Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1854
(1854)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 491]
| |
een paar keurige Engelsche staalplaten, en deze op de best mogelijke wijze heeft zoeken te plaatsen, en daartoe - zonderling genoeg! - de uitgave beraamd heeft van het bovengenoemd Evangeliewoord, dat om zijn titel nog al kans heeft van verkocht te worden. Elk die het boekje in handen neemt, bemerkt terstond dat het geschreven is om de platen; maar ook dat die platen bij zulk een geschrift volstrekt niet voegen. Wat zamenhang is er tusschen het afleggen der Geloofsbelijdenis en 't geen zij voorstellen: - de koperen slang in de woestijn (Num. xxi:9), en de verschijning van jezus aan maria magdalena (joh. xx:17)? Te naauwernood wordt er in de toespraak tot de nieuwe leden der Gemeente, die hier voorkomt, van de eene en de andere gebeurtenis gewag gemaakt. Indien nu echter die toespraak regt gepast en doelmatig ware, wij zouden haar gaarne aanbevelen en meenen dat men daarbij de platen, ofschoon misplaatst, als op den koop toe, zonder schade ontvangen kon. Maar de inhoud is, opregt gesproken, van dien aard, dat de Uitgever zulk prulwerk niet in het licht moest zenden. Er is weinig orde en zamenhang en volstrekt geen stijl in. Alle gloed en warmte ontbreekt, ofschoon wij gaarne gelooven dat de Schrijver, die zich niet genoemd heeft, het wèl meent. Zijne inzigten in het Evangelie zijn zóó oppervlakkig, gebrekkig en onbestemd, dat ieder wèl onderwezen lidmaat, wien dit boekske in handen gegeven wordt, het hem zonder moeite verbeteren zou. De S. begint met te zeggen, dat het geene hooggeleerde Bijbelkritiek is, die hij in deze weinige bladen aanbiedt; als of het iemand ooit in de gedachten zou komen, om geleerde Bijbelkritiek (of wat men er onder verstaan moge; want de uitdrukking, zoo als zij hier gebezigd wordt, is ons tamelijk duister) aan jeugdige, ongeletterde mede-Christenen te debitéren! Hij strijdt voor de leer der erfzonde, maar blijkbaar zonder haar regt te verstaan, daar hij meent dat wij door den zondeval het beeld Gods geheel zouden verloren hebben; en hij staat de leer van het borgtogtelijke lijden des Heilands voor, maar zonder te bemerken dat die onschriftuurlijke spreekwijze uiterst ongelukkig gekozen is om er de Bijbelsche leer van de verzoening onzer zonden door uit te drukken! Allerzonderlingst is ook de redenering die hier voorkomt, om te bewijzen dat er, waar | |
[pagina 492]
| |
jezus spreekt van het eten van zijn vleesch en het drinken van zijn bloed, aan geen eigenlijk eten en drinken gedacht kan worden. Wij herinneren ons ook niet, op ééne enkele bladzijde iets te hebben gevonden waardoor de jeugdige belijders gewezen worden op en gebragt tot den levenden Heer. Het is alles een geloof aan leerstukken zonder meer, met oppervlakkige waarschuwingen tegen de verleiding der zonde. Van bekeering, wedergeboorte, inwendig Christendom, geestelijk leven - geen enkel woord! Wie mag wel de nederige Christen zijn, die hier de pen heeft opgevat, om tot jongelieden te spreken? Wij wenschen het niet te vernemen; maar hebben toch gemeend ons oordeel over zijn geschrift en geheel deze uitgave onverholen te moeten uitsprekenGa naar voetnoot(*). |
|