou verloochenen aen u mijn trouw,
Eerder sou de vloed van de Zee verdroogen,
Eer ik soeten Engel u verlaten sou,
Ag mijn tweede ziel, Slaet op my u oogen:
Want ik u verkies voor mijn Egter Vrouw.
Mijn Heer in het Hof kan ik my niet vermaken:
Ik leef hier gerust in mijn eenigheid,
Liever wil ik buiten mijn Schaepjes waken,
Dan van uwe liefde hier te zijn verleyd:
Ik zeg u dan adieu wil my niet meer naken,
't Is verlooren moeite; U van my dog scheid.
Wel mijn schoon Princes, mag ik u niet minnen,
Wilt gy niet eens hooren meer na mijn klagt,
Soo moet ik van droefheid missen mijn zinnen,
Want mijn ziel alleenig na u liefde tragt,
Ag hoe pijnt gy my schoon Herderinne
Soo gy mijne trouwheid En mijn min veragt.
EINDE.
[...] gedrukt by C. Va[...]an, in de Angelierstraat over Vredenburg,
1739
|
|