Vaderlandsch museum voor Nederduitsche letterkunde, oudheid en geschiedenis. Deel 2
(1858)–C.P. Serrure, [tijdschrift] Vaderlandsch Museum– Auteursrechtvrij
[pagina 352]
| |
Oorkonden in het Nederlandsch, van 1277, 1280, 1281, 1284, 1285, 1294, 1296 en 1298.In het eerste deel van dit Museum heb ik de aendacht getrokken op de oorkonden welke in onze moedertael opgesteld zijn, en van vóór het jaer 1300 dagteekenen. Professor Stallaert heeft sedert hiervorenGa naar voetnoot(1) twee zeer belangryke brabandsche charters van het jaer 1277 medegedeeld. Te dezer gelegenheid heeft gemelde geleerde doen opmerken, zooals ik reeds vroeger gedaen had, dat dergelyke stukken in onze archieven slechts in kleinen getale voorkomen, omdat men eerst met den aenvang der XIVe eeuw van het gebruik der latijnsche tael, ten minsten voor de wereldlyke zaken, algemeen is begonnen af te zienGa naar voetnoot(2). Dat die oude oor- | |
[pagina 353]
| |
konden als kostbare overblijfsels van onze vroegste proza een hooge waerde bezitten, zal wel niemand ontkennen. Men vindt immers daerin gedenkstukken van een tijdstip, waerop men aen zeer weinige bastaerdwoorden het burgerrecht in onze tael had toegekend, en waerop zy reeds eene meerdere volmaektheid en eene grootere ontwikkeling en beschaving had bereikt, dan men zich gewoonlyk voorstelt. Die stukken leveren een sprekend bewijs op, zooals ik reeds hier voren in hetgene ik over Van de Werve schreef, heb aengetoondGa naar voetnoot(1), hoe onnoodig en hoe onverstandig het was, later, tydens de wedergeboorte der oude letteren, en vooral in de eerste helft der zestiende eeuw, onze tael met een oneindig getal latijnsche woorden te overladen. Dit mael deel ik hier acht charters mede herkomstig uit de oude abtdy van St-Pieters naest Gent. Het is al wat er van dien aerd, dat is in het oorspronkelyk, te vinden is in de handvesten van dat zoo beroemd en zoo machtig gesticht, waervan de talryke en kostbare oorkonden meestal bewaerd zijn gebleven, en grootendeels op het archief der Provincie Oost-Vlaenderen, te Gent, berustende zijn. Zoo voor de zeden en gewoonten onzer voorvaders, als voor de oude rechtspleging, zal men hier wederom het een en ander aentreffen, dat de aendacht verdient. In drie dezer stukken (II, III en VIII) ziet men nogmaels vinders, waerover ik vroeger heb gehandeldGa naar voetnoot(2), als pryzers, schatters of scheidmannen optreden. Wie de uitdrukking worpen ende halmers hem, die in de eerste charter voorkomt, of enkel halmers hem, zooals het in de zevende gelezen wordt, niet verstaet, raedplege over dien ouden rechtsterm, voor de overdracht van grond en bodem gewoonlyk gebruikt, het verdienstelyk werk van den heer NoordewierGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 354]
| |
Onder Nr II wordt hier uitgegeven eene keur of verordening, ten jare 1280, door den bailliu, in naem van den abt, als heer, en door de schepenen van St.-Pietersdorp aen het aldaer bestaende ambacht van de parmentiersGa naar voetnoot(1), dat is van de kleedermakers, vergund. Waerschijnlyk zal dit stuk wel tot de oudste van dien aerd behooren. Onze steden immers, en zelfs eenige onzer dorpen bekwamen reeds hunne keuren in de twaelfde en dertiende eeuwen; maer de neeringen en ambachten ontvingen ze eerst in de veertiende. De vierde oorkonde is eene overeenkomst tusschen den abt, de schepenen van St-Pietersdorp en de laten, gebruikers van het land geheeten Lalant, binnen de parochie van Onze-Lieve-Vrouw gelegen, en aen de abtdy toebehoorende. Deze charter is de eenige van de acht, welke ik hier opneem, die reeds vroeger werd uitgegeven. Men vindt ze by Diericx in zijn Gends CharterboekjeGa naar voetnoot(2). Maer die geleerde was geen taelkundige, en, al is het dat hy ergends zegt: Une charte dont a rajeuni le style ressemble à une médaille romaine dont on a ôté le vernis antique; elle est gâtée, elle n'a plus aucune valeurGa naar voetnoot(3), leverde hy zelf toch ook somtijdsGa naar voetnoot(4) zeer slordige teksten. Daer het hem uitsluitelyk voor den zakelyken inhoud te | |
[pagina 355]
| |
doen was, nam hy weinig acht om de stukken letterlyk te laten drukken, en soms ook wel las hy ze verkeerd, of begreep hy de oude woorden of vormen onzer tael niet. Indien men zich de moeite wil geven deze oorkonde over het Lalant, zooals ik ze hier mededeel, met den tekst die by Diericx gedrukt staet, te vergelyken, dan zal men overtuigd zijn van mijn gezegde. De volgende regelen zullen hierover genoegzaem doen oordeelen. By gemelden schryver leest men: ‘Ende in sente Symoens: ende in alle dese daghe elc bunre een virtale rogs, ende in sente Niclaus daghe elc bunre een halster mouts te makene’... terwijl het in het origineel zeer duidelyk luidt: ‘Ende in Sente Symoens ende Juds daghe, elc bunre een viertale rogs, ende in sente Nyclaus daghe, elc bunre een halster mouts ende twee peningh van elcken halsters mouts te makene’... Diericx kon hier het woord Juds (Judas) niet lezen, of had het niet begrepen, en verder was hy nog van het een halster mouts op het ander gesprongen, waer door hy eene geheele zinsnede wegliet. Als eene byzonderheid zal ik aenslippen dat het origineel stuk, hetwelk ik hier mede onder Nr III opneem, van de zelfde hand geschreven is als de vier dietsche oorkonden, welke in het eerste deel van dit Museum voorkomenGa naar voetnoot(1), alwaer ook een fac-simile van een dezer is gegeven. Deze acht charters, waervan sommige te Gent of in Oost-Vlaenderen, sommige te Brugge of in West-Vlaenderen geschreven werden, zullen aentoonen, indien er iemand aen twyfelt, hoe het verschil van tongval, reeds sedert de vroegste tyden, ten minsten zoo hoog als men met geschrevene bewijsstukken, kan opklimmen, in ons vaderland bestond. Het weglaten der h in de woorden ondert, ebbe, alven, geauden boef, enz., zoo wel in de stukken van West-Vlaenderen als in die van Oost-Vlaenderen, zal niemand bevreemden, die, of met de | |
[pagina 356]
| |
middeleeuwsche handschriften, of met de uitspraek van het grootste gedeelte van Zuid-Nederland bekend is. Nochtans is de schrijfwyze ir en irna, voor hier en hierna, die men in de gentsche stukken (II, IV en VI) aentreft, iets buitengewoons. Als aen Vlaenderen, en vooral aen Gent, byzonderlyk eigen, zal men wel mogen beschouwen het onnoodig gebruik der h in de woorden hin, heuwelik, hute, husagen, hiemen enz., voor in, eeuwelik, ute, usagen en iemen. Het is onnoodig te zeggen, dat ik al deze stukken met de meeste zorg heb afgeschreven, en ze zoo getrouw als mogelyk heb laten drukken. | |
I. 1277.Van den contente dat was tusschen den abt Diederike ende den convente van der kerke van Sinte Pieters te Ghent, of ene zide, ende Jhanne Storme, of ander zide, als van den rechte dat Jhan Storm hadde van der helt van al der meyerie van den scueren van Oestburgh ende van Ruisschenvliete, daer Jhan of hadde dene helt, ende de here Diederic, sijn oem, dander helt, ende van al dat daer toe behorde, was ghesproken een wissel ende ene voirworde, Dat die vorseide abt Diederic hebben soude, te sire kerken behoef vorseit, dat vorseide recht van der ere helt van al der meyeriën vorseit ende al dat daer toebehorde, van dien vorseide Jhanne Storme, omme drie hondert pond vlaemscher peneghen. Ende dat die vorseide Jhan hebben soude van den vorseiden abt ende convente ene tiende, die die abt ende 't convent vorseit hadden ligghende bin den ambochte van Oestburgh ende binder prochie van der Groede, in enen polr, die men heet 's Abbets polr, bi prise van Jhanne Monde, die prisere ende vindere was van Jhan Storms halven, ende van Jhanne Niemaren, die prisere ende vindere was van 's abbets ende des convents halven, ende bi prise van Arnoude Brantine, den clerc van der vierscharre van Brugghe-ambocht, die prisere ende vindere was ghenomen van beden partiën. Ende dat men soude van elken ponde 's jaers prisen neghen pond in mindringhen van den vorseiden drie hondert ponden. Ende ware dat sake dat iet ghebrake an die vorseide tiende te vulgheldene die vorseide drie hondert pond, so soude Jhan hebben van den vorseiden abbet ende den convente, in vergheldinghen van den vorseiden drie hondert ponden, 't lant daer die Jhan up was woenende, dat hi hadde te | |
[pagina 357]
| |
cense van den abbet ende van den convente vorseit, so vele bi den vorseiden prisers dat hem waren vulgouden die vorseide drie hondert pond. Ende dit bonden hem te doene ende te vulcoemene ende te waranderne jegheen elken man, Jhan Storm over hem selven, en Ghiselin .f. Jhans over den abbet ende den convente vorseit, up ene peine van hondert marken, vor scepenen van den Vrihen, na die wet ende costume van den lande. Daer naer die vorseide prisers ende vinders scieden hare vinderscap in derre manieren, dat si wiseden ende priseden die vorseide tiende up sessentuintich pond ende een half 's jars. Ende dat vorseide land, bi namen seven imete ende ene line ende viertienne roeden, elc ghemet vijf marc inghelsche te Jans Storms boef. Ende dat daer bi die vorseide abt ende 't covent hadden vulgouden dien vorseiden Jhanne drie hondert pond die vorseit sijn. Daer na camen die Jhan Storm ende joncvrouwe Marie, sijn wijf, ende hare voghet, die soe daer nam te wette te Oestburgh, in die port, in Jhans huis van Boyengheem, voren Woutren van den Hamme, tien tiden bailliu van Brugghe-ambochte, die daer was van mijns heren Ghijs, grave van Vlaenderen, halven, bi sinen udhangheden lettren, die daer toe stede leende ende macht hadde te doene van sinen halven te wetten, al dat hi selve hadde moeghen doen te dien sticken of hi daer hadde ghewesen, ende voer minen here Woutren van Coekelare ende minen here Jhanne van Cleihem, rudders ende 's graven man, ende voer meester Gillisse Saline, 's graven clerc ende man, ende voer Jhanne van den Zande, 's graven man, ende voer Gillisse mijns heren Hughes sone, 's graven man, ende voer tsabts man van Sinte Pieters, Folkin Steenpickelarc, Eustaes van Leden, Jhan van Adengheem, Jordaen Halline, Noid .f. Lippins, Willem, de cleerc van Ysendike, ende Gillis .f. mijns heren Hughes, ende droeghen in handen die helt van al der meyeriën van den scueren van Oestburgh ende van Ruisschenvliete vorseit, ende al dat daer toe behorde ter kerke boef van Sinte Pieters, den here Jhanne den Yserinen, tien tiden proest van der Elmare. Ende scouden quite ter vorseider kerken boef, al 't recht dat si daer an hadden, ende worpen ende halmers hem te wetten ende daden hem te buten. Ende daer makede die vorseide Woutre van den Hamme, bailliu van Brugghe-ambocht, van der vorseider tienden ende van den vorseiden zeven ghemete ende ene line ende viertienne roeden lands, leen ende te wetten, als die goene dies macht hadde bi mijns heren Ghijds, 's graven van Vlaenderen, udhanghede lettren, bi wetten, ende bi vonnessen van 's graven mannen. Daer naer so cam die here Jhan de Yserine, proest van der Elmare vorseit, ende gaf te lene te wetten den vorseiden Jhanne Storme die vorseide | |
[pagina 358]
| |
tiende ende die vorseide zeven ghemete ende ene line ende viertienne roeden lands, van des abbets ende 's covents halven vorseids, te lene te houdene hem ende sinen oiren te al sulken dienste ende cope alse men [shuld]dichGa naar voetnoot(1) es te houdene. Ende dies hadde die vorseide here Jhan, die proest, macht te doene bi 's abts ende convents vorseit udhangheden lettren. Ende daer was ghewiset bi wetten ende [bi von]nessen van 's graven mannen, ende bekennet dat die vorseide Wouter, bailliu van Brugghe-ambocht, macht hadde te doene, also als 't vorseit es, van allen sticken bi den udhangheden let[tren], die hi daer togheden ende van minen here Ghide, grave van Vlaendren vorseit, ende datter toe ghedaen was al dat mer toe sculdich was te doene ende te wetten. Ende daer was [ghew]hiset ende bekennet ende te wetten van den vorseiden 's abts mannen, dat die vorseide here Jhan, proest van den Elmare, macht hadde van 's abts ende convents halven vorseit, [te]doene alle die sticken, also als si vorseit sijn, ende dat die gheboden waren ghedaen te tijt ende te termte als men sculdich was te doene ende te wetten. Ende dat bede partiën hadden ghedaen hier toe al dat men sculdich was te doene omme wettelike te doene al datter toebehorde. Ende al dese sticke waren ghedaen wel ende te wetten, vore mijns heren 's graven man vorseit, ende vor mijns heren 's abts man vorseit, ende vor scepenen van den Vrihen: Willem de Scoutete Jhan Niemare, Gillis .f. Diederics, Hughe van Boienghem, Dierkin .f. Ghiselins, Heine .f. Gherards. Ende daer waren te jeghenworden mijn here Rase, die voghet, ruddre, Arnoud Brantin, die clerc van der vierscare, Jhan vander Donc, Ghiselin .f. Jhans, Jhan van Boeiengheem ende vele andre. Ende omme dat wie willen dat dese voreworde ende dese dinghe si vast ende ghestade, so hebben wi dese lettren ende desen charter gheseghelt met onsen zeghelen udhanghende. In 't jaer ons Heren so was dese charter ghemaect als men scrivet M̊. C̊C. ende zeven en zeventien, 's Maendaghes vor Onser Vrouwen daghe ter Lichtmesse.
De twaelf zegels, die vroeger aen dit stuk aen dubbele strooken van perkament hingen, zijn alle verdwenen. | |
[pagina 359]
| |
II. 1280.† dit: es: de core: van: den: parm.
Weten alle deghene, die nu sin ende die ir na sullen commen, die dese letteren sullen sien, Dat de meesters ende de cnapen van den parmentirs van Sente Pieters dorp hebben daen bescriven wel goede pointe ende nuteleke ter parmenrien, die redenlic sin ende lovelic allen goeden lieden ende allen comannen, bi Gherads wille van Meren, balius van Sente Pieters dorpe; ende bi scepenen wille van den selven dorpe, ende bi den wille van den ghemenen ambachte van den parmentirs van Sente Pieters dorpe. Ende de welke pointe wi ghebieden hem allen te houdene die in 't dorp wonende sin ofte wonen sullen, die hem aen de parmentrie sullen gheneren, up also sulke mesdaet als 't ir na ghescreven staet. Wi ghebieden dat, dat so wat kinde dat leren sal in 't ambacht, dat sal gheven x sol. van siere leringhen, ende .II. jaer in sine leringhe sin; ende dit ghelt sal de meester gheven stappants alse de leerlinc beghint in 't ambacht te leerne, ende de meester sal 't vortan den leerlinc nemen. Ende van desen x sol. sal hi gheven v sol. in 't ambacht ende v sol in Onser-Vrouwen Kerke, te gane al daer 't scepenen goet sal dinken. Vort ghebiede wi dat de meester mach sijn kint omme niet leren. Ende 's cnapen kint mach om v sol. leren ende die te ghevene ende te gane in avenant ghelijc den ghelde van andren leerlinghen. Vort verbiede wi allen den cnapen, die in 't dorp wonen ofte wonen sullen, die voer meester sin bestaet, dat si neghene vel werken die hars selves sin ofte hiemens, sonder hars meesters daer si mede bestaet sin. Diese wrouchte, hi soude wesen in de mesdaet van xx sol. Dat .I derdendeel van den xx sol. 's Heren bouf, ende dander derdendeel in 't ambachte, ende terde derdendeel in Onser-Vrouwen Kerke ende te ghevene al dar 't scepenen goet sal dinken. Vort verbiede wi bede meesters ende cnapen ende kindren ende allen den ghenen die hem an de parmentrie gheneren, bede oude werth ende niewe, bi lichte te werkene, up de mesdaet van xx sol. Dat .I. derdendeel den Here, dander derdendeel in 't ambacht, ende terde derdendeel in Onser Vrouwen Kerke te ghevene, dar 't scepenen goet sal dinken. Sonder caproene te voederne, vel te droghene, vel up te slane, vel in de bete te doene ende vel te beslane, dit machmen doen sonder mesdaet jeghen hiemene. Vort ghebiede wi dat so wie so de vinders wederseghet, dat hi verbort .v. sol. Vort ghebiede wi, dat so wie so te orconden niet ne comt alse de Here ende de vinders dinghen willen, behouden dien dat | |
[pagina 360]
| |
hi wert gheboden te orconscepen te commene met 's Heren cnape ende met .I. vindre, dat hi verbort .XII. d. jeghen den Here. Vort verbiede wi dat niemen scapine velle sette met lammerinen, up de mesdaet van .XX. sol. ende tvoedersle verbort te wesene dar't in stonde. Dese ghebode ende dese verbode ghebiede wi hem allen te houdene, die in 't dorp wonen ende hem an de parmentrie sullen gheneren, up also sulke mesdaet als 't ir vorseit es. Ende dese pointe sin ghecort bi den Here ende bi scepenen van Sente Pieters; ende si sullen gheduren also langhe als 't den Here ende scepenen goet sal dinken. Ende dese letteren waren ghemaect in 't jaer van den Incarnatione ons Heren dat men scrift , Sondaghes voer Alre-Heleghen-dach.
Op den rug van dit Chirograef heeft eene oude hand geschreven: Ordonantie om de parmentiers, wonnende op de heerl. van Sente Pieters. - Omme de sceppers van Ste Pieters. | |
III. 1281.Wie Diederic die Vos, Domaes die Hont, Willem die Scoutete, Jhan Van den Zande, Jhan die Brune, Jhan die Wevel, Willem van Cleihem Jhan Mont, Bondene van Lapscuere, Weinin van Varsenare, Hughe van Boyenghem ende Gherard die Wevel, scepenen van den Vrien Brugschen ambochte, doen te wetene allen den ghoenen die dese lettren zullen zien ende horen lesen, Als van den contente ende van der calaengen, die Jhan Woubrechts zoene, Elemoeden zoens, hadden up den abbet ende up die kerke van Sinte Pieters van Ghent, over hem ende over die ghoene die aeldinghe waren met hem van der voerseider Elemoeden doet, ende van enen vinderscepe, dan of dat wie zaghen enen sartre ende ghelesen was voere ons, sprekende in dese woerde: Universis presentes litteras inspecturis dominus Willelmus de Bonem, Hugo filius domini Henrici, milites, magister Willelmus dictus Cley, clericus, Arnulphus Brantin, et Johannes de Zande, salutem in Domino. Noveritis, quod cum inter viros religiosos, abbatem et conventum Sancti Petri Gandensis, ex una parte, et Johannem filium Wouberti filii Elemodis, pro se, suis participibus et coheredibus, descendentibus ex parte dicte Elemodis, ex altera, controversia mota fuisset super duo-decima parte decime supra novam Keuram de Watervliet, a loco qui dici- | |
[pagina 361]
| |
tur, ex una parte Springhe, et, ex alia parte, Riedbec, versus meridiem vel versus partes Zuud, prout se extendit dicta nova Keura, dictus abbas, pro se et conventu suo, dictus vero Johannes, pro se et dictis coheredibus et participibus, videlicet pro Waltero et Heinrico, fratribus suis, Woberto filio Willelmi de Calvekete, Willelmo dicto Zonderland, patruo suo, Willelmo filio Lamloti, et aliis, si qui essent coheredes ejusdem, quo idem .J. promisit ad quitationem et werpitionem adducere super dicta controversia, in nos, tanquam in arbitros, compromiserunt et prenominati participes et coheredes in dicto compromisso, sive arbitrio, consenserunt, et omne jus quod habere poterant aut habere videbantur et habebant in dicta decima ex formortura dicte Elemodis et suorum predecessorum, in manus dicti Johannis reportarunt ad opus ejusdem, et ipsum jus, si quod habebant, quitaverant et quitum clamarunt ad opus ejusdem .J. libere et absolute, nichil juris penitus retinendo, et hoc coram nobis ac hominibus feodalibus et scabinis inferius annotatis. Promiserunt etiam dicte partes, dictus scilicet abbas, pro se et conventu suo, bona fide; dictus vero .J., fide prestita; et ambe partes, sub pena centum librarum Flandrensium parti observanti arbitrium a parte resiliente reddendarum, seu firmiter observaturas. Quicquid nos omnes, vel duo ex nobis arbitris ab altera electis, et ego dominus Willelmus de Bonem super dicta controversia, appenditiis seu accessoriis ejusdem, secundum justiciam, prout poterimus, duxerimus arbitrandum; hoc addito, quod licet dicta pena semel vel pluries a dictis partibus, vel ab altera parte, committatur et exigatur, nichilominus dictum nostrum seu arbitrium, ratione dictarum promissionum erit a dictis partibus firmiter observandum. Et nos arbitri predicti inter dictas partes onus dicti arbitrii in nos suscepimus, et promisimus, fide media, secundum quod jus dictaverit, pro posse nostro, dictum arbitrium terminare. Et est adjectum inter dictas partes et consensum, quod si altera partium arbitrum vel arbitros, ab ipsa electum vel electos, ad aliquam diem non produxerit, poterit illa pars, loco absentis vel absentium, alium vel alios, eligere et constituere, qui cum presentibus in dicto arbitrio procedet vel procedent. Et si illa pars loco absentium alios nos eligeret, poterunt arbitri ibidem presentes procedere, prout justum fuerit, in arbitrio antedicto. Insuper dictus dominus abbas, pro se et conventu suo, de dicto nostro seu arbitrio observando, sub pena predicta, et eadem pena si committatur, plegios constituit coram nobis, me Hughonem filium domini Henrici, militem, et Egidium filium domini Hugonis. Dictus vero Johannes similiter de dicto seu arbitrio nostro observando sub pena predicta; et eadem pena si committatur, | |
[pagina 362]
| |
plegios constituit, videlicet Willelmum filium Alardi de Cadzant, Reinerum de Bonem, me Johannem de Zande et Petrum Busere, qui se plegios de premissis coram nobis constituerunt, tali conditione adjecta quod si dictus .J. et plegii dicti premissa et adjudicanda, sive adjudicata, a nobis recognoverint coram septem scabinis Francis officii Brugensis, se debere observare, et eadem coram ipsis secundum legem patrie vadiaverint, dictam penam incurrere non poterunt, nec committent. Similiter, si dictus abbas de premissis observandis litteras suas et sui conventus dederit, ipse abbas et dicti plegii sui a dicta pena erunt liberati, Preterea dictus Johannes de adducendo Wobertum filium Willelmi dicti de Calvekete ad quitationem juris sui, si quod habet vel habere potest, in predicta decima, quam cito ad legitimam etatem pervenerit; et quod procurabit et faciet eundem Wobertum dictum arbitrium observare sub pena predicta; et de eadem pena, si committatur, plegios constituit nos WilGa naar voetnoot(1)..... Bonem militem et Reinerum de Bonem. Et notandum quod dicta quitatio facta a predictis participibus et coheredibus dicti Johannis, videlicet: Waltero, Heinrico, fratribus suis, Woberto et Waltero, facta fuit coram nobis et hominibus feo..... e quatuor Officiorum, videlicet: Johanne filio Reineri, Boidino filio domini Heinrici. Petro de Vliete et Willelmo dicto Dontre; et coram scabinis de Bochoute scilicet: Hugone de Bassevelde, Heinrico filio domini Hugonis, Willelmo Don....; ac etiam coram scabinis nove Keure de Watervliet, videlicet: Boidino filio Bachard, Stasino filio Iments, Waltero Walone, Zigero Dullard. Item coram scabinis domini Johannis de Praet, militis in Watervliet: Heinrico Cleiland, Halverico filio Walteri Huds. Item coram hominibus feodalibus domini comitis, scilicet: nobis Willelmo de Bonem, Hugone filio domini Heinrici, militibus, Johanne de Zande, Willelmo filio Alardi de Cadzant, Egidio filio domini Hugonis, Hugone de Bassevelde et Boidino filio Arnulphi, et coram Francis scabinis scilicet: me Willelmo de Bonem, milite, Egidio filio domini Hugonis, Johanne de Zande, Johanne Mont. Et nos scabini ac homines feodales predicti, sicut superius sumus nominati, in testimonium premissorum presentes litteras sigillis nostris cura sigillis dictorum abbatis et conventus fecimus sigillari. Datum anno Domini millesimo ducentesimo octuagesimo, feria secunda post Ascenscionem Domini. Daer cam voer ons die here Willem, capellaen van Oedenghem, procurerre van der vorseider kerke van Sinte Pieters, die macht hadde van | |
[pagina 363]
| |
tsabbets halven voerseit, bi des abts letteren voerseit, die wi zaghen ende ghelesen waren voer ons, vinders te nemene in der ghere stede diere ghebraken, ende al te doene dat ten vorseiden vinderscepe toe behoerde, ghelijc den abbet of hiere zelve hadde ghewesen present, also als ons daer wel kenlic was bi den voerseiden letteren van den abbet, of een zide, ende die voerseide Jhan Woubrechts zoene, Elemoeden zoens, of ander zide. Ende daer nam die voerseide here Willem, in die stede van minen here Hughen tshere Heinrics zoene, die vindere was van des voerseits abbets halven, ende die daer ghebrac, enen Heinric den Moutenare, den clerc, ende dien wedde Boudene Hughen zoene te bringhene ende te doen zegghene bin achte daghen. Ende die voerseide Jhan Woubrechts zoene nam in mesters Willems Cleys stede, die daer ghebrac, enen Willemme Alaerds zoene, vindere te sine van dies voerseids Jhans halven, diere ghelike dat die voerseide meester Willem was. Ende die voerseide Willem Alaerds zoene wedde zelve te zegghene bin der voerseider termine. Ende omme dat wie voerseide scepenen van den Vrien waren over dese sticken, ende si voer ons gehandelt ende ghedaen waren wettelicke, so hebben wie dese letteren ghezeghelt met onsen seghelen in kennessen. Dit was ghedaen tSaderdaghes na Sinte Denijs daghe, int jaer ons Heren al men screef sine Incarna..... ende een ende tachentich. Voert wie scepenen van den Vrien Brugschen ambochte, Jhan die Wevel, Jhan Mont, Willem de Scoutete, Hughe van Boyenghem, Jhan van den Zande, Willem..... Weitin Ratgheer, Jhan Niemare ende Jhan Van Tarrendike, doen te wetene allen den ghoenen die dese letteren zullen zien ende horen lesen, Dat camen voer ons te Brugghe, te steghere, daer men din.... handelde, ten Vrien, up den Vridach voer Sinte Luecs daghe, Ewangelisten, int jaer ons Heren als men screef sine Incarnatie tuelef hondert ende een ende tachtentich voerseit. Die here Willem.... llaen.... voerseit, van tsabbets halven voerseit, of een zide, ende Jhan Woubrechts zoene, Elemoeden zoens, voerseit, of ander zide, omme te hoerne dat zegghen van den vinders voerseit..... Willem Alaerds zoens, Heinrics Moutenars, Jhans van den Zande ende Arnouds Brantins van der voerseider calaengen van der voerseider tiende, die daer te jeghenwoerde waren ende present, ende.... van ons lieden ende te wetten, dat sie wettelicke vinders waren, ende dat si macht hadden te zegghene van den voerseiden sticken. Ende dat die voerseide here Willem wettelicke was in tsabbets stede..... vinderscep te hoerne ende omme te doene al datten voerseiden vinderscepen toe behoerde. Daer cam Jhan Woubrechts zoene, Elemoeden zoens, voerseit, voer ons ende hie bant hem te wetten, waer..... hie hier namaels dade enighe | |
[pagina 364]
| |
sake of enighe sticke jeghen 't wijsdoem van den voerseiden vinderscepe of jeghen enich point van dat die voerseide vinders wisen souden, dat hie ware ghehouden van sinen hoefde jeghen den sovereinen bailiou van Sinte Pieters van Ghent, die tien tiden wesen soude, ghelijc of hie wettelicke verwonnen ende verbannen ware van manslachten bi des voerseids bailious claghe ende bi der wet van der Vrier virscharne van Brugghe-ambocht. Voert bant hie hem voer ons ende in die voerseide maniere gheliken bant te bindene van desen voerseiden sticken vore minen here, den grave van Vlaendren, in manieren ware dat sake dat worde te doene bute der poert van Brugghe, dat hem die abt van Sinte Pieters voerseit soude quilen sinen cost, dien hie doen soude omme te vaerne vore den grave van Vlaendren, omme desen bant te bindene. Ende daer waren wie ghemaent ende te wetten van onsen wettelicken maenre, bi namen van Weinine Stullaerde, die tien tiden wettelicke crichoudere was, of dese sticke te wetten wesen mochten, ende of dese bant wettelic was ende te wetten wesen mochten. Ende daer wiseden wie bi wetten ende bi vonnessen, dat dese sticken wel ende te wetten wesen mochten, ende dat die bant wettelic was ende wel ende te wetten ghedaen. Daer camen die voerseide vinders voer ons al daer ende in die wet, daer men wet handelde, ende wiseden hare vinderscep ende hare vonnesse van den voerseiden vinderscepe, ende sie droeghen alle viere overeen ende wiseden den voerseiden abbet van Sinte Pieters ende die kerke van Sinte Pieters los ende ledich ende quite ende onghehouden jeghen den voerseiden Jhanne Woubrechts zoene, Elemoeden zoens, ende jheghen alle die ghoene, die dien voerseiden Jhanne hadden idraghen in handen al 't recht, dat sie hadden in die voerseide calaenge van al den calaengen, daer die voerseide Jhan of hadde ghecalengiert den abt ende die kerke voerseit, ende dien Jhanne ende alle die ghoene die hem hadden ghedraghen hare recht in handen, ewelicke te zuighene van der voerseider calaengen. Ende dit wiseden sie up den bant, die voerseit es, ende sie wiseden Jhanne sine macht te doene loiallic..... omme alle de tsarters, die hier af ghemaect sijn te doene zeghelen. Ende omme dat wi voerseide scepenen van den Vrien willen dat die voerseide sticke bliven vast ende ghestade, also als sie voerseit sijn,... sie ghedaen waren voer ons ende ghewiset te wetten ende ewelicke in ghedinkenessen, so hebben wie dese lettren ghezeghelt met onzen zeghelen in kennessen. Ende ic Weinin Stullaerd, crichoudere tien tiden van den Vrien Brugschen ambochte voerseit, omme dat dese sticke waren ghedaen wel ende te wetten ende bi maninghen van mie, hebbe dese lettren ghezeghelt met minen zeghele, bi verzoeke van | |
[pagina 365]
| |
beden par..... in orcondscepen ende in ghedinkenessen van den voerseiden sticken. Ende wie Willem Alaerds zoene, Jhan van den Zande, Heinric die Moutenare ende Arnond Brantin, vinders van den voerseiden sticken.... dat wie onse voerseide vinderscep wiseden ende over een droeghen, also als 't voerseit es, wel ende te wetten, hebben dese letteren ghezeghelt met onsen zeghelen, bi verzoekene van beden partiën, in kennessen... in ghedinkenessen ewelicke van den voerseiden sticken. Dit was ghewiset ende ghedaen in 't jaer ons Heren als men screef sine Incarnatie tuelef hondert ende een ende tachtentich tsVriendaghes... Sente Lucas daghe, Ewangelisten, also als hier es voerseit.
Van de drie en twintig zegels, die vroeger aen dit stuk hingen, is er slechts één, met het opschrift: † s. hugonis de boeienghem byna ongeschonden. Verder zijn er vijf andere, min of meer beschadigd, in groen was, aen dubbelen steert van perkament overgebleven. Al de overige zijn verdwenen. | |
IV. 1284 † Cyrographum †Wi Jan, bi der ghenadecheden van onsen Here, abdt van Sente Pieters van Ghent, doen te wetene allen den ghenen, die nu sin ende die irna commen sullen, die dese letteren sullen zien ofte horen lesen, datmen ene maniere van lande houdt van ons ende van onser kerken, dat es gheëten Lalant, ende dat leght in Onser Vrouwen prochie Sente Mariën; dwelke lant onser kerken sculdech was elkes jars, elc bunre ene penninch in Palme sondaghe, ende te alf Meie, elc bunre enen penninch, ende in Onser Vrouwen daghe in alven Oeste, elc bunre tuee sol., ende de drie bunre drie peninghe ende enen allinc up den selven dach, ende elke drie bunre enen madere in den Oest, ende in Sente Matheus daghe elke tuee bunre een spent halster evenen, ende in Sente Symoens ende Juds daghe, elc bunre ene virtale rogs, ende in Sente Nyclaus daghe elc bunre een halster mouts ende tuee peninghe van elken halster mouts te makene; waer bi dat ons dochte ende den ghenen die dat lant audende sin, dat vele pine an die rente te verdinghene lach elkes jars, bidi dat menegherande scult sculdech was, ghelijc dat ir vorseit es, ende te vele terminen te gheldene. So dat wi overheen ebben ghedreghen met onsen scepenen van Sente Pieters | |
[pagina 366]
| |
dorpe ende metten laten die dlant audende sin, ende om dat ons dinckede nutscep van onser kerken, ende dien vorseiden scepenen ende laten de nutscep van hemlieden, ebben si een verdinc ghemaect jeghen ons van diere vorseider renten ewelike staende, elc bunre om zees scelinghe ende om zees peninghe vlaemsche elkes jars te gheldene, in Sente Nyclaus daghe ofte binnen derden daghe daer na, onse dienst buten ghelaten dien si ons sculdech sin elkes jaers, alse van der vetten hute onsen hove te voerne ende up onse couteren te bredene, te elken saisoene, also alse de couteren gheleghen sin. Vort es te verstane, dat dat selve lant, dat so vorseit es, blift ter selver husagen ende ter selver costumen van cope ende van sterfcope, dat eft ghestaen tote hare. Ware oec dat sake dat de vorseide late, die dit vorseide lant audende sin, niet ne golden de vorseide zees scelinghe ende zees peninghe van elken bunre ten termine die ir vorseit es, ende wi daer omme wilden doen panden, so adde elc laet, dier omme ghepant worde, ende niet vergolden adden, verbort zees peninghe [t]e scepenen coste bouf ende ter ghere bouf die met hem om de pandinghe ghinghen ofse scepenen nemen wilden. Vort es te wetene, alle dese vorworde, die ir vorseit es, dat soe was ghemaect bi onsen wille ende bi der late wille die dlant audende sin, ende bi scepenen vonnessen van Sente Pieters dorpe, die wisden de vorworde ewelike vast ende ghestade te blivene, dat es te wetene: der Heinric de Yserine, Heinric de Scotelere, Jan ver Marthen sone, Justaes van Berthengen, Willem van Donse, Everard van der Pale, Robe van Hadenghem, Woitin de Moer, Justaes van den Hede, Ywein van Velseke, Woitin Zondersorghe, Woitin van Merlebeke ende Jan Veis. Ende om dat wi willen dat dese vorseide vorworde blive ewelike, vast ende ghestade gheauden, ebbe wi dese letteren uthanghende gheseghelt met onsen seghele. Ende wi scepenen vorseit van Sente Pieters dorpe, om dat wi willen dat dit verdinc ewelike vast ende ghestade blive, dat ghedaen was bi der late wille ende bi onsen vonnesse, ghelijc dat ir vorseit es, ebbe wi dese letteren uthanghende gheseghelt met onsen seghelen, die waren ghegheven in 't jaer van den Incarnatione ons Heren, datmen scrift Millesimo ducentesimo octuagesimo quarto, Saterdaghs voer sente Vincentis dach.
Van de veertien zegels, die vroeger aen dit stuk aen dobbelen steerte van perkament hingen, zijn er maer drie overgebleven, waervan slechts één, dat van Woitin van Merleke leesbaer is. Het draegt tot opschrift: † s. wavtier... mer... ke. Deze charter is gedrukt by Diericx, Het Gends Charter-boekje, bl. 81. | |
[pagina 367]
| |
V. 1285.Tote alle den ghenen die dese lettren zullen zien ende horen lesen, Jhan van den Poele, Boudene van Moerkerke, Olivier van der Haghe, Willem van Cleiheem, Willem ser Willemans suene, Gherolf van Calvekete, Heinric die Grote, Thomaes die Hont ende Langhe Jhan van Caedzant, scepenen van den Vrien Bruxen-ambochte, groetinghe. Wie doen u te wetene van den contente dat was tusschen den here Jhanne den Visschere, tien tiden abt van Sente Pieters te Ghent, van der kerken alven van Sente Pieters, of eenside, ende vroue Lisebetten Reinars wijf van Boneem ende Reinaren, haren man, of anderside, alse van neghen sceleghen drie peneghen min, elx jaers, die vroue Lisebette vorseit ende Reinare, hare man, calengierende waren inde meyerie, in des abs scueren van Ruisschevliete ende van Oestburch, van allen andren sticken, die si besteden of heschen mochten in die vorseide scueren, ende van allen andren calaingen die sie onderlinghe hadden. Van welken contenten ende calaingen si waren bleven up mijn here Roeger van Ghistele, ruddere, an beden siden, also als die vorseide vroue Lisebette ende Reinare, hare man, of eenside, ende Arnoud Brantin, die wettelike was ins sabts stede, of anderside, verlieden vor ons, dat die vorseide vroue Lisebette ende Reinare, hare man, verlieden vor ons, dat mijn here Roeger van Ghistele, vorseit, hadde ghesceden sijn vonnesse in deser manieren, dat hi wisede den abt ende die kerke van Sente Pieters onghehouden ende quite van den neghen sceleghen drie peneghen min 's jaers, die die vorseide vroue Lisebette ende Reinare, hare man, calengierende waren in die vorseide scueren van Oestburch ende van Ruisschevliete, alse van rechte van meyeriën ende van al den andren calaingen, die die vorseide vroue Lisebette ende Reinare, hare man, hadden sjeghen die kerke van Sente Pieters, of hebben mochten, in die vorseide scueren. Ende dat die vroue Lisebette vorseit ende Reinare, hare man, ende diere vroue Lisebetten barblikenste oier, quite souden scelden die kerke van Sente Pieters van den vorseiden neghen sceleghen drie peneghen min 's jaers ende van allen andren calaingen vor scepenen van den Vrien. Ende also scouden quite vor ons die vorseide vroue Lisebette ende Reinare, hare man, code Reinare, ende Clais, hare barblikenste oier, die vorseide kerke van Sente Pieters, van den vorseiden neghen sceleghen drie peneghen min 's jaers, ende van allen andren calaingen, also als 't mijn here Roegier van Ghistele, vorseit, ghewijst | |
[pagina 368]
| |
hadde. Vort so bekenneden ende lieden vor ons, bi den wijsdoeme van mijn here Roegiere vorseit, vroue Lisebette ende Reinare, hare man vorseit, van den drie ponden 's jaers arveliker renten, die hem die abt Jhan, vorseit, hescende was van der kerken alven van Sente Pieters vorseit, dat si die sculdich sijn, also als 't vorseit es te gheldene, elx jaers d'ene helt te Sente Jhansmesse, ende die ander helt te Sente Bamesse. Ende dat die beset zijn up zesse imete lants, lettel min of me, lieghende binne den ambochte van Oestburch, dat's te wetene: twe imete bezutalf ant werf, daer Hughe Alards suene woende, ende daer naer twe ghemete daer Coene up woende, ende een ghemet bewestalf ant vorseide werf, ende al 't ander in den boengard, bewestalf den weghe. Ende van desen lande houden die van Sent Salvators te Brueghe twe ghemete of daer omme terrent. Ende vroue Lisebette vorseit es sculdich te blivene in hoefde van den drie ponden 's jaers vorseit. Ende, omme dat wie Roegier van Ghistele, ruddre, vorseit, wiseden dit vonnesse in deser manieren dat hier boven ghescreven staet, so hebben wie onsen zeghel ghehanghen an dese lettren te ghedinkenessen. Ende, omme dat wie scepen van den Vrien vorseit, waren te verkenessen van desen sticken vorseit, so hebben wie dese lettren ghezeghelt uthanghende in kennessen. Dit was ghedaen in 't jaer als men screef die Incarnatie ons Heren, twalef hondert vierewarven tuintich ende vive, Saterdaghes vor Sente Vincensis dach in Loumaent.
Van de tien zegels zijn er slechts twee overgebleven. Op het vierde leest men: † s. willem van cleihem, en op het vijfde: † s. olivier van der haghe. | |
VI. 1294.Het si cont allen den ghenen, die nu sijn ende die te commene sijn, die dese lettren sullen zien ende horen lesen, Dat Heinric Moraet ende Mergriete, sijn wettelike wijf, quamen voer den here Boidine van der Lake, profst van Sente Pieters van Ghent, ende voer Heinrike Lenten, Woitine den Moer, Janne, den meiere van Maelte, Woutren den Smet, Jacoppe Balline, Janne van Velseke, Woitine van Merlebeke, Woitine Sondersorghe, Heinrike van Hadenghem, Janne Veise, Arnoude van den Spiegelkine, Janne Cnapeline ende Justase van den Heede, alse voer scepenen van der selver stede, ende bekenden ende verlieden, dat si ebben vercocht meester Salemoene viere | |
[pagina 369]
| |
pont renten vlaemschs paiments heuwelike ende emmerme ervelike staende, ende over welke viere pont renten dat dese Heinric Moraet ende Mergriete, sijn wettelike wijf, met voghede, setten te pande. Ende brochten den here profst vorseit inde hant, te meester Salemoens bouf vorseit, al hare erve die si ebben liggende inde niewe strate, met also sulken ghelaghe alsoe gheleghen es. Ende dese vergheldinghe van desen viere pont renten gaet hin ende beghint te Sente Bamesse, alsmen sal scriven Incarnatioen ons Heren tualef ondert ende vive ende neghentech jaer, ende also vort heuwelike elkes jaers telken Sente Bamesse, d'een na d'ander commende. Vort so sekerde ende swoer dese Mergriete, des vorseids Heinrix Moraets wettelike wijf, dat soe nemmerme dor neghenen commer ofte breke, die soe hebben mochte, in wat manieren dat ware, eneghe bilevinghe ofte enech recht an de vorseide erve heeschen ofte calengieren soude, dat meester Salemoene, vorseit, ofte hiemene, die na hem an de vorseide renten quame, mochte deeren. Ende alle dese vorseide pointe, ghelijc dat si ir voren bescreven sijn, sijn alle ghedaen bi wette ende bi vonnesse van scepenen van Sente Pieters dorpe vorseit, bi den versouke ende den consente van beden partiën. Ende omme dat alle dese vorseide pointe ende dese rente sullen bliven heuwelike, vast ende ghestade, so ebbe ic Jan, bi der ghenadecheden van onsen Here, abdt van Sente Pieters van Ghent, bi der bede ende bi den versouke van beden den partiën vorseit, dese lettren gheseghelt met minen seghele uthanghende, met scepenen seghelen van Sente Pieters voren ghenoemt. Ghegheven in 't jaer alsmen screef Incarnatioen ons Heren tualef ondert ende viere ende neghentech jaer, 's Vriendaghes voer Alreheleghen dach.
Aen dit stuk hingen vroeger veertien zegels. De eerste is verdwenen. De twaelf andere, in groene of bruine was, zijn alle min of meer gebroken. Een enkel, het achtste, is ongeschonden. Daerop leest men: † s. woutke van merlebeke. | |
VII. 1296.Wi scepenen van mijns here Jhans go[ede va]n Praet, Willem Weitins sone, Huge Willins sone, Wouter Doet, ende Willem Noits soene, maken cont alle den goenen die nu sijn ende hierna comen sullen, dat camen vor ons, bedochten sinnes ende wel beraden, Wouter Boidins soene ende ver Heilewijf, sijn wijf, ende gaven viere gemete lants virtich | |
[pagina 370]
| |
roeden min, lichtelijc min of me, met alle de rechte dat siere an hadden of hebben mochten emmermer hier na, si of harlede wettelike oer, ende halmers hem, ter capelriën boef in die kerke van Watervliet, ende tsceens boef diere besinghen sal ende diere toe gewiët wort. Ende welken tiden dat die capellaen gewiët es, ende hise besinghet, so gaet die vorseide Wouter ende sijn wijf uter renten te eweleken boef ende die capellaen d[aer inne] als ter capelriën boef. Ende dat vorseide lant leget binnen mijns heren ambochtevan P[raet] in Watervliet, daer Jan Lamsins soene up wout. Ende omme dat wi scepenen vorseit willen dat dese dinc vast blive ende gestade, so hebben wi desen tsartere gesegelt met onsen zegelen utehanghende, in 't jaer ons Heren als men screef M̊.C̊C tnegenthech ende sesse, 's Donresdages na Assewons dach.
De vijf zegels zijn verdwenen. | |
VIII. 1298.Het si cont alle den ghenen die nu sijn ende hier na wesen zullen, Dat was een debaet tusschen den abbet Jhanne ende den convente van Sente Pieters van Ghent, inde ene side, ende Boudene Boudens soene, Arnoud soens, van Sente Laurens, inde ander side, van diversen rechten, die de vorseide Boudene heesschende was inde tienden ende in ander goet dat die kerke van Sente Pieters hadde ende heeft in dambocht van Isendike, alse meiere; dwelke recht dat de vorseide Boudene helt te lene van der kerken van Sente Pieters, ende van welken rechte Boudene, vorseit, was sculdich diverse dienste te doene. Ende het es te wetene dat d'abt ende convent Bouden, vorseit, also suilc recht, als hi heesschende was, al niet ne kenden ghelijc dat hij 't heesschende was. Van welken debate ende van al den rechten dat Boudene vorseit heesscende of calengierende was, ofte heesschen ende calengieren mochte tote den daghe van heden, in wat manieren dat was of te wesen mochte, inde tienden of in der kerken goet van Sente Pieters van Ghent, in dambacht van Isendike d'abt ende convent vorseit, inde ene side, ende Boudene vorseit, inde anderside, omme pais ende omme ruste, namens vinders, dat's te verstane: Gherarde van den Walle, over de kerke van Sente Pieters vorseit, ende Gielise van den Hove, over Bouden vorseit, ende Willemme van der Pieten alse derden man, bi den consente van beden partiën. Welke vinders hem bonden wettelike in 't vinderscep, ende gheloveden te scedene, ende te secghene hare segghen van den | |
[pagina 371]
| |
debate vorseit. Ende was den vinders macht ghegheven van den partiën, van hoghen ende van nedren. Ende beloveden bede partiën vorseit, wat dat de vorseide vinders segghen souden ende ordineren van den debate vorseit, dat dat d'abbet ende convente hauden souden, ande ene side, ende Boudene vorseit, an d'ander side. Ende dit was ghedaen vor der kerken man van Sente Pieters; ende waren de man ghemaent der up van den ghenen diese macht hadde te maenne, of de partiën vorseit so vele der toe ghedaen hadden, alse bi den welken dat der vinders vorseit segghen sculdech ware ghehauden te wesene. Ende de man ghinghen hem beraden, ende quamen weder van rade, ende wijsden bi ghemenen rade ende bi vonnessen, datter die partiën in beden siden so vele toe hadden ghedaen wat dat de vinders vorseit der of segghen souden ende ordineren dat sculdech ware ghehauden te wesene. Vort es te verstane dat de vinders vorseit horden heesch ende antworde van beden partiën vorseit, ende bespraken hem met vroeden lieden, ende seiden hare segghen, also als 't hierna volghet, alle ghemeenlike overheen ghedreghen: Dat Boudene vorseit al 't recht dat hi hadde ofte hebben mochte in de tiende ende der kerken goet vorseit ende in die meierie, quite scelden soude, ende tsarters of munimente, die hiere of hadde, up gheven soude ter kerken bouf van Sente Pieters. Ende daer over wijsden de vorseide vinders Bouden, vorseit, hem ende sinen hoire te eweliken daghen zestech pont elkes jaers te hebbene up de tienden vorseit; de ene helt van den zestich ponden te gheldene elkes jaers, telken Sente Mariën Lijchtmesse, ende d'ander helt telken tSinxen, d'een na d'ander comende, in also suilken paiemente alse daermen der kerken tienden mede ghelden sal te dien tiden. Ende dese vorseide zestech pont 's jaers wijsden de vorseide vinders Bouden, vorseit, te lene te haudene, hem ende sijn hoire, van der kerken van Sente Pieters, inde stede ende over al 't recht dat hi effende ofte heesscende was in der kerken goet van Sente Pieters, in wat manieren dat was, binnen den ambachte van Isendike. Ende ware dat sake dat Boudene vorseit faute hadde van den paiemente vorseit, ende dat men hem niet ne golde ten terminen vorseit, ende dat hij 't soufficiantelike hadde betoecht den abbet van Sente Pieters, so mochte Boudene vorseit gheven den here van den lande twintech pont omme hinninghe te doene van sinen paiemente, daer hi of ware in fauten van vergheldene, sonder minderinghe van sire scult. Ende hier bi heeft Boudene vorseit quiteghescolden wettelike al 't recht, dat hi heeft ende hadde, ofte dat sine vorders mochten hebben ghehat, an de tienden ende goet vorseit, ofte an de meierie, ofte in wat manieren dat si recht mochten | |
[pagina 372]
| |
hebben ghehat in der kerken tienden van Sente Pieters, ofte in der kerken goet binnen den ambachte van Isendike vorseit. Ende hier bi heeft gheloeft Boudene, vorseit, wettelike up de vorseide zestech pont 's jaers te waranderne ende waerscepe te doene der kerken van Sente Pieters, te wette vander vorseider meieriën ende van den rechte datter toe bort, of sijn broeder of hiemene van sijns vader hoire ghedinghe halen mochte up de meierie ofte up enecht recht datter toe bort, omme d'ochisoen van der verstersten van sinen vader ofte omme d'ochison van Bouden vorseit. Vort es te verstane, dat alle dese dinghe, die hier vorseit sijn, wetteleke ghewijst sijn te haudene vast ende ghestade te heweliken daghen, bi vonnesse van der kerken mannen van Sente Pieters. Ende omme dat wij Jhan, abbet van Sente Pieters, ende dcouvent van der selver stede, willen dat dit vinderscep ende 't segghen van den vinders vorseit, ghelijc dat hier vorseit es, ghehauden werde vast ende ghestade, ende dat de vonnesse, diere onse man up hebben ghewijst, ghelijc dat hier vorseit es, vast ende ghestade bliven ghehauden te heweliken daghen, hebben wij desen tchartre gheseghelt met onsen seglen uthanghende. Ende bidden den vinders vorseit ende den mannen die hier na staen ghenoemt, dat si in kennessen dat alle dese dinghe vorseit, ghelijc dat si hier vorseit sijn, wel ende wettelike sijn ghedaen, hare zeghele hier an hanghen. Ende ic Boudene Boudens soene, Arnouds soens, van Sente Laurens, omme dat ic wille dat vindercep vorseitende 't segghen van den vinders vorseit, ghelijc dat hier vorseit es in desen tchartre, werde vast ende ghestade ghehauden te heweliken daghen, hebbe ic desen tchartre gheseghelt met minen segle uthanghende. Ende bidde den vinders vorseit ende den mannen die hierna staen ghenoemt, dat si in kennessen dat alle dese dinghe vorseit, ghelijc dat si hier vorseit sijn, wel ende wettelike sijn ghedaen, hare zegle hier an hanghen. Ende wij Gherart van den Walle, Gielis van den Hove ende Willem van der Pieten, in kennessen dat dese dinghe vorseit sijn gheseit ende ghedaen ghelijc dat hier vorseit es, hebben wij, bi versouke van beden partiën, onse zegle hier an ghehanghen alse vinders van desen sticken. Ende wij Roelin Zuichteboem, Justaes van Bertenghem Arnoud van Oesterzele, Justaes van Leden, Gherart van Meren, Martin de Drussate, Diedric de Scuetelere ende Rase de Meiere, der Kerken manne van Sente Pieters, die over dit segghen ende dese ordinance gheroupen waren alse man ende orconden, in kennessen dat alle dese dinghe vorseit sijn gheseit ende ghedaen ghelijc dat hier vorseit es, hebben wij, bi versoucke van beiden partiën, onse zeghele hier an ghehanghen alse manne. Ende ic Heinric Boudens soene, Arnoud soens, Boudens broeder | |
[pagina 373]
| |
vorseit, die over alle dese sticken, was, hebbe, bi versouke van beiden partiën, minen zeghel in orconscepen hier an ghehanghen. Dit was ghedaen, ghelijc dat hier vorseit es, in 't jaer als men screef d'Incarnacioen ons Heren twalef hondert ende achte ende neghentich jaer, sWoensdaghes voer den Ommeganc te Dornike.
Van de veertien zegels, die vroeger aen dubbele steerten van perkament hingen, is er niet een overgebleven. |
|