Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 5
(1863)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 357]
| |
Diederic van Assenede.Sedert ik hiervorenGa naar voetnoot(1) een vijftal Vlaemsche charters der dertiende eeuw uit het archief van het oud vrouwen-klooster van Oost-Eecloo uitgaf, ontdekte ik nog eene zesde, uit hetzelfde gesticht herkomstig, en die om heuren inhoud veel belangryker is dan de vroeger reeds medegedeelde. Behalve immers dat hierin vier leden van het geslacht van Aertevelde of van Artevelde, namelijk drie gebroeders: Gielis, Wouter en Hendrik, zonen van Hendrik, vermeld worden, treedt hier ook een Dirkin, de clarc van Hasnede op, die wel niemand anders zal zijn als de gekende Diederic of Dirk van Assenede, de dichter van onzen Floris ende Blancefloer. Uit stukken, welke ik vroeger heb bekend gemaektGa naar voetnoot(2), is gebleken, dat Margaretha van Constantinopelen, in 1271 en 1273 aen zekeren Diérikin de Hassenede den naem van: nostre clercs geeft, en dat deze gelast was met het innen der renten, welke de gravin te Assenede en in de omstreken bezat. Deze Diérikin, wiens dood op het jaer 1293 kan bepaeld worden, had alsdan, volgends de beraming, die ik gemaekt heb, den ouderdom van zeventig jaren, of daeromtrent, bereikt. De leeftijd van dezen Diérekin de Hassenede komt volkomen | |
[pagina 358]
| |
overeen met dien van Dirkin de clarc van Hasnede, dien wy hier in een stuk van 1290 ontmoeten, en het is stellig één en de zelfde man, die onder die twee benamingen voorkomt. De clarc van Hasnede wil zoo veel zeggen als de klerk van 't vlek Assenede of misschien van het Ambacht van Assenede. Hy was dus hetgeen men later de greffier of de sekretaris genoemd heeft; en alzoo de Vier Ambachten rechtstreeks van den graef afhingen, stelde deze waerschijnlijk den klerk aen. Ik heb vroeger aengetoond, dat Gwy van Dampetra, ten jare 1293, Jakème de Donze (Jacob van Deinze), als zynen rentmeester en tot opvolger van Diederic van Assenede, benoemde. Deze laetste zal tot aen zyne dood in bediening gebleven zijn, vermits hy in het stuk van 1290, dat ik hier uitgeef, nog als clarc voorkomt. Ik aerzel niet aen te nemen, dat gelijk Jacob van Maerlant klerk van Damme en Jan Boendale klerk van Antwerpen waren, Dirkin klerk van Assenede geweest is. Men heeft aen den vertaler van den Floris ende Blancefloer het verwijt gedaen, dat hy soms den oorspronkelyken tekst niet te recht heeft begrepen. Wel nu, het laet zich verklaren, dat een klerk van een weinig aenzienlijk vlek zooals Assenede, dat in eene streek gelegen is, waer byna nooit Fransch gehoord wordt, deze tael niet volkomenlijk machtig is geweest. Hy verstond ze genoeg voor al wat zijn ambt vorderde, maer iets geheel anders was het, al de dichterlyke wendingen of uitdrukkingen van eenen vreemden schryver te vatten. In het stuk, dat hier volgt, luidt het: Dirkin, de clarc van Hasnede, terwijl men in de vroeger medegedeelde leest: Diérikin de Hasnede, clericus; Diérekin de Hassenede, nostre clerc, of kortaf, Dierkin d'Assenede. En in de inleiding van den Floris ende Blancefloer staet: Van Assenede Diederike. | |
[pagina 359]
| |
Doch, dit alles komt, volgends my, op het zelfde uit, en het is steeds de klerk van 't vlek Assenede, die bedoeld wordt. Misschien had die man nog eenen anderen geslachtsnaem, even als Jan, de klerk van Antwerpen, eigenlijk Boendale hiet. Maer, al wie met de gebruiken van dien tijd niet vreemd is, weet dat de persoonen soms, zoo goed als uitsluitelijk, onder hunnen toenaem aengeduid werden. Wel nu, onze Diederic had zich, terwijl hy het ambt van klerk te Assenede waernam, en aldaer met der woon gevestigd was, beroemd gemaekt: geen wonder dus dat hy algemeen onder dien naem bekend was. Het is recht spytig, dat het zegel van Dirk, dat vroeger aen het stuk hing, verloren is, zoo niet, zoû of het wapen, of het opschrift het geslacht, waertoe de man behoorde, hebben aengewezen. In allen gevalle, houde ik het er voor, dat men hier aen den geslachtsnaem van Assenede weinig te denken heeft. Deze komt nochtans zeer vroeg in Vlaenderen op onderscheidene plaetsen voor. Ik heb reeds elders aengetoond, dat een Dirk van Assenede in 1315 schepen te Gent was. Te Brugge waren de van Assenede's het tweede der zeventien geslachten, die het ambacht der vrye vleeschhouwers uitmaekten, en waeronder ook de Breydel's, de van Hoorne's, de van Moerkercke's, enz. gerekend werden. Te beginnen van Jan van Assenede, die in 1334 schepen van Brugge was, tot aen Jacques van Assenede, die in 1711 als raed voorkomt, telt men een twaelftal burgemeesters, schepenen of raden van dien naemGa naar voetnoot(1). Het wapen van het geslacht van Assenede, hetwelk te Brugge gevestigd was, en waerover men in al de werken, welke over den | |
[pagina 360]
| |
ouden adel van die stad handelen, kan inlichtingen vindenGa naar voetnoot(1), was: een gouden veld met eenen zwarten keper vergezeld van drie roodgetongde zwarte everskoppen met zilveren slachtandenGa naar voetnoot(2). Indien van Assenede, zooals ik veronderstel, de geslachtsnaem van onzen Dirk niet was, en vermits Jan, de klerk van Antwerpen eigenlijk Boendale hiet, zal het in bedenking komen of Jacob van Maerlant ook niet eenen geslachtsnaem heeft gehad, waeronder hy in het gewone leven bekend was, terwijl hy in de letterkundige wereld onder zynen toenaem beroemd was geworden. Misschien zal men wel eens, hetzy te Brugge, hetzy elders een stuk ontdekken, waerin een Jacob als klerk te Damme voorkomt, die dan niemand anders dan onze van Maerlant zoû wezen. De akte, die hier volgt en waerin men scaelghe, paenghe, voor scelge, (schellingen), penghe, (penninghen), enz. leest, werd stellig niet door den Klerk van Assenede opgesteld. Deze schreef immers in 't algemeen eene zeer goede tael. | |
1290.Wi broder Jacob, prior vanden Wilgeminen bi Boechoute; Dirkin, de clarc van Hasnede; Daneel uten Dale; HeinricGa naar voetnoot(3), Bortin ende Pieter de Busere, doen te verstane, hem allen, die dese lettren sullen sien ende horen lesen, dat vorn ons quam ver Glorie, tsar Diederics Bortins wedewe, ende verliede, dat soe hadde ghegheven den Gods huse van den cloestre in Oest-Eclo vijf ghemete lants, lichtelic min iof me, ligghende up Duvekine Dam, in purre aelmosnen, ende vijftien scaelghe siars haer jaritide mede te houdene. Die welke vijftien scaelghe soe heeft besettet ende bewijst up anderhalf ghemet lants, | |
[pagina 361]
| |
lichtelic min jof me, ligghende in Bestenhoec. Vanden welken anderhalf ghemete lants Heinric Bortin es in possessiën; ende die mach hij, jof sijn oer, vrien vanden vorseiden vijftien scaelghen siars, in elken tiden als sij willen, omme tien pont vlaemscer paenghe. Dese vorseide aelmosne es ghegheven bi sulker vorwarden, dat de vorseide ver Glorie sal hebben haer lijfnere in tforseide cloester ende dar binnen wonen te haren live. Over dese vorwarde waren: Willem Bortin, Willem de Moer, Gielis f. tsar Heinrics van Aertevelde, sijn tue brodre: Woutre ende Heinric. In kennessen ende bi beden vanden paertiën soe hebben vorseide Prior, Dirkin, Daneel Heinric ende Pieter onse segle ghehanghen an dese lettren. Dit vas ghedaen in jaer Ons Heren alsmen scrieft mo cco ende tneghentech sUoendaghes vór Sente-Bartholomeus dach.
Origineel op perkament. Het zegel van Dirk van Assenede en de overige zijn verdwenen: alleen blijft een fragment van dat des prioors der Wilhelmieten, in groen was, over. Op den rug van het stuk leest men: in Assenede Ambochte; Nota: up Duvekins dam ligghende, verdroncken; en nog van eene andere hand: van ver Glorien, ser Diederics Bortins wedue, v. ghemete lants in Assenede; tz. in pachte Jan de Moor.
Ik trek te dezer gelegenheid de aendacht op de melding, die hier gemaekt wordt van het klooster der Wilhelmieten, hetwelk in de middeleeuwen te Bouchaute, in het ambacht van dien naem bestond. Zoo goed als niets is daervan bekend. By Sanderus vindt men er geen enkel woord over. Het zelfde geldt andere gestichten van de zelfde orde, waervan eenige reeds, meen ik, tydens de onlusten der zestiende eeuw vernietigd werden. Keizer Joseph II schafte de overige af. Iedereen weet, dat onze beroemde Dirk Martens zijn eerste onderricht genoot by de Wilhelmieten van Aelst, en dat deze broeders hem ondersteunden en aenmoedigden om de drukkunst uit te oefenen. |
|