Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 4
(1861)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 225]
| |
Griselde berijmd door Antonius Ghyselers.Men zal gaerne met Legrand d'AussyGa naar voetnoot(1) instemmen, dat het verhael van Griselde een dergenen is, die het meest tot den roem van Boccaccio hebben bygedragen. Deze aendoenlyke geschiedenis immers schittert in zynen Decamerone, te midden van een aental dartele of onbetamelyke vertellingen, op eene treffende wyze uit. Ook vond geen voortbrengsel der middeleeuwen zoo veel byval als dit; geen ook misschien bleef zoo lang voortleven; want van den tijd van Boccaccio, die te Florentië in 1304 geboren werd en ten jare 1374 stierf, tot op onze dagen toe, wordt het met gretigheid gelezen. Vroeg, reeds vóór het verspreiden der drukkunst, werd het in onderscheidene talen van Europa overgebracht. Men beweert, dat de geschiedenis van Griselde op een feit berust, dat wezenlijk voorviel, en men leest in een oud fransch handschrift: le Parement des Dames, hetwelk vroeger het eigendom van den heer Foucault was, dat zy ten jare 1025 leefde. Petrarca, die het verhael in het latijn vertaelde, droeg zijn werk aen Boccaccio, als aen iemand aen wien het eigenlijk toebehoorde, op, en, wat de waerheid van het voorval aengaet, zegde hy: Quisquis ex me quaeret, an haec vera sint, hoc est, an historiam an fabulam, respondebo illud Crispi: penes auctorem scilicet Joannem sit. Hy beroept zich dus op Giovanni Boccaccio zelven, die | |
[pagina 226]
| |
zijn vriend en leerling wasGa naar voetnoot(1). Petrarca hiet zijn stuk: De obedientia, ac fide uxoria. Door deze vertaling in 't latijn van Petrarca, zal men de algemeene verspreiding van het verhael kunnen verklaren, dat dan ook door zynen aerd zeer geschikt was om tot volksboek te dienen. Zeer vroeg moet de Griselde in onze tael overgebracht zijn geweest, vermits er reeds eene uitgave van verscheen te Deventer by Jacob van Breda, die omtrent de jaren 1490-1500 drukte. Dit boekjen, waervan slechts twee exemplarenGa naar voetnoot(2) tot ons schynen gekomen te zijn, begint aldus: ¶. Hier bghintGa naar voetnoot(3) die historie vander goeder vrou Dr D.J. van der Meersch heeft van dezen ouden druk, ten jare 1849, eene keurige heruitgave voor de Maetschappy der Vlaemsche Bibliophilen bezorgd. | |
[pagina 227]
| |
Ongetwyfeld werd de Griselde tydens de zestiende eeuw meermalen ter pers gelegd. De heer du Puy de Montbrun maekt melding van eenen druk te Antwerpen, in 1554, in-4o verschenen. Deze zal echter wel de eenige van dien tijd niet zijn; want al is 't dat ik er geene andere kan aenwyzen, zoo mag men toch gerust veronderstellen, dat ze bestaen hebben; maer men weet hoe moeijelijk het valt in onze dagen nog exemplaren van die oude volksboeken aen te treffen. De geschiedenis van Griselde te weinig uitgebreid zijnde om afzonderlijk te worden gedrukt, vond men het geraedzaem er nog twee andere verhalen van den zelfden aerd: Helena de verduldige en Florentina de getrouwe by te voegen, en de drie stukken verschenen te samen onder den titel: De Vrouwen-peirle, ofte dryvoudige historie van Helena de verduldige, Griseldis de zagtmoedige, en Florentina de getrouwe, Alle dry aenzienelyk in vele Deugden; maer meest in Lydzaemheyd die zy in tegenspoed, overlast en beproevinge getoont hebben. Genomen uyt de oude Historien, en nieuwelings tot voordeel der Jongheyd overzien, by-een vergaderd en zeer verbeterdGa naar voetnoot(1). Tot heden toe heeft dat volksboek den naem van Vrouwen-peirle behouden. Blijkbaer zijn de latere uitgaven der Griselde nadrukken van dien van Jacob van Breda; maer op talryke plaetsen zijn verouderde uitdrukkingen en basterdwoorden door nieuwere en zuiverdere vervangen. De Vrouwen-peirle, zoo als ze hedendaegsch verschijnt, draegt onderaen den naem van Max. van Eynatten, kanonik en scholaster tot Antwerpen. Deze gekende boekkeurder heeft op een paer plaetsen iets bygevoegd, en in tegendeel op vier of vijf andere, eenige regels weggelaten. Zyne besnoeijing, die zich onder geen oogpunt laet | |
[pagina 228]
| |
verklaren, getuigt in het geheel niet van 's mans schranderheid. In geene andere tael dan in de onze, meen ik, bestaet eene berijmde bearbeiding van de Griselde, daerom deel ik die, welke in den bundel van Antonius Ghyselers voorkomt, en waervan ik hiervoren reeds met een enkel woord gewag heb gemaektGa naar voetnoot(1), des te gereedelyker mede. Legrand d'Aussy sprekende van de fransche Griselde, zegt: Il paroît que ce conte ou fabliau si connu n'a point été mis en vers par nos anciens poètes. Il en existe plusieurs versions en vieille prose françoise, se rapprochant plus ou moins de la narration de Boccace. Tydens de middeleeuwen ging dit verhael in het hoogduitsch niet over, ten minste het wordt door von der Hagen niet aengewezenGa naar voetnoot(2). Maer reeds vroeg hadden de Franschen de geschiedenis van Griselde ten tooneele gevoerd; want volgends Martinelli, den uitgever van den Decamerone, die zich beroept op Deel II van den Théâtre français te Amsterdam, in 1736, gedrukt, vertoonden fransche tooneellisten ten jare 1395, le Mistère de Griseldis, marquise de Saluces. Legrand d'Aussy bevestigt dit ten volle. Hy haelt eenige regels uit dit spel aen naer een handschrift ter Koninglyke bibliotheek te Parijs berustende, en zegt, dat men het daerin wezenlijk tot gemeld jaer doet opklimmen. Wat er ook van den ouderdom dezes stuks zy, het werd te Parijs in de eerste helft der zestiende eeuw by Jehan Bonfons gedrukt onder den titel: Le mystere de Griselidis marquis de saluses par personnaigesGa naar voetnoot(3). Behalve deze dramatische behandeling bestaet er nog eene andere, en wel in latijnsche verzen. Dr van der Meersch, in zyne geleerde inleiding geplaetst vóór de heruitgave van den druk | |
[pagina 229]
| |
van Jacob van Breda, voor de Vlaemsche Bibliophilen, trok hierop de aendacht. Dit latijnsch tooneelstuk, hetwelk te Antwerpen, in 1519, van de pers kwam, heeft men te danken aen eenen Gentenaer, Eligius Eucharius of Houckaert, die nog door andere werken, zooals de vertaling van Anna Bijns Refereinen, bekend is. In hoe verre deze dichter het fransch tooneelstuk of het verhael in proze gevolgd hebbe, kan ik niet zeggen. In allen gevalle bestaet er tusschen dit laetste en het Mysterie een groot onderscheid: hierin treden immers talryke personagiën op, die in het andere niet voorkomen. Nu is de vraeg, naer welken ouden tekst heeft Ghyselers zijn opstel vervaerdigd? Dat blijft onzeker; want het schijnt my niet, dat de druk van Jacob van Breda, die nochtans in 's dichters leeftijd - hy schreef immers 1505-1518Ga naar voetnoot(1) -, verscheen, hem tot grondlage gediend hebbe. De inleiding en het slot van Ghyselers komen aldaer zoo niet voor. Verder heeft hy het geheel ingekort, den naem van Gaultiers zuster, de gravin van Buenen, niet eens genoemd, enz. Ik zal hier nog byvoegen, dat de hoofdpersonagie in 't italjaensch: Griselda, en niet zooals in 't fransch Griseldis heet; in den druk van Jacob van Breda is het: Griseldis en Griselde; in het volksboek altijd: Griseldis; Ghyselers noemt haer Grysilla of Gryssilla, en in de verbogene naemvallen: Grysillen. Van haren vader zegt het italjaensch: Che ave nome Giannucolo; in het fransch luidt het: Janicole; in onzen ouden druk: Jan de Nycole en Jan Nycole, en in ons volksboek insgelijks: Jan de Nicole; by Ghyselers: Jan Nycolaes. De italjaensche naem des graven Gualteri wordt in het | |
[pagina 230]
| |
fransch Gaultier, en blijft alzoo in den druk van Jacob van Breda, terwijl het volksboek: Gautier heeft. Ik zal hier byvoegen, dat men by Coornhert, die eene vertaling gaf van geheel den Decamerone: Griselda of Griselde, Gaultier en Jehannot leest. De schrijfwyze van Jan Nycolaes door Ghyselers gebruikt, schijnt genoegzaem te bewyzen, dat hy de uitgave van Jacob van Breda niet geraedpleegd heeft. Ik sprak daer zoo even van Coornhert als vertaler van Boccaccio: opmerking verdient, dat by hem de geschiedenis van Griselde het eerste vijftigtal zyner Lustighe HistorienGa naar voetnoot(1) besluit, terwijl ze in den Decamerone van den oorspronkelyken schryver de novella decima van de giornata decima uitmaekt. Uit al het aengehaelde zal ten overvloede blyken, hoe zeer de geschiedenis van Griselde hier te lande bekend was, en ten slotte zal ik hier by voegen, dat men te Gent en elders, nog dikwijls de | |
[pagina 231]
| |
spreekwyzen hoort gebruiken: zy ziet er uit gelijk eene Griselde, het is eene bedrukte Griselde, enz. Dit geldt hier juist geene vrouw, die zachtmoedig van aerd, maer wel eene die droefgeestig is of er bedrukt uitziet. In het handschrift van Ghyselers wordt geen onderscheid gemaekt tusschen de y en de ij; en wanneer de stipjens voorkomen, dan is het meestal verkeerdelijk. | |
Ditz vanden Greve ende van Grisillen.Och! waren alle prinsen alsoe ghesint,
dyemen nu ter werelt vint,
dat waer goet voer den armen, sateyn,Ga naar voetnootV. 3
ende oeck voer haer selffs ziele alleyne;
5.[regelnummer]
dye werelt mocht will zyn verhuecht,
niet te min God sterckse in alder deucht;
niet min en mach der duechden breken,
oetmoet moet daer in steeken.
Oetmoet iss een wortell ende leest
10.[regelnummer]
van duechden alder meest,
dat will ick by exempelen proeven,
dat elck prinse moet behoeven,
boven alle duechden vuytvercoeren.
Van eenen prinse muechdy hoeren,
15.[regelnummer]
dye en hadde geen wyff, dat ghyt verstaet;
doen begerde zynen raet,
om dattet dlant soude vruechtich blyven,
dat hy soude suecken een blomme van wyven
te huwelyck, na zynen betamen.
20.[regelnummer]
Dye mogende prinche, van groten name,
moeste geloven zynen heeren all;
maer zyn begerte was, groet ende small,
wat wyve hy koese te huwelyck,
| |
[pagina 232]
| |
waer sy arm, machtich ofte rycke,
25.[regelnummer]
datsy hem soude ghelieven,
ende daer in stellen haer gerieffven,
ende datse haer eere en werde suden doyn,
ghelyck hem selven, in cort sermoen;
doch zy geloefdent hem allen gemeyn.
30.[regelnummer]
- ‘Nu volcht my,’ sprack dye Greve reyn,
‘ic zal u leyden om myn bruyt
ende wysense u overluydt;’
dye heeren waren allen content.
Nu stont om zyn palleys, omtrent
35.[regelnummer]
een halve myle, een dorpken maete,
daer woenden luyden van armen state;
onder allen dander doen daer was inne
een zeer out man, verstaet den sinne,
erm van haven boven screven,
40.[regelnummer]
jae, de ermste van den dorpe verheven.
Dye erme man, Jan Nycolaes,
soe vantman dat synen naem waes;
een dochter hadde hy, die heyt Grysille,
daer ick wonder aff tellen wille
45.[regelnummer]
van oetmoedicheyden ende van duechden.
Deese maget plach, vuyt reynder vruechden,
haers vaders scape te wachten altijt.
Nu quam deese Greve, sonder respyt,
voer dat arme huysken cleyne
50.[regelnummer]
met synen heeren ghemeyne.
Dye maget Grysilla hadde water gehaelt;
doen sy den Greve sach, was sy verdwaelt,
ende scaemden haer met haren ghewaeden.
Die Greve sprack haer an mit staden
55.[regelnummer]
ende seyde. ‘Grysilla, waer iss u vader?’
Grysilla antwoerden hem mytz gader:
‘Ghenadighe Prinche, hy is, hy iss hier binnen,
tot uwen geboden, tot uwer minnen.’
Dye Greve ginck int huysken mate,
60.[regelnummer]
hy vanten binnen mit soberen state.
Grysilla zeyde haeren vader saen,
hoe dat die Grave daer quame gegaen.
Dye goede man was zeer vervaert,
| |
[pagina 233]
| |
ende stont op rasschelyck, al onghespaert,
65.[regelnummer]
ende eer hy op was, sonder blijff,
so wass hem dye Greve opt lyff.
Dye vader viel op zyn knyen,
ende leyde zyn handen te gader mettyen:
- ‘Lieve heere, bin ick mesdadich,
70.[regelnummer]
so bid ic u weest myns genadich,
ende doer u edelheyt, in trouwen,
laet mynder dochter haer eer behouwen;
nyet, myn lieve Greve, doet uwen wille
met ons beyden, luyden ende stille,
75.[regelnummer]
wy presenteren u eyghen vry.’
Dye Greve sprack: ‘Jan, hoert na my,
en wilt nyet ververt zyn weesen,
ende hoert myn woerden van deesen:
soudt u gelieven, tot uwer vrome,
80.[regelnummer]
dat ick u dochter in huwelyck name
ter eeren van Goede, doer heden beclyven,
ende ickse trouden tot eenen wyve?
Dye gode man wert bescaempt zeer,
ende sprack: ‘Genade, lieve heere,
85.[regelnummer]
all spotty met ons, daer en liet niet an.’
Die Greve sprack: ‘Neen ick, seker, Jan,
ick salse trouwen, wildise my geven.’
Dye vader was blyde boven screven.
- ‘Heere, wat ick heb, datz dyn,
90.[regelnummer]
soe es oeck mede dye dochter myn;
met onss beiden, vroech ende spade,
tot uwen wille, tot uwer genade.’
Dyes danckten hem dye Greve zoet.
Grysillen riep hij, opden voet,
95.[regelnummer]
voer haren vader, ende vraechden haer net,
hoe syter toe soude wesen geset,
ende oft sy hem soude willen tot eynen man,
ende het also gevallen mocht dan,
ende oftse altijt haren sin ende wille soude bringen
100.[regelnummer]
ende in mynen sin zall laten genuegen,
Dye maget antwoerde also dye vader dede,
ende veell wysselycker mede,
knyelende ende biddende voer haer eere,
ende bat hem doch deerlyck zeer,
| |
[pagina 234]
| |
105.[regelnummer]
dat hy met haer nyet spotten en woude,
het waer hem te cleyn in sulcker woude;
mer doch sy was bereyt, verwaer,
te doen zynen wille all daer,
ende mocht haer so scone gevallen,
110.[regelnummer]
sy soude haren wille, mit allen,
stellen inden zynen altyt;
ende wat hy dede, sonder respyt,
dat soude haer gelieven, all bloet,
niet tegenstaende cleyn off groet.
115.[regelnummer]
Die Greve sprack: ‘Ic bens te vreden.’
Hy deetse ontcleden, mit haesticheden,
van haren onreynen abyten quaet,
ende dede haer ander, sonder verlaet,
costelycke abyten, na zyn betamen.
120.[regelnummer]
Doen sy gecleet was, in haren vramen,
was doen dye schoenste blome van lyve,
dyemen oyet sach van eenigen wyve,
edelyck gedaen van allen leeden,
van allen maniren, van allen seden.
125.[regelnummer]
Hy namse byder hant der heere
ende leydense, mit snellen keere,
buyten, daer zyn heeren stonden.
- ‘Ghy heeren, myn bruyt heb ic vonden,
siet hier dye ick begheere;
130.[regelnummer]
dit is myn wyff, haer staet datz cleyne,
deese suldy eeren, deese suldy minnen
ghelyck my selven, om vruecht vermeren,
ende meer oeck dan my selven, claer;
all en iss zy van goede niet ryck, verwaer,Ga naar voetnootV. 134
135.[regelnummer]
haer duecht ende eere is goet soet,
sy es te prysen van ewighen goet,
dye haer seyde, datz waerheyt bloet,
Dus ginck dye maget, mit eeren groet,
tot des Greven hove, dat was beereet.Ga naar voetnoot139
140.[regelnummer]
Een busscop, alss daer bescreven steet,
| |
[pagina 235]
| |
dye trouden den Greve met synder bruyt.
tVolck seyde so veele, stille ende luydt,
datz wonder te segghen waere;
enighe luyden, openbaer,
145.[regelnummer]
sprakens den Greve grote scande,
dat hy des ermsten mans dochter vanden lande
hadde getrout tot synder vrouwen;
dat wonderde den menighen, in trouwen;
eenige seyden, sy waest will wert.
150.[regelnummer]
Grysilla, deese maget wert zeer vermeert
van duechden onder all dat ryck,
datman noyt en hadde haers gelyck,
boeten vercummernisse want sy mocht,
sy middelden vonnissen vuyt vreden gedocht;
155.[regelnummer]
allen duechden sy hanthierden.
Ten lesten, dat sy, wil ghemanierden,
een dochter droech, dae sy aff lach.
Dye Greve, die aender vrouwen sach
docht, edelheit, nae zyn behoven,
160.[regelnummer]
hy peynsde hy soude Gryssillen proven,
also hy dede. Inder middernacht
quam dye Greve, van groter macht,
daer dye vrouwe lach mitten kinde
int bidde, so ic bescreven vinde,
165.[regelnummer]
ende seyde: ‘Grisilla, geeft my u kint!’
In eenen boch moet gaen doen vermoerden,
want myn toe hoert; mit corten woerden,
dye en willen, groet noch smal,
dat eeniche eer van u coemen sall
170.[regelnummer]
myn lant te besitten, reden waer by,
om dat ghy so onnosell zyt tegen my;
dies moet ickt kint, tegen mynen danck,
heymelyck doen doeden, eer yet lanck;
maer syt verduldich in gehoersaemheden,
175.[regelnummer]
also ghy geloeft hebt in tyden voerleden,
int beginsell van onsen huwelyck, all bloet.
Die vrouwe vloeyden van duechden groet;
sy seyde minnelyck: ‘Heer, sonder respyt,
| |
[pagina 236]
| |
uwen wille will ick volcomen altyt,
180.[regelnummer]
allen uwe will inde allen u begeren.
Doet met ons beyden, sonder weeren:
myn kint ende ic zyn beyde u goet,
ende daer om, heere, wat ghy onss doet,
sall ick gerne lyden, verwaer.’
185.[regelnummer]
Dye vrouwe viell oetmodich alldaer,
so duechdelyck, so edellyc haren wert,
dat wonder te vertellen wert;
ende dat behaechden den Greve well.
Hy dede dat kint, mit haesten snell,
190.[regelnummer]
heymelyck zynder suster draghen,
ende nyemant daer aff en waert gewaghen,
sonder alleyne dye knape, dyet droech.
Dye meere liep alomme genoech,
dat dye Greve dat kint hadde doen doden,
195.[regelnummer]
maer elck woude swygen en verbloden.
Dye suster dye nam dat kint.
Daer na gevielt noch weder, sint,
dat dye vrouwe bleeff van eenen soene,
dye greve Gautiers was, dye grote.
200.[regelnummer]
Dye vader dat kint dede nemen synder moder,
ende maecten haer in onweden vroeder,
ghelyck hy te voren hadde gedaen,
datmen dat kint doden soude gaen,
ende dat hem leet was toe.
205.[regelnummer]
Grysilla sprack altoes, spade ende vroe,
wat hem geliefden, gelieften haer mede;
al dede hyse doden hier ter stede,
sy woudt vrindelyck lyden ende sochte,
twelck den Greve vonder dochte,Ga naar voetnootV. 209
210.[regelnummer]
ende was zeer verblyt in sine sin,
dat so groter oetmodicheyt was daer inne.
Hy dede dat kint zynder suster draghen.
Daer na geleedt jaren ende daghen,
datse met peyse leefden in vreden;
| |
[pagina 237]
| |
215.[regelnummer]
ende doent ontrent XIII jaren was leden,
sant dye Greve aen synder suster, geringe,
datse zyn kinderen beyde over soude bringen
tot synen hove, ende synder dochter, zeer,
in wit bont, in sulcker manier,
220.[regelnummer]
datse zyn bruyt soude wesen in wane,
ende datse alomme gave te verstaene
den lieden, zyn bruyt soude weesen.
Men doet also. Binnen deessen
dede die Grave Gryssilla comen
225.[regelnummer]
voer hem, ende heeft een sprake genomen:
‘Alsus, Gryssilla, men seyt tot meniger ure,
dat, nadat suet coempt dat suere,
ende dat machmen segghen by u.
U es will kennelyck, van deesen tyt tot nu,
230.[regelnummer]
dat wy XIII jaer in huwelyck
hebben geseten, claerlyck,
in groter voerspoet, in groter eeren;
maer nu moet alle dinck verkeren,
want het moet hier nu gescheyden wesen,
235.[regelnummer]
ende ic sal u segghen dye reden van deesen.
Myn heeren hebben aen den Pauys geweest,
ende hebben ghepresenteert, in schyne,
dat ick een ander wijff sall mogen trouwen,
dye edell es, een blomme van vrouwen,
240.[regelnummer]
na myn behoven, na myn betamen,
welcke bruyt is op wege, sonder blamen,
om hier te comen op mynen hove
met groeten staete, mit groten love.
- ‘Gryssilla,’ nu segge ick u, ‘werde, godertieren,
245.[regelnummer]
dat ghy myn hoff ruympt, ende gaet van hier,
ende gheeft my, dat myn ter tyt is nu,
ende dat ghy hier bracht, dat draecht mit u;
ruympt vuyt bloet, en daer mede gedaen,
ende wilt tot vuys vaders weder in gaen,
250.[regelnummer]
sonder vertrecken, want wesen moet:
na achterdeell volcht dicke voerspoet,
ende so ist mit u geschiet;
op my en wilt meer peysen niet,
dat es gedaen, den tyt is leeden.’
| |
[pagina 238]
| |
255.[regelnummer]
Gryssilla, die die duechdelyck was van seden,Ga naar voetnootV. 255
knyelde op die erde, ende zeyde: ‘Lieve heere,
ick danck u vuytermaten zeere
dye vrintscap, die ghy my hebt bewyst,
ende dat ghy my so lange hebt gespyst,
260.[regelnummer]
dat loene u God van hemelryck:
Ick wist will, ick en was niet vuys gelyck,
daer om en heb ick my niet verlaten,
ende noyt en peynsden ick, in gheender maten,
dat ick my, in deeser hoecheyt groet,
265.[regelnummer]
verblyden en woude, maer ick ontsach, al bloot,
die wanckell natuer swaer,
ende ick en dachte, verre noch naer,
vrouwe te weesen ende bode mit;
maer als een arme derne, ick will dat ghyt weet;
270.[regelnummer]
ende will van hier ruymen alsoe willichlyke,
also oetmodelyk ende stille
als ick hier quam, verwaer geseyt,
niet tsegen staende ick bin bereyt.
God gheve u, segick, met uwer bruyt
275.[regelnummer]
gheluck ende wilvaert, overluyt;
ende, edell Greve, ick heb will verstaen,
hoe dat ick all bloet van hier soude gaen,
ende duwe hier laten, ende nement myne;
dat en es niet alles in schyne,
280.[regelnummer]
myn onreyn abyten hiell myn vader,
dit zyn u habiten allegader,
dye zall ick u vuyt doen, het is will recht.’
Daer ghinckse haer ontcleden, slecht,
all bloet, ende oeck onschoeden meede,
285.[regelnummer]
nyet aenbehoudende in haren leden:
spellen, hoefcleet, cousen ende schoen,
dye Greve ontfinckt, ende sach vast toe,
rinck, sloetell, altemael, cleyn ende groet.
Ten lesten stont sy in haer himde, al bloet,
290.[regelnummer]
doen sloech sy haer oghen op seer deerlyck
ende viell voer hem seer begerlyck,
ende seyde: ‘Duer alle vrouwen eere!
| |
[pagina 239]
| |
gheeft my dit himde ende niet meer,
dat den lichame, daer u kinderen in lagen,
295.[regelnummer]
bedeckt mach wesen, ghy hoert my claghen,
want scamelyck waert, ginck ic al bloet.’
Dye Greve stont op, inde hoerden dye noet,
moeste hem omkeeren, en conste niet spreken,
hem dochte therte soude hem breken
300.[regelnummer]
van druck, ende scaemden hem daer.
- ‘Ick geve u themde, verwaer’
seyde die Greve, des dancten hem die vrouwe,
ende nam orloeff met groeten rouwe,
oeck gaff sy hem menigen Goeds loenlycken name,
305.[regelnummer]
om dat hy gevoet hadde haren lichame.
Dye heeren ende all dat volck gemeyn
weenden van iamer, groet ende cleyne,
ende sprakens den Greve laster ende thoern.
Dye vrouwe ginck, in dat hemde, voern
310.[regelnummer]
in die erde al siende, mitten hangenden hare,
ende barvoetz op dye erde daere.
tVolck volgede haer al wenenden op dye strate,
ten lesten quam sy voert huysken mate,
daer haer vader croep vuyt ind inne.
315.[regelnummer]
Grysilla, die oetmodich was van sinne,
riep haren vader mit stemmen an.
Hy kendese vluechs die oude man
by harer stemmen; maer hem dochte
dat sy so naeckt niet comen en mochte.
320.[regelnummer]
Ten lesten seydtse: ‘Vader, en kendy my niet?’
- ‘Jae ick, lieff kint, watz u geschiet,
dat gy zo naeckt coempt ende so bloet?
ghy sult bederven van coude groet.
Och erme! hoe is dit comen by!
325.[regelnummer]
willecome, dochter, so zydi my,
menichfuldich dic weesen.’
Grysilla seyde hem, wuygelesen,Ga naar voetnootV. 327
dye waerheyt, hoe sy vuyt was gekeert.
Die vader sprack: ‘God syns geertGa naar voetnoot329
| |
[pagina 240]
| |
330.[regelnummer]
van allen, dat hy onss toe sont.’
Daer deetse hem dye sake bekent,
ho die Greve soude trouwen gaen
een ander vrouwe. So menigen traen
weenden die man, Jan Nycolaes,
335.[regelnummer]
dat daer iamer aen te sien waes.
Haer quade habiten had hy besteet,
want hy voerdachtich was en onbereet,
dat noch also gevallen mochte;
haestelyck dat hy haer gewadeken brochte,
340.[regelnummer]
mit groter droefheyt ende mit claghen.
Nu will ick van den Greve gewaghen,
dye alle gereysscap had doen maken
teghen die bruloft, die ginck doen naken,
dat was zyn dochter, als ick voerseyde.
345.[regelnummer]
Hy deetse ontbieden, all sonder verbeyden,
Grysilla, dat sy quame te hove;
dye Greve dede tot synen love.
All gescoert ende all ontkeert
quam sy oetmodich, all onversiert.
350.[regelnummer]
Hy dedese scuren, wasschen ende vaghen,
tafelen decken ende setten scraghen,
dwelck zy gerne dede, voerwaer.
Hyer in binnen, verstaghet claer,
so quam dye bruyt daer in gereden,
355.[regelnummer]
met groter claerheyt, mit werdicheyt.
Grysilla viell neder op haer knyen,
ende hietse willecome mittyen.
Daer was blysscap sonder getall;
Grysilla deetse neder sitten all
360.[regelnummer]
nae die maniere, alst will betaemde
groet volck, dat daer versaemde.
Ende, als sy inder meester vruecht
saten, inde waren allen verhuecht,
so dede die Greve Gryssilla comen
365.[regelnummer]
voer hem, ende heeft deese tale genomen:
‘Gryssilla, segt my overluyt,
hoe genueget u deese bruyt?
ess zy niet schoen? edell? van groter werde?’
| |
[pagina 241]
| |
Gryssilla die ginck knielen op die erde,
ende seyde: ‘Heer Greve, iaet seker, heer,
370.[regelnummer]
sy ess werdich all die eere;
maer God geve haer meer gelux ende seghen
dan die ander voer haer heeft gecreghen;
want haer ionge teder natuer
soudt gelyden telcker ure.
375.[regelnummer]
Aldus bid ick Gode met herten soet,
dat sy eere ende voerspoet hebben moet
mit u, dan die ander heeft gedaen,’
Dye Greve wert wenende saen
van groter oetmoet, ende seyde: ‘Gryssilla,
380.[regelnummer]
laet uwen druck, ende swyget all still;
ghy zyt dye liefste, dye ick oeyt gesach,
ghy zyt dye liefste, sonder verdrach,
dye oetmodichste, dye duechdelyckste mede,
dye noyt geboren was tot enighen stede,
385.[regelnummer]
dus coempt tot my, myn vrindinne,
ick sall u maken blyde van sinne:
deese bruyt, die hier sit neven my,
dat is u dochter, verstaget vry!
ende deese iongelinck, dat is haer broeder;
390.[regelnummer]
dit zyn u kinder, ghy zyt haer moder!
Ghy waent dat sy lange waren doet;
maer neen, sy syn hier, all bloet.
Ick bid u en wilt u niet bedroeven,
want ick deet om een proeven,
395.[regelnummer]
sonder reden, als een thyran.
Coempt lieff, die liefste, die ick oyt gewan,
tot my; uwen druck iss leden!’
Gryssilla, dye ghinder byneden,
viell ginder in onmacht van groter vruecht,Ga naar voetnootV. 399
400.[regelnummer]
want sy was so seere verhuecht,
dat die woerden thert ontsloet,
dat sy byna was doet,
ende hadde Goeds gracie nyet gedaen.
Doen sy becomen was herde saen,
| |
[pagina 242]
| |
405.[regelnummer]
greep sy haer kinderen mitten armen.
Dyet sagen het moeste hem ontfermen
dyen grooten oetmoet, dye blysscap daer.
tVolck weenden van vruechden, voerwaer,
oetmoedelyck, ende danckten Gode zeer,
410.[regelnummer]
ende seyden van Gryssilla eere,
ende oeck van oetmodicheden.
Allen dat landt, boven ende byneden,
seetmen van Gryssilla menighe duecht
ende menich loff, elck was verhuecht
415.[regelnummer]
dyer aff sprack. Deese was oetmodich,
deese was saecht ende voerhoedich,
hyer soude een eygelyck exempel aen nemen,
ende stellen zyn herte in sulcker temen
ende wesen oetmodich sonder restoer.
420.[regelnummer]
Oetmodicheyt wint den hoechsten choer,
boven in dye hemelsche stede;
men winter die ewighe vruecht mede,
ende allen duechden spruyten daer vuyte.
Ouch! laet onss daer op dencken, stille ende luyte.
425.[regelnummer]
Allen prinsen ende heeren vuytgelesen
ende wilt doch selve oetmodich weesen,
het hoert u toe alder meest.
Gherechticheyt, duecht, trouwe oetmodich kiest;
deese drye saken all te samen
430.[regelnummer]
maken dye minsschen suver ende blanc,
alsoe ghy boven hebt horen verclaren;
ende elck prinse, die will wilt waren,
moet hem wachten van ghiericheden;
men vinter dies nyet en achten mede;
435.[regelnummer]
want ghiericheyt es een quaet feneyn,
dat in dye werelt mach binnen zyn.
|
|