Een gemengd kuwelijk. Een verhaal uit onze dagen. Door A.J. Dieperink. Te Amsterdam, bij J. van der Hey en Zoon. 1849. In kl. 8vo. IV en 126 bl. f :-80.
De verschijning van dit en soortgelijke werken behoort tot de treurige teekenen van onzen ziekelijken tijd. Menschen, die éénen God en Vader hebben, werpen in het groote huisgezin scheidsmuren op; menschen, door den eeuwigen Middelaar vrijgekocht, betwisten elkanders deel aan dat voorregt, hetwelk niet uit de kerk, maar uit den hemel is gekomen; menschen, die allen wenschen plaats te erlangen in de vele woningen daar boven, sluiten voor den medebroeder de deur, welke de Zoon des huizes met liefde geopend heeft. Die verblinding en dwaasheid bestaat bij al het licht der negentiende eeuw! En bleve het kwaad in de school of bepaalde het zich tot enkele ontwijde kansels, maar het krenkt het volksleven en verwoest huiselijk geluk, en poogt, als een slang, zelfs in de raadzaal van wetgevers binnen te glijden.
Wij hebben niet te onderzoeken wat er gedaan wordt, aan den eenen kant om de vrijheid van het geweten in banden van middeleeuwschen dwang te prangen, of aan den anderen kant, om die vrijheid te handhaven; en kondigen dus alleen dit geschrift aan, hetwelk eene kwestie behandelt, in de Roomsche Kerk het eerst geformuleerd en in hare gevolgen doorgevoerd: het huwelijk tusschen Protestanten en Roomschgezinden. Dieperink waarschuwt er tegen als gevaarlijk en heilloos, en staaft zijne waarschuwing met een verhaal, zoo hij zegt, op waarheid gegrond. Een meisje van deftigen stand treedt in het kuwelijk met een baron, van de Roomsche belijdenis. In weerwil van alle gedane beloften wordt haar leven vergald en vergiftigd door allerlei aanvallen op haar geloof en geweten. Na den dood van het echtpaar, worden die aanvallen op hunne eenige, door moeders zorg in Protestantsche beginselen opgevoede dochter voortgezet; doch ook bij deze lijden ze op karakter en overtuiging schipbreuk.