schap van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde. IIde Deel, Iste Stuk. Te Leeuwarden, bij denzelfden. 1847. In gr. 8vo. XII en 181 bl. f 1-80.
Friesland, gelijk het thans bestaat, is niet zeer uitgebreid en de bevolking niet talrijk, als men haar met die van Noord- en Zuid-Holland vergelijkt; en terwijl de taal, die dáár gesproken wordt, met eenig verschil van tongval, tevens die van geheel het Vaderland is, beperkt zich de kennis der zoo stedelijke als landelijke oude Friesche taal bijna uitsluitend tot de provincie Friesland, zonder zelfs dáár nog algemeen te zijn.
Men zou zich dus niet moeten verwonderen, indien Genootschappen van Geschied-, Oudheid- en Taalkunde, onder welken titel ook, in andere provinciën gevestigd en zich meer bezig houdende met de algemeen Nederlandsche taal, met Nederlandsche Oudheden en Historie, - bij medewerking uit bijna alle oorden van ons Rijk, veelvuldiger vruchten van haren arbeid leverden, dan eene zuiver Friesche instelling. En toch is het er verre af, dat het Friesche Genootschap eenigzins zou ten achteren zijn. De ijver der leden, aangewakkerd door zeker gevoel van nationaliteit, schijnt de werkzaamheid te verdubbelen; terwijl uit den aard der zaak hetgene geleverd wordt doorgaans zeer belangrijk is.
Het hier aangekondigde nommer van de vrije Fries bevat de verhandeling van den Heer a. winkler prins, radbout de Eerste, in zijne afkeerigheid van het Christendom beschouwd als vertegenwoordiger van het Friesche volk. Verder eenige mededeelingen omtrent joachim hopperus, en de briefwisseling tusschen hem en viglius ab ayta; met rugzigt op een gezegde van den Heer groen van prinsterer, in de Archives de la Maison d'orange-nassau, en met vergelijking van andere berigten; door Mr. j.h. beucker andreae. Voorts, eene herinnering aan ulbe aylva van burmania, door den Heer j. van leeuwen; eene met afbeeldingen opgehelderde beschouwing van den bouwtrant van eenige oude kerken in Friesland, door den Heer eyck tot zuilichem. Eindelijk, tot vervolg van Deel IV, bl. 378, bijdragen tot de Munt- en Penningkunde van Friesland, door Mr. j. dirks, waarbij de afbeelding van eenige mun-