‘Waarheen?’ is de vraag van onzen tijd, en men is met het antwoord verlegen. Dat springt in 't oog, wanneer men nagaat of Europa in de laatste veertig, of liever zeventig jaren op den goeden weg is geweest; of het gidsen heeft gehad, die ervaring en bekwaamheid met goede trouw paarden. Het zelfbewuste streven der meeste Europesche volken heeft geen ander doel dan om het bezit van vrijheid, regt en magt aan de enkelen, die er bezitters van zijn, te ontnemen, ten behoeve van allen. Men wil de ‘eenheid’ in de ‘alheid’, en wil de eerste door de laatste. Van 't streven om dat denkbeeld te verwezenlijken, is zelfs Engeland niet verschoond gebleven, dat land, met zijne harmonische zamensmelting van monarchale, aristokratische en demokratische bestanddeelen.
De wijze echter waarop men heeft getracht dit denkbeeld uit te voeren, heeft meer dan ééns gefaald. Misschien zal de worsteling die uitkomst verkrijgen, dat het Engelsch idée algemeen wordt, hetwelk de eenheid met de alheid vereenigt.
De geschiedenis, welke wij nu aankondigen, heeft die overtuiging in ons versterkt. De Schrijver vervolgt het tweede Hoofdstuk, dat de wereld- en vooral de Europesche geschiedenis van 1830 tot 1840 beschrijft. Hij beschouwt de politieke worsteling in zijn vaderland. Als hij ons de onlusten van Kassel, de bewegingen in Saksen, den Göttinger opstand, het Hambacher feest, en den onbezonnen aanslag te Frankfort afmaalt, wordt het ons duidelijk, dat de Duitschers niet door nevelen bedwelmd, maar zich nog niet bewust waren; althans nog niet wisten, wat zij wilden, en tevens dat de regerende Magten niets waagden met de besluiten van de Weener Conferentie uit te voeren en toe te passen: evenmin als ernst august, toen hij met eene krachtige hand door de Hanoversche Grondwet van 1833 de pen haalde. Gematigd is het oordeel des Schrijvers over de Keulsche quaestie, die voorlooper van dat met nieuwe krachten in 't leven getreden monster der onverdraagzaamheid en hiërarchie. Vlugtig behandelt hij de bewegingen der wijsbegeerte, ontstaan in de school van hegel, wel eens de grootste van Duitschlands wijsgeeren genoemd, misschien omdat hij stervend getuigde: ‘Van al mijne leerlingen heeft mij slechts één begrepen, en deze eene heeft mij verkeerd begrepen (missverstanden).’