Veelderhande schriftuirlijcke liedekens gemaekt uyt het Oude ende Nieuwe Testament
(1700)–Anoniem Veelderhande schriftuirlijcke liedekens gemaekt uyt het Oude ende Nieuwe Testament– Auteursrechtvrij
[pagina 152]
| |
Op de wijse: Als't begint.
HOort Broeders allegader,
Die van Godt geschapen sijt,
Wat Godt den Hemelschen Vader,
Ons door sijn lieven Soone belijt,
Marcus sestien belijdt ons klaer,
Wie Godts woort gelooft eerbaer
En gedoopt wort met der spoet,
Die sal zaligh sijn voorwaer;
Maer wie niet en gelooft eenpaer,
Blijft verdoemt, in den helschen gloet.
2. Hoort hoe Petrus tot den Ioden
Sprack, dreygende in sijn Sermoen
Als sy merckten Godts geboden,
Seyden sy: wat sullen wy doen?
Petrus sprack (dit wel verstaet)
Bewijst berou van u misdaet,
Een yd'lijck laet hem doopen met kracht,
In Christus name delicaet,
Tot vergeving' der sonden quaet,
Laet u helpen uyt dit boos geslacht.
3. Broeders en Susters gepresen,
Verstaet wel Christus bediet,
Dat 't geloove moet eerst wesen,
Of den Doop en baet u niet;
Dat meugt gy anmercken vry,
An Philippus woorden: Hy
Esaiam Hebbende ontknoopt,
Doen quamen sy een water by,
De besneden sprack wat belet my
Dat ick niet soude worden gedoopt?
4. Hoort Broeders algemeyne,
Wat Philippus hem heeft geseyt,
Gelooft gy van herten reyne?
Soo mach 't u worden bereyt:
De besneden sprack: Ick geloove saen,
Dat Christus Iesus dat edel graen,
Is Godts Soon; dat beleet hy bloot,
| |
[pagina 153]
| |
Sy deden den wagen stille staen,
Hy wert gedoopt, na Schrifts vermaen
En reet na huys met vreugden groot.
5. Petrus sijn Schaepkens weyde,
Al binnen Cornelis huys,
Doen dat Woort Godts tot den Heyden
Geschiede, 't is geen abuys,
Sy waren Goddelijck bevreest,
En ontfingen den Heyligen Geest,
Petrus sprack met blijden aenschijn,
Wie mach dat water keeren meest,
Dat sy die daer hebben Godts Geest
Nu niet gedoopt en souden sijn?
6. Ananias sprack met vreugden,
Pauli Broeder verjubileert
Onse Vader vol van deugden,
Die heeft u geordineert,
Dat sy sijnen name jent,
Wederom maken soudt bekent,
Wat vertoeft gy noch? op staet,
Ontfangt dat doopsel excellent,
En wasschet af u sonden blent,
Anroept Godt met vyerigh gelaet.
7. Na dat Paulus is gegeven
D'Heyligen Geest, na Schrifts vermaen,
Wert hy sterckelijck gedreven,
Wie gelooft te doopen t' saem,
Hy vraegde door Godts ingeven soet
Ioannes Dicipulen vroet,
Hebt gy den Heyl'gen Geest gewis;
Ontfangen na u geloove goet?
Sy seyden hem met groot ootmoet,
Wy weten niet of daer eene is.
8. Wat Doopsel hebt gy dan ontfangen?
Sy seyden: Ioannes Doopsel getrou,
Doen sprack Paulus met verlangen,
Ioannes Doopsel was tot berou,
En getuygd' van Iesus van Nazareen,
| |
[pagina 154]
| |
Die na hem komen soud' alleen,
Dat hy is Godts gesalfde jent,
Als sy dat hoorden onderscheen,
Lieten sy haer doopen gemeen,
En sy maeckten Godts woort bekent.
9. Laet ons loven na rechter behoorten
Godt die ons sijn zaligheyt andoet,
In dat Badt der wedergeboorten,
Door sijnen Geest, water en bloet,
Drie getuygen van hem altijt,
Hy seyt: Gaet in de werelt wijt,
Leert't Volck en dooptse al gelijck,
In mijnen name, dit belijdt,
Ten sy dat gy herbooren zijt
Uyt water en Geest, gy moet derven mijn rijck.
10. Sy doopten met groote hoopen,
Soo de Schriftuire doet vermaen,
En wie hem heeft laten doopen,
Die heeft Christum angedaen,
Noch spreeckt Pauwelus eersaem,
Gy sijt geroepen tot een lichaem,
Een Heer, een Geest, een Geloof verblijt,
Tot een Doopsel, een Godt bequaem,
Een Vader boven alle naem
Dit's onsen hooftman die ons heeft bevrijt.
|
|