kennen, gedacht moet worden; en dat vooral zijne verklaring der beloften van jezus omtrent de zending van den Heiligen Geest, ons bij johannes bewaard gebleven, zich in menig opzigt aanbeveelt. Volkomen juist achten wij ook zijne opmerking, dat er groot verschil bestaat tusschen den Heiligen Geest, objectief beschouwd, en den Heiligen Geest, zoo als hij woonde in de Apostelen en nog woont in den opregten Christen. Aan den eersten kan geene onfeilbaarheid ontzegd; aan den laatsten kan zij niet in volstrekten zin toegekend worden. Alleen aan feilloosheid in de hoofdzaak kan er, volgens hem, gedacht worden bij de Apostelen. Dat God onze Vader is, dat ons geheele leven dus in kinderlijke liefde aan Zijne verheerlijking geheiligd moet wezen, erkennen wij, zegt hij, voorgelicht door den Bijbel, ‘omdat zijne uitspraken weêrklank vinden in ons gemoed.’ Als nu echter geheel zijn Christendom zich hierin schijnt op te lossen, dan aarzelen wij niet alleen om met hem in te stemmen, maar treden zelfs, zoo lang het ons niet duidelijker blijkt wat hij aangaande den christus Gods gelooft, voor een zoo bodemloos subjecticisme terug, dat den geschiedkundigen grondslag des Christendoms minacht en gevaar loopt nubem pro Junone te omhelzen. In waarheid, de hoofdzaak des Christendoms, waarop het boven alles aankomt, laat zich in zoo weinige woorden niet zamenvatten, tenzij er meer gezegd worde over hetgeen daarmede onafscheidelijk zamenhangt. De gemeente heeft regt om te vernemen, wat er bij de erkenning van deze hoofdzaak overblijft van haar Christelijk geloof, haar geloof in christus. En zoo weinig wij den Heer koorders op zijnen leeftijd durven aanmoedigen om voort te gaan met schrijven, zoo zeer wenschen wij om zijnentwil, dat hij zich spoedig nader verklare en de resultaten van zijn onderzoek, zoo
mogelijk, plaatse in een meer bevredigend licht. Of is misschien mede op hem toepasselijk, wat hij bl. 5 getuigt aangaande de Groninger rigting: ‘in het bestrijden van het verouderde was ze veelal gelukkiger, dan in de ontwikkeling van het nieuwe’? Wij zouden 't bijkans gelooven.