| |
Een viertal Jaarboekjes.
1. Geldersche Volksalmanak voor het jaar 1863. Te Arnhem, bij Is. An. N hoff & Zoon. Prijs ƒ 0,90.
2. Nieuwe Friesche Volksalmanak voor het jaar 1863. Elfde jaargang. Te Leeuwarden, bij H Kuipers. Prijs ƒ 0,60.
3. Kalender voor de Protestanten in Nederland. Uitgegeven door de Vereeniging tot beoefening van de geschiedenis der Christelijke Kerk in Nederland, onder leiding van W. Moll, Hoogleeraar te Amsterdam. Achtste jaargang. 1863. Te Amsterdam, bij H.W. Mooij Prijs ƒ 0,90.
4. Bethel. Christelijke Stads- en Dorps-Almanak voor het jaar 1863, onder redactie van Ds. O.G. Heldring, te Hemmen. (Uitgegeven ten voordeele van het gesticht Bethel.) Te Rotterdam, bij M. Wijt & Zonen. Prijs ƒ 0,40. bij 100 Ex. ƒ 0,30 per Ex.
Bij het naderen of omstreeks het begin van elken nieuwen jaarkring levert de periodieke drukpers een tal van almanakken, kalenders, jaar- en dagboekjes, enz., zoo groot, dat men zich met de lectuur van die allen zou kunnen bezig houden, tot het jaar een voornaam gedeelte van zijnen togt had volbragt. Men schrijve echter de late aankondiging van de bovenstaande vier broeders, niet daaraan toe, - o neen, Referent moet in deze alle schuld van zich werpen - doch hoe het zij, het spijt hem, dat hij niet vroeger de lezers der Letteroefeningen kon aansporen, zich het viertal aan te schaffen. Het heeft op hem een gunstigen indruk gemaakt. Zien wij kort, wat elks inhoud is.
No. 1 is een oude bekende, die voor de 29ste maal tot ons komt. Met een paar anderen, die nog zijn overgebleven van de vele, die vroeger voor elk gewest het licht zagen, bewandelt hij steeds in hetzelfde kleed zijnen weg, doch doet zijn voordeel met de ontmoetingen, di hem bejegenen, met de opmerkingen, die hem gemaakt wor- | |
| |
den. Hij gaat met den tijd meê. Het proza wordt vertegenwoordigd door de heeren Mr. I.A. Nijhoff, die Oud Arnhems weelde bij openbare feesten schetste, [een snuifje voor hen, die altijd spreken van den goeden ouden tijd;] Mr. E.A. Jordens, die Iets gaf over eene Voorlezing, door Johannes Stolk, in 1794, te Arnhem gehouden. [Het is eene redevoering over de noodzakelijkheid en aangelegenheid, om den gemeenen man wijzer te maken, die haren opsteller, destijds predikant te Velp, het vonnis der verwijdering uit Gelderland, en later uit Holland en Friesland op den hals haalde;] B. ter Haar Bz., die in Mooi Grietjen, eene episode mededeelde uit de eerste Fransche overheersching in Nijmegen. [De naam des schrijvers heeft reeds te veel roem verworven, dan dat wij in dit verhaal niet weder iets goeds zouden verwachten. En de verwachting wordt niet teleurgesteld]; Q.N., die nog een(e) wandeling over de Veluwe leverde, en ditmaal zijne lezers leidt van Dieren naar Spankeren, Eerbeek, Loenen, Beekbergerwoud, Woeste Hoeve en Hoenderloo. [Heeft Q.N. zich niet te veel doen medeslepen, door de gesprekken, op zijne wandeling gevoerd, of de verhalen, hem gedaan? Ons dunkt, zijn stuk is het minste van allen, en de streek, die hij voor zijne wandeling koos, is toch zoo rijk aan merkwaardigheden en overleveringen]; den ouden heer Smits, die eene herinnering afstond uit een reisje. [Het stukje is tamelijk, maar van den schrijver hadden wij iets anders gehoopt, dan eene
zoo magere en schrale bijdrage. Bovendien konden wij naauwelijks onze oogen gelooven, dat deze bijdrage van den ouden heer was, toen wij de eerste zinsnede lazen. Verbeeld u: ‘de trein hield weer stil bij een klein station langs den weg, om niemand er uit te laten gaan, maar wel enz.’ Men roeme dus niet meer over spoed van onze spoortreinen, wanneer zij ophouden, ‘om niemand er uit te laten gaan!!’ En dat van den ouden heer Smits!!!] G. Haasloop Werner, die in het Putter en Sprielderbosch de lezers in een paar der uitgestrekte oerwalden laat doolen, welke men nog menigvuldig op de Veluwe aantreft. [Of het is, omdat wij deze bosschen van nabij kennen, weten wij niet, maar ons beviel deze bijdrage uitmuntend. Zij onderscheidt zich door juistheid van aanteekeningen, losheid van stijl en naauwkeurigheid in beschrijving]; B., die met en boerenkarmse ons in den
| |
| |
Achterhoek voert en een lezenswaardige schets van de zeden en gebruiken der landlieden aldaar geeft; G. Haasloop Werner, die de St. Odulphus kerk te Barneveld tot onderwerp eener tweede bijdrage koos en daarin belangrijke historische feiten en plaatselijke bijzonderheden aanteekent; en eindelijk A. de Visser, die onder het opschrift Slagtoffers, in den Gelderschen tongval den toestand van sommige menschen schetst, als 'n dink dat biet. [Het stukje is vrij wel gelukt; maar is de schrijver wel geheel getrouw gebleven aan de uitspraak der woorden? Het idee van het verhaal is goed, maar is de uitwerking wel zoo, dat men kan tevreden zijn? Is de schets in 't klein huisken op blz. 212 niet wat overdreven en is de toestand van Jaopik niet wat met te sterke kleuren geschilderd?]
Een zestal dichtstukjes van K.I.H.W. Ramondt, J.M.E. Dercksen, T. van Lohuizen, R.C.H. Römer en R.H. Graadt Jonckers vullen den almanak. Het best van deze beviel ons dat van den heer Römer Hoog van moed; terwijl wij die van Ramondt tamelijk, van Dercksen redelijk, van Jonckers minder, en van van Lohuizen uiterst flaauw vonden.
No. 2 leed in het vorig jaar een gevoelig verlies door het afsterven van Tiede Roelof Dijkstra, die gedureude zes jaren redacteur van dit jaarboekje was. Wat wonder, dat de ijverige archivaris-bibliothecaris der provincie Friesland thans wordt herdacht. De heer J. van Loon Jz. doet het in eene levensschets, de heer D.B. Nieuwenhuis in eenige dichtregelen bij het graf. Beide stukjes zijn wel waard om gelezen te worden. Leeuwarden voor 260 jaren is eene bladvulling van J.G. Ottema, getrokken uit het Etymologicum Frilingue van Jan Fongers. Van denzelfden schrijver treft men ook nog eene fiks geteekende mededeeling aan over Marten van IJlst, alsmede eenige Noordfriesche vertellingen. De heer Ottema doet zich door deze bijdragen kennen als een goed schrijver en kundig historicus, zoowel als een bekwaam vertaler. De ijverige W Eekhof leverde in oude Friesche schaatsen, Voorheen en thans en de betrekking van de jufvrouwen Wolff en Deken tot Friesland, drie bijdragen, welke zijn naam nieuwen luister bijzetten en in dezen almanak volkomen te huis behooren J.J. Bruinsma gaf in het roode klif eene geologische beschouwing van den zandrug, op ongeveer een uur
| |
| |
afstands van Stavoren gelegen. Terwijl D. Cannegieter en W Dijkstra ons bekend maken met een bal, die jaarlijks te Vrouwenparochie verkaatst wordt en de bijzonderheden verhalen, die tot deze partij aanleiding geven. Zoowel het proza van den eerste, als de poëzij van den tweede bevielen ons uitmuntend. Het dichtstuk van C. Cammenga: Adgild en Winfried, alsmede dat van D.B. Nieuwenhuis: de undergang fen Tadema zijn den almanak tot sieraad, terwijl eindelijk de Friesche spreekwoorden van A. Wassenbergh eene belangrijke bijdrage leveren tot de kennis van de zeden en gewoonten onzer noorderlijke landgenooten.
Men ziet, er is voor afwisseling gezorgd, en de uitvoering zoowel van druk als plaatjes mag loffelijk genoemd worden.
No. 3 wilde ons dit jaar niet zoo goed bevallen als anders. Niet dat wij daarmede willen te kennen geven, dat de bijdragen het mes der critiek niet zouden kunnen doorstaan, maar ons dacht, dat er te weinig afwisseling, en daarbij te weinig nieuwheid in de stukken gevonden wordt. Slechts één der redacteuren gaf een opstel voor het jaarboekje, terwijl de beide anderen zich schijnen vergenoegd te hebben met correctie enz. Maar deze karigheid der redactie wordt ons ruim vergoed door hetgeen de ‘geliefde leermeester en leidsman,’ prof. Moll afstond. Zijn Zuster Beertke, de kluizenaarster, en hare liederen en rijmspreuken handhaven zijnen roem als bekwaam kerkelijk geschiedkundige, en al ware het alleen om deze stukken, dan zou de kalender verdienen in elk protestantsch gezin gevonden te worden. Hoewel de marteldood van Hendrik Voes en Johannes Esch algemeen bekend moge heeten, even als de levensbijzonderheden van Patrick Hamilton, de eerste prediker enz. in Schotland, lazen wij toch de pennevrucht van den heer Rogge over het eerste en die van den heer B. Tideman over het tweede met genoegen. De heer F.C. Domela Nieuwenhuis deed in twee bladzijden uit de geschiedenis der Maria-dienst de vereering der vrome maagd kennen vóór de hervorming en wees er op, hoe de moeder des Heeren vroeger wel hoog geacht, maar nimmer met goddelijken luister omstraald, veel minder aangebeden werd. Dit stuk is in waarheid bijzonder geschikt, om ‘een onpartijdig oordeel te vellen over een verschijnsel, dat de zenuw mag heeten van het godsdienstig leven der middel- | |
| |
eeuw en bij de groote menigte.’ Nog eene bijdrage (het is de eerste) bevat de kalender. Zij is: de propheet Jesaija door H.C. Lohr. Ofschoon de schrijver den profeet in fiksche en juiste trekken geteekend heeft, vragen
wij alleen, of hij niet te veel bladzijden heeft besteed (67) aan het leven van een man, waarvan de kennis onder het bereik van de groote menigte ligt, te meer, daar volgens de voorrede nog een ander ingezonden stuk moest achterwege blijven.
Niettegenstaande onze onvoldaanheid bevelen wij den achtsten jaargang vrijmoedig aan, gedachtig, dat niet altijd de stukken aan alle lezers kunnen behagen en mogelijk, wat ons minder bevalt een prikkel tot koopen voor anderen kan wezen.
No. 4 is een nieuweling onder zijne togtgenooten. De ijverige Heldring, zoo gunstig bekend op het gebied der philantropie schreef dezen volks-almanak voor Bethel zijn derde gesticht. Om het doel der uitgave, en om de omstandigheid, dat de inhoud van den eersten jaargang geheel van zijne hand is, zullen wij niet hard zijn in ons oordeel maar hopen, dat de almanak zijnen weg moge vinden tot menig huis en daarvan een Bethel moge maken.
Onderscheidene stukjes bevielen ons evenwel uitmuntend, en daaronder rangschikken wij: de emancipatie, de geimproviseerde opvoedkunde, de niet-geimproviseerde opvoeding, de kinderen en de zendingszaak, het gescheurde testament, de voorzienigheid en de dronkenschap.
Voor weinig geld (40 cts. per ex. 30 cts. bij 100 tallen) kan men veel goeds en veel verscheidenheid koopen en al zijn wij niet ingenomen met de vermeerdering onzer jaarboekjes, toch wenschen wij dezen almanak een langdurig en vruchtbaar bestaan toe.
De heeren Wijt & Zonen hebben het hunne gedaan door eene nette uitvoering.
H.
|
|