Veelderhande gheestelicke liedekens
(1558)–Anoniem Veelderhande gheestelicke liedekens– AuteursrechtvrijC Na de wijse. Een Uenus dierken heb ick.
Ga naar margenoot+ ACh Heer hoe sietmen der Heydenen goden
Ga naar margenoot+ Op schouderen dragen, al om int lant
Ga naar margenoot+ Bels papen leeren, en bieden met geboden
Men salse eeren, als goden playsant
Waer door nv wort verduystert te hant
Den wech des leuens in alder vren
Met ghewelt sy tvolck tot haren dienste noden
Och Heere sal dit noch langhe dueren.
Ga naar margenoot+ Sy verchieren die grauen der ouder Propheten
En snijden beelden na dwesen van lien
Die doen sy vereeren, ghelijck elck mag weten
Ga naar margenoot+ Met gout met siluer, noyt booser gheschien
Ga naar margenoot+ Daer vooren (als God) sy buyghen haer knien
Ga naar margenoot+ Die nochtans stom zijn om spreken te leeren
O wonderlick werck, seer wreet en onghemeten
Nv sietmen de dooden, de doot vereeren.
Ga naar margenoot+ Ueruloeckt zijn sy, en met haer diese maken
En diese aenbeden om hulpe oft raet
Uan God ghehaet, zijn sy in dese saken
Den maker en tbeeldt, oock afgrijselick quaet
| |
[pagina 9]
| |
Sy sullen te samen int eewich verwaet
Ueel straffinghe en pijne lijden Ga naar margenoot+
O dwalenden hoop, wilt eenmael recht op waken
Siet hoe v herders dy leen bezijden. Ga naar margenoot+
O verblinde sinnen, die v so laet verleyden
Door sduyuels vonden, en smenschen opsedt Ga naar margenoot+
En coemt in moetheyt v redene verbreyden Ga naar margenoot+
Tot die gheen siele heeft, noch roerende ledt Ga naar margenoot+
Ghy maect metten dooden een ydel vermet
En soect ghesontheyt tot ws ghenesen Ga naar margenoot+
Aen houten, aen steenen, die sy daer toe bereyden
Is dat niet wel eens duyuels wesen.
Sy zijn van niet, wie can haer tleuen geuen Ga naar margenoot+
Ia die haer maken zijn wint en stof
Ydel en boos, te samen in desen leuen Ga naar margenoot+
Dat tuyghen selue haer werckmeesters grof
Sy hooren, noch sien, noch gheuen gheen lof Ga naar margenoot+
Sy blijuen so sy eerstmael waren Ga naar margenoot+
Sy moeten tot schande vergaen, die haer aencleuen Ga naar margenoot+
Want tloon der afgoden, is thelsch beswaren Ga naar margenoot+
Wildy ghelijcken den Heere alder virtuyten Ga naar margenoot+
Ghy aderen ghebroetsel, by siluer of gout Ga naar margenoot+
Daer alle hemels niet en connen besluyten Ga naar margenoot+
Noch oock begrijpen zijn heerlicheyt stout
Ghy maectse tot Godes spijte van hout Ga naar margenoot+
En tot eenen valstrick alder creatueren
O wee v, en wee, ghy veruloecte spruyten Ga naar margenoot+
Wat naect v droefheyt, en eewich trueren. Ga naar margenoot+
Uliet dit geslachte, ghy Princelicke sinnen Ga naar margenoot+
Schout haer ghemeynschap, vreest sulc fenijn Ga naar margenoot+
Ontspringt den slaep, tis tijt wilt nv beginnen Ga naar margenoot+
Merct uwe weghen, oft sy recht zijn
Ghelooft gheen menschen, noch schoonen schijn Ga naar margenoot+
Na dwoort des Heeren richt v ganghen Ga naar margenoot+
| |
[pagina 10]
| |
Want niemant is beloeft, leuen noch ouerwinnen
Dan den die Christum alleene aen hanghen.
Ureest den Heere. |
|