Louis-Philippe en de Girondisten.
- Denzelfden avond toen dumouriez te Parijs kwam, snelde hij in de armen van danton, ofschoon het op den 2 September vergoten bloed nog aan beider handen kleefde. Omstreeks dien tijd bevond zich de Hertog van Chartres, de tegenwoordige Koning der Franschen, op eene audientie bij den toenmaligen Minister van Oorlog, servan. Servan lag ziek te bed en schonk weinig oplettendheid aan hetgeen de Prins hem zeide. Danton was er tegenwoordig. Het scheen, alsof hij hier meer te bevelen had, dan de Minister zelf. Hij nam den Hertog van Chartres ter zijde en fluisterde hem toe: ‘Wat doet gij hier bij dit schaduwbeeld van een' Minister - een mensch, dat u noch schaden noch baten kan? Kom morgen bij mij, ik zal u aanhooren en dan uwe zaak in orde brengen - dat zal ik!’ Toen de Hertog des anderen daags verscheen, ontving danton hem met eene soort van vaderlijke gramstorigheid: ‘Wat moet ik van u hooren, jong mensch?’ riep hij hem toe. ‘Gij laat u gezegden ontvallen, die naar ontevredenheid gelijken als het eene ei naar het ander. Gij hebt de groote maatregelen der regering durven laken? Gij hebt in hoogst sentimentele taal over de offers, die gevallen zijn, gejammerd en hunne beulen verwenscht? Neem u in acht, jong mensch! patriotismus duldt geene slapheid - en daarenboven behoeft gij nog vergiffenis voor een' grooten naam.’ De Prins erkende met eene vastheid, welke men van zijne jeugd bezwaarlijk verwacht zou hebben, dat de armee ijsde over al het bloed, dat niet op het slagveld vergoten werd, en dat met name de Septembermoorden haar voorkwamen eene schandvlek voor de vrijheid te zijn. ‘Gij zijt te jong,’ hernam danton met de stem en de vastheid van een' man, die zijne groote meerderheid over den Prins gevoelde, ‘gij zijt te jong,
om over de laatste voorvallen te kunnen oordeelen. Om ze te begrijpen, moest gij op mijne plaats staan. Het vaderland was bedreigd, en zelfs niet een eenige ver-