| |
| |
| |
[Wetenschap en belletrie.]
Aan de lezers der vernieuwde Vaderlandsche Letteroefeningen.
Een woord tot inleiding.
Wij mogen onze taak als nieuwe redacteurs van de oude Vaderlandsche Letteroefeningen niet aanvaarden, zonder een woord deels van verantwoording deels van inlichting te laten voorafgaan voor onze lezers, en in 't gemeen voor het Nederlandsch letterkundig publiek. Van verantwoording: want reeds waren er die ons vroegen, en er zullen nog wel meerderen zijn die vragen, al is het niet dadelijk aan ons: Waarom toch dat oude, afgeleefde tijdschrift nog op zijn sterfbed met een verjongingskuur lastig gevallen? En aangenomen, dat zoo iets met eenige hoop op goeden uitslag kon beproefd worden, wie zijn dan dezen, aan wie het nemen van die proef werd toevertrouwd? Van inlichting: want nu dit eenmaal teregt of ten onregte door ons ondernomen wordt, is het niet meer dan natuurlijk, dat wij aan onze lezers rekenschap geven van onze wenschen en bedoelingen.
Om dan met die verantwoording te beginnen, kunnen wij aan de belangstellende vragers de plegtige verzekering geven, dat er van ‘sterven’ voor de overigens onbetwistbaar zeer-oude en onwedersprekelijk in de laatste jaren hoogst-gebrekkelijke Letteroefeningen nog nooit eenige sprake is geweest. Daar is ten allen tijde en overal, ook in ons vaderland, een zeker publiek, dat aan het oude is gehecht en dit blijft aanhouden, al wordt het ook waarlijk, zelfs naar zijn eigen oordeel, gebrekkig en slecht. Dit geldt bij het le- | |
| |
zend gedeelte ook van de tijdschriften, die het in zijne leesgezelschappen een plaats gunt en aan wier inhoud het maand aan maand zich te goed doet. Moge ook van tijd tot tijd een nieuwe indringer de gunsten komen deelen, de oude en beproefde vrienden verdringen gaat zoo gemakkelijk niet! Van die gehechtheid aan het oude, van die natuurlijke traagheid van velen in het zich ontdoen van wat zijne waarde verloor, hebben de hoogbejaarde Letteroefeningen ruimschoots genoten en geprofiteerd, nadat zij begonnen waren en zelfs tot den uitersten grens voortgegaan met het weinig vleijend epitheton door wijlen Braga haar eenmaal toegevoegd, ten volle te verdienen. En was ook ten laatste het eertijds zoo belangrijk getal abonnenten tot een betrekkelijk minimum gereduceerd geworden, dat minimum, voor 't meerendeel door leesgezelschappen vertegenwoordigd, was nu ook van dien aard, dat het nog altoos vele lezers aan het oude tijdschrift bezorgde, velen alzoo onder zijn' waarlijk niet meer heilzamen invloed bleef stellen, en daaraan, ook als het bleef gelijk het was, ja, al werd het nog minder van gehalte, een nog tamelijk lang en voor den ondernemer niet gansch onvoordeelig leven waarborgde. Maandschriften gelijk de Letteroefeningen er een geworden waren kosten den uitgever niet veel, en kunnen het met een klein getal abonnenten zeer goed stellen.
Dus, - van een sterfbed was hier geen sprake, en evenmin van eene keuze tusschen ‘zachtkens laten uitgaan’ en ‘kunstmatig tot nieuw leven wekken.’ De eenige vraag die hier te beantwoorden viel was deze: zullen de Letteroefeningen, na een verleden, dat - wat Braga's geest ook tegenpruttele - eenmaal eervol is geweest, nu blijven voortleven zoo als zij eenige jaren geleefd hebben, een kwijnend, haar naam onterend, veracht en zelfs schadelijk leven; òf zal men weder trachten haar eene eereplaats te doen innemen te midden van de vaderlandsche tijdschriften, aan welke allen zij zijn voorgegaan, waarvan zij enkelen zelfs, al was het ook maar door reactie, hebben in het leven geroepen? En die vraag - zouden wij ook niet getwijfeld hebben hoe haar te beantwoorden - ons werd zij niet eens ter beantwoording voorgelegd. Zij was reeds beantwoord eer het aan ons toekwam. De HH. Bosch en Zoon, die het tijdschrift aankochten van den vorigen eigenaar, uitgever en redacteur, hadden dit gedaan met het stellige voornemen om, zoo eenigzins mogelijk, er weder iets goeds van te maken. Daartoe kochten zij het. Daartoe zochten
| |
| |
zij allereerst een tweetal redacteurs, aan wie de zorg voor den inhoud zou worden opgedragen. Daartoe wendden zij zich tot ons met het verzoek aan den een om voor het wetenschappelijk-belletristisch, aan den ander om voor het bibliografisch gedeelte die zorg op ons te nemen. En - wij moeten het bekennen - na een poos van sterke aarzeling maar ten slotte met ingenomenheid hebben wij die taak aanvaard.
Onze aarzeling zal niet onverklaarbaar worden geacht. Wij zwijgen van de gewone veelsoortige zorgen en bemoeijingen aan zulk een redacteurschap verbonden. Maar hier waren bovendien bijzondere, buitengewone bezwaren. Het zou hier gelden een tijdschrift tot nieuw leven te wekken en in achting en eere te herstellen, dat, zoo al het eerste nog lang had kunnen gerekt worden, de laatsten bij het letterkundig en beschaafd publiek ten eenemale had verloren, - een ware Medea-kuur alzoo! Er behoorde voor ons waarlijk geene groote bescheidenheid toe om zelven de eersten te zijn die ons de vraag voorlegden, of dat wel een taak was berekend voor onze kracht?
Wij zijn er verre van gebleven om zelven die vraag bevestigend te beantwoorden. Anderen deden het voor ons, en hielpen ons over onze bedenkingen heen. Of wij wèl deden met aan hunne redenen gehoor te geven, moge de uitslag onzer pogingen beslissen. Voor het overige: was er veel om ons tegen de voorgestelde taak ernstig te doen opzien, er was nog meer om ons te bemoedigen. Men schenkt ons de optelling. Dit slechts zij hier nadrukkelijk vermeld als datgene waarop zich ten slotte bij ons de hoop heeft gevestigd, dat ook voor onze geringe krachten wèl-slagen toch niet onmogelijk zou zijn: Vooreerst, dat het den uitgevers ernst is met den wensch, om, zij 't aanvankelijk ook met belangrijke opofferingen, iets goeds tot stand te brengen. Ten andere, dat wij, bij het nemen eener proeve tot het eventueel verkrijgen van medewerking, bij vele hooggeachte geleerden en letterkundigen een belangstelling en hulpvaardigheid mogten ontmoeten die onze beste verwachtingen overtroffen en alle kleinmoedigheid moesten beschamen. Wilden wij een lijst geven van allen die hunne geregelde medewerking ons hebben toegezegd, en waarvan meerderen reeds in daden den ernst hunner beloften hebben getoond, zij zou reeds meer dan zestig namen tellen, en onder dezen niet weinigen waarop wij met regt ons zouden kunnen beroemen. Wij geven zulk een
| |
| |
lijst van ‘vaste medewerkers’ echter niet. Eensdeels, omdat wij willen voorkomen dat eenig vaderlandsch geleerde of letterkundige die lijst als afgesloten zou beschouwen en ons daarom zijne bijdragen welligt onthouden. Niet minder ook, omdat die lijsten van medearbeiders, niet onverdiend voorwaar, haar krediet voor een goed deel hebben verloren. En eindelijk en bovenal, omdat wij het wenschelijker achten door daden dan door beloften te toonen in welke hulp wij ons mogen verheugen.
Zoo blijft ons dan over onzen lezers de noodige inlichting te geven op de natuurlijke vraag: wat wij nu met ons tijdschrift wenschen en bedoelen. Bij ons antwoord willen wij ons van alle vergelijking met andere tijdschriften onthouden. Al wat we met het oog op dezen verlangen is, dat de Vaderlandsche Letteroefeningen weder een waardige, haar naam en ouderdom niet tot oneer strekkende plaats mogen bekleeden in hun midden. Daarom hebben wij er ook prijs op gesteld den ouden naam onverminkt te bewaren. Overigens willen wij dien eenvoudig beschouwd hebben als een naam, een onderscheidingsteeken, geen beknopte inhoudsopgave. Want ‘Vaderlandsche Letteroefeningen’,...schijnt die naam niet te zeggen, dat de inhoud uitsluitend zal bestaan uit oorspronkelijke bijdragen van vaderlandsche auteurs? Wij nu wenschen niets liever, en het doel van ons streven is geen ander, indien - indien het, behoudens de degelijkheid, zal blijken mogelijk te zijn. Beter achten wij iets voortreffelijks uit den vreemde dan iets zeer middelmatigs dat oorspronkelijk heet. Overigens, wij zeggen dit alleen, om in dit opzigt door geen stellige beloften gebonden te zijn. Blijven toch onze tegenwoordige medearbeiders ons bij en aan hunne toezeggingen getrouw, dan hebben wij voor geen gebrek, noch aan oorspronkelijke, noch aan degelijke bijdragen te vreezen, en zal ons tijdschrift ten dezen aanzien zijn' naam met eere dragen. Maar verder: ‘Vaderlandsche Letteroefeningen’,....zou die naam almede niet kunnen beteekenen, dat wij onze bladen voornamelijk openen als oefenperk voor nog ongeoefenden? Toch is één blik op de namen van hen met wier opstellen wij deze eerste aflevering konden vullen en wier bijdragen wij reeds voor de eerstvolgende nummers mogten aankondigen voldoende, om ieder te overtuigen, dat dit onze bedoeling niet is, al mogen wij het gaarne lijden, dat meermalen in onze
verzameling jonge, nog ongekeurde en ongeijkte ta- | |
| |
lenten het woord komen waar maken: ‘Coup d' essai, coup de maître!’ Maar van welken aard zal dan de inhoud van uw tijdschrift zijn? - Ziet hier ons antwoord. Onze afleveringen zullen als voorheen gesplitst zijn in twee afdeelingen: de eerste en grootste aan Wetenschap en Belletrie, de tweede aan Bibliografie, voor het grootste deel binnenlandsche, voor een kleiner gedeelte ook buitenlandsche, gewijd. Die eerste afdeeling hopen wij telkenreize - zonder ons echter aan vaste rubrieken en opvolging te binden - met drieërlei opstellen te kunnen vullen. Vooreerst: met een meer of min uitvoerig populair-wetenschappelijk opstel over eenig onderwerp uit elk gebied van wetenschap, kunst of leven, waarvan eene tegelijk degelijke en populaire behandeling strekken kan zoo tot het verschaffen eener aangename lectuur voor beschaafde lezers als tot aankweeking en verspreiding van nuttige kundigheden, kunstzin, beschaving, humaniteit. Alleen bepaald theologische onderwerpen, voor zooverre zij niet evenzeer tot de historische behooren, zonderen wij uit. Een tweede bijdrage zal in den regel bestaan uit de eene of andere 't zij beknopte, 't zij meer uitvoerige mededeeling uit het gebied van land- en volkenkunde, toegepaste natuur- en werktuigkunde, nieuwe uitvindingen en ontdekkingen. Voor zooveel dit noodig of tot regt verstand dier mededeelingen bevorderlijk zal zijn, zullen dezen vergezeld gaan hetzij van houtsneefiguren in den tekst, hetzij van afzonderlijke platen of kaarten, die dan ook tevens zullen dienen ter vervanging van de vroegere vaak wanstaltige en niets beteekenende plaatjes vóór iedere aflevering. En eindelijk - voor ieder wat wils! zegt onze uitgever en herhalen wij met een zucht! - eindelijk zal een laatste plaats worden ingeruimd aan eenige historisch-romantische schets, vertelling, novelle, legende of wat dies meer zij. Hier vooral zouden wij vreezen de belofte te
geven van altijd oorspronkelijke stukken te zullen leveren. Reeds ontdekten wij, dat vooral op dit gebied goede en vaste medewerking te verkrijgen in ons vaderland tot de zeer moeijelijke zaken behoort. 't Is dan ook almede, omdat wij ten dezen opzigte zelfs niet schijnen willen meer te beloven, dan wij op goeden grond mogen hopen op den duur te kunnen nakomen, dat wij, ofschoon voor 't oogenblik eene oorspronkelijke novelle van een geacht Nederlandsch schrijver in portefeuille hebbende, ons proefnummer met eene
| |
| |
vertaalde bijdrage voor deze rubriek in hetlicht zenden. Intusschen kunnen wij met het oog op de lijst onzer medearbeiders onzenlezers verzekeren, dat wij ook in dit opzigt geen moeite hebben gespaard en voorloopig niet al te ongelukkig zijn geweest. Doch gesteld ook, dat hier de goede Nederlandsche hulp soms mogt achterblijven, - welnu, in de buitenlandsche gaarden is op dit gebied nog menige vrucht te plukken, die door geurigheid en edelen smaak den lezers het gemis van oorspronkelijkheid rijkelijk kan vergoeden. Den lof van keurigheid in deze te verdienen, zoo wat de keuze van stukken als wat de vertaling of bewerking betreft, zal ons ijverig streven zijn. En onzen kunstregters en zelven met de noodige gaven voor dit genre toegerusten roepen wij toe: liever dan onze zwakke maar ernstige pogingen, waar ze naar uw oordeel mogten mislukken, te bespotten, helpt ons 't zij met uwe aanwijzingen en goeden raad, 't zij, en nog veel liever, met de voortbrengselen van uw talent of genie! Wij zullen u dankbaar zijn.
En nu de tweede, de bibliografische afdeeling. Hare redactie is meer bepaaldelijk opgedragen aan den tweeden ondergeteekende, en vele bevoegde mannen in elk vak van wetenschap hebben zich bereid verklaard hem ter zijde te staan tot het geven van beoordeelende aankondigingen en verslagen van die voortbrengselen der vaderlandsche pers, die ons tot dat doel zullen worden toegezonden. Één vel van die afdeeling zal iedere maand zijn gewijd aan een overzigt van de merkwaardigste verschijningen op letterkundig gebied in het buitenland, dat door een in Parijs gedomicilieerd Nederlandsch letterkundige zal worden geleverd. Wat de binnenlandsche bibliografie betreft, het is onze ernstige wensch, en wij hopen, dat onze geachte medearbeiders ons krachtig zullen ondersteunen om tot de vervulling van dien wensch te geraken, om den smaad die sedert eenigen tijd op de boekverslagen en boekbeoordeelingen van sommige onzer tijdschriften kleeft, zooveel mogelijk op te heffen. Van de eene zijde door volkomen onbeduidendheid en pluimstrijkerij van uitgevers en auteurs, van den anderen kant door blinde partijgeest van allerlei aard en kleingeestige vitzucht, die alleen het gebrekkige op hoogen toon weet te berispen, zonder ook een open oog te houden voor het goede, dat er meê gepaard gaat en ook dat te willen erkennen, heeft onze vaderlandsche tijdschriften-kritiek dien smaad meer dan eens verdiend. Wij willen beproeven of het niet mogelijk zij beide klippen te vermijden,
| |
| |
zonder dat wij ons zouden willen beroemen de volkomen onpartijdigheid, dien ‘steen der wijzen,’ te hebben gevonden. Maar van de in behandeling zijnde werken een eerlijk en zooveel doenlijk onpartijdig beoordeelend verslag te geven; een verslag en algemeene beoordeeling, door bevoegden in elk vak van wetenschap geleverd, waarin het goede niet verzwegen maar ook het gebrekkige niet verheeld wordt; dat noch door de begeerte om tot elken prijs te laken, noch door de zucht om altijd te prijzen is ingegeven; dat niet in de eerste plaats vraagt naar partij of kleur of persoonlijke sympathie, maar - behoudens aanwijzing en onafhankelijke beschouwing der verschillende standpunten - van het standpunt der schrijvers zelven hunne werken zoekt te beoordeelen en te waardeeren; een beoordeelend verslag alzoo, dat, zonder in breede discussie over de behandelde onderwerpen te treden, nogthans voldoende is om het publiek omtrent inhoud, strekking en gehalte der als bij stortvloed dagelijks uitkomende geschriften en boeken eenigzins in te lichten en bij zijn keuze van aankoop en lectuur zoowel als bij zijn oordeel te leiden, - dàt zal in deze afdeeling het doel der redactie zijn, - zoo wij hopen, het doel ook van hare medearbeiders in deze rubriek.
En thans hebben wij onze lezers gezegd, wat ons bij het aanvaarden dezer letterkundige onderneming voorkwam noodzakelijk gezegd te moeten worden. Wij eindigen dus ons inleidend woord niet slechts met een hartelijk heil! hun toe te roepen, maar ook met een ernstige aanbeveling van onze oude maar naar inhoud en vorm gansch vernieuwde en, naar wij vertrouwen, in goeden zin hervormde vaderlandsche Letteroefeningen aan de belangstelling van het lezend publiek en aan den krachtigen steun van Neêrland's letterkundigen. Wat ons aangaat, is ook een toenemend debiet van ons tijdschrift ons gansch niet onverschillig, omdat dit mede een der onmisbare vereischten is om het met degelijke bijdragen van goede en geachte schrijvers te kunnen blijven vullen, toch zijn wij ons zelven bewust, dat de weering van zoutelooze en smaakbedervende, de verspreiding van degelijke, geestontwikkelende en tegelijk geestontspannende lectuur en daardoor de bevordering van het ware goede en schoone ook langs dezen weg het hoofddoel van ons streven gelijk de voorname beweegreden van ons ondernemen is!
Utrecht, Nov. 1864.
Dr. J.W. Bok.
Dr. W.B.J. van Eijk. |
|