Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1862
(1862)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 138]
| |
nieuws op touw te zetten, maar.....om het even spoedig weder te laten varen. Ten vorigen jare verscheen bij hem een Apeldoornsch Jaarboekje, dat wij voor dit jaar weder niet meer zagen. Zeker in plaats daarvan - om toch een jaarboekje te geven - vershijnt het bovenstaande werkje. Zal dit boekske ook maar zulk een kort leven hebben als Erica? Wij hopen het voor den naam des schrijvers niet en wenschen daarom dat dit werkje een ruim debiet moge te beurt vallen, daar men het anders voor 1863 niet meer in het licht zal zien. Immers schijnt de heer Pull al dadelijk veel te moeten verdienen, en moet eene uitgave, ofschoon zij jaarlijksch wederkeert, het publiek zoo innemen, dat dit het eerste jaar al dadelijk bij tientallen naar het produkt van zijnen handel grijpt. Gebrek hiervan schijnt de reden te zijn, waarom Erica dit jaar niet in het licht verscheen. Wij voor ons achten dit de geschikste weg niet, om vertrouwen bij het publiek te erlangen. Een boekhandelaar moet, vooral wanneer hij pas begint of eene nieuwe onderneming, die op bepaalde tijden wederkeert, aanvangt, met eene kleine winst tevreden zijn en een klein vischje een zoet vischje noemen, ja, menigmaal een direct nadeel voor een indirect voordeel wagen. De toekomst werpt hem dan soms te ruimer vruchten af. Afgescheiden van hetgeen wij daar nederschreven, en dat de naam des uitgevers ons ontlokte, wenschen wij echter het bovenstaande werkje te beschouwen. En dan vragen wij: was er behoefte aan zulk een ‘dagboekje?’ De woorden uit den Bijbel van Amshof, die hunnen 22ste jaargang beleven en de Bijbelsche Almanak die thans voor de hoeveelste? maal het licht ziet, schijnen die vraag wel ontkennend te willen beantwoorden. Doch wij zijn sinds lang gewoon, dat zoodra een werkje ‘goed gaat’ een naijverig boekhandelaar dadelijk gereed is, iets in hetzelfde genre te geven. Men denke slechts aan het Stuivers- en Halfstuivers-magazijn en het Guldens tijdschrift, aan het Zondagsblad van Gerdes en de Handwijzer van Hardenberg. Maar als men iets nieuws geeft moet men iets goeds geven of iets voor eene bepaalde klasse of bepaalde partij. En uit dat oogpunt onderscheidt zich het voor ons liggende dagboekje van de in dat genre bestaande. De naam van den schrijver duidt genoegzaam aan, voor welke rigting | |
[pagina 139]
| |
in de Prot. kerk, dit boekske eigenlijk bestemd is en dan moeten wij erkennen dat de heer Nonhebel in eene behoefte heeft voorzien. De twee bestaande ‘dagboekjes’ teekenen zich door eene minder of meerdere liberale kleur en voor hen, die zich met geest daarvan niet kunnen vereenigen was geen derde te vinden. De Vaassensche leeraar heeft zich meesterlijk van zijne taak gekweten. Met genoegen hebben wij zijn arbeid doorbladerd. De bijschriften ademen een geest van waarachtige Christelijke liefde en helpende broedermin voor gevallene zondaars. Zij zijn gegrond op Gods woord en kunnen bij de huiselijke godsdienst ruime stof tot overpeinzing en bespreking aanbieden. Wij hebben slechts één wensch en ééne hope. De eerste is: dat de uitgever ten opzigte van deze onderneming afstand doe van zijne zucht naar verandering, en dit dagboekje op een volgend jaar op nieuw verschijne; en de tweede, dat de heer Nonhebel, al vertrekt hij uit Gelderland, in Zeeland echter zijne vroegere uitgave niet moge vergeten. B. W. |
|