Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1852
(1852)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHet Protestantsch Landbouwkundig Gesticht te Montfoort. Door L. van Hoogeveen Sterck, met een Voorbergt van C.S. Adama van Scheltema, Predikant te Amsterdam. Te Amsterdam, bij D.H. Fikkert. 1851. In gr. 8vo. 64 bl. f :-60.Ga naar voetnoot(⋆)Onder de inrigtingen, door de philantropie van onze dagen in het leven geroepen, verdient die van den Heer van frankenhuysen te Montfoort eene eervolle onderscheiding en algemeene belangstelling. Deze vielen haar tot dus ver niet ten deel in die mate, waarin zij het verdient. Wel kan het edele van het doel: opleiding van verwaarloosde kinderen tot nuttige leden der Maatschappij, vlijtige landbouwers, bruikbare werklieden, nijvere kunstenaars, naarmate van aanleg en bekwaamheden, voorafgegaan door doelmatig onderwijs, vergezeld door zindelijke verpleging, en gekroond door godsdienstige ontwikkeling, - bij niemand bedenking lijden; maar gelijk | |
[pagina 105]
| |
alles wat aan algemeene beoordeeling bloot staat, zoo heeft ook het gesticht te Montfoort van den beginne af te kampen gehad tegen miskenning en veroordeeling, omdat men misschien naauwlettender had opgemerkt, welke gebreken nog in de pas jeugdige stichting (kon het ook anders?) te verbeteren overbleven, dan het oog geopend had voor den geest des Christelijken geloofs, die er het beginsel en den adem der Christelijke liefde, die er de hefboom is. Intusschen behoeft men op dat Christelijk element niet te wijzen als eene verontschuldiging voor gebrekkige pogingen: integendeel, bet: kom en zie! is de beste lofspraak op de onvermoeide werkzaamheid van den stichter, en daarom heeft de Schrijver dezer brochure een nuttig werk gedaan met zijne poging, om eene inrigting meer bekend te maken, die - dit zeggen wij den Schrijver van het voorberigt na - eene kroon is voor het Vaderland en eene hoop voor de toekomst. De Eerw. adama van scheltema komt er openhartig voor uit, dat hij voor de eerste maal zijne schreden rigtte naar Montfoort, ‘onbekend met den stichter en geenszins gunstig vooringenomen met zijnen arbeid.’ Des te onpartijdiger is zijne getuigenis, die het zegel hecht aan de warme lofspraak van den Heer van hoogeveen sterck. Moge het eene en andere eene wekstem worden om deze Vaderlandsche stichting naar waarde op prijs te stellen en naar behoefte te ondersteunen. Doch daarin heeft van scheltema ook volkomen gelijk, dat ieder, die het werk van van frankenhuysen uit goedkeurende liefde wil schragen, ook den moed des vertrouwens moet toonen. Daardoor alleen kan, naar onze overtuiging, de stichting op den duur aan het schoone doel beantwoorden. Het is eene kwaal van onzen leeftijd, dat men bij het medewerken tot nuttige doeleinden aanstonds te veel bedingt, er ook ‘een duit in het zakje wil leggen’; of, om het minder triviaal te zeggen, te weinig overlaat aan de persoonlijkheid dergenen, die tijd en vlijt en kracht van ligchaam en geest ten koste leggen aan het overzien van het geheel en van al zijne bijzonderheden. Een heldere | |
[pagina 106]
| |
geest en een warm hart worde aan het hoofd geplaatst, - maar daaraan late men het dan ook over. En zoo men twijfelen mogt of van frankenhuysen er de geschikte man voor zij, dan neme men de moeite, zich door zien en onderzoeken te overtuigen; wij twijfelen niet, of men zal ons volmondig nazeggen: indien ik over de stichting had moeten schrijven, mijn lof zou geen mindere zijn dan die in dit wèl geschreven stukje. |
|