goed als geheel ontbreekt, en nog gedurende duizenden van jaren geheel ontbreken zal.’ De deskundige begrijpt oogenblikkelijk, dat de Schrijver hier het oog heeft op de algemeene plaatsverandering van de vaste sterren, ten opzigte van de as onzer aarde, ten gevolge van de verplaatsing van het nachteveningspunt: - maar die wordt eerst later vermeld. Het geschiktst komt ons het boekje nog voor tot het verkrijgen van kennis der voornaamste sterrebeelden en groepen, waartoe het bijgevoegde hemelkaartje voor het noordelijk halfrond, op gemiddelde breedte (dus ook voor ons vaderland), met rigtingslijnen, mede dienen kan. Op zich-zelf beteekent dit eigenlijk niet veel, en wanneer het den oppervlakkigheidsgeest van onzen leeftijd in de hand werkt, is het aan eene allgemeine Bildung eerder schadelijk dan voordeelig. Maar de sterrekunde (wij spreken nu van de beschouwende of beschrijvende) heeft iets zoo aantrekkelijks, dat de onderzoeklievende door een zoo algemeen overzigt al ligt wordt uitgelokt, om elders het ander en beter onderrigt te zoeken, dat men bij ons nergens beter vinden kan, dan in het uitmuntende werk van onzen beroemden landgenoot kaiser, wiens doorwrocht werk over de planeet-ontdekkingen, wij eerlang hopen aan te kondigen, daarmede een verzuim herstellende, dat door omstandigheden, voor onze lezers van geen belang, ontstaan is.