Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 3
(1859-1860)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 293]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Het schoolwezen te Antwerpen in 1579 en 1580.Ik heb vroegerGa naar voetnoot(1) beloofd te rug te komen op de loflyke poogingen, in de zestiende eeuw door den antwerpschen schoolmeester Peeter Heyns aengewend tot het zuiveren onzer moedertael van de menigte bastaerdwoorden, die er tydens de burgondische regeering en vooral door den invloed der zoo gezegde Renaissance ingeslopen waren, en haer zeer ontsierden. By zyne tijdgenooten schijnt Heyns algemeen in achting gestaen te hebben, en door zyne schriften had hy zich zekere vermaerdheid verworven. Sedert dien geraekte de man nochtans byna vergeten, en men vindt omtrent hem niet dan zeer onvolledige berichten in de werken, die over onze letterkundige geschiedenis handelenGa naar voetnoot(2). Alhoewel Peeter Heyns in 't geheel geene uitstekende verdiensten bezat, acht ik het toch der moeite waerd hem hier eenige bladzyden toe te wyden, om hem als taelzuiveraer en | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| |||||||||||||||||||||||||||||
tevens ook als franschen dichter en schryver wat nader te doen kennen. Peeter Heyns werd te Antwerpen in 1537 geborenGa naar voetnoot(1). Hy oefende aldaer het nederig ambt van schoolmeester uit, en dagteekende zyne werken uit den Lauwerboom, een huis in de Augustijnstraet gelegen, alwaer hy zyne vlaemsche en fransche school hield. In de fransche vertaling der Beschryving der Nederlanden van den Italiaen Ludovico Guicciardini, door F. de Belle Forest, van Comene in Vlaenderen, bewerkt, en welke te Antwerpen, hy Plantijn in 1582 gedrukt werd, vindt men nog al veel, dat in den oorspronkelyken italiaenschen tekst niet voorkomt. Zoo leest men aldaer, in de beschryving der stad Antwerpen, eene opsomming der mannen, die door hunne verdiensten tot | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| |||||||||||||||||||||||||||||
hooge ambten, het zy in de Kerk, het zy in den Staet waren gekomen, of zich door hunne geleerdheid en hunne schriften vermaerd hadden gemaekt. Na onder deze laetste Daniël Bomberg, Cornelis Grapheus, Abraham Ortelius, Michiel Coignet enz. genoemd te hebben, gaet de schryver voort, en zegt: ‘Daer is noch Peeter Heyns een ghespraecksaem man, van goede gheleertheydt, ende een constich Poëte in de Fransoysche ende in zijn Duytsche spraecke, ghelijck aen zyne uytgegeven wercken blijct, besonder aen een ghenoemt den Spiegel des Wereldts. Dese betoont in zyne ghedichten, dat hy alle uytlandtsche woorden schouwt, die tot noch toe sommighe andere hebben gebruyct, bewysende dat dese spraecke rijckGa naar voetnoot(1) ende begrypich ghenoech is om alle dingen uyt te spreken, sonder behulp van eenighe vreemde sprake: welck sonder twyfel een groot ende loffelijk opset is, indien hy 't volbrenght, alsoo hy seydt.’ Ik hael deze woorden aen volgends den tekst van 1582, welke door Kiliaen vertaeldGa naar voetnoot(2) en ten jare 1612, door Petrus Montanus in het licht gegeven werdGa naar voetnoot(3). Deze laetste, die het werk van Guic- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| |||||||||||||||||||||||||||||
ciardini met een aental byvoegsels verrijkte, voegt er nog het volgende over Heyns by: ‘Van de wetenschap des selven M. Pieter Heyns, oock noch ghetuyghen kan de stadt van Haerlem, alwaer hy hem eenighe jaren, overmits de troubelen tot Antwerpen, onthouden, en de stadt met zyne wercken vereert heeft, tot volkomen onderwysinghe der jonghe jeucht in de Fransoysche tale: in welcke stadt hy haestich op eenen waghen uyttreckende, om den Walvisch in 't jaer 1598 by den Haghe aenghecomen te besichtighen, ghestorven ende begraven is.’ By dit levensbericht zal ik verder nog het een en ander voegen. Antwerpen was tydens de zestiende eeuw door den uitgestrekten handel, dien het niet alleen met al de gewesten van Europa, maer ook met de Nieuwe Wereld onderhield, tot den hoogsten trap van rijkdom en welvaert gestegen. Ter zelfder tijd werden aldaer ook de kunsten, letteren en wetenschappen ruimschoots aengemoedigd; en de drukkunst, door een aental ervarene mannen beoefend, en niet slechts aen de talen der Oudheid, maer ook aen die van de meeste hedendaegsche volkeren toegewijd, had eene hooge beroemdheid bekomen, en zond hare talryke en sierlyke voortbrengsels gansch de geleerde wereld door. Geen wonder dus, dat kunstenaers of letterkundigen, zoo van binnen als buiten 's lands, naer Antwerpen werden aengelokt, en zich aldaer met der woon neêrzetteden. Geen wonder ook, dat in eene stad, waer zoo veel weelde heerschte, en waer zich zoo veel vreemdelingen oponthielden, het schoolwezen op eenen volmaekteren en uitgebreideren voet dan elders was ingericht. Er waren eenige belangryke bladzyden te schryven over den toestand der scholen te | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Antwerpen in de zestiende eeuw en over de verdiensten van menigeen, die zich aldaer op het onderwijs der jeugd had toegelegd, en waeronder aen onze groote dichteres Anna Bijns eene eerste plaets zou toekomen; doch mijn onderwerp laet my niet toe hierover thands in het breede te handelen, en ik moet my bepalen tot het leveren van eene bydrage, waeruit voor de geschiedenis van opvoeding en onderwijs hier te lande nog al wat zal te putten zijn. Uit de boven aengehaelde getuigenissen is reeds gebleken, dat Heyns zoo wel te Antwerpen als te Haerlem, het aenzien zyner medeburgeren had verworven, en zich door zyne schriften eenen naem had gemaekt. In eerstgemelde stad ziet men Heyns in betrekking staen met de te recht vermaerde mannen van zynen tijd, waeronder ik in de eerste plaets den beroemden Plantijn zal noemen. Toen deze in 1579 eene nieuwe fransche vertaling van het bekende werkjen van Vives, de Institutione foeminae christianae, op het aenraden van Sebastiaen Cuypers en van onzen Peeter Heyns, deed bewerken en ter pers leggenGa naar voetnoot(1), droeg hy uit erkentenis de uitgave van het boeksken aen die twee schoolmeesters op, en het heet aldaer: à Sebastian Cuypres et Pierre Heins, prudens et biens exercités maistres d'escoles de jeunes filles en la ville d'Anvers. Plantijn stelde het dus, als het ware, onder hunne bescherming, en hy vond in de namen van die twee mannen eene aenbeveling by anderen en eene waerborg voor het vertier. Wat onzen Heyns betreft, hy was reeds vroeger aen Plantijn bekend, vermits by dezen ten jare 1577 zijn Spieghel der Werelt, waervan ik ga spreken, gedrukt werd. Philips Galle, die tot een geslacht behoorde, hetwelk een aental | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| |||||||||||||||||||||||||||||
allerverdienstelykste plaetsnyders heeft opgeleverdGa naar voetnoot(1), en Abraham Ortels, meer gekend onder den naem van OrteliusGa naar voetnoot(2), die op de voetstappen van eenen anderen onzer landgenooten, Gerard Mercator, aen de wetenschap der aerdrijkskunde zulken verbazenden voortgang deed doen en haer voor eenieder toegankelyk maekte, waren beide vrienden van onzen Peeter Heyns. De man genoot het vertrouwen zyner medeburgeren, vermits, zoo als hy zelf zegt, zyne school op zulken voet ingericht was, dat een vijftigtal meisjens van treffelyke ouders by hem in den halven kost waren, en hun onderwijs en opvoeding ontvingen. Bovendien ziet men Heyns, in 1577 als luitenant van de burgery onder den kapitein Henry Quingnet, en in 1583 als wijkmeester optreden. Ook oefende hy in 1579, in zeer moeijelyke omstandigheden, gezamenlyk met Aernout Gielis, het ambt uit van deken van de schoolmeestersgilde. Doch hierover later. Werpen wy thands eenen oogopslag op's mans gedrukte werken. Abraham Ortels deed, zoo als ik reeds zegde, de aerdrijkskunde met reuzenschreden vooruitgaen. Doch hy bepaelde zich tot het uitgeven van groote werken met landkaerten voorzien, en waervan de tekst in het latijn zijnde, dus slechts voor geleerden bestemd was. Twee mannen echter kwamen hem ter hulp om die wetenschap algemeener te maken, en om ze aen de kinderen van jongs af, op de scholen te doen aenleeren. De eene was de bekwame plaetsnyder Philips Galle, die te Antwerpen eenen printenwinkel hield, en het ondernam de landkaerten uit het groote werk van Ortelius op eene kleine schael over te brengen, om aldus voor een boekjen, dat in ieders handen kon gegeven worden, te dienen. De andere was onze Peeter Heyns, die zich | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| |||||||||||||||||||||||||||||
belastte met het schryven eener uitlegging van die kaerten in onze moedertael, en hy deed zulks in verzen, waerschijnlyk ten einde het verhandelde beter in het geheugen te printen. Aldus verscheen: I. Spieghel der werelt, ghestelt in ryme door M. Peeter Heyns: Waer inne letterlyck ende figuerlyck de gheleghentheyt, natuere, ende aert aller landen claerlyck afghebeeldt ende beschreuen wordt: Met het vignet van den drukker en zyne spreuk: labore et constantia. Het boekjen is in langwerpig quarto-formaet. Achter den titel staet een veertienregelig vers Tot den besiender, dienende tot uitlegging van eene zinnebeeldige in kopergesnedene plaet getiteld specvlvm mvndi. Op de keerzyde van deze plaet leest men het Privilegie aen Philips Galle verleend. Dan volgt bl. 5 de opdracht van Peeter Heyns aen ‘Heer Hendrick van Berchem, Riddere, heere van Berchem, etc., Hooft-man der constigher Violieren binnen Antwerpen, ende vanden Bloeyenden Wyngaert tot Berchem: Ende heer Nicolaes Roccox, Riddere, Hooft-man der lustigher Goudbloemen alhier, beyde Borghe-meesters deser voorseyder stadt.’ Heyns richt tot hen de volgende woorden: ‘Edele, wyse, ende voorsienighe Heeren, dat ick my verstoutt hebbe uwer Eer. dit cleyn begryp der Werelt toe te schryvene, dwelck ick; te wyle ick in desen bedroefden tydt, door den verderffelycken crychs-handel, met myne schole weynich te doene hadde; in dichte ghestelt bebbe, wt het groot Theatre vanden wyt- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| |||||||||||||||||||||||||||||
vermaerden Abraham Ortelius, der Coninckl. Mat. Geographe, en is niet alleene om dat uwe Eer. beyde groote lief-hebbers ende voor-standers onser Duytscher Rhetorycken syn; maer veel meer om dat sy dickwils weerdichlyck last ghehadt hebben om dese werelt te helpen bestieren....’ De schryver weidt dan uit over den vroegeren welstand en bloei der stad Antwerpen, maer zegt hy: ‘D'ellende ende onghenoechte van dese onse onlanghe gheledene banghicheit en noot en was noch veel meerder! Ja soo groot (doch om de menichfuldicheyt onser sonden wille) dat ick twyffele oftment met tonghen soude connen wt spreken, oft met pennen moghen beschryven: Ghelyck uwer Eer. dat vry niet onbekent en is, al ist sake dat sy inde meeste rasernye onser werelt, om nootsaken af-wesich waren: want het verlies van goet en bloet (4 November 1576), daer beneven de verbrande schoone gebouwen, dat elcken ghenoech te bedencken gheven. Ende sonderlinghe van ons heerlyck onweergaeyelyck Stadt-huys, (27 Februarii 1561), waer van uwe Eer. oock t' samen den eersten steen gheleyt hebben.....’ en hy teekent die opdracht: ‘Wt onser scholen inden Lauwerboom, desen 24 Junii 1577.’ Dan volgt op bl. 10. Een t'samen-sprekinghe tusschen Philippe Galle ende M. Peeter Heyns. Het is een vijftigregelig vers, hetwelk door den eerstgenoemden onderteekend is. Te Antwerpen maekten de schilders, beeldhouwers, plaetsnyders zoo wel deel van de kamers van Rhetorika als de eigenlyke letterkundigen of dichters. Geen wonder dus dat de eerstgenoemden ook soms de letterkunde beoefenden. Galle is de eenige kunstenaer niet, uit wiens pen eenige verzen rolden. Zie hier de eerste helft van die samenspraek: P.G.
Compere Heyns, al begheefdy u noy tot stellen,
soo moet ick u nochtans noch eens daer om quellen;
myn bede hope ick en suldy niet weer-legghen’ nou.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| |||||||||||||||||||||||||||||
P.H.
T'moest voorwaer groot syn dat ick u ontsegghen’ sou:
ghebiedt maer, lieve Compere, ist in mynder macht,
ick salt doen.
P.G.
Anders hebbe ick oock van u niet ghewacht:
uwen arbeydt wil ic gheirne wel beloonen.
P.H.
Swygt doch daer af: maer seght wat is.
P.G.
Ghy moet croonen,
eeren en loven een cleyn boecxken lof-waerdich,
met de groote trompette uwer Musen aerdich.
P.H.
Wat boecxken?
P.G.
Een paereltgen dat de werelt geheel
lustich af-maelt, en groot toont op een cleyn toonneel.
P.H.
Meyndy Landt-tafelkens?
P.G.
Ja-ick: t'es geraden.
P.H.
Ick doe d'een vriendt gheen nut, tot anders schaden.
U baet int cleyn, sou Abrahams groot verminderen.
P.G.
Wat? soud' ick om myn nut myn vriendt verhinderen?
meyndy dat ick Abram Ortels niet en kinne?
dat is ons beyder vriendt min dan ghy beminne?
oft dat gy (lieve vriendt) beter dan ick, verstaet,
dat dit ons vriendt gheen schade en is, maer nut en baet?
P.H.
Waendy dat die 't cleyn coopt, t'groot oock sal behoeven?
P.G.
Dien 't cleyn wel smaect, sal hy 't groot niet willen proeven?...
Na dit begint op bl. 13 een bericht Totten wandelaers, waerin de schryver den lezer te Antwerpen te scheep doet gaen, en hem van daer langs Engeland, Schotland, Ierland enz. geheel Europa door, en zelfs naer Azië en Afrika laet reizen, en eindelinge hem naer ons vaderland te rug brengt. Boven den naem der landen, die de schryver opnoemt, staen telkens nummers, welke naer de landkaertjens, die in het boek voorkomen, verwyzen. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 302]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Op bl. 17, alwaer de eigenlyke aenvang van het boek is, beginnen ook de landkaertjens, en men leest aldaer de volgende verzen, welke, zoo door De Vries als Willems en Witsen Geysbeek, tot proeve van 's mans dichttrant reeds werden medegedeeld. Edele gheesten, die gheirne veel wonders’ siet,
en daeromme dicwils lyf en goet avontuert,
oock somtyts verliest, eer ghy vindt besonders’ iet,
neemt desen cleynen boeck in u camer bemuert
stil sittende sult ghy door hem worden ghevuert
met luttel teir-ghelts, vry van alle dangieren,
waer ghy sijn wilt, ja eer ghy paerdt of waghen huert:
int gulden America, d'lant der bloet-ghieren,
int rieckende Asiën, vol vremder dieren,
int ghebalsemt Africken, altyt even heet,
int wynich Europen, vol zegher manieren,
ende int Vlammich Magellana sonder bescheet.
Hier over lant, daer over water wyt en breet,
soo ghy in dees tafel claerlyck moeght mcrcken’ dan
al vindt ghy dees conste in dit boecxken ghereet,
pryst alleen Godt, die alle wonder wercken’ can.
De kaertjens zijn ten getale van drie-en-zeventig, waeronder zes uitslaende, die viermael zoo groot als de andere zijn. Deze laetste verbeelden: het algemeen overzicht der wereld, Europa, Frankrijk, Duitschland, Nederland en Italië. Op de keerzyde van elk plaetjen staet telkens een zestienregelig vers, hetwelk ter uitlegging van het volgende kaertjen dient. Zie hier een paer voorbeelden van de behandeling van Heyns. Brabant.
Brabant, hey-cant, een Hertoch-dom eel en groot’ is,
't heeft twee Marc-graefschappenGa naar voetnoot(1): d' een van 't heylich Rycke,
waervan Antwerpen op 't scheep-ryck Scheldt het hoot’ is;
wiens weer-gaey niet en is in eenighen wycke,
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 303]
| |||||||||||||||||||||||||||||
van gheleghentheyt, ryckdom, sterckte en practycke;
van kerck-toren, coop-borse, en raedt-huys excellent:
hoe welse in ellende, ach! schier is dierghelycke;
want door der Maranen nest is schandlyck gheschentGa naar voetnoot(1),
niet, alleen 't Stadt-huys, maer al datter was ontrent.
'T heeft noch twee Graven, en een Hertogh' vol trouwenGa naar voetnoot(2):
oock d'out Loven (wiens hooch-schole een peirle is bekent,)
dees can in haer wyn-berghen, en ackers bouwen.
Fonteyn-ryck is Bruessel, daer t'hoff wordt ghehouwen,
s'Hertoghen-bosch van outs crychs-volck onvervaert’ gheeft;
en over al d'in-woonders met vreuchden ouwen;
dwelck 't spreeck-woord, Hoe ouder hoe sotter ghebaert’ heeft.
Vlaenderen.
Van al de Kersten Graefschappen; niet befaemt’ slecht;
Vlaenderen d'alderbeste is, dry namich heden:
als Rycx Vlaenderen van velen ghenaemt’ 't Recht,
daer Aelst in leyt, op de Dender fyn besneden:
d'Walsch, daer Ryssel cleyn Antwerpen wordt beleden:
en 't Duytsch, daer Ghend, de grootste stadt; 't hooft is ghestelt,
die in haer twintich eylanden can betreden,
door achtenneghentich brugghen, rustich ghevelt
op dry scheep-ryck rivieren: Lieve, Leye, en Schelt.
Sy voedt altyt leeuwen die oock somtyts telenGa naar voetnoot(3).
Keyser Carolus de vyfde, een doorluchtich helt,
heeftse met syn gheboorte oock connen verelenGa naar voetnoot(4),
en d'landt Vranck-rycke ont-vrydt, onder syn bevelenGa naar voetnoot(5).
T'geeft goey teruw, vlas, laken, wollen, en lynen’ meest;
schoon paerden om cryghen, arbeyden, en spelen.
T'onsen dienste en is, als 't paerdt, geen soo fynen’ beest.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 304]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Na al de landkaertjens bezongen of beschreven te hebben, eindigt Heyns met deze regelen, waerna dan op het volgende blad de tafel en de goedkeuring het boek besluiten: Tot den Neder-landtschen Facteurs.
Constighe dichters, Duytsche Rhetorisienen,
hier hebdy de groote Werelt int cleyn ghebracht:
ommers soo ickse u hebbe connen aen-dienen
wt Ortelius Caert-boeck, heerlyck ghewracht.
Ist dat ghyer iet inne vercreupelt acht,
wytet eensdeels de plaetse, en d'ander de mate
die ick Brabantsche wyse in ons tale heb' ghewachtGa naar voetnoot(1)
als elck in de syne doet t' sy van wat state.
Alleen hebbe ick ghenomen tot mynder bate,
de Mechelsche vocael-smiltingh', die ick in al
dat ick voorts te maken dencke, altyt volghen sal.
De Poëten doent oock met vryen ghelate;
en sulcx t' overtreden hy hun in ongonste ‘is,
want rymen sonder mate, over al cleyn conste’ is.
Wel hem die Godt betrout.
Lauwerboom.
Het medegedeelde zal genoeg zijn om aen te toonen, dat men in dit werkjen van Heyns geen dichterlyk gevoel of verhevenheid te zoeken heeft. Het is waer, zijn arbeid was slechts de byzaek, het voornaemste doel was, by middel der landkaertjens de kennis der aerdrijkskunde algemeen te verspreiden; en Heyns moest slechts de uitlegging berymen ten einde ze gemakkelyker in het geheugen te planten. Doch als taelzuiveraer verdient hy toch onze aendacht. Terwijl immers de schriften van zyne voorgangers of tijdgenooten, zoo als De Castelein, Anna Bijns, Van Ghistele, Frans Fraet en andere, opgepropt zijn met bastaerdwoorden, komen ze by | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 305]
| |||||||||||||||||||||||||||||
hem schaers en soms in het geheel niet voor. Het was alreeds iets, eenen nieuwen weg in te slaen, en zich van het zoo algemeen heerschend kwaed te durven losrukken. Door de Mechelsche vocael-smiltingh' bedoelt hy de ineensmelting der slotklinkletter van een woord met die, waermede het volgende begint (de elisie); doch waerom hy dit de Mechelsche vocael-smiltingh' noemt, is my niet klaer gebleken. Het bleef niet by die eerste uitgave van den Spieghel der Werelt, ten jare 1579 verschenen. Er ligt nog voor my een tweede druk, zoo wel door Galle als door Heyns merkelyk vermeerderd: II. Spieghel der werelt, ghestelt in ryme door M. Peeter Heyns: Met 's drukkers vignet op den titel. In-4o, langwerpig formaet. Achter den titel staen de veertien verzen, welke ter uitlegging dienen der zinnebeeldige plaet, die daer recht over geplaetst is. Deze plaet komt insgelyks in de eerste uitgave voor. Op de keerzyde leest men het volgende vers: Totten Nederlantschen poeten, op de françoische mate. Die aen den wech timmert, moet veel berispens hooren,
want qualijck can een mensch behaghen alle man:
wat den eenen wel clinckt, luydt d'ander vremt in d'ooren,
hoe wel oock datmen iet stellen oft maken can.
| |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 306]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Als ghy mijn dichten siet, het selve wacht ick dan,
om dat ick niet en heb ghevolght de Fransche mate,
t'sal al zijn: wat is dit? dees houdt noch d'oude strate,
cesure en ghepaert-dicht zijn hier heel inden ban!
T'is waer, ick kent, mijn penne en houdter niet veel van,
tot dat my iemandt sal reden segghen oft schrijven:
waeromme ick meer opt Fransch dan opt Latijn moet blijven.
Elcke tael heeft sijn wet, elck landt heeft sijn ghespan,
t'is Brabants dat ick spreeck, Brabants wil ick dan dichten,
en laten Mommers gaen met haer vremde ghesichten.
Dan volgt bl. 3 de opdracht aen Den eersamen wiisen ende voorsienighen heeren, Myn heeren vander poorterijen, representerende het tweede leth der loflijcker coopstadt Antwerpen, namentlijck:
Deze opdracht, die als proeve kan dienen van den prozastijl van Pieter Heyns, is niet geheel zonder belang voor de geschiedenis van die dagen. Hy drukt zich uit als volgt: ‘Alzoo de Colonnellen deser wyt-vermaerder coop-stadt Antwerpen, Eersame wyse ende voorsienighe heeren, vanden eersten totten lesten toe, hun zoo trouwelijck hebben gedraghen, ghelijk sy noch doen (onder het ghebiedt van onse achtbare Overicheydt) in het besorghen van deser Stadt wachten, ende versekeren van de goede Borgheren ende Ingheseten der selver, teghen d'aenslaghen van onse | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 307]
| |||||||||||||||||||||||||||||
doot-vyanden, die verscheyden ende menichfuldich zijn, dat elck van rechts weghen schuldich ende ghehouden is, niet alleene hun hoochlijck te lovene ende te prijsene, maer ook dadelijck te bedancken, oft anders te vallene inde leelycke ondeucht van ondanckbaerheydt, die voor Godt ende den menschen even hatelijck is: Soo heb ick om sulcken grooten laster t'ontgaene ende my t'hunwaerts te quytene zoo vele als ick vermochte, henne Eerzaemheden ende vromicheden dit boecxken (den Spieghel der Werelt; claerlijck vertoonende wat in hennen tydt, soo hier als elders was omme gaende) in Françoyscher talen tot een vereeringhe toe gheschreven ende eyghen ghemaeckt, ghelijck zy dat oock van mynder handt (hoe wel het van cleynder weerden is) danckelijck ontfanghen hebben. Ende alzoo ick nu het selve boexken, in onser duytscher spraken ghestelt, met verscheyden Caertkens, dichten ende gheschiedenissen verciert ende vermeerdert hebbe, ende daer en tusschen ondervonden hebbende, niet alleene door de ghetuygenisse van loffelijcke ende gheloofweerdighe Schryvers, maer oock door eyghen ervaringhe, als die nu ontrent vier jaren, zoo met u Eers. als met andere voorgaende (hoe wel onweerdich) de Wyckmeesterschap bedient hebbe, dat dit Ampt, ende der Colonnellen dienst (nu seker jaren, doch niet sonder merckelijcke redenen, in verscheyden Collegien verdeylt) maer eenderley dinck en is, ende altijt volgende de goede ende loffelijcke instellinghe van ons verreziende voorsaten, by een Camer, namentlijck by het tweede leth deser stadt is bedient gheweest, ghelijck U. Eers. dat zelve dickmaels inden Breeden Raedt hebben verclaert ende aenghedient, soo en heb ick niet connen laten u Eers. oock deser cleynder vereeringhen deelachtich te makene, ende sichtbaerlijck uyt te beelden alles wat Antwerpen, de cleyne Werelt, beneffens de groote, gheduerende onsen dienst, ghedachtweerdichs wedervaren is. Ende dat alleenlijck om aen het broederlyck gheselschap, dat ick nu dus langhe met u Eers. ghehadt hebbe, met een blijckelijcke danckbaerheyt oorlof te nemene, hopende dat het insghelijcx van u Eers. zoo sal ontfanghen worden, dat ik voortane peysselyck zal moghen ghenieten de vruchte vander Acten, die den wijsen ende zeer gheleerden Heere D. Petrus Alostanus, onsen eerweerdighen Borghemeester my uyt sonderlinghe redenen ghegont ende ghegheven heeft, als namentlyck dat ick ten eynde van desen jare, mijn eyghen Ampt (daer de ghemeynte oock niet weynich mede gedient wordt) eens weder zonder ander becommernisse sal moghen waernemen ende bedienen. Ende niet anders van V. Eers. begheerende, | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 308]
| |||||||||||||||||||||||||||||
sal ick Godt den Heere hertelijck bidden, de zelve voor het toecomende jaer alsulcken gheselschap ende mede-broeders te verleenen als ghy tot des ghemeynen besten sondt moghen wenschen ende begeiren.’ En hy teekent: ‘Den lesten Octobris 1583, V. Eers. dienstwillighe medebroeder, P. Heyns.’ Op deze opdracht volgt de T'samensprekinghe tusschen Philippe Galle ende M. Peeter Heyns, die ik reeds uit de eerste uitgave heb medegedeeld. Daerna komt insgelyks, zoo als in den eersten druk, een bericht Totten wandelaers, doch ditmael is dit stuk geheel anders bewerkt, en de schryver heeft daerin, onder andere, een zeer uitvoerig verhael van den beruchten aenslag van den hertog van Alençon op Antwerpen, ingelascht. Dit stuk is voor de plaetselyke gebeurtenis van Antwerpen zoo gewichtig, dat ik het, daer het zoo goed als onbekend is, in zijn geheel als BylageGa naar voetnoot(1) laet drukken. Op de keerzyde van het veertiende blad staet een elfregelig latijnsch vers van N. Clemens Trelaeus Mosellanus, ter eere van Peeter Heyns en Abraham Ortelius. Het komt in de eerste uitgave niet voor. Met het vijftiende blad, het eerste dat een cyfer draegt, beginnen de landkaertjens, en deze, ten getale van 84, waeronder zes vierdubbele, loopen tot blad 84. De kaertjens van deze tweede uitgave zijn met de zelfde platen als die van den eersten gedrukt; maer er zijn er elf nieuwe bygevoegd. Op de rugzyde van het 84ste kaertjen staet de tafel, die tot op de voorzyde van het volgende blad voortgaet. Daerachter komen de veertien verzen Tot de Nederlandsche Facteurs gericht, die ik reeds heb opgenomen, en op het 86ste en laetste blad volgt ten slotte het Privilegie aen Philips Galle door de Staten, op den 20sten july 1577, verleend. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 309]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Behalve de uitgaven van 1577 en 1583, die ik hier wijdloopig heb beschreven, bestaet er ook nog: III. Spieghel der Werelt, gestelt in ryme door M. Peeter Heyns: Met het in koper gesneden vignet van Zacharias Heyns, waerop zyne spreuk: sic itvr ad astra. Insgelyks in langwerpig quarto, zoo als de twee vorige. By eene nauwkeurige vergelyking van een exemplaer, dat ik daervan bezit, is het my gebleken, dat deze uitgave van 1596 niet anders is dan die van Antwerpen 1583, doch met eenen vernieuwden titel en met weglating der verzen achter den titel, der zinnebeeldige plaet en der opdracht aen de Heeren vander poorterijen, die ik hiervoren heb medegedeeldGa naar voetnoot(1). Pieter Heyns vertaelde zelf zynen Spieghel in fransch proza, en deze overzetting verscheen reeds ten jare 1579. IV. Le miroir dv monde redvict premierement en rithme brabançonne, par M.P. Heyns; et maintenant tourné en prose Françoise: auquel se represente clairement et au vif, tant par figures que caracteres, la vraye situation, nature, et proprieté de la terre vniverselle: | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 310]
| |||||||||||||||||||||||||||||
non moins deduisant Par chemin à tous voyagers curieux que l'excellent Theatre d'Abraham Ortelius, est vtile et conuenable à l'estude de tous estudiants ingenieux. Insgelyks in langwerpig formaet. De kaertjens zijn, zoo als in den oorspronkelyken vlaemschen druk, ten getale van 73. Een exemplaer van deze uitgave berust op de stadsbibliotheek te Antwerpen. Uit den titel blijkt niet duidelyk, dat Heyns zelf zijn werkjen in het fransch overbracht; doch mijn vriend, de heer bibliothekaris F.H. Mertens, heeft hieromtrent al mynen twyfel doen verdwynen. Hy berichtte my immers, dat de opdrachtGa naar voetnoot(1) onderteekend is: Vostre humble et très affectionné serviteur et Lieutenant de la compagnie du Capitaine Henry Quingnet, Pierre Heyns. En hy deelde my daeruit de volgende belangryke zinsneden mede, waeruit men ziet dat Heyns eerst het voornemen had zynen Spieghel in fransche rymen over te brengen, maer dat Philips Galle hem daertoe den noodigen tijd niet liet. Verder vindt men daerin eenige byzonderheden omtrent zynen persoon zelven. Zie hier hoe het luidt: Il m'a semblé non moins convenable que pertinent, de vous dedier pour estraines de la recognoissance mienne, ce petit livre nommé le Miroir du Monde, representant au vif tout ce que vous avez à garder et deffendre. Lequel i'eusse bieu voulu reduire en vers françois, comme je l'avoye fait (il y aura tantost deux ans) en rithme maternelle, à l'honneur des Bourgmaistres d'alors: mais la haste de mon amy Philippe Galle, qui me pressait, et la charge de la garde ordinaire, par dessus | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 311]
| |||||||||||||||||||||||||||||
celle de ma maison, (qui est d'enseigner et d'entretenir à ma table une cinquantaine de jeunes filles de bonne maison) m'ont fait ceder cecy à un autre, qui sera de meilleur loisir... Het Privilegie aen Philips Galle gegeven komt aen het einde van het boekjen voor. Het is van den 20sten July 1577, even als dat van den eersten vlaemschen druk. Ik bezit verder nog: V. Epitome dv theatre dv monde d'Abraham Ortelivs: Met 's drukkers vignet op den titel. In langwerpig formaet zoo als de vorigen, maer in 8vo getrokken. Eerst 8 bladen, waeronder de zinnebeeldige plaet de wereld verbeeldende, dan volgen de kaerten ten getale van 94. Op de rugzyde van de laetste staet de goedkeuring gegeven den 15den Juny 1588; eindelyk drie bladzyden voor de tafel. De platen van dezen druk zijn die, welke reeds voor de twee vroegere uitgaven gediend hadden; maer de vier dubbele uitslaende zijn door andere vervangen, en verder heeft men er, zoo als de titel reeds aenduidt, er eenige nieuwe bygevoegd. Toen ditmael de Spieghel der werelt verscheen, had Peeter Heyns reeds Antwerpen verlaten, en was hy met der woon te Haerlem gevestigd: stellig is het daerom, dat noch op den titel noch ergends in het boek zijn naem voorkomt. Philips Galle richt dit mael zelf het woord tot den lezer, en hy eindigt met te zeggen: Esperant que si l'edition premiere vous a esté agreable; ceste seconde vous le sera encore plus. Hetgeen in het geheel niet tegenstrydig is met de woorden: Augmenté de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 312]
| |||||||||||||||||||||||||||||
plusieurs cartes, pour la troisiesme fois. In der daed, het was wel voor de derde mael, dat het getal der landkaertjens vermeerderd werd, maer slechts voor de tweede, dat deze met eenen franschen tekst in het licht kwamen. Na 's mans dood verscheen nog: VI. Le miroir dv monde ov, epitome dv theatre d'Abraham Ortelivs. Auquel se represente, tant par Figures que par Characteres, la vraye situation, nature et proprieté de la terre Vniverselle. Met het in koper gesneden vignet van den drukker op den titel. In-4to. Titel en dan blad 16Ga naar voetnoot(1) tot 97, of 162 bladzyden en nog 2 voor de tafel. Op bladzyde 16 leest men eene opdracht van Zacharias Heyns gedagteekend uit Amsterdam, den 25sten February 1598: A monsieur Gvaltere del Prato, marchand honnorable, en la très-famevse cité de Coloigne. Hy zegt daer in, onder andere: Mon tres honnoré-Oncle, ayant aggrandi et enrichi de plusieurs belles Cartes Belgiques el autres, le petit Miroir du Monde, que feu mon Pere Mr. P. Heyns avoit, il y a quelques années, mis en lumiere, tant en Rithme qu'en Prose, au grand contentement des bons esprits.... m'asseurant que ceste mienne Augmentation ne seroit pour sa grandeur et clarté, moins, ains plustost plus agreable, au moins à vous, qui avez tousjours esté vray amateur de la loüable Geographie, I'ay bien voulu le presenter et dedier à vos bonnes graces.... pour humbles estreines de ma gratitude et recognoissance du bien que m'avez fait, depuis que m'avez donné vostre Niepce en mariage.... | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 313]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Op de keerzyde van deze opdracht staet eene Ode en faveur d'Abraham Ortelivs et M. Pierre Heyns, in negen zesregelige strofen en is geteekend La Iessée. Dan komt op bl. 17 het in hout gesneden portret van Peeter Heyns, waervan ik een facsimile heb gegeven. Boven dit portret leest men de twee volgende regels: Qui se confie en Dieu, souvent est desvetu
d'estat, de biens, de corps, mais jamais de vertu,
en van onder: Voi-ci de Heyns le front: son esprit et sçavoir
pourras en ses Miroirs au vif cognoistre et voir.
De grondtekst van het boek is altijd die van Peeter Heyns, maer zijn zoon heeft er op ettelyke plaetsen veranderingen of vermeerderingen aen toegebracht. De platen zijn ditmael in hout gesneden en op eene grootere schael dan vroeger uitgevoerd. Opmerking verdient, dat Zacharias Heyns, op den 25sten February 1598, sprekende van zynen vader reeds zegt: feu mon Père, en vermits het uit de byvoegsels van Montanus op Guicciardini blijkt, dat Peeter Heyns in 1598 stierf, volgt daeruit, dat men zyne dood geheel in het begin van gemeld jaer hoeft te plaetsenGa naar voetnoot(1). Ik heb my ruim lang bezig gehouden met den Spieghel der Werelt; maer ik deed zulks, eens deels omdat dit boekjen het eenige is, dat ik van Peeter Heyns in onze moedertael geschreven ken, en eens deels omdat ik, in het bezit zijnde van al de opgenoemde uitgaven, de fransche van 1579 alleen uitgezonderd, daerdoor bevoegd was om met meer nauwkeurigheid dan myne voorgangers, over den man te spreken, en uit die onderscheidene drukken de stof te trekken tot het samenstellen van een levensbericht van eenen | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||
schryver, die zoo als ik reeds zegde, aenspraek mag maken op wat meer bekendheid. Thands iets over zyne fransche werken, waervan de meeste niet eens by onze biografen opgenoemd zijnGa naar voetnoot(1). Het is waer, ze komen zoo zeldzaem voor, dat ik niet een enkel heb kunnen ter inzage bekomen, en dat ik my dus moet bepalen tot het byeenbrengen van het weinige, dat ik rechts en links heb aengeteekend gevonden. Sweertius, Foppens en Willems zeggen dat hy berijmde: VII. La vie et la Passion de Jésus-Christ. Anvers 1573. Meer kan ik er niet van zeggen. Doch er bestaet verder van hem: VIII. Le Miroir des vefves, tragedie sacrée d'Holoferne et Judith, representant parmy les troubles de ce monde la piété d'une vraie vefve, et la curiosité d'une follastre, exhibee et mise en lumiere par M. Pierre Heyns, au Laurier. Imprimé à Harlem par Gilles Romain, pour Zacharie Heyns, Libraire à Amsterdam, 1596, in-8o van 95 blz.Ga naar voetnoot(2). In de vorige eeuw bezat de hertog van la Vallière, die uit hoofde der uitmuntende bibliotheek, welke hy verzamelde, by de | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||
liefhebbers van boeken algemeen bekend is, een exemplaer van twee der zoo uiterst zeldzaem voorkomende tooneelstukken van onzen Heyns, en in het werk, dat hy over het Tooneel in Frankrijk schreefGa naar voetnoot(1), heeft hy den beknopten inhoud zoo van le Miroir des vefves als van Jocabed, le Miroir des vrayes mères, waervan ik dadelyk zal spreken, medegedeeld. Le Miroir des Veuves bestaet uit vijf bedryven, en bevat de gansche geschiedenis van de belegering van Bethulië, welke vertoond wordt meest door zinnebeeldige personagiën. Eerste bedrijf. - Fama komt aen Curiosité en aen Garrulité de onheilen voorspellen, welke de stad bedreigen. - Tweede bedrijf. - Curiosité gaet de maer, die zy vernomen heeft, aen hare moei Défiance, eene wereldsche weduwe, die zeer afsteekt tegen Judith, de heldin van het stuk, verhalen. Zoodra het gerucht zich verspreidt, dat de stad belegerd is, en dat alreeds Holophernes den loop der waters, die de stad besproeijen, heeft afgekeerd, doet Commune (dat is de Gemeente), vrouw Supériorité (het Magistraet), voor het volk te voorschijn komen. Commune valt alsdan in de bitterste verwytingen uit, en verklaert, dat zy liever de stad zou zien overgaen, dan dat zy, zoo als het haer over het hoofd hangt, van dorst zou moeten sterven. - Derde bedrijf. - Judith treedt op, geeft kennis aen Supériorité van het plan dat zy gevormd heeft; en zy bereidt zich om het ten uitvoer te brengen. Dat gesprek tusschen Judith met Supériorité, komt aen Fama, Curiosité en Garrulité zeer vreemd voor, en zy weten niet wat zy er moeten van denken, vooral wanneer zy Judith, sierlyk uitgedoscht de stad zien uittrekken | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||
en zich in de handen der vyandelyke voorwachten overgeven. - Vierde bedrijf. - Judith wordt in de tent van Holophernes binnen geleid. Deze geraekt dadelyk op haer verliefd, en doet iedereen weggaen om met haer alleen te blyven. Pallaca, de byzit van Holophernes, barst van minnenijd, en wil haren kwaden luim wreken op Abra, de dienstmeid van Judith, die deze by den ingang der tent stond af te wachten. Zy valt in scheldwoorden uit, en beeldt zich zonderlinge zaken in over hetgeen van binnen gebeurt: eindelyk komt Judith uit de tent met het hoofd van Holophernes. - Vijfde bedrijf. - Judith komt binnen Bethulië te rug met het hoofd van den veldoverste in hare handen. De vreugd verspreidt zich geheel de stad door, vooral wanneer men verneemt dat het beleg opgebroken is; en het stuk eindigt met eenen lofzang van dankbaerheid aen den Allerhoogste. De heer P.-L. Jacob, opsteller van den Catalogue de M. de Soleinne zegt, dat Heyns dit stuk den 1sten en 2den july van het jaer 1582, te Antwerpen door zyne scholieren deed uitvoeren. Hy beweert, dat le Miroir des Veuves meer dan vijftig jaer ten achter is voor den tijd, waerin het geschreven werd. Wat er van zy kan ik niet beslissen, zoo min als de reden opgeven waerom hy het eene Moralité protestante noemt. Maer wanneer hy eenige onkiesche zinsneden mededeelt, welke Heyns Pallaca, de byzit van Holophernes aen Abra doet toesnauwen, dan ben ik het met hem eens, dat het zeer ongepast was dergelyke woorden in den mond van jonge meisjens te leggen. Het is waer men zag des tijds daeromtrent zoo nauw niet als in onze dagen, en zoo wel op ons tooneel als op dat van andere volkeren heerschte zulk kwaed algemeen. IX. Iokebed. Miroir des Vrayes meres, tragi-comedie de l'enfance de Moyse. Exod. 2. Representant les afflictions que les enfants de Dieu ont a souffrir avant que parvenir à salut. Exhibée et mise en lumière par M. Pierre Heyns, au Laurier. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Imprimé à Harlem par Gilles Romain pour Zacharie Heyns, libraire à Amsterdam sur l'eau, 1597Ga naar voetnoot(1). Kl. in-8, van 4 ongec. blz., 84 blz. en nog 2 zonder cyf. By la Vallière vindt men in eenige woorden den inhoud van dit stuk, hetwelk insgelyks in proza en in vijf bedryven is. Jokebed bevat de geschiedenis van Moyses kindschheid, naer aenleiding van de Heilige Schrift; maer het verhael is versmoord door metaphysische uitweidingen, en by de vertooning zijn het meest, even als in le Miroir des veuves, zinnebeeldige personagiën, zoo als Disposition divine, Audience, Opération, Affliction, Espérance, Foi, enz. Jokebed, moeder van Moyses, betrouwt zich op Foi en Espérance, en daerdoor verdiende zy haer kind te redden en te behouden. Dit stuk, zegt la Vallière, dat zoo langdradig en zoo gebrekkig is als het vorige, is vol van schoolvossige redeneringen, en al de samenspraken zijn in bewoordingen aen het schoolwezen ontleend. Als iets zonderlings doet de zelfde schryver opmerken, dat er ten slotte een lied in 't nederlandschGa naar voetnoot(2), ter eere van Moyses aengeheven wordt. Jokebed werd te Antwerpen in 1583 ten tooneele gevoerd. X. Susanna, Insgelyks te Haerlem by Gilles Romain gedrukt, in klein 8vo van 66 blz. sign. A 2-12. | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Ik vind er geen afzonderlyk bestaende exemplaer van beschreven; maer het komt met de twee andere voor onder den algemeenen titel: Les Comédies et Tragédies du Laurier. Elk stuk heeft eene afzonderlyke paginatie. Op de keerzyde ziet men Daphnis in eenen laurierboom veranderd, hetgeen Heyns tot zinnebeeld genomen had. Hy dagteekende de opdrachten zyner stukken: De nostre escole à Haerlem. Susanne is insgelyks in proza, in vijf bedryven en met zinnebeeldige personagien even als de twee voorgaende stukken. Loi de Nature, Sollicitude, enz. treden er op met nederlandsche vrouwen, en er wordt van de Susanna uit den Bybel geen gewag gemaekt. Dit tooneelstuk werd te Haerlem ten jare 1594, door de schoolmeisjens van Offermans, den schoonzoon van Peeter Heyns, uitgevoerd. XI. La Fin de tout homme, représentée par les dix vierges. Volgends den opsteller van den Catalogue de M. de SoleinneGa naar voetnoot(2) maekt Heyns zelf gewag van dit stuk, als zijnde door hem geschreven. Meer weet men er ook niet van. Ik heb reeds boven gezeid, dat het my niet gelukt is een enkel der tooneelstukken van onzen Heyns te kunnen ontdekken: ik moet dus geheel berusten op de oordeelvellingen van twee fransche | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||
schryvers, den hertog van la Vallière en P.L. Jacob, le bíbliophile, opsteller van den kataloog der uitgestrekte dramatische bibliotheek nagelaten door de Soleinne. Alhoewel het fransch dichtwerk La Vie et la Passion de Jésus-Christ, hetwelk volgends de getuigenis van Sweertius ten jare 1573 verscheen, my nooit ter hand kwam, kan ik toch een paer proeven zyner fransche verzen mededeelen. Zacharias Heyns in zyne Emblemata moraliaGa naar voetnoot(1), schreef: O hoe geluckich is de jeucht,
wat ist den kinderen een vreucht,
als d'ouders syn so milt en wijs
dat sy haer leeren doen om prijs:
want hun ghegeven word alsdan
een goet dat m'hun niet nemen kan.
welke hy uit de volgende door zynen vader geschreven vertaeld had; O heureuse jeunesse ô très heureux enfans,
qui avez des parens tant rempli de sagesse,
qu'ils monstrent leur largesse apprendre vous faisans,
et en ce vous donnants, avec joye et liesse,
ce que prendre on ne peut ô la vraye noblesse.
Zie hier nog vier strofen, welke voorkomen in en ter aenbeveling dienen van het Esbatement moral des animaux, een met allerfraeist geëtste platen van Philips Galle versierd boek, hetwelk ten jare 1578 te Antwerpen door dien plaetsnyder werd uitgegevenGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Pierre Heyns au Spectateur et Lecteur.
Vien voir icy Chrestien, animal raisonnable,
et des bestes appren, l'estat du monde vain:
qu'elle vie est la vraye et qu'elle abominable:
que c'est de la vertu et du vice vilain:
d'imiter leur conseil n'aye honte, ou desdain,
ains plustost te rougis, de viure ainsi en beste,
qu'vn simple homme payen te monstre tout à plain,
que tu n'as que le nom de son estre en la teste.
Ces fables, il est vray, sont vieilles et communes,
mais pleines de bon sens et d'vn sçavoir expert.
Qui te preseruera de maintes infortunes,
si tu reçois le bien dessouz l'escorce offert.
Cil aduient quelque fois que ton mal y appert,
n'entre en cholere adonc, meilleur vie mene:
bien que la veritè sans picquer ne se part,
tu n'y trouueras fiel qui du miel ne t'amene.
Viens, o Peintre aussi, et Tailleur de figures,
en ce bois et forrest à ton aise verras
des animaux au vif leurs formes et statures,
voire si proprement que faute n'y auras,
mesme d'vn gay parler, qu'en voyant tu orras.
Soit donques guerdonné, de pris et de louange,
cil qui l'a entrepris, Le vice excuseras:
sans Dieu nul n'est parfait, et fust ce mesme un Ange.
Et toi Poéte François, vray amateur des Muses,
tu y verras aussi des Heroiques vers
en Sonets bien troussez: qui par deux cornemuses
(a Londres entonnez et finiz en Anuers)
font sauter, à l'ennuy, Oyseaux bestes, et vers.
Mais si leur Harmonie aucunement differe,
donne la coulpe au temps, qui est bien si diuers
que l'homme ne fait tout cela qu'il espere.
Wat Heyns verder, het zy in onze moedertael, het zy in het fransch moge geschreven hebben, behalve enkele verzen aen Meurier gericht, die ik verder zal geven, is my onbekend. De | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||
medegedeelde berichten zullen meer dan toereikende zijn om aen den man in het vervolg, of in de geschiedenis onzer letteren of in eene algemeene biographie des vaderlands eene bladzyde toe te wyden. De reden, waerom hy Zuid-Nederland verliet, en het tijdstip, waerop zulks gebeurde, heb ik nergends gevonden. Doch men mag veronderstellen, dat hy na het overgaen van Antwerpen in 1585, zich naer Holland begaf. Misschien wilde hy den nieuwen eed, welken men op den 12den November van de schoolhouders eischte, niet afleggen, of het onderzoek, waeraen men ze onderwierp, niet ondergaenGa naar voetnoot(1). Want het is zeer wel mogelyk, alhoewel men hem in 1579 nog onder de katholieke schoolmeesters genoemd vindt, dat hy zich in de volgende jaren, zoo als veel andere, door den wervelvind der nieuwe leer heeft laten medeslepen. Zulks zou blyken uit zijn tooneelstuk le Miroir des veuves, indien het wezentlyk, zoo als het heet, eene Moralité protestante is. Het kan echter ook zijn, dat hy Antwerpen verliet om elders een beter bestaen te vinden. Zyne school immers, die reeds, zoo als hy zelf bekent, in 1577 aen het kwynen was, moest sedert dien tijd, en door den onophoudelyken oorlog, die het vaderland teisterde, en door de langdurige belegering, die Antwerpen onderstaen had, zoo goed als te niet gegaen zijn. En toen die stad hare poorten voor Parma ontsloot, viel de bevolking op vier jaren tijds van negentig op vijf-en-vijftigGa naar voetnoot(2) duizend zielen, zoo dat vijf-en-dertig duizend harer inwooners zich naer elders begeven hadden. Deze vermindering echter, zegt een geloofweerdig schryver, moet niet zoo zeer toegeschreven worden aen de geloofsgeschillen, dan wel aen het ten ondergaen van den koophandel, die zich vooral | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||
te Amsterdam vestigde, en dan ook nog aen de strenge plakkaerten tegen het onderhouden van betrekkingen met Holland en ZeelandGa naar voetnoot(1). Wat er van zy, Heyns begaf zich met zijn huisgezin naer Haerlem, alwaer hy even als te Antwerpen school hield, en haer insgelyks den naem van Lauwerboom deed dragen. Hy bleef ook zyne spreuk: wel hem die godt betrout behouden. Op een exemplaer van den Spiegel der Wereldt, hetwelk vroeger aen Willems toebehoorde, had deze geleerde dit stamboomken opgeteekend: omdat vrouw Isabella Borrekens, Willems thands nog levende weduwe, eene afstammelinge schijnt te zijn van dien meester Jan Borrekens. Zacharias Heyns, te Antwerpen, in of omstreeks 1570, geboren, legde zich insgelyks op de dichtkunst toe, en overtrof verre zynen vader. Joost van den Vondel en andere voorname mannen van dien tijd waren met hem bevriend. Zacharias Heyns, die ook naer Holland getrokken was, werd boekverkooper, eerst te Amsterdam en later te Zwolle. Hy schreef een aental werken. Wellicht wyde ik hem later eenige bladzyden in dit Museum toeGa naar voetnoot(2). | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||
Hy was zoo als uit het boven aengehaeldeGa naar voetnoot(1) blijkt, in huwelyk getreden met de nicht van Gualtere del Prato, koopman te Keulen, wier naem ik niet weet. Hoe Philips Galle, dien Zacharias Heyns zynen oom noemt, met hem vermaegschapt was, heb ik nergends gevonden. Deze Galle, die het grootste gedeelte van zijn leven te Antwerpen doorbracht, was te Haerlem geboren. Dit was misschien de reden waerom Peeter Heyns zich by voorkeur in die stad, alwaer hy aenverwanten kon vinden, ging vestigen. Peeter Heyns had nog eenen anderen zoon Jacques Heyns, te Antwerpen omstreeks 1572 geboren, en later te Amsterdam gevestigd, alwaer hy op den 17en Juny 1595 in huwelyk tradGa naar voetnoot(2) met Anneken Smyters, insgelyks van Antwerpen, de dochter van Anthonis Smyters, eenen anderen uitwykeling, die ook in de geschiedenis onzer letterkunde, alhoewel niet naer verdienste, gekend isGa naar voetnoot(3). Maria Heyns, die in 1647 te Schoonhoven leefde, en in dit jaer te Amsterdam liet drukken: Bloemhof der doorluchtige voorbeelden, kan wel eene dochter van dezen Jacques geweest zijn. Haer werk is grooten deels proza, maer met verzen en printen uit de Emblemata van Zacharias afgewisseld, terwijl er hier en daer ook korte rijmkens voorkomen, door haer meest over- | |||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||
gebracht uit het latijn, dat zy even als het grieksch schijnt verstaen te hebbenGa naar voetnoot(1). Of het gentsche geslacht Heyns, waertoe onze beroemde dichter, de leidsche professor Daniel Heinsius behoorde, met de Heynsen van Antwerpen in betrekking stond, denk ik niet. Onze Peeter Heyns was, zoo boven gezegd is, ten jare 1579 met Aernout Gielis, deken van de schoolmeestersgilde te Antwerpen. Door een zonderling toeval, terwijl de overige archieven van die gilde verloren schynen geraekt te zijn, is alleen het boek overgebleven, waerin het voornaemste aengeteekend werd, dat gedurende hun dienstjaer voorviel of verhandeld is geworden, Dat handschrift berust op de burgondische bibliotheek te Brussel. Vroeger behoorde het toe aen den verdienstelyken Van HulthemGa naar voetnoot(2), die het ten jare 1811 aenkocht op de veiling van den, reeds in dit MuseumGa naar voetnoot(3) genoemden, brusselschen notaris Ant. Nuewens. Ik achtte het belangrijk genoeg om het alhier in zijn geheel als Bylage te laten volgen. Het bevat vooreerst de namen van al de schoolmeesters en schoolvrouwen, die in 1579 deel maekten van de St-Ambrosiusgilde; vervolgends de oude en nieuwe verordeningen het gilde betreffende; dan komt de klacht tegen eenen der schoolmeesters, den bekenden Gabriël Meurier gedaen, en zyne veroordeeling tot het betalen eener geldboete; eindelyk de rekening van de ontvangsten en uitgaven, enz., enz. |
|