Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 4
(1861)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 415]
| |
Rijmchronijk van Vlaenderen.In het vorig deel van dit MuseumGa naar voetnoot(1) heb ik eene berijmde Chronijk der hertogen van Brabant medegedeeld; thands geef ik er eene van de graven van Vlaenderen. Beide zijn nagenoeg van den zelfden omvang. De eerste houdt op met de dood van hertog Philips van Sint-Pol, in 1430 voorgevallen, de andere loopt juist eene geheele eeuw verder, tot op het huwelijk van keizer Karel met Isabella van Portugael, ten jare 1530 aengegaen. Deze laetste druk ik naer een gelijktydig handschrift, aen my toebehoorende en acht bladen in-4o uitmakende. Die Chronijk van Vlaenderen was bestemd om gedrukt te worden. Zulks blijkt immers uit de volgende regelen: V. 81.[regelnummer]
Weet yemant yet beters, willet ons verclaren
den prentere, ende willet hem openbaren.
En wat verder: V. 91.[regelnummer]
Dus eerbare, beminden, mannen ende vrouwen,
coopt nu dijn graven, reyn in 't behaghen.
| |
[pagina 416]
| |
Doch in niet een onzer boeken over de geschiedenis van Vlaenderen, ten minste die my bekend zijn, komen deze verzen voor. Marcus van Vaernewijcks Vlaemsche Audvremdigheyt, die ook onder den naem van Nieu Tractaet ende curte Beschrijvinghe van dat edel Graefscap van VlaenderenGa naar voetnoot(1) verscheen, bestaet in 't algemeen uit gedichten van den zelfden aerd als onze berijmde chronijk, maer van Vaernewijck leefde een dertigtal jaren later; er kan derhalve aen hem niet gedacht worden. Het stuk, dat ik hier mededeel, bevat eerst eene inleiding of kort overzicht van een gedeelte der geschiedenis van Vlaenderen en vervolgends eenige verzen, meestal ten getalle van zes, op elken graef. Deze regels waren waerschijnlijk bestemd om onder hunne afbeeldsels geplaetst te worden. Wat de Descriptio Flandrie, die vooraf gaet, betreft, van deze is het begin ontleend aen den Catalogus insignium oppidorum Germaniae inferioris van Barlandus, welke, doch met eenige wyzigingen, achter zijn werkjen over de hertogen van Braband te vinden isGa naar voetnoot(2). De drie latijnsche en de twee dietsche verzen, die onmiddelijk vóór de Chronijk staen, en die zoo beleedigend zijn voor de Vlamingen, komen niet van Barlandus, zooals men licht zal denken. Die korte berijmde Chronyken, zooals deze, hebben in 't algemeen, of voor de geschiedenis of voor de tael geene groote waerde; maer zy zijn toch eenigs zins belangrijk, omdat het in dien vorm was, dat onze voorouders zich de gebeurtenissen van vroegere dagen in het geheugen printten. Meer dan een | |
[pagina 417]
| |
hunner zal dergelyke stukken, het zy geheel, het zy gedeeltelijk van buiten geleerd hebben. Zy verdienen ook onze aendacht omdat men daeruit ziet, hoe men het verledene beoordeelde, of, om beter te zeggen, wat men als het merkwaerdigste van de regering van elken vorst beschouwde. | |
Descriptio Flandrie.Flandria est provincia Galliae Belgice iuxta litus Oceani constituta, habens Germaniam ab oriente, insulam Britannicam a septentrione, ab occidente mare Gallicum, a meridie Bourgondiam. Regio fertilis atque amena et pluribus locis suaviter aprica, nec expers nemorum aut collium; habet et lacus perspicuos, flumina fontesque salubres; gentem non inhospitalem, vestitu et lingua a Brabantis indiscretam.
De civitate Gandavensi. Gandavum est eius terre civitas fluminibus nobilis, amena, ampla, spaciosa, nusquam conclusa, nusquam suffocata; innumere culteque domus, facunda virorum ingenia, antiqui mores, tum duplici muro amplificata loci species; suos etiam habet, ut Lovanium, meditationi ac studiis aptos recessus; habet et ludos litterarios aliquot multe celebritatis; magnifica templa, celum perquam benignum, gentem frugalem magis dixerim quam parcam. Est Gandavum et pluribus divorum corporibus et nobilibus monasteriis exornatum.
De civitate Brugensi. Publicarum privatarumque edium in hoc opido splendor et magnificentia omnem orationem, omnem dicendi facultatem supergreditur. Ut paucis omnia dicam, totus hic locus pascendis oculis, reficiendis animis dicatus est. Pulchra sunt opida Gandavum, Antwerpia, Lovanium et Mechlinia, sed nihil ad Brugas. Preter Gandavum et Brugas, longe clarissimas urbes, alia quedam sunt in Flandria opida clari nominis, scilicet: Alostum, Aldenardum, Insule, Ipere, Teneramunda, Slusa, quod postremum est maritimum. Flandria, quamvis situ terre sit parvula, multis tamen bonis singularibus est referta. Est enim terra pascuis uberrima et armentis ac | |
[pagina 418]
| |
pecudibus plena, nobilissimis portubus maris et opidis inclita, amnibus famosis, scilicet Scalda, undique irrigua et perfusa. Gens eius elegans corpore et robusta, multiplex in sobule (lees: sobole), et substantia et omnium mercium divitiis locuples; venusta facie generaliter et decora affectu, pia, affatu blanda, gestu matura, habitu honesta; erga domesticos pacifica, erga extraneos valde fida; arte et ingenio in opere lanifico preclara, ejus industria magna parti orbis in lanificio subvenitur, nam preciosam lanam, quam sibi Anglia communicat, in pannos nobiles subtili artificio transmutans, per mare et terram multis regionibus administrat. Est autem terra plana et frugifera in multis locis, multas habens arbores, non tamen multas sylvas; gaudet quibusdam locis palustribus in quibus effodiuntur glebe, que sylvarum supplent defectum quo ad ignium incrementum, nam ex bis calidis et siccis solet ignis fieri magis efficax quam ex lignis, sed inutilior et vilior quo ad cinerem, gravior quo ad redolentiam et odorem. Flandria se nimium commendat garrula, dives;
Flandria quem peperit, quantomagis ille senescit,
tanto plus omnem tollit de fronte ruborem.
Potierscap, dobbelspecl ende menigen quaden eet,
dat hebben die Vlaeminghen wel bercet.
| |
Rithmata theutonicalia continentia chatalogum illustrium Comitum Flandrie.tBeginsel van Vlaenderen wil ic bewisen,
met allen Graven, niet om vol prisen,
waer bi dlant eerst wert verheven.
Int iaer ses hondert xxi, vijnde ic bescreven,
5.[regelnummer]
doen Deusdedit Paeus te Romen was,
ende Eraclius keiser, oec op dat pas,
die tHeilighe tCruce tegen Cosdre wan,
met foortsen versloech hi den vreden man,
doen was Lotharius coninc van Vrancrijck,
10.[regelnummer]
Chilperix soone, so tclaere blijct,
den vierden kersten coninc bekent;
in dien tiden was eenen Lideric excellent,
ter wapen cloec ende hoghe van moede,
Saluwarts soone, van eedelen bloede,
| |
[pagina 419]
| |
15.[regelnummer]
die welcke prinche was van Digion,
ende vrouwe Ermegarde van Rossilion
was moeder van Lideric, nemet tverstant.
Desen Liderick versloech eenen felle tirant,
Finaert, den ruese, op Lieles-le-Buc gelegen,
20.[regelnummer]
int lant van Buck, verstaghet claerlick,
want den ruese tvolc transoneerde swaerlic
int lant van Buck, dwelck nu Vlaenderen heet;
dis coren si Liderick, dits claer bescheet,
den eeden prinche, van moede fier,Ga naar voetnootVers 24
25.[regelnummer]
om te sine haer lieder heere ende forestier
over lant van Buck, als wilde wuestine;
het welcke hi suverde met grooter pine.
tWas vol rovers, vol moerdeners vreet van dade,
want men hietet: tWout sonder ghenade.
30.[regelnummer]
Int selve iaer dat forestier gemaect was,
het sconincs Lotharius onscaet wasGa naar voetnoot31
omtrent dlant van Buc comende, verstaget bloot;
diese ontscaet hadden, staken malcanderen doot;
mer si reet vast voort int selve wout,
35.[regelnummer]
daerse Liderick gemoette, met sinnen stout,
hi leidese op Lilez-Buc den eedelen man.
Aen haer hi xv soonen ende drie dochteren wan;
dit was der Grave alder eerste orije.
Lotharius gaf Liderick die eerste heerschappije
40.[regelnummer]
doen hi sijn dochter bi hem hadde vonden,
twelck hi te leene ontfinck ten selven stonden,
soe oec sijn nacomers meest hebben ghedaen.
Leest elck bisonder, so moechdijt verstaen.
Ghi eedel Vlaemingen enghienieuselick,
45.[regelnummer]
leest nu dijn Graven victoriuselick,
die ghi hier schouwen moecht reyn gefigureert,
want si geweest hebben coragieuselick
als die roomsche Pompeius pompeuselick,
so ons die Cronike wel declareert.
50.[regelnummer]
Niemant en si in dat werck verstorbeert
esser yet in mistelt oft misscreven;
| |
[pagina 420]
| |
na minen besten hebbe ic gevisiteert
diversen Chroniken, in een aencleven,
daer ic den text bi hebbe beseven,
55.[regelnummer]
so ghise onder elck bisonder moecht lesen.
Die boeken spreken diversch, vrienden verheven,
nochtans nae minen simpelheyt heb ict bewesen
wie si waren die princhen gepresen,
die dlant als graven hebben beseten;
60.[regelnummer]
die ic achter laet coomt bi desen,
die behouweden, naet claer vermeten,
ende gheen vruchten en wonnen, dit suldi weten,
als die Johanne tkeisers dochter trouden reene;
twee mans hadden si hier in vergheten,
65.[regelnummer]
Fernand van Pourtugale, mit crachte nyet cleene,
ende Thomas van Savoijen, vry van weene,
dese lietent lant al sonder orije;
mer naer haer doot quam dlant ghemeene
op Margrieten, Johannen suster blije.
70.[regelnummer]
Noch waren oec voer desen tijt
twee graven, hier oec nyet gestelt,
die mit rechten besaten die heerscappie
eenen corten tijt, mijn redenen spelt;
Boudewijn van Mons kijnderen, van grote gewelt:
75.[regelnummer]
Arnout die Simpele ende Boudewijn die Onnosele goet,
beide waren si ter neder gevelt,
mits Rikelts quaetheit, haer moeder onvroet;
haer kijnderen brocht si inden ontspoet
ende allen dlant in gronten beswaren.
80.[regelnummer]
Dus laet ic daer; dus vrienden soet,
weet yemant yets beters, willet ons verclaren
den prentere, ende willet hem openbaren.
Ter eeren ende ter liefden alle Vlaemingen so is dit volbrocht,
om dat elck weten soude, tsijnder vreeden,
85.[regelnummer]
waer die Graven af comen sijn, reyn bedocht,
na wtwisen der Chroniken heeft hi gewrocht,
so ghi claerlick elck bisonder moecht schouwen;
hadde hi meer bescheets bevonden, hi haddet besocht,
om onbegrepen te sijn van elcken, in trouwen.
90.[regelnummer]
Dus eerbare, beminden mannen ende vrouwen,
coopt nu dijn Graven, reyn int behaghen,
| |
[pagina 421]
| |
daer ghi in u vorders, sonder verflouwen,
den hals daer mede hebt dorren waghen,
dicwils te velde gecomen sonder versaghen,
95.[regelnummer]
soet wel gebleken heeft tot diversce steden.
Werdich sijn si datse princhelike namen draghen,
die haren princhen eeren als eedel gronden.
Lof vloye hem toe van allen monden,
die sinen rechten lantsheere sijn leet helpen wreken;
100.[regelnummer]
werdich sijn si Gods kijnderen bevonden,
daer den dau van salicheit op sal leken.
Getrou hartten en sal nimmermeer gebreken;
dits mijn wtspreken, mit lustige sinnen.
God gheve hen voerspoet, die Vlaenderen beminnen!
1. Lidericus, die eerste forestier, ende Flandrijn, sijn huysvrou, des conincs Lotarius dochter van Vrancric.
105.[regelnummer]
Liderick van Aerlebeke, forestier,
in Vlaenderen als prinche verheven,
dwelck hi besat mit groote dangier;
rovers ende moerders van daer verdreven.
Vier ende xl iaer was sijn leven;
110.[regelnummer]
tArlebeke begraven, vijnde ic bescreven.
2. Ingelramus, die twede forestier.
Liderics soone, Ingelram,
regeerde Vlaenderen xii iaren;
dorpen ende steden hi began
te maken naden orbaer voerwaer;
115.[regelnummer]
het wilde wout maecte hi seer claer;
tArlebeke begraven, dits openbaer.
| |
[pagina 422]
| |
3. Andakerus, die derde forestier.
Andakere Ingelramus soone,
xii jaer regeerde hi wijs ende vroet.
Die lant woude winnen, hi was die gone
120.[regelnummer]
diet elcken gaf voer sijn eyghen goet;
dies quam Vlaenderen in voerspoet.
tArlebeke leet begraven dedel bloet.
4. Balduinus DeserinusGa naar voetnoot(1), eerste grave van Vlaenderen, ende Judith, sijn huysvrou, dochter van Carolus die Caluwe, keiser ende coninc van Vrancrijcke.
Vijftien jaer Andraecs soone Boudewijn
dIsere, forestier ende deerste grave vry,
125.[regelnummer]
ontscaectede des coninx dochter fijn,
Karels die Caluwe, verstaet wel my;
Sinte-Donaes lichaem in Brugge brocht hy,
ende leet Sinte-Bertijns, soo lesen wy.
5. Balduinus Calvus, grave, ende Estrudis, syn huysvrou, des conincs dochter van Engelant.
Baudewijn Deserijns soone, oec Bondewijn genaemt
130.[regelnummer]
die Caluwe, xl jaer was sijn regiment;
met paise regeerde hi ongeblaemt.
Sinte-Peters clooster stichte hi bi Ghent;
twee soonen hadde hi excellent.
Begraven leet hi daer int convent.
| |
[pagina 423]
| |
6. Arnulphus die Groote, grave, ende sijn huysvrou, des graven dochter van Vermendoys.
135.[regelnummer]
Baudewijns soone, die groote Arnout,
xlvi iaere als grave mechtich;
dongelovige veriaechden hi mit sinnen stout;
die Paeus gaf hem die tienden warachtich;
xii reguliers maecte hi voerdachtich.
140.[regelnummer]
Bi sinen vader leet die prinche crachtich.
7. Balduinus die Jonghe ende sijn huysvrou, hartich Heymans dochter van Sassen.
Arnouts soone, Boudewijn genaemt,
als grave regeerde hi iii iaren;
het gemeyn profijt socht hi ongeblaemt,
vier meercten stelde hi, sonder sparen.
145.[regelnummer]
Eenen soone liet hi om slants bevaren;
tot Sinte-Bertijns begraven, na d'openbaren.
8. Arnulphus die Jonge, grave, ende Zuzanna, sijn huysvrou, des conincs dochter van Italiën Berengarius.
Arnout die Ionghe, prinche vol vruechden,
Boudewijns soone als eedel ghenoot;
een coninx dochter, vol duechden,
150.[regelnummer]
wt Italiën hadde hi, dits bloot;
xviii jaren regneerde die prinche minoot.
tSinte-Peters begraven nae sijn doot.
| |
[pagina 424]
| |
9. Balduinus mitten schonen baerd ende sijn huysvrou, OghinaGa naar voetnoot(1), des graven Ghijsbrecht dochter van Lutzenborch.
Bauduyn mitten schoonen baerde
in sinen tijt niement sijns gelike;
155.[regelnummer]
stout was hi ende donververde,
schoone, starck, mechtich ende rijcke;
xlvi jaren grave, seidt die Cronijcke.
Bi sinen vader leet hi, soot claer blijcke.
10. Balduinus van Risel, grave, ende sijn huysvrou, Aleidis, des conincs dochter van Vrancrijck.
Boudewijn van Risele als prinche gheëert
160.[regelnummer]
xxxiii iaer hi regeerde dlant
naer sinen vader, ende heeft gekeert
sijn vianden aen elcken cant.
Risele verhief hi, nemet tverstant,
daer hi begraven is als eedel vigant.
11. Balduinus die Goede, grave, ende sijn huysvrou, Ridsart, des graven dochter van Henegou.
165.[regelnummer]
Boudewijns soone Boudewijn die Goede
drie iaren prinche vol gerechtichede;
in teken dede hi draghen die witte roede;
twe sonen hadde hi reyn van sede
bi Rikelde, vol onvrede.
170.[regelnummer]
Te Avoene begraven, God gheve hem vrede!
| |
[pagina 425]
| |
12. Arnulphus grave.
Arnout, Boudewijns soone, sachmen nyet lang regneren,
dat dede vrou Ridsart, sijn moeder fel,
want si Vlaenderen wilde mineren.
Robbrecht die Vriese brac haer opstel,
175.[regelnummer]
die welcke xxi iaren regneerde als prinche snel.
Te Cassel begraven, dal weet ic wel.
13. Robbrecht die Vriese, grave, ende sijn huysvrou, Gheertruit, des hartogen dochter van Sassen.
Robbrecht die Vriese van sijns wijfs kijndere wegen Hollant regeerde;
thien iaren hi vromelick street int Heilich Lant,
ende aen Gheertrude, sijn wijf, die duechs hanteerde,
180.[regelnummer]
wan hi twee kijnderen die heere playsant:
een sone hiet Robrecht, stout ende vaeliant,
ende Adelie, coninginne van Denemercken.
Als dese here verdreven was wt Hollant
vanden hartoge van Lothrick, wt des biscop verstercken
185.[regelnummer]
van Utrecht, doen tooch hi inden Vlaemschen percken,
ende wert daer grave na sijns brueders kijnder doot.
Als synen sterfdach was leden, wert hi inder kercken
tot Sinte-Peters, te Cassel, begraven; dats bloet.
14. Robrecht, grave, ende sijn huysvrou, dochter des hartogen van Normandyen.
Robrecht die longe, grave Robrechts soone, vol eeren,
190.[regelnummer]
begonde mit groote vromicheit in Vlaenderen te domineren
int iaer Ons Heeren dusent C ende vier.
| |
[pagina 426]
| |
Int Heilich Lant tegen die Zarasinen tooch die edel princhier.
Als hi xii iaeren had tregiment gehadt
sterf hi, ende tot Atrecht begraven, verstaet wel dat.
15. Balduinus Habken ende syne huysvrou, des graven dochter van Boloengiën.
Dese Boudewijn resigneerde tgraeffscap, ende wert een monick.
16. Karolus van Denemercken, grave.
195.[regelnummer]
Nae Boudewijn Habken quam Karel van Denemercken;
die cortheit sijns levens en mocht hem nyet stercken:
als hi gerigeert hadde Vlaenderen twe iaren,
sachmen die fortune tegen hem varen.
Hi wert te Brug gebrocht int verdriet,
200.[regelnummer]
daer hi in die kercke doot geslagen wert, verstaet tbediet.
17. Wilhelmus van Normandiën, grave.
Willem van Normandiën, grave gestelt
vanden Franscen coninc verheven,
mer xv maenden was sijn gewelt,
voer Aelst quam hi om sijn leven.
205.[regelnummer]
Sint-Omaer gevuert, soet is bescreven,
tot Sinte-Bertijns begraven, sonder begheven.
18. Theodoricus van Elsaten, grave, ende sijn huysvrou, des conincs dochter van Siciliën.
Dirk van Elsaten, vroome van bedrive,
xlii iaere was hi grave goet.
| |
[pagina 427]
| |
Een sconinx dochter hadde hi te wive
210.[regelnummer]
van Jherusalem; si sant hem om tHeilich Bloet;
ses kijnderen droech hem die vrouwe soet.
Te Watene leet hi die prinche vroet.
19. Philippus van Elsaten, grave.
Philippus, van Elsaten genaemt,
den swartten leeuwe wan hi mit crachte
215.[regelnummer]
inder Sarasinen lant, ongeblaemt;
die hi daer vele tonder brachte;
xxiii iaere grave die geachte.
Te Clareval leet die prinche van machte.
20. Margareta, gravinne, ende haer man, grave Boudewijn van Henegouwe.
Boudewijn van Henegou, certeyn,
220.[regelnummer]
Vlaenderen behouwede hi dedel deghen
aen Margrieten van Elsaten reyn;
twee soonen heeftse hem ghedreghen;
vier iaren regeerde hi mit seghen.
tSinte Donaes is hi in deerde geleghen.
21. Balduinus, grave, keiser van Constantinopolen.
Boudewijn, die soone van Boudewijn,
225.[regelnummer]
keiser van Constantinopolen waerlick
ende coninc van Grieken een termijn;
xi jaer grave van Vlaenderen onvervaerlick,
waer hi bevoer, en vijnde ic nyet claerlick,
230.[regelnummer]
God houde hem in gloriën eenpaerlick!
| |
[pagina 428]
| |
22. Johanna, gravinne, ende haer eerste man Fernandus, des conincs soon van Portegael, ende haer twede man, Thomas, des heeren soone van Savoeijen.
Vrou Janne, subtijl van seden,
dochter vanden keiser getrauwe,
xxxvi iaren regeerdese dlant ende steden
mids haer twee mans, groot van beschouwe,
235.[regelnummer]
Fernant ende Thomas, tharen behouwe.
Te Mercketten leet sy als vrouwe.
23. Margareta, gravinne, ende haer eerste man, her Jan van Avennis, ende haer twede man, WillemGa naar voetnoot(1) van Dampier.
Johanne suster, vrou Margriete fier,
in verdriet brocht si haer orije
mids haren man Willem van Dampier.
240.[regelnummer]
xxxiii iaren regeerde dese die heerscappie;
veel cloosters stichdese binnen haren tijt,
ende leet te Flins begraven, soe ic belije.
Willem van Dampier, prinche rijcke,
Vlaenderen, Henegou behouwede hi claer
245.[regelnummer]
aen Margriete, die schoone suverlick,
drie soonen; die eerste hem voerwaer,
nyet lange en leefde die prinche eerbaer.
Te Flins begraven, dat is claer.
24. Wilhelmus van Dampier, grave.
Willem, Willems soon van Dampier,
250.[regelnummer]
troude die schoone Beatrix van Brabant,
| |
[pagina 429]
| |
hartoge Henrix dochter noiael.
In Barbarijen was die eedel vigant
mit Sinte Lodovijck, sinen neve vaillant.
Nae sijn doot behielt sijn brueder dlant.
25. Guido van Dampier, grave, ende sijn eerste huysvrou, des heeren dochter van Bethuynen, ende sijn twede huysvrou, des graven dochter van Lutzenborch.
255.[regelnummer]
Guido van Dampier, filius Margarete, coen,
xxvi iaren grave van machte.
Al deden hem die Fransoisen groote traieson
nochtans keerde hise mit machte.
Hi hadde veel kijnderen, eel van geslachte;
260.[regelnummer]
te Flinis leet hi als die gheachte.
26. Robertus van Nivers, grave, ende sijn eerste huysvrou Blancha, des coninx dochter van Siciliën, ende sijn twede huysvrou, die gravinne van Nivers.
Gwijts soone, Robrecht van Nivers,
Gods lachter heeft hi gewroken;
dongheloevighen dede hi veel ghetruers,
die Fransoisen ginc hi bestoten;
265.[regelnummer]
xvii iaeren als grave voersproken.
tIperen in die eerde is hi beloken.
27. Ludovicus van Nivers, grave.
Ludovicus, van Vlaenderen eedel vader,
xxiiii iaer grave hoghe gewijt;
vermoort was hi ende verraden,
| |
[pagina 430]
| |
270.[regelnummer]
die grave van Allenson dede hem nijt,
tsamen wesende in eenen strijt.
tSinte Donaes begraven, des seker sijt.
28. Ludovicus van Male, grave, ende sijn huysvrou, Margriet, hartich Jans dochter van Brabant.
Ludowijcs soone, Ludowijck van Male,
Margriet van Brabant hadde hi te wive,
275.[regelnummer]
hartich Jans dochter, vry van quale;
een dochter droechsi hem eedel van live;
xxxvi jaer grave tsine verstive.
Te Risele leet hi, so ic scrive.
29. Margriet, gravinne, ende haer man Philips-le-Hardi, hartoghe van Bourgondiën, des conincs soon van Vranckrijck.
Margriet van Male, eedele enpent,
280.[regelnummer]
dlant hielse van haren vader mechtich;Ga naar voetnootVers 280
Philippus-le-hardi troudese excellent;
tsamen hadden si kijnderen crachtich,
si hieldent dlant seer eendrachtich.
Te Risel begraven, dit is warachtich.
30.
285.[regelnummer]
Philippus-le-hardi hiet desen,
tFrancrijck tsconincx soen verheven,
Margriet van Male gepresen
was hem tot huwelick gegeven.
Elf iaer grave in een aencleven;
290.[regelnummer]
te Digion leet hi, so dat is bescreven.
| |
[pagina 431]
| |
31. Johannes van Bourgondiën, grave, ende Margriet, sijn huysvrou, des graven dochter van Hollant.
Jan van Bourgondïen, prinche vaillant,
vijftien jaere grave, eedel ghenatuert,
verradelick was hi verslaghen, want
in Vrancrijck, dus hebbent si betruert,
295.[regelnummer]
veel Fransoisen hebben sijn doot besuert.
Te Digion in deerde leet hi bemuert.
32. Philippus van Bourgondiën, grave van Vlaenderen, ende sijn huysvrou, Isabeel, des conincs dochter van Portegael.
Hartoghe Philippus oec prinche wiselic
xlviii iare grave vol minnen;
dies heeft hi lof eewelic ende princhelic;
300.[regelnummer]
sijn vianden keerden hi van buten ende van binnen.
Bi synen vader begraven, na tbekennen;
seer amoreus was hi van sinnen.
33. Karolus van Burgondiën, grave van Vlaenderen, ende sijn huysvrou, Isabeel, des hertogen dochter van Borbon.
Karel van Carloys, princhelic enghien,
noyt sijns gelike ints werelts gront,
305.[regelnummer]
van allen princhen so seer ontsien;
si vianden keerden hi tallen stonden.
Negen iaer grave ende hartoge bevonden,
lof vloeije hem toe van allen monden.
| |
[pagina 432]
| |
34. Maria van Bourgondiën, gravinne van Vlaenderen, ende haer man, Maximilianus van Oestenrick, keiser.
Maria van Bourgondiën, princhelike sprute,
310.[regelnummer]
erfachtich in die Vlaemsce landouwe,
naer haren vader, groot van virtute,
troude Maximiliaen, goet van beschouwe.
Te Brug sterf si mit grooten rouwe;
in die kercke begraven tOnser-Vrouwe.
315.[regelnummer]
Twe kijnder behielt Maximiliaen, die prince van weerden,
van vrou Marie, die bloeme schoon:
Philips ende Margriete, eedel gheerden,
comende wt der keiserlike croone,
die hi besat tot sinen loone.
320.[regelnummer]
Vijf iaer grave selver in persoone.
35. Philippus, coninc van Castiliën, grave van Vlaenderen, ende Janna, des conincs Fernandus dochter van Spaingiën.
Hartich Philippus, sijn soone duechdelick,
erfachtich grave der Vlaemscher roseije;
Janne van Spaengiën troude hi vruechdelick;
ses kijnderen droechse tsinen greije.
325.[regelnummer]
Anderwerf reisde hi in die Spaensce contreije,
daer hi gestorven es tonser geschrei.
36. Carolus, keiser, ende grave van Vlaenderen, ende sijn huysvrou Isabeel, des coninx dochter van Portegael.
Carolus die Vijfste, keiser, coninc mechtich,
victorioser prinche en was noyt gesien,
Philippus soone seer crachtich,
330.[regelnummer]
sijn vianden verwinnende, God liet geschien.
| |
[pagina 433]
| |
Veel wonders in synen tijt sachmen bedyen,
want hi doncruyt der werelt woude wyen.
Erfachtich grave te Ghent geboren
int iaer van hondert, op Sinte-Mathijs dach,
335.[regelnummer]
tsconincs van Portegaels dochter hadde hi vercoren
Ysabelle, tot sijnder wive men hem die trouwen saeh
Ten eersten iare van eenen soone si gelach
diesmen alle eere haer toe scriven mach.
|
|