over vele der hier behandeld wordende punten verschillend kan worden gedacht, blijkt onder anderen dááruit, dat in de vierde Afdeeling: Strafregt en Strafvordering, voorkomt het antwoord op de vraag: Zijn in Nederland de Prinsen en Prinsessen van het Koninklijk Huis aan de strafwet en aan de gewone wijze van strafvordering onderworpen?’ Dat antwoord is een, op gronden van het strikte regt, uitgesproken ja. Men zie bl. 193-198. Doch het Weekblad van het Regt, No. 888 en 904, uitgaande van beginselen van Staatsregt en Staatsbelang, alsook redekavelende uit hetgene, in overeenstemming met andere bepalingen, zou moeten geacht worden de geest der wet te zijn, zegt neen. Mr. de witte van citters, in de Themis, negende jaargang, No. 2, bl. 301-304, levert eene uitmuntend gestelde beoordeeling dezer Verzameling, maar bestrijdt, op het punt der strafregtelijke verantwoordelijkheid der Prinsen en Prinsessen van het Koninklijk Huis, het Weekblad van het Regt, terwijl hij zich vereenigt met het gevoelen der Adviseuren. - Ref. kan zich niet ontveinzen, dat men der bestaande wet, naar zijn inzien, geweld moet doen, zoo men, met het Weekblad van het Regt, de Prinsen en Prinsessen aan alle strafvervolging wil onttrekken. Spreekt men over het jus constituendum, dan is het zeker ergerlijk en strijdig met de majesteit van den Troon, als men een' Prins of eene Prinses, en eveneens de Koningin, in zaken van strafvordering als beschuldigden kan dagvaarden, op het bankje der aangeklaagden plaatsen en vonnissen, even als de geringsten der onderdanen. Aan de andere zijde is de straffeloosheid dier voorname personen ten hoogste gevaarlijk. Zou een Prins niet een' doodslag in drift kunnen begaan? Zouden
Prinsen en Prinsessen, zoude eene Koningin zich niet schuldig kunnen maken aan hoogverraad, of aan zamenspanning en dergelijke? - De ontworpen gewijzigde Grondwet, gelijk zij aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal is aangeboden, behelst de bepaling, dat de Koning onschendbaar is, maar de Ministers verantwoordelijk zijn. Zou daar ter plaatse, of elders in de Grondwet, niet vooreerst de Hooge Raad als éénige regter in strafzaken tegen de Koningin (namelijk niet de eventueel regerende Koningin, maar de loutere gemalin des Konings), de Prinses en Prinsessen van het Koninklijk Huis, op bij den Procureur-Generaal diens Raads te doene aanklagte, moeten worden aangewezen; met bepaling,