Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 4
(1861)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 435]
| |
D. I, bl. 34-40 en 437-440. - Homulus.Toen ik over den Homulus handelde, haelde ik volgends den Catalogus van de Maatschappy van Nederlandsche Letterkunde te Leiden, eene uitgave aen, die op den titel het jaertal 1661, doch achteraen op het laetste blad 1656 draegt; en ik maekte de gissing, dat ten jare 1661 slechts de titels vernieuwd werden voor de exemplaren, welke, vijf jaer vroeger van de pers gekomen, nog in den winkel des drukkers over waren gebleven. Sedert heeft de heer Ferd. van der Haeghen de heuschheid gehad my een dergelijk exemplaer af te staen. De titel luidt als volgt: Een Comedia ofte Spel | |
[pagina 436]
| |
Seer ghenoechlijck ende kortswylich Op het titelblad eene houtsnede voorstellende den Zaligmaker, die Lazarus opwekt in 't byzijn van vijf mannen en vrouwen. Onderaen op de laetste bladzyde leest men: t'Amstelredam. In-12o van 32 bladen, of 64 bladzyden. Te dezer gelegenheid doe ik hier opmerken, dat deze Amsterdamsche uitgave zeer veel verschilt van de oude Nymeegsche, waervan ik eenen herdruk voor de Maetschappy der Bibliophilen heb bezorgd. In deze laetste heeft de Prologhe slechts 56 verzen, terwijl ze in de andere meer dan het dubbel, 128 regels, telt. Geheel het stuk heeft groote wyzigingen ondergaen, en byna elk vers is veranderd. Het zou niet onbelangrijk zijn beide teksten te vergelykenGa naar voetnoot(1). Dr Schotel heeft onlangs breedvoerig over onzen Homulus gehandeldGa naar voetnoot(2); doch hy kende den ouden Nymeegschen druk niet, en gebruikte den Amsterdamschen van 1651. | |
[pagina 437]
| |
Latijnsche Vertaling.
By de drie uitgaven van den latijnschen Homulus, die ik vroeger opgaf, kan ik nog het volgende voegen, dat ik aen den Catalogue de la Bibliothèque de Mr de Soleine ontleen: Homulus Petri Diesthemii comaedia in primis lepida et pia in rem Christiani hominis adprime faciens... Coloniae, ex officina Jasparis Gennepaei, 1537, p. in-8o de 52 fl.Ga naar voetnoot(1). De opsteller van dien catalogus heeft hier by aengeteekend: édition rare, qui paraît être la première. Dans une note d'ancienne écriture l'auteur est nommé: Christophorus Ischyrius Juliacensis. Dit is echter gedeeltelijk verkeerd. De uitgave van 1537 is niet de oudste; ik heb er eene opgegeven, die van een jaer vroeger dagteekent. Ook zal men de aenteekening op het boekjen, door eene oude hand geschreven, kwalijk gelezen hebben. Het zal immers niet Christophorus, maer wel Christianus Ischyrius Juliacensis moeten zijn. Dat Ischyrius een Gulkenaer was, is mogelijk. | |
D. I, bl. 330-331. - dBedieden vanden VII eeuwen.Dit stukjen maekt de eerste helft uit van het vier-en-vijftigste kapittel van het tweede boek van den Leken Spieghel. Men vindt het in de uitgave van professor De Vries, D. II, bl. 407-409. | |
Bl. 387-389. - Van minnen.Dit gedicht was reeds, volgends het zelfde handschrift, gedrukt in Willems Belgisch Museum van 1840; D. IV, bl. 222-224. | |
D. I, bl. 402-410. - Ghafschriften te Hal.Op den grafzerk van Guillaume baron de Giey wordt melding gemaekt van de heerlijkheid: Hondschot, waervoor, zooals ik reeds | |
[pagina 438]
| |
in de aenteekening deed opmerken, men te lezen heeft Hondsocht. Op deze wyze wordt ook de naem geschreven in het boekjen: t'Leven ende Mirakelen van den H. belyder Veronus, patroon der stadt ende Vrypoorte van Lembeke by Hal in Henegouw, door N.F. Houwens, Antw. 1649, in-12c. Aldaer wordt gezegd, dat behalven de Heerlijckheydt oft Baronie van Lembeke, noch sijn 17 diversche Heerlijckheden, die allegader hebben haer Officialen oft Meyers. Onder deze telt men ook: Hondtsocht, en daerby wordt als bezitter dezer heerlijkheid, in 1649, opgegeven: Mijnheer Guiliam van Hauwijck. | |
D. I, bl. 419-430. - Brieven van geleerde mannen.Brief van Vredius. Wylen mijn vriend A.G.B. Schayes, welke my dien eigenhandigen brief van Vredius overliet, had hem reeds vroeger laten drukken in: le Bibliophile Belge, Brussel, 1845, D. I, bl. 288-289. | |
D. II, bl. 105-128. - Jan vande Werve, taelkundige der XVIe eeuw.By de zeven door my opgegevene drukken van den Schat der Duytscher talen, en waervan vijf in Noord-Nederland het licht zagen, kan ik er nog eenen achtsten byvoegen, die my sedert in handen is gevallen. De Schat der Duitsche Tale. In kl. 8o van 152 bladzyden. | |
[pagina 439]
| |
Op het titelblad staet eene houtsnede voorstellende eene zwarte henne te midden van een met bloemenkransen versierd vierkant; rechts en links liggen boeken en pennen. Het boekjen is zonder jaertal, maer Adam Meyer drukte nog, meen ik, in de eerste jaren dezer eeuw. De keerzyde van den titel heeft een zestien regelig vers: Op de verbeetering van den Schat der Duytsche tale. De uitgever heeft het bericht aen den lezer, zooals het in den oorspronkelyken druk van 1559 voorkomt, behouden. In de latere uitgaven van den Schat waren reeds de vertaelde bastaerdwoorden in beter orde gerangschikt: onder dat opzicht is er hier niets veranderd, alleen heeft men voor geheel het boek de spelling vernieuwd. Het verdient opmerking, dat een boekjen by ons in het midden der zestiende eeuw verschenen, gedurende twee eeuwen en half in Holland herdrukt is geworden. | |
D. III, bl. 322. - Peeter Heyns.Ik vind, dat zeker Jan Heyns plaetsnyder was te Antwerpen, en aldaer by Bernaerd vande Putte, ten jare 1557, als leerling aengenomen werd. Eenige jaren later was hy meester. Deze Jan Heyns was waerschijnlijk een bloedverwant, misschien een broeder van onzen schoolmeester Peeter Heyns. | |
D. III, bl. 399. - Gabriel Meurier.Ik heb eenen oogenblik met den heer Dinaux aengenomen, dat Gabriël Meurier eenen zoon had, die den zelfden naem droeg als hy, en die insgelijks eenige schoolboekjens in het licht zond. Deze gissing berustte op het verschynen van de Conivgaisons flamen francoises ten jare 1618, wanneer de oude Meurier reeds sedert lang moest overleden zijn. Sedert heb ik echter een exemplaer van het bedoelde boekjen bekomen, en het is my gebleken, | |
[pagina 440]
| |
dat het slechts een nadruk is van eene uitgave reeds in 1589, waervan de goedkeuring dagteekent, verschenen. Er moet diens-volgends aen geenen Gabriël Meurier, zoon, gedacht worden; men heeft die Conivgaisons, even als zoo veel andere boeken, aen den zoo bekenden Antwerpschen schoolmeester te danken, en ze kunnen zeer wel tot zyne eerste schriften behooren. De titel van het exemplaer, dat vóór my ligt, luidt: Conivgaisons flamen-francoises, de Gabriel Mevrier; recemment par le mesme corrigées et meliorées. - Coniugatien in Nederduytsch en̄ Fransoys, van Gabriel Meurier: deur den selven op een nieu ouersien en̄ verbetert - More Mori. Met het vignet van den drukker, eene lelie voorstellende, op den titel, en onderaen: t'Antwerpen. By Hendrick Aertssens, inde Cammerstraet, inde witte Lelie. Anno 1618. In-12o van 32 ongecyf. bladen of 64 bladzyden. Op het laetste blad staet de goedkeuring: Iste Liber tutò recudi potest, cùm nihil contineat mali, quod testor infrascriptus. Datum die 7. Aprilis 1589, en geteekend: D. Michael Hetsroy, Breugelius, Canonicus Antuerpiensis. De druk van 1618 was dus eene kopy van dien van 1589; maer deze, zooals uit het woord recudi van den boekkeurder blijkt, was toch de eerste niet. De woorden, deur den selven op een nieu oversien en verbetert, zullen reeds op dien toepasselijk geweest zijn. | |
D. III, bl. 436. - Jan Peeter van Ghelen.Ik deed de vraeg: of Jan Peeter van Ghelen, die te Weenen in 1752 het bedrijf van boekdrukker, of ten minste dat van boekhandelaer uitoefende, een Nederlander was? Sedert is het my gebleken, dat reeds zeventig jaren vroeger, en wel in 1689, in gemelde stad een Jan van Ghelen leefde, die drukker was der Hoogeschool, en by wien een klein prozaschrift van den jesuiet | |
[pagina 441]
| |
Francies Waldtner verscheenGa naar voetnoot(1). Deze Jan was waerschijnlijk de vader van Jan Peeter. Er zullen opgetwyfeld meerdere boeken, by die Van Ghelens van de pers gekomen, bestaen, en indien zy wezenlijk van Nederlandschen oorsprong zijn, zoo als het te vermoeden is, ware het niet onbelangrijk eenige narichten omtrent die mannen in te zamelen. | |
D. IV, bl. 1-40. - Jan van Havre.Op de uitslaende geslachtlijst (bl. 2) stelle men, zooals uit nadere opzoekingen gebleken is, tot stamvader Jan van Havre, wiens zoon Hendrik in huwelijk trad met Joanna van Schoote, dochter van Olivier. De bailliu van Blankenberge was niet Antonius van Havre, zoon van Jan en Anna de Schepper, maer wel Antonius van Havre, zoon van Francies en Josina Snouckaert. Servaes van Havre, de schepen van Gent, 1600-1602, was op 5den Juny 1609 reeds overleden; hy was getrouwd geweest met Joanna van Havre, dochter van Gillis. Bl. 8. Op sommige exemplaren der plaet voorstellende het grafschrift van den heer van Walle, staet verkeerdelijk: decessit ann. m.d. xxv, in plaets van m. dc. xxv. | |
[pagina 442]
| |
D. IV, bl. 139-143. - Brieven van vermaerde mannen.Uit eene aenteekening te vinden in: Goethals, Dictionnaire Généalogique et Héraldique des Familles nobles de Belgique, D. IV, Maison de Straten, blijkt dat Theodorik van Liefvelt, de vader, kanselier van Brabant en raedsheer van Philips II was. Men zie ook Théatre sacré du Brabant, D. I, bl. 230. | |
D. IV, bl. 223-224. - Grafschrift van Jacob Cool, van Antwerpen.Dit grafschrift van Jacob Cool of Colius, dat ik uit een handschrift heb getrokken, is te vinden in de Selectae Christiani orbis Deliciae, van Sweertius, in de uitgave van 1608, bl. 599, en in die van 1625, bl. 785. De door my gegevene tekst is echter vollediger. | |
D. IV, bl. 225-242. - Griselde berijmd door Antonius Ghyselers.In den cataloog der bibliotheek nagelaten door den priester Ch. Michiels, en te Antwerpen in 1781 verkocht, leest men D. II, bl. 340, Nr 2803: Die Historie van der goed' vrouwe Griseldis, geprent te Delft, 1495, in-4to. Omtrent dezen druk, die ruim zoo oud zal zijn als die, welke te Deventer, by Jacob van Breda, verscheen, kan ik geen verder bericht geven. De heer A. de Vlaminck, wiens belangryke Jaerboeken der Kamer van Rhetorika van Thielt weldra zullen ter pers gelegd worden, heeft my daeruit de volgende aenteekening medegedeeld, welke aen de Stadsrekeningen van Deinze ontleend is: ‘Op Sinxendag 1498 wordt door de Ghesellen vander Retorijcke van Peteghem, “'t spel van Gryselle” voorgedragen.’ Zie daer de geschiedenis van Griselde reeds vroeg voor het | |
[pagina 443]
| |
tooneel bewerkt, en men zal dit drama gerust nog veel jaren hooger dan 1498 mogen doen opklimmen, alzoo men gewoonlijk in de kleine steden de tooneelstukken eerst vertoonde nadat ze in de groote eenen algemeenen byval hadden verworven. | |
D. IV, bl. 258. - Belooning aen Petrus Nannius toegestaen.In den Bibliophile Belge, Brussel, 1845, D. I, bl. 224, had ik reeds de aendacht getrokken op die belooning aen Nannius toegekend, en de regels uit de Stadsrekeningen van Mechelen aengehaeld. Ik heb tevens aldaer den titel opgegeven, zoo van den oorspronkelyken druk der Costumen, usanciën, enz., van Mechelen als van de latijnsche vertaling van Nannius. | |
D. IV, bl. 309-323. - De ridder met de Kar.Godefroi de Leigni werkte niet alleen aen het overige van den Lancelot, zooals ik hier boven opgaf, hy voltooide ook li Romans de la Charrete. Men leest immers aen het einde van den franschen tekst, dien professor Jonckbloet heeft uitgegeven: Godefroiz de Leigni li clers
a parfinée la Charrete.
mès nus hom blasme ne l'an mete
se sor Crestien a ovré,
car ça-il fet par le boen gré
Crestien qui le comança.
Of de Contes de la Charrete, zooals deze door Jonckbloet is uitgegeven, volledig is, valt te betwyfelen. In allen gevalle is het fragment, dat ik hiervoren heb medegedeeld, daerin niet te vinden. | |
D. IV, bl. 326-362. - Oorkonden betrekkelijk het karthuizers-klooster, by Gent.Ik schreef aldaer, regel 15: zeventien dezer stukken behooren tot de veertiende eeuw, men leze achttien. Het blijft toch waer, dat, | |
[pagina 444]
| |
eene enkele oorkonde uitgezonderd, die van graef Lodewijk van Nevers, al de overige in onze landtael zijn opgesteld; want alhoewel het vóór- en naschrift van het testament van Iwein van Vaernewijck in 't latijn zijn, is toch het stuk zelf in onze moedertael. De notarissen, die meestal geestelyken waren, bleven, zooals men weet, tot in de eerste helft der zestiende eeuw toe, zich van het latijn voor hunne akten bedienen. | |
D. IV, bl. 365, regel 10, staet: Vrowen, lees Vrouwen.
| |
D. IV, bl. 371. - Joannes Courtoys.Ik schreef aldaer verkeerdelijk, regel 21, wanneer Joannes Courtoys leefde, heb ik niet gevonden. Het blijkt immers uit de Chronijk zelveGa naar voetnoot(1), dat Courtoys, die licentiaet in de rechten was en een boek over de gebeurtenissen te Lier voorgevallen, aen het Magistraet opdroeg, in 1577 als secretaris dier stad in bediening was. Het luidt aldaer, dat toen op den 30sten October van gemeld jaer de aertshertog Matthias zyne intrede deed binnen Lier, de secretaris Courtoys gelast was den vorst eene eerwacht aen te bieden om hem overal te vergezellen. De jaerboeken door dien man, die tydens de beroerten der zestiende eeuw leefde, en een nog al aenzienlijk ambt bekleedde, kunnen groot belang opgeleverd hebben. De stad Lier had des tijds nog eenen tweeden secretaris, Hendrik van Dornhoven genaemd, waervan insgelijks in de Chronijk een paer malen gewag wordt gemaekt, eerst op het jaer 1577, toen hy met den Schout en den Onderschout gevangen werd genomen, en verder op het jaer 1582, wanneer hy in het innemen der stad door de Spanjaerden, omkwamGa naar voetnoot(2). |
|