| |
| |
| |
Boekbeschouwing.
De Redevoeringen uitgesproken in de vergadering van het Evangelisch Verbond te Londen in 1851. Naar het Engelsch door S. Hofmeijer, Student in de Theologie te Utrecht. Met eene voorrede van L.J. van Rhijn, Predikant bij de Hervormden te Chaam, c.a. Te Utrecht, bij Kemink en Zoon. 1851. In gr. 8vo. XIX en 379 bl. f 3-50.
Deze redevoeringen zullen indruk maken, niet alleen omdat er levensvragen van onzen tijd in ter sprake zijn gebragt; maar ook om de plaats waar, en den tijd wanneer zij zijn uitgesproken; bovenal om het doel, waarmede zoo vele mannen uit Groot-Brittanje, van het vasteland van Europa, en uit andere wereldstreken zich vereenigden, om over de aangelegenheden van het Evangelische Christendom hunne stemmen te doen hooren.
Het vasteland is veel aan Brittanje verpligt. Vandaar kwamen vrome monniken in Nederland en Duitschland het Evangelie verkondigen. De namen van willebrord en bonifacius zullen hier niet vergeten worden, zoo lang er Kerkelijke geschiedenissen bestaan. En toen in de laatste helft der vorige en in het begin der tegenwoordige eeuw Materialisme, Rationalisme en Atheïsme een graf dolven voor het Christendom, kwam weder het Woord Gods veertienduizendvoudigd over de wateren der Noordzee, en ging van de Britsche stranden de kreet uit: ‘Verkondigt het Evangelie aan alle volken!’
Nu stelt eene vereeniging van verlichte, godvruchtige Britten zich weder een groote taak ten doel: het zamentrekken namelijk van krachten, die op zich-zelve schier nutteloos worden verspild. De Christelijke Kerk heeft nog heden in het ongeloof een vijand, die niet te verachten is, omdat hij vlijtige bondgenooten heeft in de weelderige drukpers, in de verbasterde kunst, in de
| |
| |
misbruikte wetenschap, en in het verwilderde volksleven. Maar ook in den boezem-zelven der Christenheid wordt strijd gevoerd, terwijl Rome alle middelen aanwendt om 't vóór drie eeuwen verloren alleengezag te heroveren. Om onder Hoogeren bijstand aan alle die wederpartijders het hoofd te bieden, is in 1843 die vereeniging van mannen uit onderscheidene afdeelingen der Protestantsche Kerk tot stand gekomen. James, baptist noël, hamilton, alder, howis, taylor en anderen hebben haar toen voorbereid, en in 1845 is zij te Liverpool onder den naam van ‘Het Evangelisch Verbond’ gesloten. Daartoe waren er leden van twintig Kerkgenootschappen te zamen gekomen.
Het Verbond had zulk een weerklank, dat op de Vergadering in het volgende jaar reeds 920 leden uit verschillende landen tegenwoordig waren. Als grondslag en doel van het Verbond werden vastgesteld: de openbaring van de eenheid der ware discipelen van christus te midden van hunne verscheidenheid; de aankweeking en bevordering dier eenheid door geestelijke middelen; de kennisneming daartoe van elkanders moeiten, strijd en worsteling, in de verschillende landen, met den Gode vijandigen wereldgeest, zoo als zich die in on- en bijgeloof, en vervolgzucht tegen de Evangelische Christenen openbaart.
Die vereeniging evenwel is geen zamenmengsel van strijdige bestanddeelen. De eenheid mogt niet op ontkenningen rusten. Men verstond elkander niet over hetgeen men niet gelooft, en niet is, maar over 't geen men is en 't geen men belijdt; met vrijlating van elks bijzonder inzigt. ‘Het Christendom is leven.’ zegt het woord van den dag, en wij stemmen het toe, maar voegen er bij: het Christendom is ook waarheid, gelijk christus-zelf waarheid en leven is. Een Christendom zonder beiden of zelfs maar zonder een van beiden is dood of den dood nabij.
Evenwel heeft de Vereeniging zwarigheden ontmoet bij de bepaling van hare grondslagen. Hare negen artikelen zijn betwist, en er is eene nadere, wat ruimer
| |
| |
gelormuleerde verklaring van ontworpen. Wij gelooven, dat het beste zijn zou eenige plaatsen uit de Heilige Schrift bijeen te voegen, en deze te zamen als grondslag aan te nemen. Hij zou dan Bijbelsch-Evangelisch zijn boven alle tegenspraak.
Het jaar 1851, waarin 's werelds Nijverheid feest vierde in een ongewoon paleis, dat honderdduizendtallen uit alle volken en landen naar Engelands hoofdstad deed zamenvloeijen, zag ook in de toenmalige vergadering van het Evangelisch Verbond een schouwspel, waardig in de jaarboeken der Protestantsche Kerk vermeld te worden. Godvruchtige mannen van erkenden roem en bekwaamheid uit Duitschland, Engeland, Frankrijk, Zwitserland, België, Holland, Italië, Zweden, de Vereenigde Staten, Turkijë, en Noord-Afrika voerden daar toen het woord, en 't zijn hunne redevoeringen die ook óns nu worden aangeboden. De Student hofmeijer, bestemd om het Evangelie in de Kaapstad te verkondigen, heeft ze, immers voor een gedeelte, vertaald. Wij zijn niet in de gelegenheid om over de waarde der vertaling te oordeelen, maar betreuren 't zeer, dat de vertaalde redevoeringen zoo niet verminkt, dan toch verkort zijn, en dat anderen geheel zijn. weggelaten; zoo als b.v. de voortreffelijke redevoering van hamilton, die wij in den Tijdspiegel hebben gelezen. De Eerwaarde van rhijn heeft bij de vertalingen eene voorrede gevoegd.
Er bestaat in ons Vaderland nog geen tak van dit Verbond. De Heer van rhijn ziet daar een teeken in, dat het met de Evangelische Kerk in Nederland niet gunstig gesteld moet zijn; maar wij deelen niet in die meening. Verre te grijpen ligt niet in den smaak der Nederlanders. Vandaar het opzien, dat zelfs van rhijns inspectie-reis heeft gemaakt; in Engeland zou men haar voor eene gewone zaak hebben gehouden. De Nederlandsche volksäard gevoelt zich op zijn eigen erf het beste t'huis, maar is daarom nog niet onchristelijk. Ons volk, hoe ook in verschillende rigtingen uiteengaande, is een Christelijk volk. Getuige de pers! Onze tijdschriften, onze bellettrische geschriften, onze prachtige jaar- | |
| |
boekjes ademen den geest van het Evangelie. En wie zou daarvan durven of willen afwijken! Wij verheugen er ons over en wenschen, dat zelfs de strijd, die tegenwoordig ook in ons Vaderland gevoerd wordt, aan de wal heid dienstbaar zij, en de liefde niet doe verkoelen. Wij zouden allen wel willen toeroepen: Broeders! naar het kruis! Maakt daar, onder het oog van den Heer, Wiens Naam gij allen draagt, uwe geschillen af; wordt één in Hem, die gezegd heeft: Ik zal allen tot Mij trekken, en streeft dan te zamen tegen 't ongeloof en bijgeloof voorwaarts.
De bundel bevat een dertigtal redevoeringen. Wij kunnen dezelve niet anders dan maar zeer vlugtig aanstippen.
De openingsrede is van robert buchanan, van Glasgow, die de zaak eenvoudiglijk voorstelde, gelijk zij is. Hij spreekt daarna over de verdeeldheid, en vindt die in partijgeest, dwaalleer, en aanmatigingen van de besturen, en van de leden der gemeenten. Deze rede is geheel praktisch, even als de handelwijze van een ervaren geneesheer, die aan de ziektesponde niet over den zegen der gezondheid uitweidt, maar eenvoudig den aard en het wezen der krankte zoekt te doorgronden.
w.s. martin, Hoogleeraar in de Wijsbegeerte te Aberdeen, stelde voor hoe 't ongeloof zich in Engeland openbaart in den vorm van Atheïsme, materiëel of objectief Pantheïsme, anti-Christelijk Deïsme, zuiver of philosophisch Deïsme, en idcaal of subjectief Pantheïsme. De rede is afgetrokken genoeg, maar zóó, dat men de geheele diepte er van doorziet.
Over het ongeloof in Duitschland heeft de Berlijnsche Hofprediker Dr. f.w. krummacher een meesterstuk van welsprekendheid geleverd.
De bekende Parijsche Leeraar napoleon roussel beantwoordt de vraag: hoedanig is het ongeloof in Frankrijk? en splitst haar in drie andere: ‘Welke zijn de oorzaken van het ongeloof? Welke uitwerkingen heeft 't, of onder welke vormen openbaart het zich? Welke zijn de behoedmiddelen er tegen?’
| |
| |
Bijzondere opmerking verdient de raad dien hij geeft. Wij gelooven met hem, dat de tijd voorbijgaat, waarin het bijzondere in het algemeene wegsmelt. De mensch moet in den mensch gezocht worden. Een geneesheer zou weinig nut doen als hij in een groot hospitaal alle zieken in eens overzag, en maar een algemeen recept schreef. Elke kranke moet bezocht, onderzocht; en naar den aard zijner ziekte bediend worden.
l. burnier van Morges handelde met nadruk over het ongeloof in Zwitserland.
Nu volgen eenige sprekers over het Pausdom. D. cunningham uit Aberdeen legt met groote helderheid deszelfs jongste geschiedenis en tegenwoordigen Staat in Engeland bloot.
Eberard van Erlangen schetst de verhouding waarin Protestantisme en Catholicisme tot elkander staan in Duitschland, en hoe het laatste poogt het gezag van elke wereldlijke regering af te werpen, en in de Roomsche Landen de Protestantsche Kerken en derzelver privilegiën te onderdrukken.
Edmond de pressensé werpt een veelomvattenden blik op het Catholicisme in Frankrijk, en toont aan, dat het daar in geenen deele in eenen gunstigen staat verkeert.
l. burnier van Morges behandelt de woelingen der Pausgezinden in Fransch Zwitserland eenvoudig, helder en met bezadigheid; maar ook met kracht. ‘Als Rome’ - zegt hij - ‘de oude vaan van gregorius VII en pius V wederom voor de geheele wereld ontplooit, als het overal zijne legerbenden ten strijde uitzendt, dan moeten de zonen der Hervorming niet verstrooid blijven. Dat wij ons dan vereenigen, en onze eenheid in God zij! Laat ons een verbond vormen, maar alleen in den naam van jezus christus! Stellen wij tegenover de eenheid van Rome, de eenheid des geestes; tegenover de taal van gezagvoering, de taal der vrijheid; tegenover het Catholicisme, dat zijn middel- en steunpunt hier op aarde zoekt, dat Catholicisme hetwelk zijn middel- en steunpunt in den hemel zoekt. Rome heeft zijne Staatkunde, dat wij ook de onze hebben! De onze bestaat, zoo als
| |
| |
luther gezegd heeft, in het hebben van geene; in het tegenstaan van listen, door de kracht der waarheid; van wereldlijke Staatkunde, door de kennis van onze ellende; van gewelddadigheid, door geloof.’
Ed. panchaud van Brussel wijst op de Pauselijke leerstellingen omtrent het lezen der Heilige Schrift, en behandelt de vraag: hoe daaromtrent de geest van het Pausdom is in België? Wat de Spreker van de Theologische litteratuur in België mededeelt, geeft geen hoogen dunk van de wetenschappelijke vorming der Roomsche geestelijkheid aldaar; maar 't zal niemand verwonderen, die zich den afkeer van het Collegium Philosophicum nog herinnert. Met weemoed vervult ons zijne beschrijving van de openbare eeredienst vol kunstgenot. Bij het voorbeeld door hem aangehaald, dacht Ref. aan 't gezegde van een niet geloovig Roomschgezinde: ‘In België zou ik goed Katholiek zijn, want daar is de eerdienst amusant.’ - De Schrijver doet ook verslag van den strijd tusschen de geestelijkheid en de liberalen over het zoo belangrijk onderwijs; omdat het gezegde waarheid is: wie het kind bezit wint den mensch.
De vijf stemmen, die te Londen tegen het volstrekt gezag in de Kerk zijn opgegaan, hebben de vragen beantwoord: wat is het Pausdom? wat wil het? en hoe handelt het? - Geen blinde haat tegen Rome, maar liefde voor den Heer heeft deze mannen het woord op de lippen gelegd, en 't ware te wenschen, dat ook onze Katholieke broeders, vooral de naauwgezetten, deze redevoeringen mogten lezen.
Het zal niemand verwonderen, dat het Evangelisch Verbond zijne aandacht ook vestigt op de heiliging van den dag des Heeren. De Zondag is de roem der dagen voor den Christen; zijn inwendig Christendom openbaart zich in de waarde, die hij aan dezen dag toekent. Ons Christendom geldt zóó veel als de Zondag bij ons geldt. Menschen zouden ons geen zevende gedeelte des levens tot rust gegund hebben. Konden zij, zonder verhooging van loon, acht werkdagen in de week brengen, zij zouden 't niet nalaten. Den rustdag hebben wij alleen te
| |
| |
danken aan God, en de geloovige Christen ziet elken Zondag de zon der opstanding opgaan. Wie dien dag misbruikt, verstikt het leven, dat hem uit den hemel te gemoet ademt. Daarom heeft het ongeloof beproefd dien dag in onbruik of in misbruik te brengen. Zal dat gelukken? - Het verblijdt elken vriend van waarheid en deugd, dat de bondgenooten van het Evangelie hunne krachten er tegenover stellen.
John jordan van Enstone voert over de ontheiliging van des Heeren dag in Engeland waardig het woord. Hij onderzoekt hare oorzaken, en geeft middelen op tot verbetering, en verlangt van de Regeringen slechts, dat zij de ontheiliging niet bevorderen of begunstigen.
Theodorus plitt van Bonn toont aan, dat de dag des Heeren in Duitschland nog meer ontheiligt wordt onder de Roomschen dan onder de Protestanten. Hij wijst op de woeling en verwarring van het jaar 1848, die velen de oogen openden voor den afgrond, waarin het volk dreigde neder te storten. Het woord: ‘binnenlandsche zending’ (innere Mission) werd uitgesproken, verstaan, opgenomen, en de aandacht werd op de heiliging van den Zondag gerigt. De Algemeene Vrije Kerkvergadering zag te Stuttgart in September van 1850 tweeduizend geestelijken en leeken, uit verschillende oorden van Duitschland, bijeen. Zij besloot eene toespraak aan het Duitsche volk te rigten, om 't de waarde van den dag des Heeren op het hart te drukken, en eene Commissie te benoemen, ten einde de medewerking der Duitsche Regeringen te verkrijgen. Niet dat men eene zondagsviering op Staatsgezag begeerde, maar men drukte alleen het verlangen uit, dat de Staat dien dag niet zoude storen, en zich onthouden zou de viering er van onmogelijk te maken.
De verzoekschriften daartoe ingediend, zijn bij onderscheidene Regeringen welwillend ontvangen. Waardig en waar is het woord in het Besluit van het Pruissische Departement voor Handel enz.: ‘Deze zaak moet niet verwacht worden van de bevelen der Regering, maar alleen van de werkdadigheid der Kerk, der School, en van een
| |
| |
goed voorbeeld; hierdoor alleen kan het inwendig bestaan des menschen verbeterd worden.’ - Alleen in Hessen werd in de Tweede Kamer een voorstel ter gunste van den Zondag afgewezen. Schrikkelijk maar gegrond was het verwijt van sartorius, een der Afgevaardigden: dat de ongeloovige predikers door hunne vervelende zedepreken het volk de Kerk hadden uitgejaagd. - Dubbel treurig is de uitkomst van het Rationalisme: want 't heeft uit het hoofd van strauss met zijne geestverwanten, en uit het hart des volks den christus weggenomen. Het leven, dat uit God komt, is vermoord. De dood heeft geen Zondag.
De Spreker wijst verder op hetgeen reeds door Christelijke vereenigingen is verrigt, en verheugt zijne hoorders met de zegenrijke uitkomsten.
Hetzelfde onderwerp behandelt Dr. j.h. grandpierre van Parijs, met betrekking tot de hoofdstad van Frankrijk, en geeft de oorzaken op, die aldaar tot ontheiliging van des Heeren dag leiden. Het is natuurlijk, dat de luchtige Parijzenaars vreemd opzagen bij de Zondagviering te Londen; dat de ligtzinnige er mede spotte, doch dat de ernstige tot nadenken kwam, en wij beamen ten volle, wat een oud-Minister van het vorig Koningschap tot een van des Sprekers vrienden zeide: dat, indien de Franschen in zoo verre waren te hervormen, dat zij den Zondag vierden gelijk de Engelschen, er veel gewonnen zou zijn voor de rust des gemoeds, die dan als zedelijk behoedmiddel ook gunstig voor de ziel zoude werken.
Grandpierre-zelf was verbaasd en opgetogen, en geeft de woorden terug, die hij, onder dezen indruk, te Parijs voor eene talrijke vergadering uitsprak: ‘Het is slechts drie weken geleden, dat de Spreker aan de andere zijde van he Kanaal in de hoofdstad van Engeland is geweest. Hij zag daar een wonder, grooter dan dat van het onafzienbare en glansrijke kristallen paleis, dat als het ware eene beknopte voorstelling geeft van de industrie der bekende wereld; hij zag daar een vrij, vredig, en gelukkig volk, dat zonder beletselen of revoluties,
| |
| |
met rassche schreden zich voortspoedt op den weg der betering, terwijl het de wetten en de overheid acht en bemint, rijk is, en welslaagt in al wat het onderneemt. Wilt gij weten waarom, mijne broeders? Het is vooral daarom, omdat het eene Natie is, die dien God kent en aanbidt, welken ik u heden verkondig; omdat de Godsdienst in zijne tempels getrouw wordt waargenomen; omdat de dag des Heeren geheiligd wordt; omdat Zijn Woord wordt gelezen, en uit vrienden- en familiekringen gebeden en dankzeggingen tot Zijnen troon opstijgen; omdat dat volk overtuigd is, dat de Heer regeert, en dat er geen waar geluk te wachten is voor eene Natie, voor de familie, of voor bijzondere personen, tenzij men Zijn Woord op regten prijs stelle en Zijne geboden beware.’
Streelend is de getuigenis welke grandpierre van vele Protestanten aflegt. Jammer, dat de poging van den gemoedelijken montalembert mislukte, die eene wet verlangde, zoo niet ter gunste van de viering, dan tockter beteugeling van de openbare ontheiliging van des Heeren dag.
Deze redevoeringen doen het kwaad kennen, en wijzen de middelen van verbetering aan. Worden zij met verstand en beleid aangewend, dan mag men hopen, dat de Zondag eenmaal weder de dag des Heeren zal mogen heeten.
De toestand der Protestantsche Kerk, wat zij lijdt, en hoe zij strijdt en ijvert om het licht des Goddelijken woords te verspreiden, is geenszins vergeten. Dr. andrew thomson van Edinburgh sprak over de godsdienstvrijheid van Britsche Protestanten in Roomsch-Katholieke Landen, en hij vraagt: ‘Heest onze Regering de godsdienstvrijheid harer onderdanen aldaar gehandhaafd? - Welke is de staat van zaken in eenige dezer landen? En welke maatregelen moeten wij nemen, om die vrijheid hersteld te krijgen? Op de eerste vraag is het antwoord ontkakennend. De Spreker staaft dat met hetgeen het Britsche Kabinet in China, in Siciliën, in Spanje en op Madera gedaan heeft. Het overzigt, dat hij geeft over den
| |
| |
toestand der Britsche Protestanten in Spanje en Italië is bedroevend. De handelwijze der Roomsche Kerk is zoo als men die op haar standpunt niet anders kan verwachten. Het Christendom was al vroeg bij de Romeinen: een genus illicitum. Men krijgt eerbied voor de gematigdheid, met welke de Spreker de vraag beantwoordt, wat er, vooral door Engeland, behoort gedaan te worden, om voor Protestanten in Roomsche Landen die vrijheid te verkrijgen, welke partij elders voor zich eischt.
Uit dat Italië waar de slavernij des geestes zoo weinig licht kan verdragen, en veeleer met het ongeloof een verbond zou sluiten, dan het Woord Gods zijnen loop laten, sprak Signor saffi, een der driemannen uit Rome, een kort woord, en na hem Dr. achilli, die op den zwarten nacht van Italië wees; maar zijne hoorders opmerkzaam maakte op den dageraad, die aan de kimmen doorbreekt.
Hoe moet aller hart zijn opengegaan, toen revel, de Moderateur der Waldenzer Kerkgemeenschap, het woord opvatte, sprekende over eene broederschap, die eeuwen lang een licht was in de duisternis, hetwelk barbaarsche vervolging niet vermogt uit te blusschen. Eindelijk is de tijd van verademing voor die getrouwe getuigen der waarheid aangebroken. Dat het licht des geloofs hen bestraalt, bewijst revel uit hunne werken van stichting, vertroosting en ondersteuning der armen, van onderwijs en van Evangelisatie. Het is bekend, dat in Turin eene Kerk voor hen zal gebouwd worden: een nieuwe wachtpost in den strijd voor waarheid en licht.
Van weinig beduidenis is het klaaglied, dat nilson aanheft, over de onverdraagzaamheid der Luthersche Kerk in Zweden. Dr. baird deelde statistieke opgaven mede, wier voorlezing anderhalf uur geduurd heeft. De Vertaler deelt er slechts een uittreksel van mede, en ditmaal keuren wij zijne bekorting goed.
Als een geschikte overgang tot hetgeen er gesproken werd over de poging om Christelijke kennis en godsvrucht naar binnen en buiten te verspreiden, kiezen
| |
| |
wij het woord, dat Professor tholuck sprak over den toestand van Duitschlands hoogescholen, in betrekking tot het Christendom. Hij spreekt op zijne gemoedaangrijpende wijze over den vroeger rampzaligen toestand van het onderwijs, vooral te Halle, en deszelfs wedergeboorte sedert den grooten wereldstrijd, die alexander deed uitroepen: ‘De slag van Moskau was het vuur waaraan ik de lamp van mijn geloof ontstoken heb!’ - Het verdient opmerking, hoe het leven der studenten zich rigt naar de zienswijze der Hoogleeraren.
Na hem sprak Dr. wichern uit Hamburg met heiligen ijver over de binnenlandsche zending, van welker Centrale Commissie te Wittemberg en Stuttgart hij afgevaardigde was. Onze eeuw hoort nog eens de stem: ‘God wil het!’ nu Christelijke heidenen voor den levenden Verlosser den weg tot het hart zoeken af te sluiten. De kruistogt der negentiende eeuw echter is niet gewapend met het zwaard, maar met het Woord, doch deszelfs kracht zal de vaan des ongeloofs in het slijk van onzedelijkheid geplant, doen vallen, gelijk het heldenzwaard van godfried van bouillon de halve maan deed vallen op de Moskee van Sion.
Onderscheidene Sprekers hebben over de Zending onder de Heidenen en Joden het woord gevoerd. De Heer grandpierre deelt mede wat tot dat einde in Frankrijk, vooral voor de Zuidkust van Afrika wordt gedaan. - Dr. bacon uit de Vereenigde Staten bepaalt zich tot de Amerikaansche zending in Syrië, en verhaalt wat daar voor de goede zaak verrigt wordt. - De Heer monod van Algiers geeft een verslag van den staat des Christendoms in dat gewest. De Christelijke liefde is er ijverig werkzaam om den Israëliet tot het licht te brengen, en den Muzelman, wiens vaderen vóór twaalf eeuwen in de Afrikaansche gewesten zeshonderd bisdommen vernietigden, voor den Gekruisigden méér dan eerbied in te boezemen.
Uit Jerusalem, hetwelk een Protestantsch bisdom bezit, onder toezigt van Engeland en Pruissen, dat mede ten doel heeft om den Israëliet tot bekeering te roepen,
| |
| |
doet f.c. ewald mededeelingen vernemen omtrent den toestand der Joden in het Heilige Land.
Overal, in Europa, behalve te Londen en bij eene wereldtentoonstelling, zou 't verbazen een Syriër te hooren; het is habib risk allah effendi, een jongeling, die zich in Engeland op de geneeskundige wetenschappen heeft toegelegd. Hij drukt den wensch uit, als geneesheer in zijn vaderland voor den Goddelijken Geneesmeester der zielen te mogen woekeren.
De Nederlandsche geneesheer capadose vestigde de aandacht op de twee polen van de geestelijke wereld: Rome en Jerusalem, van welke hij de eerste beschouwt als de aanleidende oorzaak van het ongeloof.
Van onzen Mr. da costa hadden wij niet iets heters maar méér verwacht, doch dat wij 't meerdere niet vinden is aan den Vertaler te wijten. - Wat de Heer schwartz over de Hollandsche Joden in vergelijking met de Duitsche, en over de zending in Amsterdam heeft gesproken verdient opmerking. - De toespraak van den Heer elout is eene warme ontboezeming van beleefdheid, doch beteekent anders niet zeer veel. Hij verzoekt, dat men Nederland niet moge vergeten, hetwelk aan de belijdenis van het Protestantisme, aan de zaak des Evangelies zoo vele diensten heeft bewezen. De vraag dringt zich hier weder aan ons op: of Nederland niet zelf wel eens de oorzaak is, dat de vreemdeling 't voorbijziet? Hebben de drie Sprekers, of heeft één van hen het Evangelisch Verbond met den toestand van de Kerk en van het kerkelijk leven in Nederland bekend gemaakt? - Lezende, wat zij gesproken bebben, kan men die vraag niet toestemmend beantwoorden.
De bijeenkomsten werden met eene bezielde afscheidsrede van james strattin gesloten.
Men ziet uit onze opgave, dat hetgeen er besproken werd, voor een groot gedeelte van plaatselijk belang is; maar dat kon niet anders. Moest de Duitscher niet bepaaldelijk over Duitschland, de Brit over Engeland, de Franschman over Frankrijk spreken? Algemeenheden
| |
| |
gaan in onbestemde idéën verloren; bijzonderheden konden niet behandeld worden zonder plaatselijk te zijn. Hoe zal men ook elkander helpen, zoo lang niet ieder weet wáár en welke hulp er vereischt wordt. Wij willen toch hopen, dat het Evangelisch Verbond niet alleen zal spreken, maar ook zal handelen.
Hoe 't zij, de bundel verdient de opmerkzaamheid en belangstelling van elken Godgeleerde, en van allen, die op de teekenen der tijden letten; want het Evangelisch Verbond is een veelbeduidend teeken van dezen tijd.
h.
j.h.s.
|
|